Beleidsregel ontheffingverlening exceptionele transporten Dienst Wegverkeer 2010

15 januari 2010

Nr. JBZ/3554/jg

De Directie van de Dienst Wegverkeer;

Gelet op artikel 149a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 19941, het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten2, het Besluit voertuigen3 en de Regeling voertuigen4

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1 Definities

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. transportbegeleider:

    persoon als bedoeld in artikel 1, onder h, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;

    b. begeleidingsvoertuig:

    voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;

    c. konvooi:

    een samenstel van exceptionele transporten dat als één geheel wordt begeleid door transportbegeleiders;

    d. autonome beslisruimte:

    de actuele, door de wegbeheerder voor een weg of weggedeelte opgegeven afmetingen en massa's tot welke de RDW zonder toestemming als bedoeld in artikel 149b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 4 van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten ontheffing mag verlenen onder de daarbij van toepassing zijnde beperkingen en voorschriften;

    e. hulpbesturing:

    inrichting waarmee de besturing van een getrokken voertuig anders dan door verdraaiing van het stuurwiel van het motorrijtuig met de hand kan worden beïnvloed;

    f. hulpbestuurder:

    degene die de hulpbesturing bij de uitvoering van een exceptioneel transport bedient;

    g. TMM:

    toegestane maximummassa van een voertuig;

    h. TMMS:

    toegestane maximummassa van een samenstel van voertuigen;

    i. semi-dieplader:

    hoogte laadvlak in onbeladen toestand en rijpositie ≤ 1,10 m boven wegdek;

    j. dieplader:

    hoogte laadvlak in onbeladen toestand en rijpositie ≤ 0,70 m boven wegdek;

    k. voertuigtechnisch document:

    Door de RDW afgegeven schriftelijk bewijsstuk waaruit de technische geschiktheid voor de uitvoering van exceptionele transporten blijkt van het voertuig, het samenstel van voertuigen of van de voertuigconfiguraties van modulair samengestelde voertuigen. Een door het bevoegde gezag van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de hieraan gelijkgesteld;

    l. gedwongen besturing:

    besturing waarbij de stuurkrachten worden geleverd door een Europese Ruimte afgegeven voertuigtechnisch document dat gelijkwaardig is, wordt verandering van richting van het trekkende voertuig en waarbij de beweging van de bestuurde wielen van het getrokken voertuig is gekoppeld aan de onderlinge hoek tussen de lengteas van het trekkende en die van het getrokken voertuig (Richtlijn 70/311/EEG);

    m. zelfsturende besturing:

    besturing waarbij de stuurkrachten geleverd worden door een verandering van richting van het trekkende voertuig en waarbij de beweging van de bestuurde wielen van het getrokken voertuig is gekoppeld aan de hoek tussen de lengteas van het aanhangwagenchassis of de last die deze vervangt en de lengteas van het onderstel waaraan de as(sen) bevestigd is (zijn) (Richtlijn 70/311/EEG);

  • 2. Onder autonome aanhangwagen, lijnmarkering, ondeelbare lading, oplegger, samenstel van voertuigen en trekker wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op de behandeling van aanvragen voor ontheffingen voor een exceptioneel transport op basis van artikel 149a, tweede lid Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 3 Soorten ontheffingen

Ontheffingen worden onderscheiden in langlopende ontheffingen en incidentele ontheffingen.

Artikel 4 Langlopende ontheffing

  • 1. Een langlopende ontheffing wordt verleend voor slechts 1 voertuig of 1 samenstel van voertuigen voor exceptionele transporten over een verzameling van wegen of weggedeeltes en heeft een geldigheidsduur van maximaal 1 jaar.

  • 2. Een langlopende ontheffing kan worden verleend indien de aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een breedte die niet meer bedraagt dan 3,50 m;

    • b. een lengte die niet meer bedraagt dan 27,00 m;

    • c. een hoogte die niet meer bedraagt dan 4,15 m;

    • d. een maximale massa die niet meer bedraagt dan 100 ton;

    • e. een maximale aslast van 12 ton.

  • 3. In afwijking van het vorige lid kan een langlopende ontheffing worden verleend voor een bepaald gebied indien de aanvraag de in het tweede lid genoemde waarden overschrijdt mits:

    • a. de aanvraag betrekking heeft op wegen of weggedeeltes van niet meer dan één wegbeheerder, en

    • b. de aanvraag géén betrekking heeft op het gebruik van autosnelwegen onder beheer van het Rijk.

Artikel 5 Incidentele ontheffing

  • 1. Een incidentele ontheffingen kan worden verleend voor één bepaalde route en voor maximaal 4 voertuigen of 4 samenstellen van voertuigen, mits de kentekens van de voertuigen of samenstellen van voertuigen op het aanvraagformulier zijn vermeld.

  • 2. Incidentele ontheffingen kunnen worden verleend met een geldigheidsduur van:

    • a. maximaal twee weken, of

    • b. maximaal drie maanden, of

    • c. maximaal 1 jaar.

  • 3. Incidentele projectontheffingen als bedoeld in het tweede lid, onder b, kunnen slechts worden verleend indien meerdere identieke exceptionele transporten door dezelfde transporteur gedurende een bepaalde en beperkte periode over één bepaalde route moeten worden uitgevoerd. Een projectontheffing met een geldigheidsduur van zes weken of meer wordt slechts verleend voor een exceptioneel transport indien:

    • a. de breedte niet meer bedraagt dan 4,50 m, of

    • b. de lengte niet meer bedraagt dan 60 m, of

    • c. de hoogte niet meer bedraagt dan 4,50 m.

  • 4. Incidentele ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, onder c, kunnen voor een bepaalde bestemming slechts worden verleend indien:

    • a. de aanvrager in het bezit is van een langlopende ontheffing als bedoeld in artikel 4, tweede lid, die tenminste geldig is voor de maximale afmetingen en massa ’s van één van in het derde lid genoemde onderdelen a tot en met e, voor wegen onder het beheer van het Rijk, en

    • b. de aangevraagde route, mits dit de meest doelmatige route is, niet meer dan 15 kilometer bedraagt en geen betrekking heeft op autosnelwegen onder beheer van het Rijk, en

    • c. de aanvraag de artikel 4, tweede lid, onder a tot en met e, genoemde maten en gewichten niet overschrijd.

  • 5. Incidentele ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, onder c, kunnen tevens als opstap- ontheffing worden verleend indien de aangevraagde route:

    • a. geen betrekking heeft op autosnelwegen onder beheer van het Rijk, en

    • b. mits het de meest veilige en doelmatige route is, deze route niet meer dan 15 kilometer bedraagt, en

    • c. wegen of weggedeeltes onder beheer van niet meer dan twee wegbeheerders betreft.

Artikel 6 Ontheffingen voor onbeladen voertuigen

Een ontheffing kan worden verleend indien de aanvraag betrekking heeft op voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading in onbeladen toestand indien:

  • a. het voertuig of samenstel van voertuigen voldoet aan het bepaalde in bijlage A, of

  • b. het een samenstel van een trekker en oplegger betreft, waarbij de afzonderlijke voertuigen voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen, mits:

    • de oplegger door vergroting van de wielbasis uitschuifbaar is;

    • de totale lengte van het samenstel van voertuigen niet meer bedraagt dan 18,00 m indien de oplegger niet is voorzien van een gedwongen besturing;

    • de totale lengte van het samenstel van voertuigen niet meer bedraagt dan 20,00 m indien de oplegger is voorzien van een gedwongen besturing.

§ 2 Aanvragen ontheffingen

Artikel 7 Aanvraagformulier Ontheffing

  • 1. De aanvrager van een ontheffing dient zijn aanvraag te doen op het door de Dienst Wegverkeer vastgestelde model aanvraagformulier.

  • 2. Het aanvraagformulier wordt schriftelijk beschikbaar gesteld.

Artikel 8 Wijze van indienen van de aanvraag

Indiening van aanvragen kan uitsluitend schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 9 Intrekken van de aanvraag

  • 1. Een ontheffingsaanvraag kan uitsluitend schriftelijk door de indiener worden ingetrokken.

  • 2. Het intrekken van een ingediende aanvraag wordt uitsluitend conform het tarievenbesluit van de Dienst Wegverkeer5 behandeld indien de intrekking binnen 24 uur na registratie van de aanvraag is gedaan en op dat moment nog geen ontheffingsbesluit is verzonden.

Artikel 10 Beoordeling route aanvraag

  • 1. De RDW hanteert bij de beoordeling van aanvragen ten aanzien van de route bij in de route gelegen kunstwerken een speling van minimaal 0,15 m ten opzichte van de hoogte van het exceptioneel transport.

  • 2. Van het eerste lid kan worden afgeweken, indien:

    • a. de aanvraag buiten de autonome beslisruimte valt, en

    • b. geen alternatieve route aanwezig is, en

    • c. geen andere wijze van vervoer mogelijk is, en

    • d. geen voertuig- of voertuigtechnische oplossingen mogelijk zijn.

Artikel 11 Beoordeling voorschrift transportbegeleiding

  • 1. Bij de beoordeling van de aanvraag of als voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de breedte van het transport het volgende toetsingskader:

    • a. Bij autosnelwegen, indien:

      • de breedte van het transport niet meer bedraagt dan 4,00 m, geen transportbegeleiders;

      • de breedte van het transport tussen de 4,00 m en 4,50 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

      • de breedte van het transport meer bedraagt dan 4,50 m, ten minste 2 transportbegeleiders.

    • b. Bij wegen niet zijnde autosnelwegen indien:

      • de breedte van het transport niet meer bedraagt dan 3,50 m, geen transportbegeleiders;

      • de breedte van het transport tussen de 3,50 m en 4,00 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

      • de breedte van het transport meer bedraagt dan 4,00 m, ten minste 2 transportbegeleiders.

  • 2. Bij de beoordeling van de aanvraag of als het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de lengte van het transport het volgende toetsingskader:

    • a. Bij autosnelwegen, indien:

      • de lengte van het transport niet meer bedraagt dan 40,00 m geen transportbegeleiders;

      • de lengte van het transport tussen de 40,00 m en 50,00 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

      • de lengte van het transport meer bedraagt dan 50,00 m, ten minste 2 transportbegeleiders.

    • b. Bij wegen niet zijnde autosnelwegen, indien:

      • de lengte van het transport niet meer bedraagt dan 27,50 m geen transportbegeleiders

      • de lengte van het transport tussen de 27,50 m en 32,00 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

      • de lengte van het transport meer bedraagt dan 32,00 m ten minste 2 transportbegeleiders.

  • 3. Indien de massa van het exceptionele transport meer dan 100 ton bedraagt wordt als voorschrift transportbegeleiding door ten minste 2 transportbegeleiders aan de ontheffing verbonden.

  • 4. Indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 10, tweede lid, wordt het voorschrift van ten minste 2 transportbegeleiders aan de ontheffing verbonden.

  • 5. Indien er sprake is van een aanvraag met een bijzondere voertuigconfiguratie kan het voorschrift transportbegeleiding uitgevoerd door 1 dan wel 2 transportbegeleiders aan de ontheffing worden verbonden.

Artikel 12 Beperking rijtijden bij breedtetransport

Aan de ontheffing wordt op werkdagen de volgende rijtijdbeperking verbonden:

  • a. voor een transport met een breedte van 4,01 m tot en met 4.50 m dat de ontheffing uitsluitend geldig is tussen 10.00 uur en 15.00 uur en tussen 20.00 uur en 06.00 uur

  • b. voor een transport met een breedte van 4.51 m tot en met 5.00 m dat de ontheffing uitsluitend geldig is tussen 20.00 uur en 06.00 uur

  • c. voor een transport met een breedte van 5,01 m en meer dat de ontheffing uitsluitend geldig is tussen 22.00 uur en 06.00 uur.

Artikel 13 Duur van de behandeling van de ontheffingsaanvraag

  • 1. Aanvragen die binnen de autonome beslisruimte van de RDW vallen, worden in beginsel afgehandeld binnen 2 werkdagen.

  • 2. Voor aanvragen die buiten de autonome beslisruimte van de RDW vallen, geldt in beginsel een termijn van meer dan 2 werkdagen.

  • 3. Uitsluitend op last van de politie kan een ontheffingsaanvraag met spoed worden behandeld.

Artikel 14 Nadere gegevens ontheffingsaanvraag

  • 1. Naar aanleiding van een ontheffingsaanvraag kunnen nadere gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de beoordeling van:

    • a. het voertuig of samenstel van voertuigen;

    • b. de route, al dan niet in combinatie met de lading;

    • c. het bepaalde in artikel 5, tweede lid, onderdeel b en c.

  • 2. Bij de beoordeling door de RDW van de geschiktheid van een trekkend motorrijtuig voor de uitvoering van een exceptioneel transport met een TMMS groter dan het wettelijk maximum, is het volgende van toepassing ten aanzien van het motorvermogen:

    TMMS motorvermogen

    ≤ 100 ton ≤ 2,94 kW/ton (4 pk/ton)

    > 100 ton ten minste 294 kW (400 pk)

  • 3. Het trekkende motorrijtuig dient zodanig te zijn belast dat ten minste 1/5 deel van de TMMS, dan wel een hogere waarde vermeld in het bijbehorende kentekenbewijs, onder de aangedreven assen rust, tot een maximum van 10.000 kg. (12.000 kg. op rijkswegen) per aangedreven as.

  • 4. Ten behoeve van de voertuigbeoordeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan een technisch onderzoek van het voertuig noodzakelijk zijn naar:

    • a. het gedrag in bochten van het voertuig dan wel van het samenstel van voertuigen;

    • b. de geschiktheid op technische gronden van het voertuig dan wel van het samenstel van voertuigen voor het vervoer van de opgegeven lading.

    Deze onderzoeken vinden plaats bij de RDW. Het onder a. genoemde onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het bepaalde in bijlage A bij deze beleidsregel.

  • 5. Ten behoeve van de route als bedoeld in het eerste lid, onder b, kunnen worden opgevraagd:

    • a. een tekening van het exceptionele transport in beladen toestand;

    • b. een gedetailleerde routebeschrijving van wegen of weggedeeltes indien:

      • sprake is van omstandigheden die inzet van meer dan twee transportbegeleiders of politie vereisen;

      • sprake is van wegnemen en terugplaatsen van wegmeubilair of andere fysieke maatregelen die noodzakelijk zijn om passage mogelijk te maken;

      • meer dan 5 minuten vertraging op een wegvak voor weggebruikers kan ontstaan, doordat manoeuvreren dan wel een lagere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid noodzakelijk is.

Artikel 15 Afgifte voertuigtechnisch document

Op aanvraag kan door de RDW na een voertuigtechnisch onderzoek als bedoeld in artikel 14, derde lid, een voertuigtechnisch document worden afgeven.

§ 3. Voorschriften verbonden aan ontheffingen

Artikel 16 Voorschriften verbonden aan de ontheffing

  • 1. De Dienst Wegverkeer verbindt aan iedere incidentele ontheffing algemene voorschriften, zoals opgenomen in bijlage B, die onder meer betrekking hebben op:

    • a. aanmelden bij wegbeheerder,

    • b. konvooien,

    • c. markering,

    • d. hulpbesturing,

    • e. bijplaatsen lading,

    • f. modulaire voertuigen,

    • g. dollycombinaties,

    • h. afmetingen voertuig in onbeladen toestand,

    • i. vervangend voertuig.

  • 2. De Dienst Wegverkeer verbindt aan iedere langlopende ontheffing de in bijlage B opgenomen algemene voorschriften, die betrekking hebben op de in het vorige lid, onder b tot en met h, genoemde onderwerpen.

  • 3. De Dienst Wegverkeer kan aan iedere langlopende ontheffing bijzondere voorschriften verbinden die verband houden met de voertuigconfiguratie.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 17 Overgangsbepaling

De voor inwerkingtreding van deze beleidsregel aangevraagde en verleende ontheffingen behouden hun geldigheid voor de geldigheidsduur van de desbetreffende ontheffing.

Artikel 18 Intrekking

De Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten Dienst Wegverkeer (Scrt. 2005, 235) wordt ingetrokken.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel 10 en 11, terug tot en met 1 mei 2009.

  • 2. Artikel 10 en 11 treden in werking met ingang van 1 maart 2010.

Artikel 20 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffingverlening exceptionele transporten RDW 2010.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatcourant worden geplaatst.

De Directie van de RDW,

J.G. Hakkenberg,

Algemeen Directeur.

BIJLAGE A, BIJ ARTIKEL 14 NADERE GEGEVENS GESCHIKTHEID VOERTUIG OF SAMENSTEL VAN VOERTUIGEN

Indien naar aanleiding van de aanvraag om een ontheffing door de RDW is beoordeeld dat een nader technisch onderzoek aan het voertuig moet worden uitgevoerd, vindt dit onderzoek plaats aan de hand van de eisen zoals hierna in onderdeel I en onderdeel II is aangegeven.

Onderdeel I

Ontheffing onbeladen voertuigen en lange transporten

Voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading waarbij in onbeladen toestand (ingeschoven) de wettelijke lengte en breedte mogen worden overschreden.

Omschrijving Voertuig

Lengte

Lengte samenstel

Technische eisen

Breedte

Mogelijke soort ontheffing

Oplegger en

dieplader aanhangwagen

HKAZ1 > 12,00 m.

Lengte > 12,00 m.

≤ 27,00 m.

Draaiproeven als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage2

≤ 3,00 m.

Langlopend

Aanhangwagens en opleggers

HKAZ1> 12,00 m.

Lengte > 12,00 m.

> 27,00 m.

Gedwongen dan wel zelfsturende besturing

> 3,00 m.

Incidenteel

Aanhangwagens overig

   

≤ 3,00 m.

Langlopend

XNoot
1

HKAZ = afstand hart koppeling – achterzijde voertuig

XNoot
2

Autonome aanhangwagens zonder gedwongen besturing worden geacht tot en met een lengte samenstel van 22,00 m aan deze eisen te voldoen.

Beladen transporten met ondeelbare lading, waarbij de wettelijke maximum lengte wordt overschreden.

Omschrijving samenstel van voertuigen

Lengte samenstel van voertuigen (CL)

Technische eisen

Mogelijke soort ontheffing

Vrachtauto + aanhangwagen1

≤ 22,00 m.

Niet van toepassing

Langlopend

Trekker + oplegger en vrachtauto + dieplader aanhangwagen

≤ 27,00 m.

Draaiproeven als bedoeld in onderdeel II, bijlage A

Langlopend

Alle soorten samenstellen

> 27,00 m.

Gedwongen dan wel zelfsturende besturing

Incidenteel

 
XNoot
1

Alleen voor in de wielbasis uitschuifbare autonome aanhangwagens met maximum lengte ingeschoven 12,00 m en dieplader aanhangwagens met een (ingeschoven) lengte > 12,00 m.

Toelichting onderdeel I

Indien het een aanvraag voor een ontheffing betreft met voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading, waarbij in onbeladen toestand niet wordt voldaan aan artikel 5.18.11 van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

  • 1. Trekkers en opleggers, waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer bedraagt dan 12,00 m, de totale lengte van het transport maximaal 27,00 m en de breedte maximaal 3,00 m bedraagt, moeten ten minste aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage voldoen.

  • 2. Trekkend motorrijtuigen met dieplader aanhangwagens, waarbij de totale lengte van de aanhangwagen meer bedraagt dan 12,00 m, de totale lengte van het exceptioneel transport maximaal 27,00 m en de breedte maximaal 3,00 m bedraagt, moeten ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

  • 3. Aanhangwagens zonder gedwongen besturing worden tot een totale lengte van het samenstel van voertuigen van 22,00 m geacht te voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

  • 4. Indien de lengte van een samenstel van voertuigen meer dan 27,00 m en de breedte meer dan 3,00 m bedraagt moet het voertuig in ieder geval van een deugdelijke gedwongen dan wel zelfsturende besturing zijn voorzien.

Indien het een aanvraag voor een ontheffing betreft met voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading waarbij in beladen toestand niet wordt voldaan aan artikel 5.18.11, respectievelijk 5.18.13 van de Regeling voertuigen, geldt het volgende:

  • 1. Een samenstel van trekkend motorrijtuig met oplegger tot een totale lengte van het transport van maximaal 27,00 m moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

  • 2. Een samenstel van trekkend motorrijtuig met dieplader aanhangwagens tot een totale lengte van het exceptioneel transport van maximaal 27,00 m moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

  • 3. Voor alle samenstellen van voertuigen met een totale lengte van het exceptioneel transport van meer dan 27,00 m moet gedwongen – of zelfsturende besturing aanwezig zijn.

  • 4. Een samenstel van trekkend motorrijtuig met aanhangwagen wordt tot een totale lengte van het exceptioneel transport van maximaal 22,00 m geacht te voldoen aan de eisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

Onderdeel II: Draaiproefeisen

De draaiproefeisen zijn van toepassing op samenstellen van voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading en vallende in één van onderstaande categorieën.

Categorie

Lengte samenstel ingeschoven

Lengte samenstel uitgeschoven

1

≤ wettelijk maximum

> 22,00 m.

2

> wettelijk maximum

 
EISEN

Proef

Lengte

samenstel (CL)

R

Bestreken baan

(= R - Rb)

Rb

U

Doorreden hoek

I

CL ≤ 17,00 m.

12,50 m.

≤ 7,20 m.

≥ 5,30 m.

≤ 0,80 m.

270°

II

17,00 m.< CL ≤ 20,00 m.

12,50 m.

≤ 7,20 m.

≥ 5,30 m.

≤ 1,20 m.

120°

III

20,00 m.< CL ≤ 23,00 m.

14,50 m.

≤ 8,00 m.

≥ 6,50 m.

≤ 1,40 m.

120°

IV

23,00 m.< CL ≤ 27,00 m.

16,50 m.

≤ 9,00 m.

≥ 7,50 m.

≤ 1,70 m.

120°

stcrt-2010-1020-001.png

BIJLAGE B BIJ ARTIKEL 16, EERSTE EN TWEEDE LID

Algemene voorschriften

Artikel 1 Voertuigdocumenten

De voor het voertuig of de voertuigen ten behoeve van het exceptioneel transport afgegeven en voor de ontheffing vereiste voertuigtechnische documenten moeten bij de uitvoering van het exceptioneel transport aanwezig zijn.

Artikel 2 Passagemogelijkheden

  • 1. Voor gebruik van de ontheffing moet de aanvrager zich vooraf overtuigen van de mogelijkheid van transport over de te berijden wegen.

  • 2. Indien wegmeubilair moet worden verwijderd en teruggeplaatst ten behoeve van de uitvoering van het transport, moet vroegtijdig voor het gebruik van de ontheffing contact worden opgenomen met de wegbeheerder.

Artikel 3 Buitengewone omstandigheden

  • 1. Van de ontheffing mag geen gebruik worden gemaakt bij gladheid van het wegdek en bij weersomstandigheden die het zicht beperken tot minder dan 200 m, en

  • 2. Indien zich dergelijke omstandigheden voordoen moet zo spoedig mogelijk het gebruik van de ontheffing worden beëindigd.

Artikel 4 Plaats op de rijbaan

  • 1. Bij de uitvoering van het exceptionele transport op dubbelbaanswegen mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van de rechterrijstrook, tenzij in de ontheffing anders bepaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mag op aanwijzing van de politie, transportbegeleider of verkeersregelaar bij incidentele ontheffingen worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, eerste lid en artikel 43 RVV.

Artikel 5 Aanmelden bij wegbeheerder

Indien als voorschrift aanmelding bij de wegbeheerder aan de ontheffing is verbonden, moet tijdig vóór het feitelijk gebruik van de ontheffing de wegbeheerder of wegbeheerders hierover worden geïnformeerd op de in de ontheffing voorgeschreven wijze.

Artikel 6 Konvooien

  • 1. Indien aan de ontheffing het voorschrift transportbegeleiding is verbonden, mag het exceptionele transport tot een konvooi worden samengesteld, indien:

    • a. dit plaatsvindt op autosnelwegen, en

    • b. het konvooi uit ten hoogste twee exceptionele transporten bestaat.

  • 2. Indien de som van de netto lengtes van de afzonderlijke exceptionele transporten, inclusief de lading niet meer bedraagt dan 50 m wordt als voorschrift aan de ontheffing verbonden dat het konvooi door ten minste één (1) transportbegeleider moet worden begeleid.

  • 3. Indien de som van de netto lengtes van de afzonderlijke transporten, inclusief de lading niet meer bedraagt dan 120 m wordt als voorschrift aan de ontheffing verbonden dat het konvooi door ten minste drie transportbegeleiders moet worden begeleid.

Artikel 7 Markering

  • 1. Bij een exceptioneel transport met in de breedte of in de lengte uitstekende lading, moet deze van een markering zijn voorzien overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 130 tot en met 133 van Bijlage VIII, van de Regeling voertuigen

  • 2. Bij een exceptioneel transport met een breedte van meer dan 3,00 m moet een deugdelijk geel zwaailicht aanwezig zijn.

  • 3. Bij een lengte van het exceptioneel transport van meer dan 27,00 m moet aan de achterzijde van het transport een geel bord zijn aangebracht, waarop in zwarte tekens goed leesbaar moet zijn vermeld: ‘LET OP’, met daarachter vermeld de totale transportlengte in meters.

  • 4. Bij een exceptioneel transport met een totale lengte of voertuiglengte groter dan 22,00 m moet een retroreflecterende lijnmarkering op de zijkant van het voertuig aanwezig zijn, waarvan:

    • a. het toegepaste materiaal voldoet aan ECE-Reglement nr. 104 klasse C,

    • b. het goedkeuringsmerk aanwezig is, waarbij ieder afzonderlijk deel van het markeringsmateriaal voorzien is van dit goedkeuringsmerk, en

    • c. de lijnmarkering op de volgende wijze dient te zijn geïnstalleerd:

      • 1. de markering mag ononderbroken of onderbroken zijn aangebracht; in geval van onderbroken markering mag de afstand tussen de afzonderlijke delen niet groter zijn dan 50% van de lengte van het kortste deel;

      • 2. de lijnmarkering dient parallel of zo veel mogelijk parallel aan het wegdek te zijn aangebracht en over ten minste 80% van de totale lengte van de voertuigcombinatie, gerekend vanaf de achterkant van de stuurcabine;

      • 3. de lijnmarkering dient op een hoogte van minimaal 250 mm en maximaal 1500 mm boven het wegdek te zijn aangebracht, dan wel, indien dit in verband met de constructie van het voertuig niet anders mogelijk is, maximaal 2100 mm boven het wegdek te zijn aangebracht,

    ten minste indien ingevolge artikel 32 en 33 van het RVV de voorgeschreven verlichting moet worden gevoerd.

Artikel 8 Hulpbesturing

Indien in het voertuig hulpbesturing aanwezig is, geldt ten aanzien van het gebruik van de hulpbesturing dat:

  • a. de hulpbesturingop het getrokken voertuig uitsluitend mag worden gebruikt bij stapvoets rijden;

  • b. de hulpbesturing volledig buiten gebruik moet zijn gesteld bij een snelheid groter dan 20 km/h;

  • c. indien hinder of gevaar voor het overige verkeer kan ontstaan de hulpbesturing onder toezicht van een gecertificeerde transportbegeleider-verkeersregelaar moet plaatsvinden;

  • d. bij een transportlengte groter dan 30,00 m er telefonisch of radiocontact tussen de bestuurder en de hulpbestuurder moet zijn;

  • e. na gebruik het voertuig goed in het spoor moet lopen van het trekkende motorrijtuig.

Artikel 9 Bijplaatsen lading

Het bijplaatsen van lading is toegestaan, indien deze lading:

  • 1. de plaatsing van de ondeelbare lading in de meest gunstige positie niet nadelig beïnvloedt, en de afmetingen van het exceptioneel transport niet beïnvloed;

  • 2. bij TMM(S) ≤ wettelijk maximum door het bijplaatsen van lading de geldende wettelijke maxima ten aanzien van laadvermogen en maximum massa niet wordt overschreden;

  • 3. bij TMM(S) > wettelijk maximum maximaal 10% van de massa van de totale lading bestaat uit toebehoren van de ondeelbare lading.

Artikel 10 Modulaire voertuigen

Indien het een ontheffing voor modulaire voertuigen betreft geldt dat:

  • 1. het modulair samengestelde voertuig het kenteken van het voor het achterste asstel afgegeven kenteken moet voeren;

  • 2. op het modulair samengestelde voertuig met opgegeven voertuigtechnisch document de bepalingen van afdeling 12 en 18 van hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 11 Dollycombinatie

  • 1. Indien de uitvoering van het exceptioneel transport plaatsvindt met een dollycombinatie, waarbij een deel van de in lengte ondeelbare lading wordt gedragen door de dolly en de koppeling tussen het trekkende motorrijtuig dan wel de voertuigcombinatie en de dolly wordt gevormd door de lading, geldt het volgende:

    • a. De bevestiging van de lading is zodanig dat alle rij- en remkrachten in alle richtingen kunnen worden opgevangen; het uit elkaar geraken van de voertuigcombinatie wordt voorkomen en er bestaat geen gevaar dat de lading van het voertuig valt.

    • b. Tussen voertuigen die door de lading met elkaar zijn verbonden moet een extra verbinding aanwezig zijn die een kracht kan opnemen van ten minste 0,6 x de beladen massa van de dolly.

    • c. De dolly loopt goed in het spoor van het trekkende motorrijtuig.

  • 2. Bij dollycombinaties geldt, onverminderd het bepaalde in artikel 7 van deze bijlage, dat het gedeelte tussen de beide schamels voorzien is van markeringsbanden, die voorzien zijn van naar buiten gerichte zijmarkering afwisselend in de kleuren rood/ ambergeel of rood/wit.

Artikel 12 Afmetingen voertuig in onbeladen toestand

Het voertuig of samenstel van voertuigen moet bij gebruik in onbeladen toestand altijd tot de kleinst mogelijke afmetingen zijn teruggebracht.

Artikel 13 Vervangend voertuig of samenstel van voertuigen

Indien een ander, vervangend, voertuig of samenstel van voertuigen dan in de ontheffing is vermeld bij de uitvoering van het exceptioneel transport wordt gebruikt, geldt onverminderd het bepaalde in artikel 1 van deze bijlage, het volgende:

  • 1. Het kentekenbewijs van het vervangende voertuig is tenaamgesteld op de transporteur aan wie de ontheffing is verleend.

  • 2. Het aantal voertuigen of samenstellen van voertuigen zoals vermeld in de ontheffing wordt niet overschreden.

  • 3. De voor de vervangende voertuigen afgegeven voertuigtechnische documenten moeten in het voertuig aanwezig zijn indien:

    • a. de TMM of TMMS meer bedraagt dan het geldende wettelijke maximum voor het in de ontheffing opgenomen voertuig of samenstel van voertuigen, of

    • b. de lengte van het exceptionele transport meer dan 22,00 m bedraagt, of

    • c. de aslasten hoger zijn dan het maximum volgens de Regeling voertuigen.

TOELICHTING

Als gevolg van de invoering van het Besluit voertuigen en de Regeling voertuigen is de juridische grondslag van de Beleidsregel Ontheffingverlening exceptionele transporten Dienst Wegverkeer komen te vervallen. Derhalve moet deze opnieuw gepubliceerd. Dat is tevens reden om na ruim 3 jaar de beleidsregel te actualiseren en daarmee beter op de bestaande en gewenste praktijk te laten aansluiten.

Alhoewel de opzet en inhoud grotendeels gelijk is aan de oude beleidsregel zijn de volgende zaken veranderd, waardoor deze ook opnieuw moeten worden toegelicht:

In artikel 1 wordt voor de definities van transportbegeleiding en het begeleidingsvoertuig nu verwezen naar hetgeen daaronder wordt verstaan in het BABW. Dit heeft tot gevolg dat ook geen voorschrift meer aan de ontheffing hoeft te worden verbonden dat nadere eisen stelt aan de transportbegeleider of het begeleidingsvoertuig, nu dit is opgenomen in de Regeling Verkeersregelaars 2009.

In artikel 3 zijn de soorten ontheffingen opgesomd.

In artikel 4 is nu alleen de omvang van langlopende ontheffingen aangegeven. Hierin is explicieter dan voorheen de gebiedsontheffing opgenomen.

In artikel 5 is de omvang van incidentele ontheffingen opgenomen. Hierin is de in de praktijk ontwikkelde behoefte aan een differentiatie in maximale maten en gewichten in relatie tot de geldigheidsduur van projectontheffingen opgenomen. De eis voor deze maximale maten en gewichten geldt vanaf zes weken. Omdat er in de praktijk een behoefte is om voor reguliere exceptionele transporten soms vier weken aan te vragen, gelden deze beperkingen hiervoor nog niet.

Bovendien bleek naast de al bestaande opstapontheffing behoefte te zijn aan een bestemmingsontheffing. Voor deze incidentele bestemmingsontheffing is wel voorwaardelijk dat de aanvrager in het bezit is van een langlopende ontheffing voor Rijkswegen. De bestemmingsontheffing heeft primair als doelgroep de houders van een langlopende ontheffing voor Rijkswegen die vanaf die Rijkswegen voor een korte afstand met enige regelmaat gebruik moeten maken van wegen van andere wegbeheerders om hun bestemming te bereiken. Voor zowel de opstap- als de bestemmingsontheffing geldt dat de afstand maximaal 15 km is, mits dit de meest veilige en doelmatige route is. Hierdoor wordt het mogelijk dat de afstand langer kan worden dan 15 km, omdat dit in bepaalde gevallen een doelmatiger en veiliger route is.

In artikel 11 zijn de nieuwe, in het Overlegorgaan Centrale Ontheffingverlening (OCOV) besproken en geaccordeerde, begeleidingsvoorschriften opgenomen. Transportbegeleiding is primair gericht op waarborgen van de veiligheid van overige weggebruikers. De transportafmetingen bepalen hierbij de mate van hinderen van de overige weggebruikers. De afmetingen van het transport zijn bepalend voor of en hoeveel transportbegeleiding wordt voorgeschreven. Dit heeft als voordeel dat:

  • vóóraf duidelijk is voor de transporteur waar en hoeveel begeleiding nodig is;

  • de handhaving eenvoudiger, ook zonder eventuele staandehouding, de naleving van dit voorschrift kan controleren;

  • het ontheffingsbesluit eenvoudiger en consistenter wordt omdat er minder afwijkingen zijn.

De koppeling met de rijtijden is losgelaten nu transportbegeleiding een ander doel heeft als rijtijden.

In artikel 12 is daarom bij rijtijden de transportbreedte als criterium gekozen, omdat juist de transportbreedte van invloed is op de mate van doorstroming van het overige verkeer, ook op het onderliggende wegennet. Met dit nieuw criterium is sprake van harmonisatie van rijtijdbeperkingen. Hierdoor kan een transporteur beter zijn ritten plannen en uitvoeren, is de ontheffing consistenter en een eenvoudiger handhaving gerealiseerd.

In artikel 13 is de doorlooptijd van een ontheffingsaanvraag die buiten de autonome beslisruimte valt opgenomen. Het bleek in de praktijk onduidelijk te zijn dat de 2 werkdagen termijn niet voor alle aanvragen gold.

In artikel 14 is het bepaalde in het oude artikel 10 ondergebracht, zonder nadere of inhoudelijke consequenties.

Ter uniformering van de praktijk dat aanmelden bij de wegbeheerder vrijwel altijd opgenomen is in ontheffingen is het voorschrift aanmelden opgenomen. Het betreft hier de mededeling aan de wegbeheerder op welk moment men feitelijk gebruik wil maken van de reeds verleende ontheffing. Dit contactmoment geeft de wegbeheerder en de transporteur de gelegenheid te overleggen wanneer het transport kan plaatsvinden. Toestemming is derhalve niet vereist, nu deze reeds is verleend aan de RDW ten behoeve van het afgegeven ontheffingsbesluit. Het voorschrift is uitsluitend bedoeld om te informeren naar en over eventuele calamiteiten als spoedreparaties en wegafzettingen, waardoor het feitelijk gebruik door een kortstondige fysieke belemmering op een weggedeelte en op een bepaald tijdstip niet mogelijk is, maar daarvoor of daarna wel. De transporteurs is niet verplicht een bewijs van aanmelden bij zich te hebben.

Voorts is het voorschrift de markering aangepast, zonder inhoudelijke consequenties. Bij de voertuiglengte groter dan 22 meter is er voor gekozen het bepaalde in het oude artikel 2.10.16 van de Regeling permanente eisen aan te houden. De tekst is in de beleidsregel opgenomen, omdat door de Regeling voertuigen de markeringseisen voor voertuigen kleiner dan 22 meter gewijzigd zijn. Het gaat hier alleen nog om de lijnmarkering. Contourmarkering wordt niet geëist. Tevens is opgenomen dat de lengte van de lijnmarkering zoals voorgeschreven in Bijlage B, artikel 7, vierde lid, onder c, onder 3, berekend wordt vanaf de achterkant van de stuurcabine van de vrachtauto of trekker.

Tot slot zijn de markeringseisen bij dolly’s minder strikt gemaakt.

De Directie van de RDW,

J.G. Hakkenberg,

Algemeen Directeur.


XNoot
5

Het Besluit tarieven Dienst Wegverkeer wordt jaarlijks in de Staatscourant gepubliceerd.

Naar boven