Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 29 november 2014, nr. PO/643040, houdende regels met betrekking tot het verlenen van subsidie aan toetsaanbieders (Subsidieregeling andere eindtoetsen PO)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies en artikel 10 van het Toetsbesluit PO,

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. eindtoets:

eindtoets als bedoeld in artikel 9b, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs,

c. subsidieontvanger:

rechtspersoon die een eindtoets uitgeeft waarvan het gebruik op grond van artikel 9b, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs is toegestaan,

d. school:

school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra,

e. bevoegd gezag:

bevoegd bezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra,

f. leerling:

leerling van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra,

g. DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs.

Artikel 2 Subsidievoorwaarden

  • 1. De minister verstrekt subsidie aan de subsidieontvanger voor het aanbieden van een eindtoets en activiteiten die daar direct mee samenhangen.

  • 2. De subsidieontvanger komt voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. de eindtoets door de subsidieontvanger is ontwikkeld,

    • b. het intellectueel eigendom van de eindtoets bij de subsidieontvanger berust,

    • c. de eindtoets gedurende de periode dat de eindtoets is toegelaten jaarlijks wordt aangeboden,

    • d. de eindtoets feitelijk wordt afgenomen door twee of meer scholen van ten minste twee bevoegde gezagsorganen, en

    • e. de subsidieontvanger de eindtoets om niet aan de scholen verstrekt die deze wensen af te nemen.

  • 3. De subsidieontvanger komt uitsluitend voor één eindtoets in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3 Genormeerde subsidiebedragen

  • 1. Het vaste bedrag bedraagt eenmalig in het eerste jaar dat de eindtoets door de subsidieontvanger wordt aangeboden en afgenomen € 595.000 en in de daarop volgende jaren € 315.000 per jaar.

  • 2. Het variabele bedrag wordt berekend door het aantal leerlingen dat de eindtoets heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een bedrag per leerling. Het bedrag per leerling neemt af met een in hoeveelheid toenemend aantal leerlingen:

    Voor leerling 1 tot en met leerling 5.000: € 40 per leerling

    Voor leerling 5.001 tot en met leerling 10.000: € 30 per leerling

    Voor leerling 10.001 tot en met leerling 15.000: € 22 per leerling

    Voor leerling 15.001 en verder: € 17 per leerling

Artikel 4 Subsidieaanvraag en -verlening

  • 1. De subsidieontvanger dient jaarlijks uiterlijk 31 januari van het schooljaar waarin de eindtoets wordt aangeboden een aanvraag tot subsidieverlening in, voorzien van:

    • a. een opgave van het aantal leerlingen dat in het betreffende schooljaar naar verwachting de eindtoets zal gaan maken, onderverdeeld naar BRIN-nummer van de school die de toets afneemt,

    • b. een verklaring van de subsidieontvanger dat de onderliggende gegevens van de opgave als bedoeld onder a en de aanmeldingen voor het verstrekken van de eindtoets van de betreffende schoolbesturen in de administratie aanwezig zijn en desgevraagd opgeleverd kunnen worden, en

    • c. een verklaring van de subsidieontvanger dat deze voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b en d, en zal voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c en e.

  • 2. De subsidieontvanger maakt bij de aanvraag bedoeld in het eerste lid gebruik van het standaardformulier gepubliceerd op de website van DUO.

  • 3. Aanvragen die na 31 januari van het schooljaar waarin de eindtoets wordt aangeboden bij DUO binnenkomen worden afgewezen.

  • 4. De minister beslist uiterlijk binnen 6 weken op de aanvraag tot subsidieverlening.

Artikel 5 Subsidieverplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger dient jaarlijks de eindtoets van de desbetreffende jaargang in bij de onafhankelijke commissie, bedoeld in artikel 9 van het Toetsbesluit PO, voor 1 augustus van het schooljaar waarin de toets wordt afgenomen.

  • 2. Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 6 dient de subsidieontvanger jaarlijks voor 1 augustus een opgave in van het aantal leerlingen dat in het desbetreffende jaar heeft deelgenomen aan de eindtoets onderverdeeld naar BRIN-nummer van de school die de toets heeft afgenomen. De onderliggende gegevens van deze opgave zijn aanwezig in de administratie en kunnen desgevraagd worden geleverd.

  • 3. De subsidieontvanger verstrekt aan de minister alle inlichtingen die deze nodig acht ten behoeve van een goede uitvoering en naleving van deze regeling.

Artikel 6 Voorschot en vaststelling subsidie

  • 1. De subsidieontvanger ontvangt het totale subsidiebedrag in één keer bij wijze van voorschot voor 15 maart van het jaar van de subsidieaanvraag.

  • 2. Het voorschot wordt vastgesteld op basis van de opgave van het aantal leerlingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en het vaste en variabele bedrag als bedoeld in artikel 3.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt jaarlijks voor 1 november vastgesteld op basis van de opgave van het feitelijk aantal leerlingen dat in het desbetreffende jaar heeft deelgenomen aan de eindtoets.

Artikel 7 Besteding

De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt.

Artikel 8 Begrotingsvoorbehoud

Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9 Monitor

Deze regeling wordt jaarlijks gemonitord en kan naar aanleiding daarvan worden bijgesteld.

Artikel 10 Overgangsbepaling

In afwijking van artikel 4, eerste lid, dient de subsidieontvanger in 2015 uiterlijk 28 februari een aanvraag tot subsidieverlening in. In afwijking van artikel 4, derde lid, worden in 2015 aanvragen die na 28 februari worden ingediend afgewezen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervalt op 1 januari 2019.

Artikel 12 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling andere eindtoetsen PO.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 augustus 2014 is de wetswijziging Eindtoetsing PO in werking getreden (Stb. 2014, 13). Daarin is geregeld dat er in het basisonderwijs een centrale eindtoets voor taal en rekenen wordt ingevoerd, onder de zorg en verantwoordelijkheid van de overheid. Naast de centrale eindtoets, die er moet zijn, kan de minister ook het gebruik van één of meer andere eindtoetsen voor taal en rekenen door scholen toestaan. Hiervoor is vereist dat een andere eindtoets door de minister als eindtoets in de zin van de WPO is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat er voor aanbieders van andere eindtoetsen een reële en gelijkwaardige mogelijkheid bestaat om een alternatieve eindtoets te ontwikkelen en aan te bieden aan scholen. Dit naast de van overheidswege, onder verantwoordelijkheid van het College voor Toetsen en Examens, beschikbaar gestelde centrale eindtoets. De keuzevrijheid van scholen is daarmee gediend.

In het Toetsbesluit PO (Stb. 2014, 209) zijn de inhoudelijke voorwaarden en de procedure voor toelating van andere eindtoetsen beschreven. Indien op basis daarvan de minister, gehoord het advies van de onafhankelijke Expertgroep Toetsen PO, besluit een andere eindtoets toe te laten dan komt deze, onder bepaalde voorwaarden, voor subsidie in aanmerking. Deze regeling regelt de subsidieverstrekking aan de aanbieders van toegelaten andere eindtoetsen.

Financiële paragraaf

Vooralsnog worden de kosten voor de regeling geraamd op € 1,3 miljoen voor het eerste jaar oplopend tot € 3,5 miljoen in de jaren daarna. Bij het ontbreken van inzicht in de mate waarin een beroep zal worden gedaan op de subsidieregeling moet in dit stadium gewerkt worden met veronderstellingen. Er wordt verondersteld dat de komende 3 jaar per jaar 2 eindtoetsaanbieders instromen. Bij elke eindtoetsaanbieder geldt dezelfde aanname dat deze start met 1.500 deelnemers oplopend tot 6.000 deelnemers in het vierde jaar van afname. De jaarlijkse monitor van de regeling zal uitwijzen hoe de aanspraak op de regeling zich zal ontwikkelen en of dit aanleiding zal zijn voor bijstelling van de raming. De financiële gevolgen van deze aanspraak kunnen worden geaccommodeerd binnen het totale beschikbare budget voor de invoering van de verplichte eindtoetsing in het primair onderwijs.

Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze subsidieregeling is nagegaan of sprake is van administratieve lasten. Deze gevolgen zijn in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten. De structurele administratieve lasten voor deelnemende toetsaanbieders na implementatie van deze subsidieregeling worden geraamd op 2.500 euro vanaf 2015. De administratieve lasten zijn het indienen van een subsidieaanvraag, het controleren en indienen van een opgave van het aantal leerlingen dat daadwerkelijk aan de eindtoets heeft deelgenomen en het jaarlijks indienen van de eindtoets van de desbetreffende jaargang bij de onafhankelijke commissie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van deze regeling. Om de noodzakelijke lasten zoveel mogelijk te beperken zijn bij de vormgeving alternatieven overwogen en is, gegeven de noodzaak om een informatieverplichting op te leggen, voor het minst belastende alternatief gekozen. Zo moet er op grond van artikel 4 bijvoorbeeld een verklaring worden afgegeven dat wordt voldaan aan de subsidievoorwaarden in plaats van dat er bewijsmateriaal moet worden meegestuurd met de aanvraag. Tevens zijn de uitvoerings- en toezichtslasten minimaal gegeven het doel van het beleid.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De verplichting om een eindtoets af te nemen geldt nog niet voor speciale basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs. Deze scholen kunnen echter wel vrijwillig een eindtoets afnemen die is toegelaten op grond van de Wet op het primair onderwijs. Voor deze scholen geldt, net als voor basisscholen, dat de afname ‘om niet’ beschikbaar is.

Artikel 2

Artikel 10 van het Toetsbesluit PO bepaalt dat de minister subsidie verstrekt aan de toetsaanbieder van een andere eindtoets indien die op grond van artikel 9 van het Toetsbesluit PO is toegelaten. Dat betekent dat toekenning van de subsidie alleen mogelijk is voor de periode dat de betreffende toets is toegelaten (in beginsel voor vier jaar). Dat betekent ook dat als de minister op basis van artikel 9, vierde lid, van het Toetsbesluit PO, het besluit tot toelating tussentijds intrekt omdat de eindtoets niet meer voldoet aan de kenmerken inhoudelijk valide, betrouwbaar en een deugdelijke normering, de aanspraak op subsidie vervalt. De Expertgroep Toetsen PO adviseert de minister op grond van het Toetsbesluit PO over de toelating van andere eindtoetsen.

De minister verstrekt de subsidie voor het aanbieden van een eindtoets en voor activiteiten die daar direct mee samenhangen. De subsidie mag op grond van artikel 7 alleen worden besteed aan die activiteiten. Met activiteiten die direct samenhangen met het aanbieden van een eindtoets wordt onder meer bedoeld het ontwikkelen, verspreiden en evalueren van een eindtoets en het rapporteren over een eindtoets.

Om voor subsidie voor een eindtoets in aanmerking te komen dient daarnaast aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Als niet aan die voorwaarden wordt voldaan zal subsidie worden geweigerd of, indien de verstrekking van de subsidie reeds heeft plaatsgevonden, worden teruggevorderd.

Aangezien een subsidie ertoe strekt bepaalde activiteiten mogelijk te maken, in casu het aanbieden van toetsen, die ook feitelijk zullen plaatsvinden, moet de toets jaarlijks daadwerkelijk worden aangeboden en afgenomen. De regeling stelt als voorwaarde dat een eindtoets tenminste wordt afgenomen door twee of meer scholen van tenminste twee schoolbesturen. Hiermee wordt zeker gesteld dat de toets feitelijk wordt aangeboden en afgenomen zonder dat een hoge drempel wordt opgeworpen voor een aanbieder van een nieuwe eindtoets. Zorgdragen voor voldoende afname hoort tot de acquisitieactiviteiten van de toetsaanbieder.

De overige voorwaarden zijn opgenomen ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van de subsidiemogelijkheden. Het begrip misbruik en oneigenlijk gebruik heeft betrekking op situaties waar een (te hoge) subsidie verkregen wordt door:

  • 1. het bewust niet, onjuist, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens en inlichtingen (misbruik);

  • 2. het volgens de regels van de regeling, maar in strijd met de bedoeling van de regeling handelen (oneigenlijk gebruik).

Subsidie zal in dat geval, met toepassing van de artikelen 4:35, 4:48 en 4:49 van de Algemene Wet Bestuursrecht, worden geweigerd of, als de subsidie al is verstrekt, worden teruggevorderd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de volgende situaties:

  • De toetsaanbieder heeft de eindtoets niet (in overwegende mate) zelf ontwikkeld, maar gebruik gemaakt van opgaven van een reeds bestaande eindtoets. Toetsen die niet of niet in overwegende mate door de toetsaanbieder zelf zijn ontwikkeld, komen daarom niet voor subsidie in aanmerking. Ook moet het intellectueel eigendom van de eindtoets bij de subsidieontvanger liggen. Dat betekent niet dat het intellectueel eigendom niet overdraagbaar is. Artikel 10 van de Regeling OCW-subsidies, van toepassing op deze subsidieverlening, bepaalt dat de subsidieontvanger meewerkt aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom, ter zake van de gesubsidieerde activiteiten.

  • Constructies waarbij gebruik wordt gemaakt van een andere rechtspersoon met als doel twee keer aanspraak te maken op de subsidie worden ook als oneigenlijk gekenmerkt en ondervangen door de bepaling dat de eindtoets door de verzoeker ook feitelijk moet zijn ontwikkeld.

    De subsidie (vaste voet) is gedurende het eerste jaar van de eindtoets deels bedoeld als tegemoetkoming in de initiële ontwikkelingskosten. Een toetsaanbieder ontvangt deze ‘opstartsubsidie’ daarom eenmalig. Als een toetsaanbieder een nieuwe toets ontwikkelt en voor subsidie in aanmerking brengt zal, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, de subsidie worden voortgezet op de hoogte van de standaard vaste voet, verhoogd met het desbetreffende bedrag per leerling. Hiermee samen hangt de voorwaarde dat een toetsaanbieder uitsluitend voor één eindtoets in aanmerking komt. Dat betekent dat als een eindtoets onder een andere naam in aanmerking wordt gebracht voor subsidie, maar feitelijk door een en dezelfde rechtspersoon is ontwikkeld, subsidie wordt geweigerd of reeds verstrekte subsidie teruggevorderd. Het kan in deze gevallen bijvoorbeeld gaan om een nieuwe rechtspersoon opgericht door een rechtspersoon die al voor subsidie in aanmerking komt op grond van deze regeling of een bestaande rechtspersoon, aangestuurd door een andere rechtspersoon die al voor subsidie in aanmerking komt op grond van deze regeling. Ook moet de eindtoets jaarlijks worden aangeboden. Dat betekent dat, wanneer een toetsaanbieder de eindtoets na het jaar van de opstartsubsidie intrekt, deze niet voldoet aan de eis de toets jaarlijks (dat wil zeggen gedurende de vier jaar dat de toets is toegelaten) aan te bieden. De subsidie kan dan op grond van artikel 4:49 Awb geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd over alle jaren dat subsidie voor die toets is toegekend.

Artikel 3

Er is geen sprake van een één-op-één koppeling tussen de hoogte van de subsidie en de daadwerkelijk door een eindtoetsaanbieder gemaakte kosten. Hiervoor is gekozen vanwege de financiële beheersbaarheid van de regeling, evenals het kunnen beperken van de administratieve lasten. Een subsidietoekenning op basis van een door de toetsaanbieder ingediende begroting is financieel onbeheersbaar. Het stellen van een maximum aan de subsidievergoeding is ook niet gewenst omdat dit inhoudt dat de begroting van de aanbieder individueel moet worden getoetst.

Daarom is gekozen voor een genormeerde onderbouwing van de subsidie met een vaste en variabele component. Deze constructie schept bovendien een helder financieel kader waardoor eindtoetsaanbieders weten welke vergoeding zij en andere eindtoetsaanbieders, nadat zij zijn toegelaten door de minister, kunnen verwachten. Er is niet gekozen voor het instrument van een subsidieplafond. Een subsidieplafond geeft voor de eindtoetsaanbieders een jaarlijkse onzekerheid over de hoogte van het te ontvangen subsidiebedrag. Het hanteren van een plafond kan ook in de tijd leiden tot verschillen in de hoogte van de subsidietoekenningen aan toetsaanbieders die los staan van de feitelijke deelname aan de betreffende eindtoetsen. Dit is strijdig met het uitgangspunt van het gelijke speelveld.

Om onder andere (een deel van) de ontwikkelingskosten van andere eindtoetsen te dekken, wordt bij de subsidiëring van elke toegelaten eindtoets gewerkt met een jaarlijkse vaste voet en een bedrag per afname. De vaste voet is het eerste jaar (bij een nieuwe door de minister toegelaten toets) hoger. Deze verhoogde vaste voet kan gezien worden als een ‘opstartsubsidie’ en wordt eenmalig aan een eindtoetsaanbieder verstrekt. In de subsidiesystematiek is een inverdieneffect verondersteld. In aanvulling op de vaste voet ontvangt een eindtoetsaanbieder een bedrag per afname, zodat het subsidiebedrag hoger is bij een grotere afname van de eindtoets. Dit is als stimulans bedoeld voor de aanbieder om scholen en schoolbesturen te interesseren voor zijn eindtoets. Bij de bepaling van dit bedrag wordt gewerkt met een staffel waarbij sprake is van een afnemende vergoeding per leerling naar de mate waarin het aantal leerlingen dat de eindtoets maakt toeneemt. Vanaf een bepaald aantal leerlingen (meer dan 15.000) blijft het bedrag per leerling gelijk.

De vaste voet en ook het vergoedingsbedrag per afname/leerling zijn voor iedere eindtoetsaanbieder gelijk. Bij een gelijk aantal afnamen ontvangen de eindtoetsaanbieders precies hetzelfde bedrag ongeacht de kosten die de betreffende eindtoetsaanbieder hiervoor heeft gemaakt.

De hoogte van de vaste voet en het bedrag per leerling is gebaseerd op een aantal gegevens en veronderstellingen. Voor een vergelijking met de gemaakte kosten moet gekeken worden naar het subsidiebedrag over een periode van vier jaar. Een eindtoetsaanbieder heeft vooral te maken met vaste kosten. De inschatting is dat deze kosten per andere eindtoets over een periode van 4 jaar uiteen kunnen lopen van € 1,5 miljoen tot € 2,2 miljoen. Deze inschatting is gebaseerd op een door de toetsaanbieders geleverd gespecificeerd inzicht over de activiteiten en kosten benodigd voor de ontwikkeling en het aanbieden van een eindtoets. Voor het vaststellen van de hoogte van de bedragen (vaste voet en bedrag per afname) is verondersteld dat in het eerste jaar een eindtoetsaanbieder 1.500 deelnemers weet te bereiken oplopend tot 6.000 in het vierde jaar. Het uiteindelijke tarief (vanaf 15.001 afnamen) per deelname is gebaseerd op de marktprijs van de eindtoets basisonderwijs van CITO BV (€ 17,– per afname). Hierin zit ook een normatief deel van de vaste kosten verdisconteerd. Op basis van bovenstaande gegevens zijn de volgende bedragen voor de vaste voet en bedrag per afname vastgesteld. Onderstaande tabel laat zien gegeven het aantal afnames wat het subsidiebedrag per jaar is.

     

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Verwacht aantal deelnemers per toetsaanbieder

1.500

3.000

4.500

6.000

Vaste voet

   

€ 595.000

€ 315.000

€ 315.000

€ 315.000

Aantal deelnemers

Bedrag per afname

Variabel deel

   

0

5.000

€ 40

€ 60.000

€ 120.000

€ 180.000

€ 240.000

5.001

10.000

€ 30

     

€ 30.000

10.001

15.000

€ 22

       

15.001

of meer

€ 17

       

Totaal per jaar

 

€ 655.000

€ 435.000

€ 495.000

€ 585.000

Artikel 4

Op grond van artikel 2 van het Toetsbesluit PO meldt een schoolbestuur voor 1 januari van het kalenderjaar waarin de eindtoets wordt afgenomen aan de betreffende toetsaanbieder het aantal leerlingen dat de eindtoets naar verwachting zal gaan afleggen. De toetsaanbieder dient vervolgens jaarlijks voor 31 januari een subsidieaanvraag in bij DUO en maakt daarbij gebruik van het standaardformulier dat bij deze regeling hoort en kan worden gedownload op de website van DUO.

Aanvragen die na 31 januari bij DUO binnen komen worden afgewezen. Als datum van ontvangst geldt de datum waarop het poststuk door DUO is ontvangen. De toetsaanbieder neemt de afspraken over de afname met de afnemende schoolbesturen op in de administratie zodat desgewenst controle mogelijk is.

Artikel 5 en 6

Indien subsidieontvanger niet voldoet aan de aan deze subsidie verbonden verplichtingen kan de subsidieverlening of -vaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, op grond van artikel 4:48 en 4:49 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Omdat de Regeling OCW-subsidies van toepassing is op deze regeling geldt, naast de verplichtingen uit artikel 5, bijvoorbeeld ook de meldingsplicht (artikel 9 van de Regeling OCW-subsidies) voor de toetsaanbieders die op grond van deze regeling subsidie ontvangen.

De subsidie wordt verleend op grond van het aantal leerlingen dat de toets naar verwachting zal afleggen, waarna de betaling aan de toetsaanbieder kan plaatsvinden. De subsidievaststelling zal plaatsvinden op grond van het aantal leerlingen dat de toets feitelijk heeft afgenomen. Aangezien de eindtoets op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs wordt afgenomen tussen 15 april en 15 mei, is dat aantal in ieder geval uiterlijk 15 mei bekend. Daarnaast is er ook nog een groep van leerlingen die wegens omstandigheden gebruik moeten maken van het tweede afnamemoment van een eindtoets. De toetsaanbieder geeft dit definitieve aantal leerlingen onderverdeeld naar BRIN-nummer van de school die de toets heeft afgenomen uiterlijk voor 1 augustus van het kalenderjaar waarin de toets is afgenomen door aan DUO. De toetsaanbieder neemt de onderliggende gegevens van de opgave van de definitieve afnames op in de administratie zodat controle voor de vaststelling van de subsidie mogelijk is. BRON heeft daarbij een signaalfunctie. Mochten er verschillen zijn tussen de opgave en de BRON-gegevens, dan wordt nagegaan of de opgave van de definitieve afnames van de toetsaanbieder overeenkomt met de opgave van de definitieve afnames die zijn opgenomen in de administratie van de toetsaanbieder. Als de opgaven niet overeenkomen wordt nagegaan welke gegevens de juiste zijn. Daarnaast wordt gekeken of het verschil tussen BRON en de opgave van de toetsaanbieder ligt aan de vulling van BRON door de scholen. Waar nodig worden de gegevens gecorrigeerd en vervolgens wordt de subsidie uiterlijk voor 1 november van het schooljaar volgend op het schooljaar van afname vastgesteld. Hierna kan een nabetaling of terugvordering volgen.

Artikel 9

Met het oog op de (eventueel) benodigde flexibiliteit met betrekking tot bijvoorbeeld de hoogte en de samenstelling van de bedragen, wordt de regeling de komende vier jaar ieder jaar tegen het licht gehouden en kan naar aanleiding van de uitkomsten daarvan tussentijds worden bijgesteld.

Artikel 10

In het schooljaar 2014–2015 krijgen bevoegde gezagsorganen een maand langer de tijd om te voldoen aan de plicht om aan de betreffende toetsaanbieder het aantal leerlingen te melden dat de eindtoets naar verwachting zal afnemen, zoals opgenomen in artikel 2, derde lid, van het Toetsbesluit PO. Dit omdat in het invoeringsjaar het beoordelingsproces van de eindtoetsen meer tijd in beslag neemt dan naar verwachting in de jaren daarop het geval zal zijn. De melding van een bevoegd gezag aan de toetsaanbieder hoeft in 2015 niet voor 1 januari te worden gedaan, maar voor 30 januari. Hierdoor schuift in 2015 ook de datum op waarop de toetsaanbieder op grond van deze regeling een subsidieaanvraag indient van uiterlijk 31 januari naar uiterlijk 28 februari.

Artikel 11

Deze regeling kent een looptijd van vier jaar en vormt onderdeel van de algehele evaluatie van de eindtoetsing die is voorzien binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de verplichte eindtoetsing. Dan zal ook worden gekeken naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wijze van financiering van de eindtoetsen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven