Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
RDW (Dienst Wegverkeer) | Staatscourant 2013, 7573 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
RDW (Dienst Wegverkeer) | Staatscourant 2013, 7573 | beleidsregel |
15 maart 2013
Nr. JBZ 2013/10211/jg
De Directie van de Dienst Wegverkeer;
Gelet op artikel 149a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 4:83 van de Algemene wet Bestuursrecht, het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten, het Besluit voertuigen, de Regeling voertuigen en de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten,
Besluit:
Voor de toepassing van deze beleidsregel worden de begripsbepalingen van de Regeling voertuigen overgenomen.
Voorts wordt verstaan onder:
de actuele, door de wegbeheerder voor een weg of weggedeelte opgegeven afmetingen en massa's tot welke de RDW zonder toestemming als bedoeld in artikel 149b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 4 van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten ontheffing mag verlenen onder de daarbij van toepassing zijnde beperkingen en voorschriften
voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;
elektronische weergave van de actuele autonome beslisruimte voor langlopende basis ontheffingen die door de Dienst Wegverkeer ten behoeve van de ontheffing houders ter beschikking wordt gesteld;
voertuig als bedoeld in artikel 1, onder d van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten;
besturing waarbij de stuurkrachten worden geleverd door een Europese Ruimte afgegeven voertuig technisch document dat gelijkwaardig is, wordt verandering van richting van het trekkende voertuig en waarbij de beweging van de bestuurde wielen van het getrokken voertuig is gekoppeld aan de onderlinge hoek tussen de lengteas van het trekkende en die van het getrokken voertuig (Richtlijn 70/311/EEG);
inrichting waarmee de besturing van een getrokken voertuig anders dan door verdraaiing van het stuurwiel van het motorrijtuig met de hand kan worden beïnvloed;
degene die de hulpbesturing bij de uitvoering van een exceptioneel transport bedient;
een samenstel van exceptionele transporten dat als één geheel wordt begeleid door transportbegeleiders;
persoon als bedoeld in artikel 1, onder h, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;
hoogte laadvlak in onbeladen toestand en rijpositie ≤1,10 meter boven wegdek;
toegestane maximummassa van een voertuig;
toegestane maximummassa van een samenstel van voertuigen;
de documenten bedoeld in artikel 1, onder g en h van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten
besturing waarbij de stuurkrachten geleverd worden door een verandering van richting van het trekkende voertuig en waarbij de beweging van de bestuurde wielen van het getrokken voertuig is gekoppeld aan de hoek tussen de lengteas van het aanhangwagenchassis of de last die deze vervangt en de lengteas van het onderstel waaraan de as(sen) bevestigd is (zijn) (Richtlijn 70/311/EEG).
Deze beleidsregel is van toepassing op de behandeling van aanvragen voor ontheffingen voor een exceptioneel transport op basis van artikel 149a, tweede lid Wegenverkeerswet 1994.
Ontheffingen worden onderscheiden in langlopende ontheffingen en incidentele ontheffingen.
1. Een langlopende basisontheffing wordt verleend voor:
a. één voertuig of één samenstel van voertuigen voor exceptionele transporten,
b. een maximale geldigheidsduur van 1 jaar,
c. een verzameling van wegen die binnen de autonome beslisruimte van de RDW valt.
2. Een langlopende basisontheffing kan worden verleend indien de aanvraag betrekking heeft op
a. een breedte die niet meer bedraagt dan 3,50 meter;
b. een lengte die niet meer bedraagt dan 27,50 meter;
c. een hoogte die niet meer bedraagt dan 4,25 meter
d. een maximale massa die niet meer bedraagt dan 100 ton;
e. een maximale aslast van 12 ton op wegen onder het beheer van het Rijk en een maximale aslast van 10 ton op overige wegen.
3. In afwijking van het vorige lid kan een langlopende gebiedsontheffing worden verleend voor een bepaald gebied indien de aanvraag de in het tweede lid genoemde waarden overschrijdt mits:
a. de aanvraag betrekking heeft op wegen of weggedeeltes van niet meer dan één wegbeheerder, en
b. de aanvraag géén betrekking heeft op het gebruik van autosnelwegen onder beheer van het Rijk.
1. Een incidentele ontheffing kan worden verleend voor één bepaalde route en voor maximaal 4 voertuigen of 4 samenstellen van voertuigen, mits de kentekens van de voertuigen of samenstellen van voertuigen op het aanvraagformulier zijn vermeld.
2. Incidentele ontheffingen kunnen worden verleend met een geldigheidsduur van:
a. maximaal twee weken, of
b. maximaal drie maanden, of
c. maximaal 1 jaar.
3. Incidentele projectontheffingen als bedoeld in het tweede lid, onder b, kunnen slechts worden verleend indien meerdere identieke exceptionele transporten door dezelfde transporteur gedurende een bepaalde en beperkte periode over één bepaalde route moeten worden uitgevoerd. Een projectontheffing met een geldigheidsduur van zes weken of meer wordt slechts verleend voor een exceptioneel transport indien:
a. de breedte niet meer bedraagt dan 4,50 meter, of
b. de lengte niet meer bedraagt dan 60 meter, of
c. de hoogte niet meer bedraagt dan 4,50 meter.
4. Incidentele ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, onder c, kunnen voor een bepaalde bestemming slechts worden verleend indien:
a. de aanvrager in het bezit is van een langlopende basisontheffing als bedoeld in artikel 4, eerste lid,
b. de aangevraagde route, mits dit de meest doelmatige route is, niet meer dan 15 kilometer bedraagt en geen betrekking heeft op autosnelwegen onder beheer van het Rijk, en
c. de aanvraag de artikel 4, tweede lid, onder a tot en met e, genoemde maten en gewichten niet overschrijd.
5. Incidentele ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, onder c, kunnen tevens als opstapontheffing worden verleend indien de aangevraagde route:
a. geen betrekking heeft op autosnelwegen onder beheer van het Rijk, en
b. mits het de meest veilige en doelmatige route is, deze route niet meer dan 15 kilometer bedraagt, en
c. wegen of weggedeeltes onder beheer van niet meer dan twee wegbeheerders betreft.
1. Een langlopende basisontheffing voor een samenstel van voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading, waarbij in onbeladen toestand niet wordt voldaan aan 5.18.11 van de Regeling voertuigen kan worden verleend:
a. tot een lengte van 27,50 meter indien het een voertuig betreft dat voldoet aan het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a en c en tweede lid van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten dan wel waarvoor een principeakkoord is afgegeven als bedoeld in de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuig documenten;
b. het een samenstel van een trekker en oplegger betreft, waarbij de afzonderlijke voertuigen voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5.3 respectievelijk 5.12 van de Regeling voertuigen en de oplegger door vergroting van de wielbasis uitschuifbaar is:
1°. tot een totale lengte van 18 meter indien de oplegger niet is voorzien van een gedwongen besturing, of
2°. tot een totale lengte van 20 meter indien de oplegger is voorzien van een gedwongen besturing.
2. Een incidentele ontheffing voor een samenstel van voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading, waarbij in onbeladen toestand niet wordt voldaan aan 5.18.11 van de Regeling voertuigen kan worden verleend:
a. indien het een voertuig betreft dat voldoet aan het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a en c en tweede lid van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten dan wel waarvoor een principeakkoord is afgegeven als bedoeld in de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuig documenten;
b. het een samenstel van een trekker en oplegger betreft, waarbij de afzonderlijke voertuigen voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5.3 respectievelijk 5.12 van de Regeling voertuigen en de oplegger door vergroting van de wielbasis uitschuifbaar is:
1°. tot een totale lengte van 18 meter indien de oplegger niet is voorzien van een gedwongen besturing, of
2°. tot een totale lengte van 20 meter indien de oplegger is voorzien van een gedwongen besturing.
1. Een langlopende basisontheffing voor een samenstel van voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading, waarbij in beladen toestand niet wordt voldaan aan 5.18.11 respectievelijk 5.18.13 van de Regeling voertuigen kan worden verleend:
a. tot een totale lengte van 27,50 meter indien het een voertuig betreft dat voldoet aan het bepaalde in artikel 13, eerste lid onder a en c en tweede lid van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten dan wel waarvoor een principeakkoord is afgegeven als bedoeld in de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuig documenten;
b. het een samenstel betreft, waarbij de afzonderlijke voertuigen voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5.3 respectievelijk 5.12 van de Regeling voertuigen,
1°. tot een totale lengte van 27,50 meter waarbij de aanhangwagen door vergroting van de wielbasis uitschuifbaar is en is voorzien van gedwongen besturing.
2°. tot een totale lengte van 22 meter indien de aanhangwagen niet zijnde oplegger door vergroting van de wielbasis uitschuifbaar is.
c. tot een totale lengte van 27,50 meter indien het een samenstel van voertuigen betreft met zelfdragende lading waarbij de aanhangwagen voorzien is van zelfsturende dan wel gedwongen besturing.
2. Een incidentele ontheffing voor een samenstel van voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading, waarbij in beladen toestand niet wordt voldaan aan 5.18.11 respectievelijk 5.18.13 van de Regeling voertuigen kan worden verleend:
a. indien het een voertuig betreft dat voldoet aan het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a en c en tweede lid van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten dan wel waarvoor een principeakkoord is afgegeven als bedoeld in de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuig documenten.
b. het een samenstel betreft, waarbij de afzonderlijke voertuigen voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5.3 respectievelijk 5.12 van de Regeling voertuigen,
1°. waarbij de aanhangwagen door vergroting van de wielbasis uitschuifbaar is en is voorzien van gedwongen besturing,
2°. tot een lengte van 22 meter indien de aanhangwagen niet zijnde oplegger door vergroting van de wielbasis uitschuifbaar is.
c. indien het een samenstel van voertuigen betreft met zelfdragende lading waarbij de aanhangwagen voorzien is van zelfsturende dan wel gedwongen besturing.
1. Een langlopende basisontheffing bestaat uit:
a. een voorblad, waarop in ieder geval de gegevens van de aanvrager alsmede het kenteken, al dan niet in combinatie met het voertuig identificatienummer (VIN), van het voertuig of het samenstel van voertuigen zijn vermeld, de afmetingen en massa’s in beladen toestand, en in indien van toepassing de afmetingen en massa’s in onbeladen toestand;
b. diverse wegenbijlagen, ten minste bestaande uit – een afdruk van – de digitale wegenkaart
c. diverse bijlagen die beperkingen, algemene voorschriften en, indien van toepassing, bijzondere voorschriften bevatten;
d. een service bijlage die onder meer nadere gegevens omtrent kunstwerken en aanmelden en aanmeldlocaties bevat.
2. De aanvrager van een langlopende basisontheffing ontvangt tevens een wijzigingsabonnement, waarbij gedurende en uitsluitend voor de resterende geldigheidsduur van de langlopende basisontheffing, de digitale wegenkaart moet worden vervangen in verband met de wijziging in de autonome beslisruimte dan wel het gebruik van de ontheffing.
3. De Dienst Wegverkeer geeft op een door deze dienst bepaalde wijze de aangepaste digitale wegenkaart af voor zover zich wijzigingen in de autonome beslisruimte hebben voorgedaan dan wel voor het gebruik van de ontheffing noodzakelijk is.
4. Een langlopende gebiedsontheffing bestaat uit:
a. een voorblad, waarop in ieder geval de gegevens van de aanvrager alsmede het kenteken, al dan niet in combinatie met het voertuig identificatienummer (VIN), van het voertuig of het samenstel van voertuigen zijn vermeld, de afmetingen en massa’s in beladen toestand, en in indien van toepassing de afmetingen en massa’s in onbeladen toestand;
b. een wegenbijlage;
c. diverse bijlagen die beperkingen, algemene voorschriften en, indien van toepassing, bijzondere voorschriften bevatten;
5. Een incidentele ontheffing bestaat uit:
a. een voorblad, waarop in ieder geval de gegevens van de aanvrager alsmede de kentekens, al dan niet in combinatie met het voertuig identificatienummer (VIN), van het voertuig of het samenstel van voertuigen zijn vermeld, de ladingomschrijving, het laad- en los adres, de afmetingen en massa’s in beladen toestand, en in indien van toepassing de afmetingen en massa’s in onbeladen toestand;
b. een wegenbijlage die de route van aangeeft;
c. diverse bijlagen die beperkingen, algemene voorschriften en, indien van toepassing, bijzondere voorschriften bevatten.
1. De aanvrager van een ontheffing dient zijn aanvraag te doen op het door de Dienst Wegverkeer vastgestelde model aanvraagformulier.
2. Het aanvraagformulier wordt schriftelijk beschikbaar gesteld.
Indiening van aanvragen kan uitsluitend schriftelijk plaatsvinden.
1. Een ontheffingsaanvraag kan uitsluitend schriftelijk door de indiener worden ingetrokken.
2. Het annuleren van een ingediende aanvraag wordt uitsluitend conform de actuele Regeling tarieven Dienst Wegverkeer1 behandeld indien de intrekking binnen 24 uur na registratie van de aanvraag is gedaan en op dat moment nog geen ontheffingsbesluit is verzonden.
1. Aanvragen die binnen de autonome beslisruimte van de RDW vallen, worden in beginsel afgehandeld binnen 2 werkdagen.
2. Voor aanvragen die buiten de autonome beslisruimte van de RDW vallen, geldt in beginsel een termijn van meer dan 2 werkdagen.
3. Uitsluitend op last van de politie kan een ontheffingsaanvraag met spoed worden behandeld.
1. De RDW hanteert bij de beoordeling van aanvragen ten aanzien van de route bij in de route gelegen kunstwerken een speling van minimaal 0,15 meter ten opzichte van de hoogte van het exceptioneel transport.
2. Van het eerste lid kan worden afgeweken, indien:
a. de aanvraag buiten de autonome beslisruimte valt, en
b. geen alternatieve route aanwezig is, en
c. geen andere wijze van vervoer mogelijk is, en
d. geen voertuig- of voertuig technische oplossingen mogelijk zijn.
1. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt ten aanzien van de breedte van het transport bij autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen, in beginsel het volgende toetsingskader:
a. indien de breedte meer niet bedraagt dan 4,00 meter, geen transportbegeleiders en geen rijtijdbeperking;
b. indien de breedte tussen de 4.00 meter en 4,50 meter bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider, en een rijtijdbeperking tussen 06.00 uur en 10.00 uur en 15.00 uur tot 20.00 uur op werkdagen;
c. indien de breedte tussen de 4,50 meter en 5.00 meter bedraagt, ten minste 2 transportbegeleiders, en een rijtijdbeperking tussen 06.00 uur en 20.00 uur op werkdagen.
d. indien de breedte meer dan 5,00 meter bedraagt, ten minste 2 transportbegeleiders, en een rijtijdbeperking tussen 06.00 uur en 22.00 uur op werkdagen.
2. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de lengte van het transport bij autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen het volgende toetsingskader:
a. indien de lengte van het transport niet meer bedraagt dan 40,00 meter geen transportbegeleiders en geen rijtijdbeperkingen;
b. indien de lengte van het transport tussen de 40,00 meter en 50,00 meter bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen;
c. indien de lengte van het transport meer bedraagt dan 50,00 meter, ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking tussen 06.00 uur en 20.00 uur op werkdagen.
3. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt bij autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen in beginsel ten aanzien van de massa van het transport het volgende toetsingskader:
a. bij een massa tot 100.000 kilogram en geen bijzondere verrichtingen vereist bij de uitvoering van het exceptionele transport geen transportbegeleiding en geen rijtijdbeperking;
b. bij een massa boven de 100.000 kilogram ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen.
c. ter plaatse van een bijzondere verrichting geldt ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen.
4. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de hoogte van het transport bij autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen het volgende toetsingskader:
a. indien geen bijzondere verrichtingen vereist zijn, geen transportbegeleiding en geen rijtijdbeperking;
b. ter plaatse van een bijzondere verrichting geldt ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen.
5. Indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 13, tweede lid, wordt het voorschrift van ten minste 2 transportbegeleiders aan de ontheffing verbonden.
6. Indien er sprake is van een aanvraag met een bijzondere voertuigconfiguratie kan het voorschrift transportbegeleiding uitgevoerd door 1 dan wel 2 transportbegeleiders aan de ontheffing worden verbonden.
1. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of als voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de breedte van het transport bij wegen, niet zijnde autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen het volgende toetsingskader:
a. indien de breedte van het transport niet meer bedraagt dan 3,50 meter, geen transportbegeleiders en geen rijtijdbeperking;
b. indien de breedte van het transport tussen de 3,50 meter en 4,00 meter bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider, en geen rijtijdbeperking;
c. de breedte van het transport tussen de 4.00 meter en 4,50 meter bedraagt, ten minste 2 transportbegeleiders, en een rijtijdbeperking tussen 06.00 uur en 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur op werkdagen;
d. indien de breedte tussen de 4,50 meter en 5.00 meter bedraagt, ten minste 2 transportbegeleiders, en een rijtijdbeperking tussen 06.00 uur en 20.00 uur op werkdagen.
e. indien de breedte meer dan 5,00 meter bedraagt, ten minste 2 transportbegeleiders, en een rijtijdbeperking tussen 06.00 uur en 22.00 uur op werkdagen.
2. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de lengte van het transport bij wegen, niet zijnde autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen het volgende toetsingskader:
a. indien de lengte van het transport niet meer bedraagt dan 27,50 meter geen transportbegeleiders en geen rijtijdbeperkingen;
b. indien de lengte van het transport tussen de 27,50 meter en 32,00 meter bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen;
c. indien de lengte van het transport meer bedraagt dan 32,00 meter, ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur op werkdagen.
3. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de massa van het transport bij wegen, niet zijnde autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen, het volgende toetsingskader:
a. bij een massa tot 100.000 kilogram en geen bijzondere verrichtingen vereist bij de uitvoering van het exceptionele transport geen transportbegeleiding en geen rijtijdbeperking;
b. bij een massa boven de 100.000 kilogram ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen.
c. indien een bijzondere verrichting vereist is, ter plaatse ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen.
4. Bij de beoordeling van de aanvraag of en welke rijtijdbeperking zal gaan gelden en of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de hoogte van het transport bij wegen, niet zijnde autosnelwegen, alsmede nader door de wegbeheerder benoemde N-wegen het volgende toetsingskader:
a. indien geen bijzondere verrichtingen zijn vereist, geen transportbegeleiding en geen rijtijdbeperking;
b. indien een bijzondere verrichting vereist is, ter plaatse ten minste 2 transportbegeleiders en een rijtijdbeperking van 06.00 uur tot 10.00 uur en 15.00 tot 20.00 uur, op werkdagen.
5. Indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 10, tweede lid, wordt het voorschrift van ten minste 2 transportbegeleiders aan de ontheffing verbonden.
6. Indien er sprake is van een aanvraag met een bijzondere voertuigconfiguratie kan het voorschrift transportbegeleiding uitgevoerd door 1 dan wel 2 transportbegeleiders aan de ontheffing worden verbonden.
1. Naar aanleiding van een ontheffingsaanvraag kunnen nadere gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de beoordeling van:
a. het voertuig of samenstel van voertuigen;
b. de route, al dan niet in combinatie met de lading;
c. het bepaalde in artikel 5, tweede lid, onderdeel b en c.
2. Bij de beoordeling door de RDW van de geschiktheid van een trekkend motorrijtuig voor de uitvoering van een exceptioneel transport met een TMMS groter dan het wettelijk maximum, is het volgende van toepassing ten aanzien van het motorvermogen:
TMMS motorvermogen
≤ 100 ton ≤ 2,94 kW/ton (4 pk/ton)
> 100 ton ten minste 294 kW (400 pk)
3. Het trekkende motorrijtuig dient zodanig te zijn belast dat ten minste 1/5 deel van de TMMS, dan wel een hogere waarde vermeld in het bijbehorende kentekenbewijs, onder de aangedreven assen rust, tot een maximum van 10.000 kilogram. (12.000 kilogram. op rijkswegen) per aangedreven as.
4. Ten behoeve van de voertuigbeoordeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan een technisch onderzoek van het voertuig noodzakelijk zijn naar:
a. het gedrag in bochten van het voertuig dan wel van het samenstel van voertuigen;
b. de geschiktheid op technische gronden van het voertuig dan wel van het samenstel van voertuigen voor het vervoer van de opgegeven lading.
Deze onderzoeken vinden plaats bij de RDW. Het onder a genoemde onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a en c en tweede lid van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde documenten.
5. Ten behoeve van de route als bedoeld in het eerste lid, onder b, kunnen worden opgevraagd:
a. een tekening van het exceptionele transport in beladen toestand;
b. een gedetailleerde routebeschrijving van wegen of weggedeeltes indien:
1°. sprake is van omstandigheden die inzet van meer dan twee transportbegeleiders of politie vereisen;
2°. sprake is van wegnemen en terugplaatsen van wegmeubilair of andere fysieke maatregelen die noodzakelijk zijn om passage mogelijk te maken;
3°. meer dan 5 minuten vertraging op een wegvak voor weggebruikers kan ontstaan, doordat manoeuvreren dan wel een lagere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid noodzakelijk is.
1. De Dienst Wegverkeer verbindt aan iedere incidentele ontheffing algemene voorschriften, zoals opgenomen in bijlage B, die onder meer betrekking hebben op:
a. aanmelden bij wegbeheerder,
b. konvooien,
c. markering,
d. hulpbesturing,
e. bijplaatsen lading,
f. modulaire voertuigen,
g. dollycombinaties,
h. afmetingen voertuig in onbeladen toestand,
i. vervangend voertuig.
2. De Dienst Wegverkeer verbindt aan iedere langlopende ontheffing de in bijlage B opgenomen algemene voorschriften, die betrekking hebben op de in het vorige lid, onder a tot en met h genoemde onderwerpen.
3. De Dienst Wegverkeer kan aan iedere langlopende ontheffing bijzondere voorschriften verbinden die verband houden met de voertuigconfiguratie.
De voor inwerkingtreding van deze beleidsregel aangevraagde en verleende ontheffingen behouden hun geldigheid voor de geldigheidsduur van de desbetreffende ontheffing.
De Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten Dienst Wegverkeer 2010 (Stct. 2010, 1020) wordt ingetrokken.
Deze beleidsregel zal met bijlagen en de toelichting in de Staatcourant worden geplaatst.
De Directie van de RDW, J.G. Hakkenberg, Algemeen Directeur.
1. De voor het voertuig of de voertuigen ten behoeve van het exceptionele transport afgegeven en voor de ontheffing vereiste voertuigdocumenten moeten bij gebruik van de ontheffing aanwezig zijn.
Deze documenten moeten bij de ontheffing getoond kunnen worden.
2. In afwijking van het eerste lid mag de actuele geldende digitale wegenkaart van de langlopende basisontheffing aanwezig zijn op een elektronische gegevensdrager.
1. Voor gebruik van de ontheffing moet de aanvrager zich vooraf overtuigen van de mogelijkheid van transport over de te berijden wegen.
2. Indien wegmeubilair moet worden verwijderd en teruggeplaatst ten behoeve van de uitvoering van het transport, moet vroegtijdig voor het gebruik van de ontheffing contact worden opgenomen met de wegbeheerder.
1. Van de ontheffing mag geen gebruik worden gemaakt bij gladheid van het wegdek en bij weersomstandigheden die het zicht beperken tot minder dan 200 m, en
2. Indien zich dergelijke omstandigheden voordoen moet zo spoedig mogelijk het gebruik van de ontheffing worden beëindigd.
1. Bij de uitvoering van het exceptionele transport op dubbelbaans wegen mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van de rechterrijstrook, tenzij in de ontheffing anders bepaald.
2. In afwijking van het eerste lid mag op aanwijzing van de politie, transportbegeleider of verkeersregelaar bij incidentele ontheffingen worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, eerste lid en artikel 43 RVV 1990.
Indien als voorschrift aanmelding bij de wegbeheerder aan de ontheffing is verbonden, moet tijdig vóór het feitelijk gebruik van de ontheffing de wegbeheerder of wegbeheerders hierover worden geïnformeerd op de in de ontheffing voorgeschreven wijze.
1. Indien aan de ontheffing het voorschrift transportbegeleiding is verbonden, mag het exceptionele transport tot een konvooi worden samengesteld, indien:
a. dit plaatsvindt op autosnelwegen, en
b. het konvooi uit ten hoogste twee exceptionele transporten bestaat.
2. Indien de som van de netto lengtes van de afzonderlijke exceptionele transporten, inclusief de lading niet meer bedraagt dan 50 meter wordt als voorschrift aan de ontheffing verbonden dat het konvooi door ten minste één (1) transportbegeleider moet worden begeleid.
3. Indien de som van de netto lengtes van de afzonderlijke transporten, inclusief de lading niet meer bedraagt dan 120 meter wordt als voorschrift aan de ontheffing verbonden dat het konvooi door ten minste drie transportbegeleiders moet worden begeleid.
1. Bij een exceptioneel transport met in de breedte of in de lengte uitstekende lading, moet deze van een markering zijn voorzien overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 130 tot en met 133 van Bijlage VIII, van de Regeling voertuigen.
2. Bij een exceptioneel transport met een breedte van meer dan 3,00 meter moet een deugdelijk geel en werkend zwaai- flits- of knipperlicht aanwezig zijn.
3. Bij een lengte van het exceptioneel transport van meer dan 27,00 meter moet aan de achterzijde van het transport een geel bord zijn aangebracht, waarop in zwarte tekens goed leesbaar moet zijn vermeld: ‘LET OP’, met daarachter vermeld de totale transportlengte in meters.
4. Bij een exceptioneel transport met een totale lengte of voertuiglengte groter dan 22,00 meter moet een retro reflecterende lijnmarkering op de zijkant van het voertuig aanwezig zijn, waarvan:
a. het toegepaste materiaal voldoet aan ECE-Reglement nr. 104 klasse C,
b. het goedkeuringsmerk aanwezig is, waarbij ieder afzonderlijk deel van het markeringsmateriaal voorzien is van dit goedkeuringsmerk, en
c. de lijnmarkering op de volgende wijze dient te zijn geïnstalleerd:
1. de markering mag ononderbroken of onderbroken zijn aangebracht; in geval van onderbroken markering mag de afstand tussen de afzonderlijke delen niet groter zijn dan 50% van de lengte van het kortste deel;
2. de lijnmarkering dient parallel of zo veel mogelijk parallel aan het wegdek te zijn aangebracht en over ten minste 80% van de totale lengte van de voertuigcombinatie, gerekend vanaf de achterkant van de stuurcabine;
3. de lijnmarkering dient op een hoogte van minimaal 250 millimeter en maximaal 1500 millimeter boven het wegdek te zijn aangebracht, dan wel, indien dit in verband met de constructie van het voertuig niet anders mogelijk is, maximaal 2100 millimeter boven het wegdek te zijn aangebracht, ten minste indien ingevolge artikel 32 en 33 van het RVV 1990 de voorgeschreven verlichting moet worden gevoerd.
Indien in het voertuig hulpbesturing aanwezig is, geldt ten aanzien van het gebruik van de hulpbesturing dat:
a. de hulpbesturing op het getrokken voertuig uitsluitend mag worden gebruikt bij stapvoets rijden;
b. de hulpbesturing volledig buiten gebruik moet zijn gesteld bij een snelheid groter dan 20 km/h;
c. indien hinder of gevaar voor het overige verkeer kan ontstaan de hulpbesturing onder toezicht van een gecertificeerde transportbegeleider-verkeersregelaar moet plaatsvinden;
d. bij een transportlengte groter dan 30,00 meter er telefonisch of radiocontact tussen de bestuurder en de hulpbestuurder moet zijn;
e. na gebruik het voertuig goed in het spoor moet lopen van het trekkende motorrijtuig.
Het bijplaatsen van lading is toegestaan, indien deze lading:
1. de plaatsing van de ondeelbare lading in de meest gunstige positie niet nadelig beïnvloedt, en de afmetingen van het exceptioneel transport niet beïnvloed;
2. bij TMM(S) ≤ wettelijk maximum door het bijplaatsen van lading de geldende wettelijke maxima ten aanzien van laadvermogen en maximum massa niet wordt overschreden;
3. bij TMM(S) > wettelijk maximum maximaal 10% van de massa van de totale lading bestaat uit toebehoren van de ondeelbare lading.
Indien het een ontheffing voor modulaire voertuigen betreft geldt dat:
1. het modulair samengestelde voertuig het kenteken van het voor het achterste asstel afgegeven kenteken moet voeren;
2. op het modulair samengestelde voertuig met opgegeven voertuigdocument de bepalingen van afdeling 12 en 18 van hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen van overeenkomstige toepassing zijn.
1. Indien de uitvoering van het exceptioneel transport plaatsvindt met een dollycombinatie, waarbij een deel van de in lengte ondeelbare lading wordt gedragen door de dolly en de koppeling tussen het trekkende motorrijtuig dan wel de voertuigcombinatie en de dolly wordt gevormd door de lading, geldt het volgende:
a. de bevestiging van de lading is zodanig dat alle rij- en remkrachten in alle richtingen kunnen worden opgevangen; het uit elkaar geraken van de voertuigcombinatie wordt voorkomen en er geen gevaar bestaat dat de lading van het voertuig valt;
b. tussen voertuigen die door de lading met elkaar zijn verbonden moet een extra verbinding aanwezig zijn die een kracht kan opnemen van ten minste 0,6 x de beladen massa van de dolly;
c. de dolly loopt goed in het spoor van het trekkende motorrijtuig;
2. Bij dollycombinaties geldt, onverminderd het bepaalde in artikel 7 van deze bijlage, dat het gedeelte tussen de beide schamels voorzien is van markeringsbanden, die voorzien zijn van naar buiten gerichte zijmarkering afwisselend in de kleuren rood/ambergeel of rood/wit.
Het voertuig of samenstel van voertuigen moet bij gebruik in onbeladen toestand altijd tot de kleinst mogelijke afmetingen zijn teruggebracht.
Indien een ander, vervangend, voertuig of samenstel van voertuigen dan in de ontheffing is vermeld bij de uitvoering van het exceptioneel transport wordt gebruikt, geldt onverminderd het bepaalde in artikel 1 van deze bijlage, het volgende:
1. Het kentekenbewijs van het vervangende voertuig is tenaamgesteld op de transporteur aan wie de ontheffing is verleend.
2. Het aantal voertuigen of samenstellen van voertuigen zoals vermeld in de ontheffing wordt niet overschreden.
3. De voor de vervangende voertuigen afgegeven voertuig technische documenten moeten in het voertuig aanwezig zijn indien:
a. de TMM of TMMS meer bedraagt dan het geldende wettelijke maximum voor het in de ontheffing opgenomen voertuig of samenstel van voertuigen, of
b. de lengte van het exceptionele transport meer dan 22,00 meter bedraagt, of
c. de aslasten hoger zijn dan het maximum volgens de Regeling voertuigen.
De Directie van de RDW, J.G. Hakkenberg Algemeen Directeur
De beleidsregel inzake exceptionele transporten wordt om 2 redenen opnieuw gepubliceerd. De keuze om de gehele regeling opnieuw te publiceren houdt verband met het feit dat een aantal zaken die voorheen in de onderhavige regeling vermeld stonden, nu geregeld zijn in de per 1 maart 2013 van kracht geworden Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten (Stct. 2013, 1872). Hier wordt dan ook op diverse plaatsen naar verwezen in deze regeling.
De andere reden betreft de invoering van de digitale wegenkaart voor langlopende ontheffingen. De nieuwe langlopende ontheffing met een digitale wegenkaart die landelijke dekking heeft is een voortvloeisel uit de taak die de RDW heeft op basis van de Implementatiewet EG-richtlijn infrastructuur ruimtelijke informatie, INSPIRE.
De introductie van deze nieuwe langlopende basisontheffing heeft de navolgende voordelen:
– De ontheffing heeft landelijke dekking voor wegen die geschikt zijn bevonden door de wegbeheerders voor de maten en gewichten van langlopende ontheffing. Daarmee wordt een al bestaand stabiel netwerk van wegen voor zowel de gebruiker, wegbeheerder als handhaver inzichtelijk en transparant weergegeven;
– Door de landelijke dekking zal er naar verwachting minder zonder ontheffing worden gereden. omdat op aanvraag altijd alle wegen van de digitale wegenwegenkaart ter beschikking komen en niet slechts het tot op heden, veelal geringere, aantal aangevraagde wegen;
– De kosten voor een langlopende ontheffing met landelijke dekking daalt van 2500 Euro naar 150 Euro;
– De ontheffing wordt gebruiksvriendelijk door de wijziging van de vorm en inhoud van de wegenbijlage.
Het voorstel voor een langlopende basisontheffing met een digitale wegenkaart is diverse malen in het Overlegorgaan Centralisatie Ontheffing Verlening (OCOV) aan de orde geweest en daar met instemming ontvangen.
Artikel 1 van de beleidsregel bevat de definities. Deze zijn op alfabetische volgorde gerangschikt. Nieuw is de verwijzing naar de voertuigdocumenten als bedoeld in de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten. Het begrip dieplader is eveneens in die beleidsregel opgenomen zodat met een verwijzing is volstaan.
In artikel 2 is het toepassingsgebied van de beleidsregel geregeld. Deze beleidsregel ziet derhalve niet op de LZV.
In artikel 3 zijn de soorten ontheffingen opgenomen: langlopende en incidentele ontheffingen.
In artikel 4 wordt de langlopende ontheffing onderscheiden in een langlopende basisontheffing en een gebiedsontheffing. Wezenskenmerk van de langlopende ontheffing is (nog steeds) dat de ontheffing geldig is voor één voertuig of samenstel van voertuigen, de maximale geldigheidsduur één jaar is en de wegenverzameling binnen de autonome beslisruimte van de RDW valt. In het tweede lid zijn de maximale afmetingen en massa’s aangegeven waarvoor een langlopende basisontheffing geldig kan zijn. Primair is voor de RDW met betrekking tot massa en afmetingen bepalend of het betreffende voertuig of samenstel van voertuigen ook geschikt wordt bevonden. De maximale hoogte voor een langlopende basisontheffing is verruimd naar 4,25 m.
Daarnaast is de langlopende gebiedsontheffing gehandhaafd, waarbij de in het tweede lid genoemde waarden onder voorwaarden kunnen worden overschreden. Dit type ontheffing is functioneel gebleken in met name de havengebieden van Rotterdam, de Eemshaven en Moerdijk: in een beperkt gebied zijn naar de aard van de functie van die openbare ruimte veel transportbewegingen, waaronder derhalve ook exceptionele transporten.
In artikel 5 worden de soorten incidentele ontheffingen nader bepaald. Wezenskenmerk voor de incidentele ontheffing is dat deze slechts voor één bepaalde route geldig zijn. Uitsluitend op de in de ontheffing vermelde route mag gedurende de geldigheidsduur van de ontheffing een exceptioneel transport worden uitgevoerd. Daarbij is een differentiatie aangebracht in de geldigheidsduur van de incidentele ontheffingen. Allereerst een ontheffing voor de duur van maximaal 2 weken: bestemd voor één bepaalde route. De geldigheidsduur van 2 weken is uitsluitend bedoeld om de uitvoerders van het exceptionele transport voldoende flexibiliteit te geven om binnen die periode de transporten te laten plaatsvinden. Met de termijn van 2 weken kan de ontheffing worden gebruikt op het voor zowel voor de transporteur als de wegbeheerder(s) meest gunstige tijdstip en is afdoende rekening gehouden met eventuele vertragingen bij de aan de zijde van de transporteur en wegwerkzaamheden van beperkte duur op die route. Indien aantoonbaar gemaakt is dat meerdere gelijksoortige exceptionele transporten in een kort tijdsbestek over één bepaalde route moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld ten behoeve van aanvoer van ondeelbare lading voor (bouw)projecten of de aanleg van wegen, viaducten of spoorlijnen. In dergelijke, gevallen kan een incidentele ontheffingen voor maximaal 3 maanden worden aangevraagd. Daarnaast kunnen, onder bijzondere voorwaarden in beperkte omvang, incidentele ontheffingen worden afgegeven met een geldigheidsduur van 1 jaar. Het betreft hier de zogenaamde ‘opstapontheffingen’. Deze faciliteit is in het leven geroepen voor met name de beroepsmatige uitvoerders van exceptioneel transporten die vanwege de ligging van hun bedrijf in combinatie met de door hun te gebruiken voertuigen per definitie over een geringe afstand een ontheffing nodig hebben zodat ze bij hun opdrachtgever kunnen komen voor de uitvoering van het transport.
In artikel 6 is, duidelijker dan voorheen, opgenomen onder welke condities en tot welke maatvoering een ontheffing voor lengte van een onbeladen transport kan worden verleend met als doel de voor de uitvoering van een exceptioneel transport noodzakelijke onbeladen rit(ten) mogelijk te maken.
Enerzijds betreft dit betreft voertuigen die zijn voorzien van de ZZ kentekens. Deze worden beoordeeld aan de hand van de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten, Dit was eerder opgenomen in de bijlage A. In onderdeel b is bepaald dat voor de gevallen waarbij het samenstel van een trekker met oplegger voor de uitvoering van een exceptioneel transport door de noodzakelijke voertuigkeuze de wettelijk toegestane lengte van het samenstel wordt overschreden onder voorwaarden eveneens een ontheffing kan worden verleend.
In artikel 7 is, duidelijker dan voorheen, opgenomen onder welke condities en tot welke maatvoering een ontheffing voor lengte van een beladen exceptioneel transport kan worden verleend. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen langlopende en incidentele ontheffingen, omdat bij incidentele, dus éénmalige exceptionele transporten, een grotere lengte noodzakelijk kan zijn.
Artikel 8 geeft inzicht in de samenstelling van het ontheffingsdocument en de daaraan verbonden bijlagen. Bij LZV is gebleken dat een dergelijke bepaling nuttig is voor de gebruiker en handhaver.
Het derde lid geeft aan uit welke componenten een langlopende basisontheffing bestaat. Allereerst het voorblad met de data omtrent de ontheffing houder, de geldigheidsduur en het voertuig of de voertuigen. Ook wordt hier het onderscheid van massa en afmetingen van het voertuig in beladen en onbeladen toestand kenbaar gemaakt. Een exceptioneel transport met ondeelbare lading vereist in een aantal gevallen dat voertuig(en) ingezet worden die niet aan de eisen van de Regeling voertuigen voldoen, maar die uiteraard na aflevering van de ondeelbare lading weer naar de bedrijfsvestiging terug moeten kunnen keren. Hierin wordt voorzien door de ontheffing tevens geldig te laten zijn voor de onbeladen toestand. In artikel 6 en de Bijlage zijn nadere bepalingen hierover opgenomen.
De tweede component van de langlopende basisontheffing is de digitale wegenbijlage. De digitale wegenkaart vervangt de wegenbijlage(s) waarop de autonome beslisruimte per weg of weggedeelte van één of meerdere wegbeheerder stond vermeld. De aanvrager van de langlopende basisontheffing ontvangt tevens een wijzigingsabonnement dat betrekking heeft op de digitale wegenkaart. Hiermee wordt er in voorzien dat, indien men in het bezit is van een langlopende basisontheffing, gedurende de geldigheidsduur wijzigingen in de actuele autonome beslisruimte ontvangt. Aangezien het product langlopende ontheffing al sinds 2005 bestaat heeft de RDW een redelijk stabiel netwerk van wegen die binnen de autonome beslisruimte vallen en dus door de wegbeheerders als geschikt zijn beoordeeld voor de uitvoering van exceptionele transporten. De Dienst Wegverkeer verzorgt op regelmatige basis de actualiteit van deze digitale wegenkaart en stuurt daarvan notificaties aan de houders van de langlopende basisontheffing die bij gebruik van de ontheffing zorg dienen te dragen voor de aanwezigheid van de actuele geldende digitale wegenkaart. Dit laatste punt is dan ook bij de voorschriften als verplichting opgenomen. De geldigheidsduur van de digitale wegenkaart is gekoppeld aan de einddatum zoals vermeld op het voorblad van het ontheffingsdocument.
Het bij zich hebben van de actuele digitale wegenkaart is tevens belangrijk bij het gebruik van de ontheffing. Afhankelijk van de geschiktheid van het voertuig alsmede de behoefte van de aanvrager kan de maximale afmetingen en massa in de langlopende basisontheffing worden vermeld. Indien gedurende de geldigheidsduur van die ontheffing echter voor minder zware, lange, hoge of brede exceptionele transporten wordt ingezet kan men via de RDW website de voor die maten en gewichten geldende digitale wegenkaart opvragen en gebruiken. Voor de maximale afmetingen en massa’s van de langlopende basisontheffing is een minder omvangrijk wegennet beschikbaar, hetgeen vooral verband houdt met de autonome beslisruimte voor hoogte en gewicht. In feite geldt: een minimale digitale wegenkaart bij de maximale afmetingen en massa’s, en meer wegen bij mindere afmetingen en massa’s.
De cartografische weergave van de wegen heeft als grote voordeel dat eenvoudig en inzichtelijk is op welke wegen er mag worden gereden. De transporteur heeft daarmee zonder veel moeite en papierwerk inzichtelijk of en waar de langlopende basisontheffing kan worden ingezet. Voor de handhaving is door de invoering van de digitale wegenkaart de controle of en waar met een langlopende basisontheffing voor een exceptioneel transport mag worden gereden eveneens vereenvoudigd. Ook zonder directe staande houding is via de RDW website te controleren of de betreffende weg op de digitale wegenkaart staat vermeld.
De bijlage(n) met beperkingen, algemene voorschriften en zo nodig bijzondere voorschriften is gehandhaafd. Nieuw bij de langlopende basisontheffing is de servicebijlage. Deze bijlage, uitdrukkelijk wel bedoeld als onderdeel van het ontheffingsbesluit, is bestemd voor vermelding van aanvullende nuttige informatie bij het gebruik van de ontheffing. Hierop wordt onder meer de contactgegevens van de wegbeheerder vermeld ten behoeve van het aanmelden bij specifieke kunstwerken.
De langlopende gebiedsontheffing wordt uitsluitend op papier afgegeven, met de gebruikelijke bijlagen. De wegenbijlage is gelet op de aard van het product beperkt, zodat het – op dit moment – niet in de rede ligt deze wegen op de digitale wegenkaart te vermelden.
De incidentele ontheffing is opgebouwd uit dezelfde componenten als de langlopende gebiedsontheffing.
In artikel 9 is gebruik gemaakt van de bevoegdheid om aanvraagformulieren vast te stellen. De modellen aanvraagformulieren zijn schriftelijk beschikbaar en onder meer gerelateerd aan de soort ontheffing. In artikel 10 is bepaald dat aanvragen schriftelijk moeten worden ingediend en ingetrokken. Schriftelijk houdt, in dat de aanvragen zowel elektronisch, per fax of post mogen worden ingediend. De modellen zijn via de RDW website beschikbaar en kunnen ook digitaal worden ingediend.
In artikel 11 is bepaald dat via dezelfde weg als indiening eveneens intrekking van de aanvraag kan plaatsvinden. In het tweede lid is gelet op de afhandeling termijn binnen de autonome beslisruimte opgenomen dat de aanvraag binnen 24 uur na registratie, hetgeen overeenkomt met de ontvangst bij de RDW, moet zijn ingetrokken. Alleen dan wordt de aanvraag niet/of niet verder afgehandeld en geldt voor de aanvrager dat niet het volledige aanvraagtarief, maar het hiervoor door de RDW gepubliceerde annuleringstarief verschuldigd is. Voor de duidelijkheid zij hierbij vermeld dat indien de aanvraag is behandeld en reeds in een besluit heeft geresulteerd de aanvrager het voor de ontheffing verschuldigde tarief moet voldoen.
De behandelingsduur van aanvraag is, ondanks de in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 10 opgenomen bepalingen van de Awb, toch expliciet vermeld in artikel 12 nu dit al de jarenlang bestaande praktijk is voor aanvragen van ontheffingen binnen de autonome beslisruimte van de RDW. De redelijke termijn voor de afhandeling van dergelijke aanvragen, mits ook volledig ingevuld, is in beginsel 2 werkdagen. Net als bij de Awb geldt dat de termijn van 2 werkdagen geen fatale termijn is.
In artikel 13 is opgenomen dat de RDW, in overeenstemming met de reeds jarenlange afspraken hierover met de wegbeheerders, bij exceptionele transporten in verband met de hoogte een marge van minimaal 15 centimeter speling tussen de op de route voorkomende kunstwerken en het exceptionele transport hanteert bij de beoordeling van een aanvraag. Dit ten behoeve van een goede doorstroming van het verkeer, de eventuele gevaarzetting voor de overige weggebruikers en in verband met het voorkomen van eventuele schade aan die kunstwerken, maar ook het exceptionele transport. In het tweede lid is opgenomen dat slechts bij hoge uitzondering, geen redelijke alternatieve route of wijze van transport, via bijvoorbeeld de waterweg, of geen voertuig of voertuig technische oplossingen mogelijk hiervan kan worden afgeweken. Voor en gedurende de aanvraagprocedure zal de aanvrager de daarvoor relevante gegevens dienen te verzamelen en over te leggen. In zo’n uitzonderlijk geval zal de RDW toestemming aan de betreffende wegbeheerder vragen en ingeval van een positief besluit in ieder geval het voorschrift aan de ontheffing verbinden van ten minste 2 transportbegeleiders.
In artikel 14 en 15 zijn de uniformering en harmonisering van rijtijden en begeleidingsvoorschriften voor alle dimensies, breedte, lengte, massa en hoogte, van exceptioneel transport vastgelegd.
Voor de zogenoemde N-wegen geldt dat door de wegbeheerder inmiddels de N2, N3, N7, N15 en N57 als zodanig door de wegbeheerder Rijk zijn benoemd. Voor deze wegen geldt derhalve dat het in artikel 14 genoemde toetsingskader geldt. Voor de overige N-wegen onder beheer van het Rijk geldt dit niet: deze vallen onder de reikwijdte van artikel 15. Niet uitgesloten is dat in de toekomst zich wijzigingen dan wel aanvullingen zullen gaan voordoen in de N-wegen. Indien dit het geval is wordt dit gecommuniceerd door de RDW via haar nieuwsbrief en website.
Op grond van artikel 4:4 Awb is de RDW bevoegd nadere gegevens op te vragen. In artikel 16 is aangegeven dat de RDW in een aantal met name genoemde gevallen dit ook zal gaan doen. In het tweede lid is aangegeven dat ten behoeve van het zorgvuldig nemen van een ontheffingsbesluit nadere gegevens en onderzoeken noodzakelijk kunnen zijn. Zoals onderzoek naar de voertuigen, een route onderzoek en/of tekening van het beladen transport dragen bij tot een zorgvuldige en gemotiveerde besluitvorming. Niet elke aanvraag zal leiden tot het vragen van nadere gegevens nu dit in sterke mate afhankelijk is van de inhoud van de aanvraag van het exceptioneel transport, de afmetingen en massa, al dan niet in combinatie met de aangevraagde route en daarbij voorzienbare obstakels voor de uitvoering van het exceptioneel transport. De voertuig technische onderzoeken alsmede de afgifte van documenten ten behoeve van een exceptioneel transport is per 1 maart 2013 geregeld in de Beleidsregel ontheffing gerelateerde voertuigdocumenten, zodat hier naar wordt verwezen indien een onderzoek naar het voertuig of samenstel van voertuigen noodzakelijk is.
Artikel 17 geeft aan dat de RDW algemene voorschriften verbindt aan de ontheffing.
De voertuig technische voorschriften zijn gezien de taak en expertise van de RDW ontwikkeld door de RDW en houden verband met specifieke voertuigconfiguraties. Voor incidentele ontheffingen en langlopende ontheffingen zijn, deels identieke, algemene voorschriften opgenomen in de bijlagen.
Artikel 18 tot en met 20 bevatten de gebruikelijke slotbepalingen.
In de Algemene voorschriften is opgenomen welke voorschriften altijd aan de ontheffing worden verbonden. De voor de voertuigen of het samenstel van voertuigen afgegeven voertuig technische documenten, noodzakelijk voor het ontheffingsbesluit dienen, naast uiteraard de kentekenbewijzen en het ontheffingsbesluit in het voertuig aanwezig te zijn en zo nodig bij staande houding getoond te kunnen worden. Voorbeelden van de voertuig technische documenten zijn de SERT verklaring en een ontheffingsattest. Verder is bepaald dat de aanvrager dan wel gebruiker van het ontheffingsbesluit zich moet vergewissen van de mogelijkheid van het uit te voeren transport over de in het besluit genoemde route.
Indien het voor de uitvoering van het transport mogelijk nodig is wegmeubilair te verplaatsen, bijvoorbeeld het verwijderen van een verkeersbord, dient de wegbeheerder hiervan tijdig op de hoogte te worden gesteld. De wegbeheerder zal zelf zorgdragen voor het (laten) weghalen en terugplaatsen van dit wegmeubilair. De kosten hiervan komen voor rekening van de aanvrager.
Voorts moge duidelijk zijn dat onder bepaalde weersomstandigheden geen gebruik mag worden gemaakt van de ontheffing dan wel het gebruik moet worden gestaakt.
Als laatste is het voorschrift opgenomen dat de ontheffing uitsluitend mag worden gebruikt op de rechterrijstrook. Dit is eveneens de plaats op de rijbaan voor het overige verkeer en bevordert derhalve de doorstroming. Het onnodig manoeuvreren met een exceptioneel transport over verschillende rijbanen wordt hiermee voorkomen. Deze voorschriften zijn ongewijzigd.
De Directie van de RDW, J.G. Hakkenberg Algemeen Directeur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-7573.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.