Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014, nr. WJZ / 14180549, houdende een vrijstelling voor het jaar 2014 van het verbod, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Meststoffenwet, voor landbouwers die bepaalde diersoorten houden

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 38, eerste en derde lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 wordt vrijstelling verleend van artikel 33a, eerste lid, van de Meststoffenwet aan landbouwers die de volgende diersoorten houden:

    • a. schapen;

    • b. geiten;

    • c. runderen, bestemd voor de productie van vlees, met uitzondering van rosévleeskalveren en witvleeskalveren.

  • 2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op een landbouwer die op zijn bedrijf dieren houdt, behorende tot verschillende diersoorten, indien ten minste 90% van de fosfaat die op zijn bedrijf wordt geproduceerd, wordt geproduceerd door dieren die behoren tot de diersoorten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 december 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Inleiding

De onderhavige regeling op grond van artikel 38 van de Meststoffenwet strekt tot uitvoering van een tweetal moties van het lid Dijkgraaf (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 33 037, nr. 127 respectievelijk Kamerstukken II, vergaderjaar 2014/15, 34 000 XIII, nr. 82). Uit de beraadslagingen over deze moties is af te leiden dat deze als volgt moeten worden geduid (Kamerstukken II, vergaderjaar 2014/2015, 34 000 XIII, nr. 97). De indiener verzoekt om een vrijstelling voor het jaar 2014 van de verwerkingsplicht voor landbouwers die schapen, geiten, of runderen – niet zijnde kalveren – bestemd voor de productie van vlees houden.

De vrijstelling

Op grond van artikel 38 van de Meststoffenwet (hierna: wet) bestaat de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van het bij of krachtens de wet bepaalde. Om de moties van het lid Dijkgraaf te kunnen uitvoeren, wordt gebruik gemaakt van dit artikel.

De wijze waarop de vrijstelling is vormgegeven sluit aan bij het wettelijke systeem waarin de mestverwerkingsplicht gegoten. In Hoofdstuk V, titel 6, van de wet is de mestverwerkingsplicht geregeld.

Deze plicht begint met een verbod voor een landbouwer op het produceren van dierlijke meststoffen op zijn bedrijf. Het verbod is blijkens artikel 33a, tweede lid, van de wet niet van toepassing als er bijvoorbeeld geen sprake is van een bedrijfsoverschot aan mest voor dat bedrijf of dat er een vooraf vastgesteld percentage van de mest wordt verwerkt door de landbouwer.

Door middel van deze regeling worden voor het jaar 2014 landbouwers die schapen, geiten en vleesvee houden vrijgesteld van het verbod uit artikel 33a, eerste lid van de wet, om dierlijke meststoffen te produceren. Onder vleesvee wordt voor deze vrijstelling verstaan: runderen gehouden voor de productie van vlees, met uitzondering van de witvlees- en rosékalveren. Ook startkalveren die worden gehouden voor de productie van witvlees of rosévlees vallen buiten de werking van deze vrijstellingsregeling.

De vrijstelling betekent dat deze groep bij een bedrijfsoverschot aan mest geen plicht heeft tot het verwerken van dit overschot. Het gebruiksnormenstelsel blijft echter onverkort op deze groep van toepassing.

Voor bedrijven waar meerdere diersoorten worden gehouden, de zogenoemde gemengde bedrijven, is bepaald dat de vrijstelling alleen geldt indien in ieder geval 90% van de aanwezige dieren bestaat uit schapen, geiten of vleesvee (met uitzondering van kalveren).

Voor de hoogte van dit percentage is aangesloten bij het percentage uit artikel 33a, tweede lid, onderdeel d, onder 1°, van de wet, waarin is vastgelegd hoeveel dieren ten minste moeten worden gehouden in een bepaald aan bij algemene maatregel van bestuur te wijzen huisvestingssysteem waarin overwegend strorijke mest wordt geproduceerd.

Regeldruk

Deze vrijstelling leidt niet tot een wijziging van administratieve lasten of nalevingslasten ten opzichten van het reeds bestaande stelsel van verplichte mestverwerking.

De uitvoerings- en handhavingslasten zijn in het kader van de invoering van het stelsel van verplichte mestverwerking ingeschat. Deze vrijstellingsregeling leidt niet tot een andere inschatting.

Vaste verandermomenten

Voor deze regeling wordt afgeweken van de vaste verandermomenten.

De vrijstelling geldt voor het jaar 2014. Deze regeling zal daarom zo snel mogelijk na publicatie in werking treden en terug werken tot en met 1 januari 2014.

De vrijstellingsregeling leidt er weliswaar toe dat, op basis van de uit milieuoogpunt ingestelde mestverwerkingsplicht, minder mest zal worden verwerkt, maar dit effect is beperkt tot het eerste jaar waarin de mestverwerkingsplicht van kracht is. Het doel van de mestverwerkingsplicht is het bereiken van evenwicht op de mestmarkt, maar de eerste jaren wordt dat doel niet bereikt omdat voor die jaren wordt voorzien in een ingroeipad voor de mestverwerkingspercentages.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven