TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling maakt deel uit van de implementatie van de wijziging van de bijlage
bij het STCW-Verdrag1 en van de daarbij behorende Code (Trb. 1996, 249) (hierna: STCW-Code) alsmede van richtlijn 2012/35/EU2 tot wijziging van richtlijn 2008/106/EG3 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden. De wijzigingen van de bijlage
bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code zijn aangenomen bij resolutie 1 respectievelijk
resolutie 2 van een conferentie van de verdragsluitende partijen, gehouden van 21
tot 25 juni 2010 te Manilla (hierna: Manilla-wijzigingen; Trb. 2012, 43 en 198).
Voor nadere informatie over de achtergronden en inhoud van de Manilla-wijzigingen
wordt verwezen naar § 2.1. en hoofdstuk 3 van de memorie van toelichting bij het voorstel
van wet houdende wijziging van de Wet zeevarenden, de Scheepvaartverkeerswet en de
Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van de wijziging van
de bijlage bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code en enige andere onderwerpen op het
terrein van de zeevaartbemanning4 (hierna: het wetsvoorstel).
Door middel van richtlijn 2008/106/EG (hierna: de bemanningsrichtlijn) is het STCW-Verdrag
in het EU-recht opgenomen. De wijziging van de bemanningsrichtlijn door middel van
richtlijn 2012/35/EU strekt voornamelijk tot verwerking van de Manilla-wijzigingen
in het EU-recht. De uiterste implementatiedatum van richtlijn 2012/35/EU is 4 juli
2014.
De Manilla-wijzigingen en richtlijn 2012/35/EU zijn tevens geïmplementeerd in de Wet
zeevarenden5 (hierna: Wz) en in het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart6 (hierna: het besluit). In deze regeling zijn de beroepsvereisten vastgesteld voor
de verkrijging van een kennisbewijs ten behoeve van de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs
en voor de verkrijging van diverse bekwaamheidsbewijzen en schriftelijke bewijzen.
In overleg met de sociale partners in de maritieme sector en andere belanghebbenden
is bezien welke aanpassingen van de bemanningsregelgeving naast de aanpassingen in
verband met de Manilla-wijzigingen wenselijk waren, waarbij ook is gekeken naar mogelijkheden
om de administratieve lastendruk te reduceren. De uit de wijziging van de Wz en het
besluit voortvloeiende noodzakelijke wijzigingen op het niveau van de ministeriële
regeling zijn in de onderhavige regeling opgenomen. Het betreft regels met betrekking
tot de uitwisselbaarheid van bemanningsleden tussen de verschillende bedrijfstakken,
de vereiste ervaring voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs en de monsterrol.
Daarnaast zijn de inhoudelijke opleidingseisen (beroepsvereisten) voor de verkrijging
van een kennisbewijs, een bekwaamheidsbewijs of een schriftelijk bewijs in deze regeling
opgenomen. Tot slot hebben diverse technische aanpassingen plaatsgevonden en kon een
vijftal regelingen worden ingetrokken omdat de inhoud daarvan een plaats heeft gekregen
in de Regeling zeevarenden. In de artikelsgewijze toelichting wordt op deze aspecten
nader ingegaan. Een transponeringstabel van richtlijn 2012/35/EU naar de Nederlandse
regelgeving is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Gevolgen
De gevolgen voor de administratieve lasten en de inhoudelijke nalevingslasten zijn
berekend in het kader van het wetsvoorstel en de wijziging van het besluit. Uit deze
regeling vloeien geen aanvullende lasten voort.
Advisering en consultatie
Evenals bij de totstandkoming van het wetsvoorstel en de wijziging van het besluit
het geval was, is het ontwerp van deze regeling voorgelegd aan de meest representatieve
organisaties van werkgevers en werknemers in de maritieme sector: Nautilus International,
de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, de Vereniging van Waterbouwers,
de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij, het Productschap Vis. Tevens
is op relevante aspecten overleg gevoerd met de Koninklijke Marine en de Vereniging
voor beroepschartervaart (BBZ). Daarnaast zijn ook maritieme opleidings- en trainingsinstituten
betrokken. Met deze betrokkenheid wordt geborgd dat deze instituten in staat zijn
(toekomstige) zeevarenden overeenkomstig de eisen van het STCW-Verdrag op te leiden
en te trainen voor hun functie.
Artikelsgewijs
Artikel I Regeling zeevarenden
Onderdeel A
De artikelen 2.2 en 2.3 vinden hun oorsprong in de Regeling monsterrol en monsterboekje
zeevaart en de Beleidsregel zeevaartbemanning. De Regeling monsterrol en monsterboekje
zeevaart is ingetrokken.
In artikel 2.2, eerste lid, is het voorheen in artikel 4 van de genoemde regeling
bepaalde overgenomen en geactualiseerd in verband met de wijziging van de Wet zeevarenden
en het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart7. Als bewijs van het door een zeevarende met goed gevolg hebben afgesloten van een
training wordt tegenwoordig een certificaat uitgereikt. De mogelijkheid tot het maken
van aantekeningen omtrent de gevolgde trainingen in het monsterboekje dient voornamelijk
nog als hulpmiddel voor de zeevarende zelf om een overzicht te hebben van de verloopdata
van zijn certificaten. De aantekening omtrent tuberculose wordt tegenwoordig eveneens
in de geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart vermeld. De aantekening
daaromtrent in het monsterboekje kan de zeevarende attenderen op de geldigheidsduur
daarvan.
In artikel 2.2, tweede lid, is de inhoud van artikel 2 van de Beleidsregel zeevaartbemanning
overgenomen. Onderdeel a betreft surveyors die in dienst zijn van erkende organisaties
als bedoeld in artikel 1 van het Besluit mandaat en certificering zeeschepen 2012.
Bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje moet de aanvrager zijn dienstverband
met het erkende klassebureau aantonen door zijn arbeidsovereenkomst te overleggen.
Onderdeel b betreft registerloodsen in de zin van artikel 1, onderdeel f, van de Loodsenwet.
Bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje overlegt de aanvrager het bewijs
van inschrijving in het loodsenregister, bedoeld in artikel 22, derde lid, van de
Loodsenwet. Onderdeel c betreft Noordzeeloodsen (voorheen certificaatloodsen genoemd)
die voldoen aan de eisen met betrekking tot vakbekwaamheid en geschiktheid, vastgesteld
bij of krachtens het Besluit opleidingen en bevoegdheden nautische beroepsbeoefenaren
(BOBNB). Bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje overlegt de aanvrager het
document bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Loodsenwet en artikel 3.1 BOBNB.
Maritiem wetenschappelijk onderzoekers (onderdeel d) moeten bij de aanvraag een verklaring
van de scheepsbeheerder overleggen waaruit blijkt dat de aanvrager aan boord wetenschappelijk
onderzoek gaat verrichten.
Onderdeel e betreft bijvoorbeeld managers, verplegend personeel, hotelpersoneel, horecapersoneel,
winkelpersoneel en personeel in de civiele dienst. Zij overleggen een verklaring van
de scheepsbeheerder waaruit blijkt dat de aanvrager aan boord taken zal gaan verrichten
die buiten de functies genoemd op het bemanningscertificaat vallen. Onderdeel f betreft
technici voor het onderhoud aan bijvoorbeeld voorstuwingsinstallaties, radio-installaties
en laad- en losgerei. Bij de aanvraag wordt een werkgeversverklaring overgelegd waaruit
blijkt dat de aanvrager onderhoudstaken aan boord van een schip gaat verrichten. Onderdeel
g betreft bijvoorbeeld duikers, Remotely Operated Vehicle (ROV) operators, Dynamic
positioning (DP) operators, hydrografen en bergingsinspecteurs. Bij de aanvraag wordt
een werkgeversverklaring overgelegd waaruit blijkt dat de aanvrager ondersteunende
werkzaamheden aan boord van zeeschepen gaat verrichten. Onder onderdeel h wordt bijvoorbeeld
een herintredende oud-zeevarende begrepen, die in het bezit is van een vaarbevoegdheidsbewijs
zonder dat hij al een arbeidsovereenkomst heeft. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager
een verklaring van de scheepsbeheerder waaruit blijkt dat de aanvrager aan boord werkzaamheden
zal gaan verrichten. Onder uitzendbureau dan wel een detacheringsbureau (onderdeel
i) wordt verstaan: een onderneming die werkkrachten tijdelijk ter beschikking stelt
aan ondernemingen in de zeevaart voor het verrichten van werkzaamheden op zeeschepen.
Bij de aanvraag wordt een verklaring van het detacherings- of uitzendbureau overgelegd
waaruit blijkt dat de aanvrager werkzaamheden aan boord van zeeschepen gaat verrichten.
Onderdeel j betreft ambtenaren in dienst van het rijk, een provincie of een gemeente.
Te denken valt aan ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport, de Douane,
Rijkswaterstaat, de Koninklijke Marechaussee en ambtenaren van de Korps Nationale
Politie, belast met de uitvoering van de politietaak en dienstdoende bij de Landelijke
Eenheid, Dienst Infrastructuur en de Regionale Eenheid Rotterdam, District Zeehavenpolitie.
Bij de aanvraag wordt een werkgeversverklaring overgelegd waaruit blijkt dat de aanvrager
toezichthoudende of handhavende taken aan boord van zeeschepen gaat verrichten.
In de bijlage bij de Regeling monsterrol en monsterboekje zeevaart was het model van
FAL-formulier nr. 5 opgenomen. In artikel 2.3, eerste lid, is gekozen voor een dynamische
verwijzing naar dit formulier. Artikel 2.3, tweede lid, is overgenomen van artikel
3 van de genoemde regeling. Artikel 2 daarvan is niet overgenomen, deels omdat aan
regeling niet langer behoefte was en deels omdat regeling reeds elders heeft plaatsgevonden.
Dit betreft artikel 94, derde lid, van het besluit, artikel 4 van de Vrijstellingsregeling
buitenlandse kapiteins voor de sector koopvaardij, artikel 4 van de Vrijstellingsregeling
buitenlandse kapiteins voor de sector zeegaande waterbouw en artikel 3, derde lid,
Wz.
Onderdeel B
§ 8 Beroepsvereisten, van de Regeling zeevarenden, behelst de inhoudelijke opleidingseisen
voor de verkrijging van een kennisbewijs, een bekwaamheidsbewijs of een schriftelijk
bewijs. De artikelen 10, derde lid, 11 en 34 van het besluit vormen de grondslag hiertoe.
In de hoofdstukken 3 en 4 van het besluit is aangegeven op welk vaarbevoegdheidsbewijs
men aanspraak kan maken indien men beschikt over een bepaald kennisbewijs, diverse
bekwaamheidsbewijzen en schriftelijke bewijzen, voldoet aan de gestelde leeftijdseis,
en, met betrekking tot de opwaardering naar een hogere functie, tevens voldoet aan
de vereiste ervaring. In de artikelen 8.1 tot en met 8.15 is aangegeven aan welke
onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag de aanvrager van
een kennisbewijs moet voldoen en aan welke onderdelen van de STCW-Code de opleiding
moet voldoen ter afsluiting waarvan de aanvrager met goed gevolg examen heeft afgelegd.
Evenzo zijn in de artikelen 8.16 tot en met 8.45 de eisen opgenomen voor de afgifte
van de diverse bekwaamheidsbewijzen (waaronder certificaten) en schriftelijke bewijzen.
Voor een nadere uitleg over deze eisen wordt verwezen naar de hierna opgenomen toelichting
bij de diverse artikelen.
De maritieme opleidingsinstituten op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (hierna: WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) hebben
hun onderwijsprogramma zodanig ingericht dat de schoolverlaters niet alleen beschikken
over een bepaald kennisbewijs maar tevens over de ingevolge hoofdstuk VI van de bijlage
van het STCW-Verdrag vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de uitoefening van specifieke
functies of werkzaamheden aan boord of voor werkzaamheden op bepaalde type schepen.
Hierdoor kan de schoolverlater direct een aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs
indienen.
In de artikelen 8.1 tot en met 8.17 is opgenomen dat bepaalde ervaring tijdens de
opleiding moet zijn opgedaan onder bijhouding van een stageboek. Het stageboek wordt
als onderdeel van de opleiding door de onderwijsinstelling afgegeven. In alle gevallen
zullen de te verrichten werkzaamheden tijdens de stage plaatsvinden onder toezicht
van een daartoe bevoegde zeevarende. Afhankelijk van het specifieke kennisbewijs en
het gestelde in de betreffende artikelen zal een kapitein, een hoofdwerktuigkundige
of een eerste maritiem officier de verrichte werkzaamheden in het stageboek aftekenen.
Het stageboek wordt door de stagiair bij de onderwijsinstelling ter beoordeling ingediend.
In de voorschriften III/1, lid 2, onderdeel 2, en III/6, lid 2, onderdeel 2, van de
bijlage bij het STCW-Verdrag is voor de functies scheepswerktuigkundige en officier
elektrotechniek opgenomen dat een gecombineerde training in werkplaatsvaardigheden
en diensttijd moet hebben plaatsgevonden.
Onder werkplaatsvaardigheden worden verstaan de technische vaardigheden die de scheepswerktuigkundige
of de officier elektrotechniek aan boord nodig heeft om in principe alle mogelijke
storingen en beschadigingen te kunnen voorkomen, oplossen of repareren. Hierbij wordt
met betrekking tot de scheepswerktuigkundige gedoeld op het omgaan met en gebruiken
van hand- en machinaal gereedschap, meetapparatuur, verticale boor- en freesmachines,
draaibanken, et cetera. Voor de officier elektrotechniek betreft dit alle elektrische
en elektronische uitrusting aan boord. Deze vaardigheden maken onderdeel uit van de
reguliere opleidingen voor de afgifte van de kennisbewijzen maritiem officier, scheepswerktuigkundige,
schipper-machinist beperkt werkgebied en officier elektrotechniek.
Artikel 8.1
Voor de verkrijging van een kennisbewijs hoger maritiem officier alle schepen of een
kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle schepen wordt ten aanzien van de ingevolge
de bijlage bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code daarvoor vereiste opleiding, vaardigheden
en ervaring geen onderscheid naar niveau gemaakt. Het verschil tussen de mbo-opleiding
tot middelbaar maritiem officier en de hbo-opleiding tot hoger maritiem officier vindt
zijn oorsprong in de verschillende daarvoor voorgeschreven vooropleidingen. Met betrekking
tot de doorgroeimogelijkheden naar een hogere vaarbevoegdheid is het wel van belang
onderscheid te maken naar een 2- of 3-jarige mbo-opleiding of een 4-jarige mbo of
een hbo-opleiding. Een hoger opleidingsniveau geeft hiertoe meer mogelijkheden.
Volgens de bijlage bij het STCW-Verdrag (voorschrift II/1, lid 2, onderdeel 3) moet
van de in onderdeel a, onder 1°, genoemde ervaring van 12 maanden 6 maanden ervaring
zijn opgedaan onder toezicht van de kapitein, een bevoegde maritiem officier of een
bevoegde stuurman gedurende wachtwerkzaamheden op de brug. Van de in onderdeel a,
onder 4°, genoemde ervaring van 12 maanden (voorheen 6 maanden) moet 6 maanden ervaring
zijn opgedaan onder toezicht van een bevoegde hoofdwerktuigkundige, een bevoegde maritiem
officier of een bevoegde wachtwerktuigkundige gedurende wachtwerkzaamheden in de machinekamer
(voorschrift III/1, lid 2, onderdeel 3). De ervaring voor de machinekamerfunctie kan
binnen hetzelfde tijdsbestek als de ervaring voor de dekfunctie worden opgedaan omdat
dagelijks alle taken en werkzaamheden vanuit zowel de dekfunctie als vanuit de machinekamerfunctie
worden uitgevoerd. Met deze duale stage wordt op de later uit te oefenen duale functie
maritiem officier toegesneden ervaring opgedaan.
Artikel 8.2
Evenals voor het kennisbewijs maritiem officier het geval is, moet in de opleiding
voor het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige kleine schepen 6 maanden ervaring zijn
opgedaan in de machinekamer en 6 maanden op de brug. Voor een toelichting wordt verwezen
naar de toelichting op artikel 8.1.
Artikelen 8.3 en 8.4
Voorschrift II/1, lid 2, onderdeel 3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag bepaalt
dat van de vereiste 12 maanden ervaring 6 maanden moet zijn opgedaan onder toezicht
van een bevoegde kapitein of een bevoegde stuurman gedurende wachtwerkzaamheden op
de brug.
Artikelen 8.5 en 8.6
Vereist is dat tijdens de opleiding scheepswerktuigkunde ten minste 6 maanden ervaring
wordt opgedaan in de machinekamer van een zeeschip.
Artikel 8.7
Evenals het geval is bij de opleiding tot maritiem officier, is bij de schipper-machinist
beperkt werkgebied sprake van een duale opleiding en functie. De opleiding richt zich
uitsluitend op schepen van minder dan 500 GT en op schepen van minder dan 3000 kW
voortstuwingsvermogen op reizen nabij de kust. Hierbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheid
die voorschrift I/3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-I/3 van de STCW-Code
bieden om voor zeevarenden op schepen die alleen in het kustgebied opereren, lagere
eisen te stellen. Omdat het vaargebied zich steeds nabij de kust en nabij uitwijkhavens
uitstrekt, wordt een ervaring van 6 maanden voldoende geacht. De ervaring voor de
dekfunctie en de machinekamerfunctie kan binnen hetzelfde tijdsbestek worden opgedaan
omdat dagelijks alle taken en werkzaamheden vanuit zowel de dekfunctie als vanuit
de machinekamerfunctie worden uitgevoerd.
Artikelen 8.8 tot en met 8.12
De Manilla-wijzigingen leiden tot de introductie van een aantal nieuwe functies, onder
andere de officier elektrotechniek en de gezel elektrotechniek, opgenomen in de voorschriften
III/6 en III/7 van de bijlage bij het STCW-Verdrag. Als gevolg van de toename van
het gebruik van elektrotechniek en hoogspanning is er een steeds grotere vraag naar
specifiek en goed opgeleid personeel op deze gebieden. De genoemde functies voorzien
hierin. Zij zijn opgenomen in artikel 18, tweede lid, onderdelen d en f, Wz als functie
waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs kan worden afgegeven. In de artikelen 8.8 en 8.9
zijn de beroepsvereisten opgenomen die moeten leiden tot de afgifte van een kennisbewijs.
De officier elektrotechniek zal aan boord van een schip belast worden met het onderhoud
en het repareren van alle elektrische en elektronische uitrusting, de installaties
en de machines. Dit is inclusief de radiocommunicatieapparatuur en de elektronische
navigatiehulpmiddelen. De gezel elektrotechniek biedt ondersteuning voor de aspecten
veilig gebruik van de elektrische uitrusting, het veilig kunnen omgaan met elektrische
installaties en -uitrusting, arbo-aspecten, de bescherming van het mariene milieu
en hij zal bijdragen aan onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de elektrische
installaties en -uitrusting. De voor de afgifte van de desbetreffende kennisbewijzen
te volgen opleidingen zijn op deze werkzaamheden toegesneden. Voor de verkrijging
van het kennisbewijs gezel en officier elektrotechniek kan de opleiding zijn genoten
aan een andere school dan een scheepvaartberoepsopleiding indien het vakkenpakket
ten minste voldoet aan de gestelde STCW-eisen.
Ook de gekwalificeerd gezel dek, de gekwalificeerd gezel machinekamer en de gekwalificeerd
gezel dek en machinekamer zijn nieuwe functies die zijn geïntroduceerd omdat er een
grote vraag is naar goed opgeleid ondersteunend personeel aan boord van schepen. Zij
zijn opgenomen in de voorschriften II/5 en III/5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag.
Voor de verkrijging van alle hiervoor genoemde kennisbewijzen is een verplichte ervaring
aan boord voorgeschreven. Zo moet voor de kennisbewijzen gekwalificeerd gezel de ervaring
(stage) worden opgedaan terwijl de betrokkene in het bezit is van de vaarbevoegdheid
wachtlopend gezel. Om te waarborgen dat alle onderdelen van de beroepskennis aanwezig
zijn en in de praktijk worden doorlopen, wordt voor elke afzonderlijke functie een
apart stageboek gebruikt. In de stageboeken zijn alle onderdelen opgenomen die nodig
zijn om adequaat en veilig de betreffende functie te kunnen uitoefenen. Door het volgen
van het stageboek wordt de gebruiker als het ware door het hele lesprogramma gevoerd
en is er sprake van een training, zoals door het STCW-Verdrag vereist. Hierdoor kunnen
de in het stageboek opgenomen onderdelen worden aangeleerd en geoefend tijdens de
uitoefening van een andere functie aan boord of tijdens het varen boven de sterkte.
Hiermee wordt gehandeld in overeenstemming met het STCW-verdrag.
De functie gekwalificeerd gezel dek en machinekamer is, evenals de functie maritiem
officier, een duale functie waarin dagelijks alle taken en werkzaamheden die tot het
takenpakket van zowel de gezel dek als de gezel machinekamer behoren worden uitgevoerd.
Dit betekent dat de ervaringsstages voor de afzonderlijke functies gezel dek- en machinekamer
in een en dezelfde periode kunnen plaatsvinden, zodat de totale stage voor de duale
functie binnen 12 maanden kan plaatsvinden.
Artikelen 8.16 en 8.17
In artikel 8.16 zijn de beroepsvereisten opgenomen met betrekking tot het bekwaamheidsbewijs
stuurman grote zeilvaart. Dit betreft zeegaande zeilschepen van 500 GT of meer in
de commerciële vaart. Voorschrift II/1, lid 2, onderdeel 3, geeft aan dat ten minste
12 maanden ervaring moet zijn opgedaan, waarvan 6 maanden onder toezicht van een bevoegde
kapitein of een bevoegde stuurman gedurende wachtwerkzaamheden op de brug. Indien
men reeds in het bezit is van het in artikel 8.17 genoemde bekwaamheidsbewijs stuurman
kleine zeilvaart is tijdens de opleiding voor de verkrijging van dat bewijs al 6 maanden
ervaring opgedaan. In dat geval kan tijdens de opleiding voor de verkrijging van het
bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart worden volstaan met een aanvullende ervaring
van 6 maanden. Zeevarenden die in het bezit zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs
voor de functie maritiem officier, stuurman schepen van minder dan 3000 GT of stuurman
alle schepen hebben al ten minste 1 jaar ervaring opgedaan met het varen op zee met
een motorschip. Zij kunnen volstaan met een aanvullende ervaring van 2 maanden op
een zeegaand zeilschip zodat zij zich met de specifieke aspecten met het varen daarvan
op zee vertrouwd kunnen maken.
In artikel 8.17 zijn de beroepsvereisten opgenomen met betrekking tot het bekwaamheidsbewijs
stuurman kleine zeilvaart. Dit betreft zeegaande zeilschepen van minder dan 500 GT
in de commerciële vaart. Gekozen is voor opname van de beroepsvereisten voor de verkrijging
van het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart in de Regeling zeevarenden om
in deze regeling een compleet overzicht te hebben van de beroepsvereisten voor de
verkrijging van alle kennisbewijzen, bekwaamheidsbewijzen en schriftelijke bewijzen.
De overige vereisten voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie
op zeilschepen van minder dan 500 GT zijn opgenomen in de Regeling bemanning zeegaande
zeilschepen.
Artikelen 8.18 tot en met 8.22
In de voorschriften V/1-1 en V/1-2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en hoofdstuk
V van de STCW-Code zijn de trainingen opgenomen voor tankschepen, onderverdeeld naar
de types olie-, chemicaliën- en gastankschepen. De inhoud van de trainingen is herzien
en gericht op de specifieke kenmerken van de verschillende tankertypes. Daarnaast
is de training aangevuld met een training brandbestrijding op dit soort schepen. Het
in de artikelen 8.18 en 8.19 vermelde certificaat basisveiligheid moet in het bezit
zijn van een kandidaat voor het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en
chemicaliëntankschepen of het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen
alvorens dat bekwaamheidsbewijs aan hem kan worden afgegeven. Voor de afgifte van
een bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling (olie, chemicaliën of gas)tankschepen voor
gevorderden moet de aanvrager in het bezit zijn van een certificaat van de basistraining.
Voor zowel de basistraining als de gevorderdentraining voor tankschepen geldt dat
het volgen van de training gevaar kan opleveren indien men niet reeds over bepaalde
vaardigheden beschikt en daarin is getraind. Als voorbeeld kan hier het onderdeel
brandbestrijding worden genoemd. Derhalve is voor het kunnen volgen van de basistraining
voor tankschepen vereist dat de algemene training basisveiligheid is gevolgd.
Artikelen 8.23 tot en met 8.26
Voorschrift V/2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2 van de STCW-Code
bevatten de eisen voor de training van personeel op alle passagiersschepen, inclusief
ro-ro passagiersschepen. Voorheen werd er een onderscheid gemaakt tussen de trainingen
voor passagiersschepen en die voor ro-ro passagiersschepen, dat onderscheid wordt
ingevolge de Manilla-wijzigingen niet meer gemaakt. Inhoudelijk heeft er geen wijziging
van de eisen plaatsgevonden.
De trainingen voor de certificaten ‘crisisbeheersing en menselijk gedrag’ en ‘passagiersveiligheid,
ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp’ zijn ten opzichte van de voorheen
in het besluit opgenomen eisen niet gewijzigd. De voorschriften van de bijlage bij
het STCW-Verdrag en de secties van de STCW-Code zijn vernummerd.
De onderdelen ‘groepsbegeleiding’ en ‘dienstverlening aan passagiers’ worden veelal
aan boord gedaan. Hiervan wordt geen certificaat uitgereikt maar moet aan boord wel
schriftelijk bewijs aanwezig zijn. Ook deze trainingen zijn ongewijzigd.
Artikel 8.27
De Manilla-wijzigingen hebben geen gevolgen voor de trainingseisen voor het certificaat
type rating HSC. Deze trainingseisen zijn opgenomen in de High-Speed Craft Code, 2000.
Artikelen 8.28 en 8.29
Het beperkte aantal schepen dat wordt voortgedreven door middel van stoom- of gasturbines
rechtvaardigt het niet behandelen van deze onderwerpen (op managementniveau) tijdens
een initiële opleiding ter verkrijging van een kennisbewijs. Op de vaarbevoegdheidsbewijzen
voor de functies tweede werktuigkundige en hoofdwerktuigkundige wordt aangetekend
dat de vaarbevoegdheid niet van toepassing is op schepen met stoom- of gasturbines
als voortstuwing. Nadat een zeevarende de desbetreffende training heeft gevolgd wordt
hem het certificaat stoomvoortstuwing of het certificaat gasturbinevoortstuwing uitgereikt,
dat fungeert als aanvulling op het vaarbevoegdheidsbewijs. Een eerder aangebrachte
aantekening omtrent het niet van toepassing zijn van de vaarbevoegdheid op schepen
met stoom- of gasturbines als voortstuwing, wordt verwijderd. Zoals aangegeven gaat
het om trainingen op managementniveau. Om een goede kennisoverdracht te bewerkstelligen
geldt de instroomeis van het bezit van ten minste het kennisbewijs scheepswerktuigkundige
alle schepen. Zoals in de toelichting op de wijziging van het besluit reeds is vermeld,
vinden er in Nederland nog geen trainingen plaats met betrekking tot door een stoomturbine
of een gasturbine aangedreven schepen. Het staat de trainingsinstituten vrij deze
trainingen in combinatie aan te bieden.
Artikelen 8.30 tot en met 8.33
In deze artikelen zijn de beroepsvereisten opgenomen aangaande de trainingen op het
gebied van veiligheid, reddingmiddelen, snelle hulpverleningsboten en brandbestrijding.
Het in artikel 8.31 genoemde certificaat reddingmiddelen is de nieuwe benaming van
het certificaat sloepsgast. De nieuwe naam geeft de inhoud van de training beter weer.
De in het tweede lid van ieder artikel bedoelde herhalingstrainingen die ten minste
iedere 5 jaar moeten worden gevolgd, zijn minder uitgebreid dan de initiële trainingen,
zij zijn namelijk bedoeld om de kennis en vaardigheden van de zeevarende op te frissen.
De herhalingstrainingen zullen alle onderdelen van de initiële trainingen bevatten
waarbij de nadruk komt te liggen op de elementen die aan boord niet goed of niet veilig
kunnen worden geoefend. Dit neemt niet weg dat de bekendheid en vaardigheid van de
kandidaat met alle elementen moet worden getoetst. De herhalingstrainingen kunnen
echter in een aanzienlijk korter tijdsbestek plaatsvinden dan de initiële trainingen.
De verschillen in nadruk op bepaalde onderwerpen en het feit dat de deelnemers in
een eerder stadium al een volwaardige initiële training hebben gevolgd, rechtvaardigen
een bekorting tot in principe 50% van de initiële trainingsduur. Het met succes voltooien
van een herhalingstraining leidt tot afgifte van een nieuw certificaat. Op dat certificaat
wordt zowel de datum van de initiële training vermeld als de datum van de afronding
van de herhalingstraining. Het staat de trainingsinstituten vrij om zowel de initiële
trainingen als de herhalingstrainingen in combinatie aan te bieden.
Artikelen 8.34 en 8.35
De in deze artikelen genoemde beroepsvereisten met betrekking tot de certificaten
medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord vloeien voort uit voorschrift
VI/4 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en uit de bepalingen van richtlijn 92/29/EEG8. De ILT certificeert de trainingen voor een periode van maximaal 5 jaar. De door
de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) opgestelde voorbeeld trainingen ‘Medical
First Aid’ en ‘Medical Care’ kunnen daarbij als uitgangspunt worden genomen. De training
medische eerste hulp dient 16 klokuren te beslaan en de training medische zorg 24
klokuren.
Er wordt inhoudelijk geen onderscheid wordt gemaakt tussen de initiële training en
de periodieke herhalingstraining. Een belangrijke reden daarvoor is dat het gaat om
(medische) handelingen met een dusdanig speciaal karakter dat de objectieve, gebruikelijke
meetlat van ervaring in dit geval niet toepasbaar is. Het betreft namelijk handelingen
die in de praktijk niet vaak of zelden worden uitgevoerd, zoals hechten, het inbrengen
van een infuus en het stabiliseren van botbreuken. Deze handelingen zijn van directe
invloed op de gezondheid en de overlevingskansen van zeevarenden. Het is daarom van
belang dat deze kennis en vaardigheden zo goed mogelijk worden geborgd. De vaardigheden
dienen daarbij wederom geoefend te worden, hetgeen leidt tot hetzelfde tijdsbeslag
als de initiële training.
Artikel 8.36
Hoofdstuk IV van de bijlage bij het STCW-verdrag vereist kennis en ervaring met betrekking
tot de maritieme radiocommunicatie zoals vastgelegd in de Radio Regulations van de
Internationale Unie voor Telecommunicatie. In Nederland zijn de beroepsvereisten voor
deze certificaten op grond van artikel 4 van het Frequentiebesluit 2013 opgenomen
in artikel 13 en de bijlagen 4 en 5 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008.
Artikel 8.37
De in artikel 8.37 opgenomen beroepsvereisten voor de verkrijging van het bekwaamheidsbewijs
scheepskok zijn overgenomen uit het voormalige artikel 92 van het Besluit zeevarenden
handelsvaart en zeilvaart en zijn gestoeld op voorschrift 3.2, lid 3, en norm A3.2,
leden 3 tot en met 6, van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006. Thans biedt artikel 34
van het genoemde besluit de grondslag voor het vaststellen van deze beroepsvereisten
bij ministeriële regeling.
Voor de afgifte van een bekwaamheidsbewijs scheepskok komen ook aanvragers in aanmerking
die in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs als scheepskok, afgegeven voor
1 februari 2002. De aanvrager moet na de verkrijging van dat vaarbevoegdheidsbewijs
een diensttijd hebben behaald van ten minste 36 maanden als scheepskok. Het betreft
hier een groep scheepskoks die al geruime tijd in die functie vaart en mede op basis
van de opgedane kennis en expertise in aanmerking komt voor een bekwaamheidsbewijs.
Artikelen 8.38 tot en met 8.40
Door de toename van piraterij en gewapende overvallen is er behoefte aan training
van alle zeevarenden voor situaties waarin het schip en haar bemanning worden aangevallen
en tevens voor een betere voorbereiding op mogelijke aanvallen. Hiertoe zijn in de
secties A-VI/5 en A-VI/6 van de STCW-Code trainingseisen met betrekking tot beveiliging
opgenomen. In de nota van toelichting bij de wijziging van het besluit9 zijn in de toelichting bij artikel 41 de verschillende beveiligingstrainingen en
de bijbehorende certificaten uiteengezet.
Artikel 8.38 is overgenomen uit de (ingetrokken) Regeling certificering scheepsbeveiligingsfunctionarissen.
De Manilla-wijzigingen hebben geen wijziging aangebracht in de beroepsvereisten voor
de verkrijging van het certificaat scheepsbeveiligingsfunctionaris. De certificaten
uitvoering beveiligingstaken en bewustwording scheepsbeveiliging zijn nieuwe certificaten.
Artikel 8.41
Artikel 10 van het besluit bepaalt dat voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs
op grond van een te erkennen buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs een kapitein in het
bezit moet zijn van het certificaat wetgeving en openbaar gezag. De training voor
kapiteins ter verkrijging van het certificaat moet de in bijlage F, onderdeel A, punten
1 en 2 genoemde onderdelen van de Nederlandse regelgeving beslaan. Ter toetsing van
de door de kapitein verworven kennis van de maritieme regelgeving wordt in de praktijk
een examen afgenomen. Deelname aan een dergelijk examen is ook mogelijk door personen
die de kennis door middel van zelfstudie hebben opgedaan.
Voor de officieren is schriftelijk bewijs dat zij kennis hebben genomen van de voor
hen van belang zijnde maritieme regelgeving voldoende. Dit betreft de in bijlage F,
onderdeel A, punt 1, genoemde regelgeving. Deze lijst met regelgeving is geactualiseerd.
Artikelen 8.42 en 8.43
De erkenning van de trainingen scheepsmanagement betreft het wettelijk voorgeschreven
deel met betrekking tot de aspecten in de genoemde secties van de STCW-Code. De trainingen
scheepsmanagement op zowel het nautische aspect (N) als het werktuigkundige aspect
(W) zijn gericht op een herhaling en een verdieping van de reeds in het reguliere
onderwijs behandelde scheepsmanagementaspecten. Door de verschillen in opleidingsniveau
zal er in de training verschil zijn in de mate van verdieping voor de verschillende
doelgroepen waarbij tevens rekening wordt gehouden met de verschillen in bedrijfsvoering
die er zijn tussen grotere en kleinere schepen. Bij de training scheepsmanagement-N
zijn de onderwerpen en de focus gerelateerd aan de functie van kapitein. Bij de training
scheepsmanagement-W zijn de onderwerpen en de focus gerelateerd aan de functie als
hoofdwerktuigkundige.
Artikelen 8.44 en 8.45
Voor een vaarbevoegdheid met de beperking tot reizen nabij de internationale kust
moeten de kapitein en de hoofdwerktuigkundige tevens beschikken over respectievelijk
het certificaat aanvulling-N of aanvulling-W voor reizen nabij de internationale kust.
Dit omvat de aanvullingen die in de secties A-II/2, A-II/3 en A-III/3 van de STCW-Code
worden genoemd voor kapiteins respectievelijk hoofdwerktuigkundigen op dergelijke
schepen in internationale wateren en de managementvaardigheden die zijn toegesneden
op het vaargebied en het werkniveau van deze zeevarenden.
Onderdeel C
Op grond van artikel 7, eerste lid, Wz hoeft de scheepsbeheerder niet langer voor
elk schip afzonderlijk een bemanningsplan in te dienen, maar kan hij volstaan met
één plan voor een of meer identieke schepen. Wel wordt voor elk schip afzonderlijk
een bemanningscertificaat afgegeven. Op de website van de ILT (www.ilent.nl) is het formulier ‘Aanvraag beoordeling bemanningsplan zeeschip’ opgenomen. In dit
formulier, dat kan worden gedownload, zijn de gegevens opgenomen die in ieder geval
in het bemanningsplan moeten worden vermeld. Met de opname van artikel 9.1 in de Regeling
zeevarenden kon de Regeling bemanningsplan zeevaart vervallen.
Onderdeel D
Paragraaf 10 is gedeeltelijk afkomstig uit de Regeling vaarbevoegdheidsbewijzen zeevaart.
Daarbij heeft een actualisatie plaatsgevonden van de voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs
te overleggen bescheiden en is het onderscheid naar de eerste afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs,
de vernieuwing ervan en de erkenning van buitenlandse bewijzen verduidelijkt. Tevens
is aangegeven welke bescheiden moeten worden overgelegd ter verkrijging van een bekwaamheidsbewijs
voor het dienstdoen op tankers door een kapitein of een officier. Daarnaast is opgenomen
welke ervaring, opgedaan in een andere functie of in een andere bedrijfstak, in aanmerking
wordt genomen voor de berekening van het voldoen aan de ingevolge het besluit vereiste
ervaring voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs. Ook de vergelijkbare
functies, voorheen opgenomen in artikel 8 van de hiervoor genoemde regeling, hebben
in deze paragraaf een plaats gekregen.
Artikel 10.1
Om een bepaald vaarbevoegdheidsbewijs te verkrijgen moet de aanvrager niet alleen
een kennisbewijs, als regel het diploma van de zeevaartopleiding, overleggen. Hij
moet daarnaast ook bewijs overleggen van het met goed resultaat hebben gevolgd van
de ingevolge het besluit verplichte trainingen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om
certificaten zoals het certificaat basisveiligheid, het certificaat reddingmiddelen
of het certificaat medische eerste hulp aan boord, afgegeven door het trainingsinstituut.
In sommige gevallen volstaat (ander) schriftelijk bewijs, bijvoorbeeld omtrent het
geoefend zijn in groepsbegeleiding aan boord van passagiersschepen en ro-ro passagiersschepen.
De afgifte van de bewijzen vindt plaats in mandaat door Kiwa N.V. De aanvrager kan
volstaan met het overleggen van een afschrift van de verschillende bewijsstukken.
Bij twijfel aan de echtheid daarvan wordt door Kiwa N.V. het originele bewijs opgevraagd.
De over te leggen pasfoto moet voldoen aan het bij of krachtens de Paspoortwet daaromtrent
bepaalde.
Artikel 10.2.
Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs moeten over het algemeen dezelfde
documenten worden overgelegd als bij de eerste aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat met ‘vernieuwen’ niet alleen het verlengen
van de geldigheid van de bestaande vaarbevoegdheid wordt bedoeld, maar eveneens het
afgeven van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een hogere functie dan de initiële vaarbevoegdheid.
In een dergelijk geval, zoals bijvoorbeeld van de functie wachtstuurman naar de functie
eerste stuurman, is het evenals in het geval van het verlengen van de initiële vaarbevoegdheid,
niet nodig het kennisbewijs te overleggen. Voor de vernieuwing van een bekwaamheidsbewijs
voor het dienstdoen op tankschepen door een kapitein of een officier moet op grond
van artikel 35, zevende lid, van het besluit worden voldaan aan de daarin opgenomen
ervaringseis dan wel het certificaat worden overgelegd dat is afgegeven als bewijs
van het gevolgd hebben van een passende herhalingstraining. Een certificaat valt ingevolge
artikel 1, onderdeel q, van het besluit onder de noemer ‘bekwaamheidsbewijs’.
Artikel 10.3
Artikel 10.3 vindt zijn oorsprong in artikel 3 van de Regeling vaarbevoegdheidsbewijzen
zeevaart en geeft aan welke documenten moeten worden overgelegd wanneer de aanvraag
een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers
door een kapitein of een officier op grond van een dergelijk buitenlands bewijs betreft.
Met betrekking tot de beroepen in de zeevisserij is in de Regeling EG-beroepskwalificaties
zeevisserij reeds bepaald welke documenten de aanvrager van een erkenning van zijn
beroepskwalificaties uit een lidstaat van de van de Europese Unie, een andere staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de
Bondsstaat Zwitserland, moet overleggen.
In de Regeling vrijstelling nationaliteitseis kapiteins zeevisserij is vrijstelling
verleend van de nationaliteitseis ten behoeve van personen die de nationaliteit bezitten
van een lidstaat van de van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Bondsstaat Zwitserland
en die als schipper op een Nederlands zeevissersvaartuig worden aangesteld. Personen
die een andere nationaliteit bezitten mogen niet als schipper op een Nederlands zeevissersvaartuig
worden aangesteld. Het bewijs van schriftelijke toestemming, bedoeld in het tweede
lid, is op deze personen dan ook niet van toepassing.
De aanvrager van een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein op grond van een dergelijk
buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs moet tevens het op grond van artikel 10 van het
besluit vereiste certificaat wetgeving en openbaar gezag overleggen.
Artikel 10.4
Artikel 10.4 geeft uitvoering aan artikel 18, vierde lid, tweede en derde volzin,
Wz.
In artikel 18, vierde lid, eerste volzin, Wz is bepaald dat een bemanningslid dat
erkenning van zijn vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in de artikelen 22, eerste lid,
of 22a, eerste lid, Wz heeft aangevraagd, voor een periode van ten hoogste 3 maanden
kan volstaan met een door Onze Minister op aanvraag afgegeven bewijs van aanvraag
om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs, tezamen met het te erkennen vaarbevoegdheidsbewijs.
Voorschrift I/10, vijfde lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag en artikel 19, zevende
lid, van de bemanningsrichtlijn bieden daartoe de mogelijkheid. Daarbij zijn radio-operators
(en de in de Wz niet bekende radio-officieren) uitgezonderd. Voorschrift 7, derde
lid, van de bijlage bij het STCW-F Verdrag10 kent deze uitzonderingsbepaling niet. Radio-operators van vissersvaartuigen komen
derhalve wel voor een bewijs van aanvraag om erkenning van hun vaarbevoegdheidsbewijs
in aanmerking.
De aanvrager van een dergelijk bewijs zal wel reeds een zee-arbeidsovereenkomst met
een scheepsbeheerder of een andere werkgever moeten zijn aangegaan waarin hij zich
verbindt arbeid aan boord van een (Nederlands) zeeschip te verrichten. Tevens wordt
verlangd dat de aanvrager een verklaring van de scheepsbeheerder overlegt waarin deze
verklaart dat, voor zover hij dat kan beoordelen, de door de aanvrager overgelegde
bescheiden bij de aanvraag tot erkenning authentiek zijn en de verstrekte gegevens
juist zijn.
Artikel 10.5
De Nederlandse vloot wordt onder andere gekenmerkt door een grote variatie in scheepsgrootte
en voortstuwingsvermogen. In het kader van een optimale bedrijfsvoering aan boord
van schepen is er daardoor een grote verscheidenheid in de samenstelling van scheepsbemanningen.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een conventionele (mono disciplinaire) bedrijfsvoering
en een bedrijfsvoering die uitgaat van geïntegreerde functies. Zo heeft de maritiem
officier niet alleen de bevoegdheid om in de geïntegreerde functie maritiem officier
dienst te doen maar heeft deze tevens de bevoegdheid om als wachtstuurman of als wachtwerktuigkundige
dienst te doen. Evenzo is de stuurman-werktuigkundige zeevisvaart tevens bevoegd voor
de afzonderlijke functies stuurman zeevisvaart en wachtwerktuigkundige zeevisvaart.
Om een vaarbevoegdheidsbewijs te kunnen vernieuwen moet bepaalde ervaring zijn opgedaan,
gerelateerd aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing. Deze ervaring moet zijn
opgedaan in een relevante functie waarvoor een vaarbevoegheidsbewijs is vereist, of
in een naar het oordeel van de minister gelijkwaardige functie. Het is daarom voor
de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs van belang om alle relevante ervaring die
is opgedaan binnen een bedrijfstak (handelsvaart of zeevisvaart) mee te kunnen laten
wegen. In artikel 10.5 is bepaald welke ervaring als relevant wordt aangemerkt. In
de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan een zeevarende die bijvoorbeeld
12 maanden ervaring heeft opgedaan als maritiem officier, daarvan 6 maanden laten
meetellen als ervaring als wachtstuurman en 6 maanden als ervaring als wachtwerktuigkundige.
Geredeneerd vanuit de mono disciplines kan een zeevarende die 6 maanden ervaring heeft
opgedaan als wachtstuurman en 6 maanden ervaring heeft opgedaan als wachtwerktuigkundige,
12 maanden relevante ervaring laten meewegen als maritiem officier (onderdeel d).
Bij het optellen van de ervaring in de beide mono-disciplines geldt dat de discipline
waarin de minste ervaring is opgedaan bepalend is. Ingevolge het tweede lid wordt
namelijk alleen de ervaring van beide mono-disciplinaire functies meegeteld voor zover
deze zich in gelijke mate tot elkaar verhoudt (1:1). Ook moet sprake zijn van ervaring,
per functie opgedaan in periodes van ten minste 1 maand. Dezelfde uitgangspunten worden
gehanteerd voor de telling van ervaring in functies in de zeevisvaart.
Artikel 10.6
In het kader van het wetsvoorstel is geconstateerd dat de uitwisselbaarheid van bemanningsleden
op schepen tussen de verschillende bedrijfstakken handelsvaart, zeegaande zeilvaart,
zeevisvaart en de Koninklijke Marine, wordt bemoeilijkt omdat de vaarbevoegdheden
niet op elkaar aansluiten. Daarom zijn er in artikel 18, tweede lid, Wz vaarbevoegdheden
toegevoegd teneinde de uitwisselbaarheid tussen verschillende bedrijfstakken mogelijk
te maken. Om de uitwisseling van zeevarenden verder te verbeteren is het ook van belang
dat er wordt voorzien in de mogelijkheid om relevante ervaring, opgedaan in de verschillende
bedrijfstakken, in acht te kunnen nemen. In artikel 10.6 is daarin voorzien door de
mogelijkheid te bieden om ervaring die is opgedaan in de ene bedrijfstak mee te kunnen
tellen in het kader van een aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een andere
bedrijfstak. Dit is bijvoorbeeld van belang voor een zeevarende die een overstap maakt
van de visserij naar de handelsvaart. Voordat een dergelijke zeevarende in aanmerking
komt voor een vaarbevoegdheidsbewijs in een andere bedrijfstak, zal hij in het bezit
moeten zijn van een relevant kennisbewijs voor die andere bedrijfstak. Een zeevarende
die een overstap wil maken van de zeevisserij naar de handelsvaart zal beschikken
over een kennisbewijs voor de zeevisvaart, dat geen recht geeft op een vaarbevoegdheidsbewijs
voor de handelsvaart. Voor een zodanige zeevarende staat de weg open om volgens de
zogenaamde EVC-procedure op grond van de WEB in het bezit te komen van een adequaat
kennisbewijs, in dit geval een kennisbewijs dat is toegesneden op de bedrijfstak handelsvaart.
Na het verkrijgen van dat kennisbewijs kan een aanvraag worden gedaan voor een initieel
vaarbevoegdheidsbewijs voor de handelsvaart.
Hiernaast voorziet artikel 10.6, eerste lid, in de mogelijkheid dat zeevarenden die
een vaarbevoegdheidsbewijs voor 2 of meer verschillende bedrijfstakken bezitten, hun
ervaring in een relevante functie voor het behoud van hun vaarbevoegdheid in beide
(of meer) bedrijfstakken kunnen aanwenden. Zo zal een stuurman zeevisvaart zijn ervaring
in de zeevisvaart niet alleen kunnen aanwenden voor de vernieuwing van zijn vaarbevoegdheid
voor de zeevisvaart maar tevens (en tegelijkertijd) voor de vernieuwing van zijn vaarbevoegdheid
in de handelsvaart.
In het eerste lid is bepaald dat voordat gebruik kan worden gemaakt van de eerder
opgedane relevante ervaring in de andere bedrijfstak eerst 3 maanden ervaring wordt
opgedaan in een functie in de bedrijfstak waarvoor de vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs
is aangevraagd. Na deze praktijkperiode bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken
van de eerdere opgedane ervaring, hetgeen recht kan geven op een hogere vaarbevoegdheid.
Hiermee wordt bijvoorbeeld gefaciliteerd dat een persoon die beschikt over een vaarbevoegdheid
als schipper in de zeevisvaart na bovenvermelde praktijkperiode van 3 maanden in de
handelsvaart in aanmerking komt voor een vaarbevoegdheid op een vergelijkbaar niveau,
in dit specifieke geval een vaarbevoegdheid als kapitein. Zonder deze mogelijkheid
zou de desbetreffende zeevarende een geruime periode ervaring moeten opdoen vooraleer
in aanmerking te kunnen komen voor een vaarbevoegdheid in de handelsvaart op het hetzelfde
niveau als hij bezat in de zeevisvaart. De eis van 3 maanden ervaring in de andere
bedrijfstak is niet van toepassing op zeevarenden die reeds een vaarbevoegdheidsbewijs
voor 2 of meer verschillende bedrijfstakken bezitten en hun ervaring voor het behoud
van hun vaarbevoegdheid in beide (of meer) bedrijfstakken willen aanwenden. Evenmin
is deze eis van toepassing op scheepswerktuigkundigen op schepen in de handelsvaart
en in de zeevisvaart omdat deze functies vergelijkbaar zijn.
Onze Minister besluit welke relevante ervaring, opgedaan in een functie bij de Koninklijke
Marine, in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de ervaring voor de vaarbevoegdheden
in de handelsvaart, de zeegaande zeilvaart of de zeevisvaart. De functies bij de Koninklijke
Marine en de daarmee opgedane ervaring zijn dermate divers dat daar geen standaardberekening
op van toepassing kan zijn.
Artikel 10.7
De met een voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs vereiste diensttijd
in een met een relevante functie vergelijkbare functie was reeds opgenomen in de Regeling
vaarbevoegdheidsbewijzen zeevaart. Een aantal onderdelen hiervan is verduidelijkt
of geactualiseerd. De in het eerste lid, onderdelen a, onder 3°, en b onder 1°, genoemde
nautisch en technisch surveyor van zeeschepen betreft surveyors die in dienst zijn
van erkende organisaties als bedoeld in artikel 1 van het Besluit mandaat en certificering
zeeschepen 2012. Om in aanmerking te komen voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs
in de functie maritiem officier door middel van diensttijd in een vergelijkbare functie,
moet ervaring in zowel een nautische als een technische functie zijn opgedaan.
Onderdeel E
Artikelen 11.1 en 11.2
Sectie A-VI/6, onderdelen 5 en 9, van de STCW-Code bevatten voor zeevarenden die hun
goedgekeurde diensttijd zijn begonnen voor 1 januari 2012 een overgangsregeling die
kortweg inhoudt dat zij tot 1 januari 2014 niet in het bezit hoeven te zijn van het
certificaat uitvoering beveiligingstaken of het certificaat bewustwording scheepsbeveiliging
indien zij kunnen aantonen gedurende een bepaalde periode reeds beveiligingstaken
te hebben uitgevoerd. Aan dergelijke zeevarenden is of wordt op verzoek het desbetreffende
certificaat verstrekt.
Artikel 11.3
In artikel 125aa van het besluit is een overgangsregeling opgenomen met betrekking
tot de verplichting tot het in het bezit zijn van het certificaat aanvulling-N of
aanvulling-W voor reizen nabij de internationale kust. Deze verplichting is ingevolge
artikel 11.3 niet van toepassing tot 1 januari 2016.
Artikel 11.4
In verband met het vervangen van paragraaf 9 (onderdeel C) is de citeertitel opnieuw
vastgesteld in dit artikel.
Onderdeel F
Bijlage D bevat de verklaring naleving maritieme arbeid deel I. Enkele verwijzingen
naar regelgeving daarin zijn aangepast.
Artikel II Regeling bemanning zeegaande zeilschepen
Artikel 33 van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart (hierna: het besluit)
bevat de basis voor het stellen van regels met betrekking tot de bemanning van zeilschepen
van minder dan 500 GT. Dit betreft zeilschepen in de commerciële vaart. De eisen ten
aanzien van de bemanning van zeilschepen van 500 GT en meer zijn opgenomen in artikel
32 van het besluit en artikel 8.16 van de Regeling zeevarenden. Zoals in de nota van
toelichting bij de wijziging van het besluit (zie voetnoot 6) reeds is vermeld, wordt
uitgegaan van de grens van 500 GT omdat deze grenswaarde de ondergrens is van het
STCW-Verdrag. Voorheen werd de grenswaarde van 40 meter lengte gehanteerd. De wijziging
van de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen (hierna: de regeling) komt uit deze
andere benadering voort. Daarbij is er voor gekozen de opleidingseisen voor het bekwaamheidsbewijs
stuurman kleine zeilvaart (zeilschepen van minder dan 500 GT) niet langer in de regeling
op te nemen maar deze, evenals alle andere opleidingseisen, op te nemen in de Regeling
zeevarenden (artikel 8.17). Daardoor bevat die regeling een compleet overzicht van
de beroepsvereisten voor de verkrijging van alle kennisbewijzen, bekwaamheidsbewijzen
en schriftelijke bewijzen met betrekking tot de zeevaartbemanning. De Regeling bemanning
zeegaande zeilschepen bevat de voorwaarden voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs
voor zeilschepen van minder dan 500 GT op grond van een bekwaamheidsbewijs voor de
zeilvaart.
Onderdeel A
In artikel 8 van het besluit is bepaald hoeveel diensttijd in een relevante of een
vergelijkbare functie een zeevarende moet hebben opgedaan om vernieuwing van zijn
vaarbevoegdheidsbewijs te kunnen verkrijgen. Deze diensttijd is voor de handelsvaart
en de zeilvaart niet in alle gevallen gelijk en wordt voor de zeilvaart op schepen
van minder dan 500 GT bovendien uitgedrukt in seizoenen in plaats van in maanden.
Onderdeel B
Het voorheen opgenomen artikel 3 regelde de overgang van de voor de inwerkingtreding
van de (toenmalige) Zeevaartbemanningswet op 1 februari 2002 afgegeven diploma’s naar
de in de Zeevaartbemanningswet opgenomen vaarbevoegdheidsbewijzen. Inmiddels zijn
alle actieve zeevarenden die in het bezit waren van een dergelijk diploma voorzien
van een vaarbevoegdheidsbewijs. Indien men niet als zeevarende actief is geweest kan
door het gebrek aan vaartijd in de afgelopen vijf jaar en het daarbij behorende verlies
aan kennis en vaardigheden, op basis van die diploma’s geen vaarbevoegdheid meer verkregen
worden. Personen met oude diploma’s die nog geen vaarbevoegdheidsbewijs hebben en
die weer wensen te gaan varen, kunnen gebruik maken van de zogenaamde EVC-procedure,
waardoor zij in het bezit kunnen komen van een bekwaamheidsbewijs.
Daarnaast waren in hoofdstuk 2 ook de vereisten opgenomen voor de verkrijging van
een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op zeilschepen van 500 GT tot 3000
GT. Die eisen zijn, zoals hiervoor reeds is aangegeven, nu opgenomen in het besluit.
Hoofdstuk 2 bevat thans alleen de vereisten voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs
voor het dienstdoen op zeilschepen van minder dan 500 GT. Daarbij zijn de verschillende
verplichte certificaten aangepast aan de nieuwe indeling en de benaming daarvan zoals
opgenomen in het besluit. De verplichting tot het in het bezit zijn van een specifiek
certificaat is onder andere afhankelijk van het vaargebied dat met het vaarbevoegdheidsbewijs
mag worden aangedaan. De voorgeschreven diensttijd aan boord van zeilschepen moet
zijn behaald aan boord van Nederlandse of buitenlandse zeilschepen in de commerciële
vaart. Naast het bestaande vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie gezel zeilvaart
(artikel 7) kan met het (algemene) vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie wachtlopend
gezel dek alle schepen de functie gezel op zeilschepen worden uitgeoefend.
Onderdelen C en D
Aangezien de beroepsvereisten voor de verkrijging van een bekwaamheidsbewijs voor
de zeilvaart inmiddels in de Regeling zeevarenden zijn opgenomen, zijn de bestaande
bepalingen hieromtrent in de regeling vervallen. In verband hiermee is tevens het
opschrift van hoofdstuk 3 aangepast.
Onderdeel E
In verband met de wijziging van het besluit (zie voetnoot 6) is de grondslag van de
regeling opnieuw vastgesteld.
Artikel III Erkenningsregeling opleidingen zeevaartbemanning
De Erkenningsregeling opleidingen zeevaartbemanning is aangepast aan het in de artikelen
19 en 19a Wz opgenomen onderscheid tussen de opleidingen op grond van de WHW en de
WEB en de door de ILT te erkennen trainingen. Daarbij is tevens de citeertitel aangepast.
Artikel IV Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Inspectie Verkeer en Waterstaat
op het domein scheepvaart
De Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Inspectie Verkeer en Waterstaat
op het domein scheepvaart is gewijzigd ten aanzien van de benaming van de Inspectie
Leefomgeving en Transport.
Artikel V Besluit aanwijzing toezichthouders Zeevaartbemanningswet
In het Besluit aanwijzing toezichthouders Zeevaartbemanningswet is de benaming van
de toezichthouders geactualiseerd. De aanwijzing van douaneambtenaren als toezichthouder
is vervallen. De douane is al bevoegd en belast met het toezicht ten aanzien van de
Wet zeevarenden (voorheen: Zeevaartbemanningswet) op basis van de Algemene Douanewet.
Tevens is de citeertitel gewijzigd in ‘Besluit aanwijzing toezichthouders Wet zeevarenden’.
In het kader van de implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag, 200611 is de citeertitel van de Zeevaartbemanningswet gewijzigd in Wet zeevarenden. Het
onderhavige besluit was daaraan nog niet aangepast.
Artikel VI Besluit mandaat en machtiging Kiwa N.V. (I)
In bijlage A1a bij het Besluit mandaat en machtiging Kiwa N.V. (I) is het mandaat
van de Minister van Infrastructuur en Milieu aan de voorzitter van de directie van
Kiwa N.V. aangepast aan de wijzigingen van de Wz, het besluit en de onderhavige regeling.
Hierdoor wordt tevens mandaat verleend voor het afgeven (en intrekken) van bekwaamheidsbewijzen
voor het dienstdoen op tankers, alsmede voor de erkenning van dergelijke buitenlandse
bewijzen, voor het afgeven van bewijzen van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs,
voor het afgeven van ontheffingen ten aanzien van de verplichting in het bezit te
zijn van het bekwaamheidsbewijs scheepskok en voor het afgeven van certificaten uitvoering
beveiligingstaken en bewustwording scheepsbeveiliging, aangevraagd voor 1 januari
2014. Tevens zijn de voorheen in het Besluit mandaat en machtiging Zeevaartbemanningswet
Kiwa N.V. (I) door de Inspecteur-Generaal gemandateerde bevoegdheden opgenomen.
Artikel VII Besluit mandaat en machtiging certificering zeeschepen
In het kader van de implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 is de citeertitel
van de Zeevaartbemanningswet gewijzigd in Wet zeevarenden. Het Besluit mandaat en
machtiging certificering zeeschepen was daaraan nog niet aangepast.
Artikel VIII Regeling gegevens aanvraag bemanningscertificaat zeevisvaart
In verband met de vernummering van artikel 17 Wz (zie voetnoot 5) is de grondslag
van de Regeling gegevens aanvraag bemanningscertificaat zeevisvaart aangepast.
Artikel IX Uitvoeringsregeling zeevisserij
De Uitvoeringsregeling zeevisserij is aangepast aan de in het kader van de implementatie
van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 gewijzigde citeertitel van de Wet zeevarenden.
Artikel X Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij
De verwijzing naar artikel 18 Wz is aangepast aan de wijziging van dat artikel (zie
voetnoot 5).
Artikel XI Regeling tarieven scheepvaart 2005
In de Regeling tarieven scheepvaart 2005 zijn tarieven opgenomen voor de (nieuwe)
vaarbevoegdheidsbewijzen, bekwaamheidsbewijzen en schriftelijke bewijzen die ingevolge
de gewijzigde Wz (zie voetnoot 5), het gewijzigde besluit (zie voetnoot 6) en de door
middel van deze regeling gewijzigde Regeling zeevarenden namens de Minister van Infrastructuur
en Milieu worden afgegeven. In verband met de in artikel 22b Wz opgenomen verplichting
tot verificatie van de authenticiteit en de geldigheid van de overgelegde documenten
(in het buitenland) bij een aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs of
een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers door een kapitein of een officier,
is in de tarieven voor die bewijzen een bedrag van € 20 opgenomen. De benaming van
het ‘type rating certificate’ is gewijzigd in ‘type rating HSC’. Tot slot is in verband met het vervallen van het voorlopig monsterboekje het tarief
voor de afgifte daarvan eveneens vervallen en zijn enkele verwijzingen naar de Wz
aangepast.
Artikel XII Intrekking
De inhoud van de onder a, b, c en e genoemde regelingen is, voor zover noodzakelijk,
opgenomen in de Regeling zeevarenden. Artikel 42 van het besluit voorziet in de verplichting
tot het in het bezit zijn van een certificaat medische eerste hulp aan boord of het
certificaat medische zorg aan boord. Daarmee zijn de bestaande bepalingen inzake de
certificaten scheepsgezondheidszorg en de daarmee samenhangende praktijkopleiding
in een ziekenhuis of een daarmee vergelijkbare training eveneens vervallen. Voor een
toelichting daarop wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 42 (zie voetnoot
6). Hierdoor kan de onder d genoemde Regeling stageduur en stagevervangende medische
trainingen zeevarenden worden ingetrokken.
Artikel XIII Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op hetzelfde tijdstip waarop artikel I van de wet
tot wijziging van de Wz12 in werking treedt. Aangezien ook deze regeling strekt tot implementatie van zowel
een verdrag als een Europese richtlijn, is een uitzondering in het kader van het stelsel
van vaste verandermomenten op zijn plaats. Dit laatste is ook van toepassing op de
overige bepalingen die in deze regeling zijn opgenomen. Zij strekken tot voor de doelgroepen
wenselijke wijzingen. Artikel I, onderdeel E, bevat een overgangsregeling voor de
afgifte van bepaalde beveiligingscertificaten aan zeevarenden door de minister. Aangezien
de afgifte daarvan reeds vanaf 1 november 2013 heeft plaatsgevonden, is voor deze
bepaling terugwerkende kracht tot die datum noodzakelijk.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen