Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 27 februari 2013, nummer WBN-A 2013/1, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, afgesloten te Straatsburg op 6 mei 1963;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba wordt als volgt gewijzigd:

A

1-2 Toelichting ad artikel 1, tweede lid HRWN-A komt te luiden:

1-2 Toelichting ad artikel 1, tweede lid

Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswet wordt mede verstaan onder:

  • a. echtgenoot:de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend, en

  • b. huwelijk:het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap, die niet van toepassing is in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Artikel 10:91 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10-60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing is op geregistreerde partnerschappen die vanaf 1 januari 2005 zijn aangegaan.

In het kader van de RWN worden in Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk. Met ingang van 1 januari 2005 worden buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN.

Dit betekent dat op of na 1 januari 2005 voor verkrijging van het Nederlanderschap op gelijke wijze als een huwelijkspartner in aanmerking komt, de partner van een Nederlander als het partnerschap in het buitenland is geregistreerd en op grond van artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL in Europees Nederland wordt erkend.

De nationaliteitsrechtelijke gelijkstelling van het in Europees Nederland geregistreerde partnerschap en het buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschap dat in Europees Nederland wordt erkend, geldt voor alle landen van het Koninkrijk. Het zojuist gestelde, neemt niet weg dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) na 1 januari 2012 artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10-91 BW-NL alleen in Europees Nederland kan worden toegepast. Dit betekent dus dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10-91 BW-NL niet van toepassing is in Aruba.

De gelijkstelling geldt echter niet bij de toepassing van artikel 15A, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. Hoofdregel van artikel 15A, RWN is dat het Nederlanderschap verloren gaat door vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg. In een aantal gevallen zal dat verlies echter niet intreden. Zo zal het Nederlanderschap niet verloren gaan als het land, waarvan men de nationaliteit heeft verkregen, ook partij is bij het Tweede Protocol en de betrokkene bovendien getrouwd is met een persoon die de nationaliteit van dat land bezit. Deze uitzondering geldt niet als in plaats van een huwelijk sprake is van een geregistreerd partnerschap. Dat vloeit rechtstreeks voort uit de woorden ‘Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze Rijkswet’ in dit artikellid.

In de toelichting bij artikel 15A, aanhef en onder a, RWN is een en ander verder verduidelijkt; zie aldaar voorbeeld 3, in samenhang met voorbeeld 2.

B

4-alg Toelichting ad artikel 4 HRWN-A komt te luiden:

4-alg Toelichting algemeen

Paragraaf 1 Algemeen
Verkrijging Nederlanderschap bij erkenning of wettiging

Tot 1 april 2003 verkreeg een minderjarige vreemdeling de Nederlandse nationaliteit door erkenning en/of wettiging door een Nederlander (artikel 4 RWN (oud)). Tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 kon een erkende en/of gewettigde minderjarige (uitsluitend) na drie jaar opvoeding en verzorging door de Nederlandse man het Nederlanderschap verkrijgen door optie. De verkrijging van het Nederlanderschap door wettiging is vanaf 1 maart 2009 opgenomen in artikel 4, derde lid RWN. Prénatale erkenning (erkenning van de ongeboren vrucht) door een Nederlandse man leidt tot onmiddellijke verkrijging van het Nederlanderschap vanaf de geboorte. (zie artikel 3, eerste lid RWN)

Verkrijging Nederlanderschap na vaststelling vaderschap

Sinds 1 april 1998 kan op grond van artikel 1:207 BW-NL in Europees Nederland gerechtelijk worden vastgesteld wie de vader van een kind is. Door deze vaststelling van het vaderschap komt het kind vanaf de geboorte in familierechtelijke betrekking met de vader te staan (zie artikel 1:207, vijfde lid, BW-NL).

Voor de beoordeling of het kind daardoor tevens de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, moet onderscheid worden gemaakt tussen de volgende situaties:

  • is het kind geboren vóór 1 januari 1985, en is de vaststelling van het vaderschap onherroepelijk geworden vóór 1 april 2003, dan leidt de vaststelling van het vaderschap niet tot verkrijging van het Nederlanderschap door het kind. Zie verder de toelichting in paragraaf 2;

  • is het kind geboren op 1 januari 1985 of daarna, en is het vaderschap vastgesteld vóór 1 april 2003, zie de toelichting in de paragrafen 3, 4 en 5;

  • is de vaststelling van het vaderschap ná 1 april 2003 onherroepelijk geworden, dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap. Zie de toelichting bij artikel 4, eerste lid, RWN.

Aruba kent dergelijke bepaling niet. Maar door een verzoekschrift op grond van artikel 17 RWN bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Curaçao en Sint Maarten en Aruba in te dienen wordt verzocht om vast te stellen of het kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Op 26 januari 2007 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen. Sinds 1 april 2003 wordt een kind van een niet-Nederlandse moeder dat na zijn geboorte wordt erkend, als vreemdeling geboren. Maar op grond van artikel 4, eerste lid RWN wordt de minderjarige vreemdeling die het kind is van een Nederlander van wie het vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, Nederlander. Gezien het feit dat het Arubaanse burgerlijk recht deze procedure niet kent, heeft het Gemeenschappelijk Hof onder verwijzing naar artikel 26 IVBPR een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van het verwekkerschap gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en op die basis de ouders toegelaten te bewijzen dat de vader de verwekker van het kind is. Nadat dat bewijs is geleverd, kan door het Hof worden vastgesteld dat het kind Nederlander wordt met ingang van de in artikel 4 van de RWN bedoelde datum.

Verkrijging Nederlanderschap na postnatale erkenning cq. wettiging

Vanaf 2 juni 2007, met terugwerkende kracht tot 1 april 2003 werd een postnatale erkenning, in combinatie met een gerechtelijk bewijs van biologisch vaderschap, gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het Nederlanderschap werd verkregen op de in artikel 4, eerste lid RWN genoemde datum. Een gerechtelijk bewijs van biologisch vaderschap is een rechterlijke uitspraak waarin is vastgesteld dat de erkenner ook de biologische vader is. Het kan hierbij gaan om een uitspraak van de artikel 17 RWN-rechter, de vreemdelingenrechter of een buitenlandse rechter, die op grond van DNA-onderzoek oordeelt dan wel anderszins uitdrukkelijk vaststelt dat de erkenner de biologische vader van het kind is. Het enkel overleggen van DNA-bewijs volstond daarom niet.

Vanaf 1 maart 2009 verkrijgt een minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte door een Nederlander wordt erkend en jonger is dan zeven jaar, dan wel de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt gewettigd, het Nederlanderschap van rechtswege. Minderjarige vreemdelingen die door een Nederlander worden erkend als zij zeven jaar of ouder zijn, verkrijgen het Nederlanderschap als de Nederlandse erkenner zijn biologische vaderschap via een DNA-test bij of binnen een jaar na erkenning aantoont.

Buitenlandse erkenningen

De Arubaanse autoriteit of ambtenaar zal vragen van internationaal en interregionaal privaatrecht in beginsel moeten beantwoorden aan de hand van het eigen, Arubaans internationaal en interregionaal privaatrecht.

Dit recht wordt gevonden in de verdragen waarbij Aruba partij is. Daarnaast moet naar het nationaal internationaal privaatrecht worden gekeken. De Algemene Bepalingen der Wetgeving van Aruba, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorderingen eventuele landsverordeningen die het conflictenrecht op een specifiek terrein regelen zijn in dit kader van belang. De Wet Algemene Bepalingen der wetgeving van Aruba (AB) bepaalt dat het burgerlijk recht hetzelfde is voor hen die geen ingezetenen zijn als hen die ingezetenen zijn van Aruba en dat de algemene verordeningen, betreffende de staat en de bevoegdheid der personen de ingezetenen van Aruba verbinden, ook wanneer zij zich buiten Aruba bevinden (het domiciliebeginsel – artikel 5 en 7 Wet AB). Het internationaal privaatrecht kan ten slotte worden gevonden in rechterlijke uitspraken over specifieke onderwerpen (bijvoorbeeld van de Hoge Raad).

Als er geen aanknopingspunten in deze rechtsbronnen te vinden zijn, kan gezocht worden naar aanknopingspunten in het internationaal privaatrecht van landen met een rechtsstelsel vergelijkbaar met dat van Aruba – bijvoorbeeld het Nederlandse internationaal privaatrecht.

Paragraaf 2 Kind geboren vóór 1 januari 1985, Nederlandse vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003

Als het kind is geboren vóór 1 januari 1985 en de vaststelling van het vaderschap in beginsel onherroepelijk is geworden vóór 1 april 2003, heeft het kind het Nederlanderschap niet verkregen. Met ‘in beginsel onherroepelijk’ wordt bedoeld de situatie dat de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen zijn verstreken. Let op! Dit neemt niet weg dat een onbekend gebleven belanghebbende alsnog de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door middel van een rechterlijke procedure kan aantasten. Weliswaar vestigt de vaststelling van het vaderschap een familierechtelijke betrekking tussen vader en kind vanaf de geboorte, maar dit leidt dit niet tot verkrijging van het Nederlanderschap. Immers, artikel 1, aanhef en onder a, WNI (die gold tot 1 januari 1985) kent een limitatieve opsomming voor verkrijging van het Nederlanderschap, namelijk: ‘het wettig, gewettigd, of door den vader erkend natuurlijk kind’. In de opsomming wordt niet genoemd de familierechtelijke betrekking tussen vader en kind, ontstaan door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het ligt daarom niet in de rede om deze rechtsfiguur, die pas in 1998 werd ingevoerd in het Nederlands familierecht, met terugwerkende kracht ‘in te lezen’ in een wet die stamt uit 1892 en die bovendien niet meer van kracht is. De rechtszekerheid, die in het nationaliteitsrecht zware eisen stelt, staat hier geen ruimere dan een grammaticale interpretatie toe. Een andere opvatting zou in strijd zijn met artikel 25 RWN. Uit het voorgaande volgt tevens dat geen beroep mogelijk is op artikel 1, aanhef en onder b, WNI noch op artikel 2, aanhef en onder a, WNI.

Zie voor brieven van vaderschap de toelichting bij artikel 3 RWN.

Paragraaf 3 Kind geboren op of ná vóór 1 januari 1985, Nederlandse vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003

Door een Nederlandse vaststelling van het vaderschap op grond van artikel 1:207 BW-NL verwerft het kind het Nederlanderschap als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • het kind is geboren op of na 1 januari 1985; én

  • de Nederlandse gerechtelijke vaststelling is vóór 1 april 2003 (in beginsel) onherroepelijk geworden; én

  • de man, van wie het vaderschap is vastgesteld, bezit het Nederlanderschap op het moment van de geboorte van het kind (of is voor de geboorte als Nederlander overleden). Zie voor de uitzondering als de man geen Nederlander is paragraaf 5.

Het kind is Nederlander vanaf zijn geboorte, namelijk op grond van artikel 1, aanhef en onder d juncto artikel 3, eerste lid, RWN. Immers, volgens deze bepalingen is een kind, van wie ten tijde van de geboorte de vader Nederlander is of voordien als Nederlander is overleden, eveneens Nederlander. Heeft het kind zelf een kind, dan wordt ook dat kind geacht vanaf de geboorte Nederlander te zijn op grond van artikel 3, eerste lid, RWN.

Pas op 1 april 2003 bepaalde artikel 4 lid 1 RWN dat de minderjarige niet het Nederlanderschap met terugwerkende kracht tot de geboorte verkreeg. Voor wat betreft het nationaliteitsrechtelijke gevolg van de vaststelling van het vaderschap is (tot het moment van inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, RWN (nieuw)) aansluiting gezocht bij de terugwerkende kracht tot de geboorte uit artikel 1:207, vijfde lid, BW-NL.

Paragraaf 4 Kind, verblijvend in Aruba, geboren op of na vóór 1 januari 1985, buitenlandse vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003

Als naar Arubaans internationaal privaatrecht vóór 1 april 2003 in het buitenland (waaronder Europees Nederland) het vaderschap rechtsgeldig is vastgesteld, is van belang of die buitenlandse vaststelling – net als een vaststelling ex artikel 1:207 BW-NL in Europees Nederland – terugwerkende kracht heeft tot de geboorte van het kind. Als dat het geval is, is het hierboven in paragraaf 3 vermelde van overeenkomstige toepassing. Heeft de buitenlandse vaststelling van het vaderschap geen terugwerkende kracht, dan heeft de vaststelling geen verkrijging van het Nederlanderschap tot gevolg.

Paragraaf 5 Uitzondering: de vader is geen Nederlander (kind geboren op of na vóór 1 januari 1985, vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003)

Ook als de vader niet de Nederlandse nationaliteit bezit, kan het Nederlanderschap zijn verkregen op grond van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap als bedoeld in de paragrafen 3 en 4. Er kan namelijk sprake kan zijn van verkrijging op grond van het zogenaamde grootouder artikel 3, derde lid, RWN (oud). Als de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap terugwerkt tot de geboorte, wordt het kind geacht Nederlander te zijn vanaf geboorte als bij de geboorte van het kind de niet-Nederlandse man, van wie het vaderschap is vastgesteld, in Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woonde en hij zelf is geboren uit een moeder die ten tijde van zijn geboorte in één van die landen woonde.

C

4-1 Toelichting ad artikel 4, eerste lid HRWN-A komt te luiden:

4-1 Toelichting ad artikel 4, eerste lid

In afwijking van artikel 3 wordt Nederlander het kind van een persoon wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en de vader op de in de volgende zin bedoelde dag Nederlander is, of, indien deze is overleden, op de dag van overlijden Nederlander was. Betreft het een Nederlandse uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg of, indien binnen deze periode hoger beroep is ingesteld, van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, dan wel, indien binnen deze laatste periode beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie. Betreft het een buitenlandse rechterlijke uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de dag waarop deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen.

Vaststelling van het vaderschap vanaf 1 april 2003

De onderhavige bepaling geldt voor vaststellingen van het vaderschap die, in hun algemeenheid, onherroepelijk worden op of ná 1 april 2003. Deze bepaling gaat uit van verkrijging van het Nederlanderschap door de minderjarige op het moment dat de rechterlijke uitspraak waarbij het vaderschap is vastgesteld, in het algemeen, niet meer openstaat voor beroep. Een kind van vreemde nationaliteit wordt Nederlander, als het op de dag van de uitspraak in eerste aanleg van een Nederlandse rechter minderjarig was én de vader Nederlander is:

  • op de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg; óf

  • als hoger beroep is ingesteld: op de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep; óf

  • als cassatie is ingesteld: op de dag van de uitspraak in cassatie.

Afhankelijk van de omstandigheden verkrijgt het kind het Nederlanderschap op één van de dagen, genoemd onder bovenstaande punten. Dit is in het algemeen de datum waarop de rechterlijke uitspraak niet meer openstaat voor beroep. De regel is dat het kind het Nederlanderschap verkrijgt op de eerste dag dat de rechterlijke uitspraak in beginsel onherroepelijk is. Ook uit de zinsnede ‘In afwijking van artikel 3’ vloeit voort dat de gerechtelijke vaststelling nationaliteitsrechtelijk niet terugwerkt tot de geboorte van het kind.

Zou na het hier bedoelde tijdstip van verkrijging van het Nederlanderschap alsnog tegen de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap met succes beroep of beroep in cassatie worden ingesteld (door een destijds onbekende belanghebbende), dan gaat, mits het kind dan nog minderjarig is, in principe het verkregen Nederlanderschap verloren op grond van artikel 14, tweede lid, RWN (zie voor verlies van het Nederlanderschap door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het wordt ontleend, de toelichting bij artikel 14, tweede lid, RWN).

Gerechtelijke vaststelling vaderschap buiten Nederland

Als het vaderschap ná 1 april 2003 buiten Nederland rechtsgeldig is vastgesteld, verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen. Zou echter het toegepaste buitenlandse recht voor dergelijke uitspraken geen kracht van gewijsde kennen, dan moeten voor de bepaling van de dag waarop het Nederlanderschap is verkregen, de voor Nederlandse vaststellingen geldende termijnen worden toegepast.

Postume gerechtelijke vaststelling van het vaderschap

Is de vader van wie het vaderschap ná 1 april 2003 gerechtelijk is vastgesteld, op het moment van die vaststelling overleden dan gelden de volgende voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap (cumulatief):

  • op de dag van de uitspraak in eerste aanleg is het kind minderjarig; én

  • de vader was Nederlander op de dag van zijn overlijden.

Namenrecht

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht namen (WCN), die niet van toepassing is in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:18 BW-NL tot en met artikel 10:26 BW-NL van toepassing. Op de vraag hoe de naam luidt na vaststelling van het vaderschap is het Arubaans namenrecht van toepassing, inclusief het Arubaans internationaal privaatrecht. Voor zover het Arubaans namenrecht niet voorziet in een verwijzingsregel, moet artikel 10:18 BW-NL tot en met artikel 10:26 BW-NL analoog worden toegepast.

D

Artikel 5b HRWN-A komt te luiden:

Artikel 5b

  • 1. Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

    • b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

    • c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

    • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

  • 2. Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 9 van de Wet conflictenrecht adoptie wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

    • b. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en

    • c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.

    Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in Aruba, vervallen. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing.

E

5b-alg Toelichting ad artikel 5b HRWN-A komt te luiden:

5b-alg Toelichting algemeen

In Europees Nederland kan dezelfde buitenlandse adoptie wellicht onmiddellijk van rechtswege worden erkend, als wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 6 of 7 Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in Aruba. Op 1 januari 2012 is de Wcad vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. Alsdan verkrijgt het kind van rechtswege de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 5b RWN. De RWN is een rijkswet, wat inhoudt dat het geadopteerde kind ook in Aruba als Nederlander moet worden beschouwd. De tot 1 januari 2012 geldende (Europees Nederlandse) Wet conflictenrecht adoptie is echter geen rijkswet. De afstamming of familierechtelijke betrekking van het kind met de adoptieouder(s) wordt daarom niet zonder meer erkend in Aruba want de Arubaanse rechter moet zich eerst uitspreken over de afstamming.

  • 1. Op 1 januari 2004 is artikel 5b RWN in de wet ingevoegd (Stb. 2003, 284 en 456). Dit hield verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2004 van de Wet conflictenrecht adoptie (Stb. 2003, 283), die op 1 januari 2012 is vervallen en niet van toepassing is in Aruba. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. Artikel 5b RWN bepaalt de gevolgen die artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL meebrengt voor zover het betreft de erkenning van een buitenlandse niet-verdragsadoptie en de verkrijging van het Nederlanderschap door de geadopteerde minderjarige.

  • 2. Verhouding met Haags adoptieverdrag 1993 Aruba is geen partij bij dit verdrag

    Artikel 5a RWN voorziet in de verkrijging van het Nederlanderschap als gevolg van adopties die met toepassing van het Adoptieverdrag 1993 tot stand zijn gekomen. Het verdrag heeft uitsluitend betrekking op inter-landelijke adoptie waarbij een kind vanuit een staat die partij is bij het verdrag ter adoptie is opgenomen door personen met gewone verblijfplaats in een andere staat die partij is bij het verdrag. Het kan dus gaan om adopties door personen die in Europees Nederland gevestigd zijn, maar ook om adopties van kinderen afkomstig uit de vreemde verdragsstaat A door personen met gewone verblijfplaats in de vreemde verdragsstaat B. Niet ter zake doet of de adoptie uiteindelijk in de verdragsstaat van herkomst van het kind dan wel in de verdragsstaat van opvang is uitgesproken. Dat het om een verdragsadoptie gaat, blijkt uit het certificaat dat wordt afgegeven in de verdragsstaat waar de adoptie is uitgesproken. Artikel 5a RWN regelt ook de verkrijging van het Nederlanderschap door een kind dat eerst onder het Adoptieverdrag 1993 is geadopteerd bij een ‘zwakke adoptie’ (d.w.z. een adoptie waardoor de familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke familie niet geheel zijn verbroken) is geadopteerd, welke adoptie vervolgens door een uitspraak van de Nederlandse rechter is omgezet in een ‘sterke adoptie’ naar Nederlands recht, waarbij deze betrekkingen alsnog zijn verbroken.

    Artikel 5b RWN regelt de verkrijging van het Nederlanderschap in gevallen van inter-landelijke adoptie waarin het Adoptieverdrag 1993 niet geldt tussen de bij de adoptie betrokken landen. Daarnaast regelt het de verkrijging van het Nederlanderschap als gevolg van een adoptie die is uitgesproken in de staat waarin zowel de adoptiefouders als het kind woonachtig waren.

  • 3. Verkrijging Nederlanderschap op grond van artikel 5b RWN alleen op of na 1 januari 2004

    Een buitenslands tot stand gekomen adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) komt slechts in aanmerking voor erkenning op grond van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL als de adoptie op of na 1 januari 2004 tot stand is gekomen (zie artikel 10:112 BW-NL). Dit betekent voor de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit ex artikel 5b RWN dat verkrijging alleen plaats heeft ingeval van een adoptie die conform artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL op of na 1 januari 2004 kan worden erkend. Kort gezegd: verkrijging op grond van artikel 5b RWN van het Nederlanderschap kan alleen plaatshebben bij adopties die buiten het Koninkrijk op of na 1 januari 2004 tot stand zijn gekomen.

  • 4. Artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL, korte schets

    Artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL kent twee wijzen waarop een buitenslands tot stand gekomen adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) in de Nederlandse rechtsorde wordt dan wel kan worden erkend (artikel 10:108 BW-NL en artikel 10:109 BW-NL, voorheen artikelen 6 en 7 Wcad).

    Erkende ‘zwakke’ adopties kunnen via de rechter worden omgezet. De omzetting is nodig voor de verkrijging van het Nederlanderschap. De artikelen 10:107 BW-NL tot en met 10:111 BW-NL zijn als bijlage opgenomen bij dit artikel.

    Te onderscheiden zijn:

    • 4.1 Artikel 10:108 BW-NL (eerder artikel 6 Wcad): van rechtswege erkenning binnen de Nederlandse rechtsorde.

      Er is sprake van automatische werking binnen de Nederlandse rechtsorde van de buitenlandse adoptie als wordt voldaan aan de eisen gesteld in artikel 10:108 BW-NL.

      Bij artikel 10:108 BW-NL geldt dat het moet gaan om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) buiten Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor uitleg hoe deze van rechtswege erkenning in de praktijk moet worden beoordeeld, zie hieronder bij 5.3.

    • 4.2 Artikel 10:109 BW-NL (eerder artikel 7 Wcad): de erkenning door de Nederlandse rechter volgens de procedure van boek 1:26 BW-NL.

      Bij artikel 10:109 BW-NL geldt dat het altijd gaat om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) in Europees Nederland.

      Let op! Dus niet van toepassing als de adoptiefouders woonachtig zijn in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

      Er is een procedure in Europees Nederland nodig om de buitenlandse adoptie te erkennen. Het betreft de procedure op grond van artikel 1:26 BW-NL. In deze procedure geeft de rechter een verklaring voor recht af, inhoudende dat de adoptie in Europees Nederland rechtsgeldig is.

      Bewijsstuk erkenning: de rechterlijke verklaring

      Alsdan beschikt betrokkene over een van een Nederlandse rechter afkomstige verklaring inhoudende een last tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand. Inschrijving van de adoptie in de registers van de burgerlijke stand is pas mogelijk nadat de verklaring ex artikel 1:26 BW-NL is verkregen.

    • 4.3 Artikel 10:111 BW-NL (eerder artikel 9 Wcad): de omzetting door de rechter van een erkende buitenlandse adoptie naar Europees Nederlands recht

      De mogelijkheid bestaat dat een adoptie die van rechtswege (artikel 10:108 BW-NL) dan wel door middel van een verklaring voor recht op grond van artikel 1:26 BW-NL (artikel 10:109 BW-NL) binnen de Nederlandse rechtsorde is erkend niet tot rechtsgevolg heeft (gehad, naar vreemd recht) dat de bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het adoptiefkind en de oorspronkelijke ouder(s) verbroken zijn. Dit wordt een ‘zwakke adoptie’ genoemd. De erkenning in Europees Nederland (op grond van artikel 10:108 BW-NL dan wel artikel 10:109 BW-NL) wijzigt niets in de omstandigheid dat het een ‘zwakke adoptie’ is.

      In deze gevallen biedt artikel 10:111 BW-NL de mogelijkheid een erkende ‘zwakke adoptie’ om te zetten in een adoptie naar Nederlands recht. Voor de verkrijging van het Nederlanderschap is dat nodig. Aan een ‘zwakke adoptie’ zit geen nationaliteitsgevolg in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Niet-erkende ‘zwakke adopties’ kunnen niet worden omgezet.

      De omzetting betreft altijd een adoptie die niet leidde tot verbreking van de oorspronkelijke familierechtelijke betrekkingen. De omzetting bereikt dat de familierechtelijke betrekkingen tussen kind en de oorspronkelijke ouder(s) worden verbroken.

      Deze rechterlijke omzettingsprocedure verloopt conform de procedure in de Uitvoeringswet Haags adoptieverdrag.

      Bewijsstuk omzetting: rechterlijke omzetting

      Overleggen betrokkenen aldus bij de gemeente de van een Nederlandse rechter afkomstige verklaring inhoudende dat de buitenlandse adoptie is omgezet in een Nederlandse adoptie, dan kan aan de hand van artikel 5b, tweede lid RWN worden bepaald óf het kind Nederlander is geworden.

      Hier wordt benadrukt dat de bepalingen uit artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL niet bepalend is voor de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door het geadopteerde kind. Bepalend daarentegen is artikel 5b RWN.

F

5b-1 Toelichting ad artikel 5b, eerste lid HRWN-A komt te luiden:

5b-1 Toelichting ad artikel 5b, eerste lid

Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

  • b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

  • c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

  • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Voor de artikelen 6 en 7 moet gelezen worden de artikelen 10:108 BW-NL en 10:109 BW-NL. Artikel 10:112 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

In Aruba kunnen verklaringen van recht worden afgegeven.

  • 5.1 Kern artikel 5b, eerste lid RWN: ‘sterke adoptie’

    Kern van artikel 5b, eerste lid (en onder b) RWN is dat de buitenlandse adoptie leidde tot verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen. Dit wordt een ‘sterke adoptie’ genoemd. Of sprake is (geweest) van een ‘sterke adoptie’ volgt uit het van toepassing zijnde vreemde familierecht. Is dit niet het geval geweest: lees verder bij artikel 5b, tweede lid RWN.

    Het moet niet alleen gaan om een ‘sterke adoptie’. De adoptie moet ook in aanmerking komen voor erkenning in Europees Nederland, op grond van hetzij artikel 10:108 BW-NL of artikel 10:109 BW-NL. Onderscheiden naar artikel 10:108 BW-NL en artikel 10:109 BW-NL volgen hieronder twee overzichten met de voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Voor de voorwaarden van artikel 10:108 BW-NL: zie onder 5.2, en zie voor de voorwaarden van artikel 10:109 BW-NL onder 5.4.

  • 5.2 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:108 BW-NL in het spel is, zijn:

    • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

    • door deze adoptie is de familierechtelijke band tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) verbroken;

    • volgens artikel 10:108 BW-NL heeft die adoptie van rechtswege werking binnen de Nederlandse rechtsorde (zie nummer 5.3);

    • op de dag dat tegen die buitenlandse adoptie geen rechtsmiddel meer openstond (in het land waar de adoptie plaatsvond) is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander;

    • op de dag dat in eerste instantie de adoptie in het buitenland werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

      Nogmaals: bij artikel 10:108 BW-NL geldt dat het moet gaan om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) buiten Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

      Het kind wordt Nederlander op de dag dat de buitenlandse adoptie niet langer (naar het recht van het adoptieland) vatbaar is voor aantasting door middel van het instellen van een rechtsmiddel tegen de adoptie.

  • 5.3 Uitleg beoordeling erkenning van rechtswege van buitenlandse adoptie ex artikel 10:108 BW-NL.

    Criteria beoordeling

    De erkenningsvraag in geval van artikel 10:108 BW-NL zal doorgaans worden beantwoord door de ambtenaar van de burgerlijke stand, door de ambtenaar van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) of door de consulaire ambtenaar bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Wordt die vraag positief beantwoord dan is inschrijving van de desbetreffende registers mogelijk zonder dat een gerechtelijke erkennings- of exequaturprocedure nodig is. Wordt de inschrijving geweigerd, dan kan verzoeker zich tot de rechter wenden.

    Leidraad bij de erkenning op grond van artikel 10:108 BW-NL is het afschrift van de buitenlandse adoptie-uitspraak. Dit buitenlandse document moet, zo nodig, te zijn gelegaliseerd of zijn voorzien van een apostille in het land van herkomst.

    Ook moet met (als nodig: gelegaliseerde) bescheiden de gewone verblijfplaats van betrokkenen te worden aangetoond zowel op het moment van indiening van het adoptieverzoek als het moment van totstandkoming van de adoptie.

    Tenzij er aanwijzingen zijn voor fraude, zal de ambtenaar zich, behalve genoemde bescheiden, geen andere bescheiden van andere buitenlandse bij de adoptie betrokken instanties behoeven te laten overleggen (nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, 28457, 2002-2003, nr. 6, pp. 7 en 8.).

    Situaties artikel 10:108 BW-NL

    Als vermeld: bij de toepassing van artikel 10:108 BW-NL gaat het altijd om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats heeft (hebben) (gehad) buiten Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Onderstaand volgen twee overzichten met de voorwaarden voor de erkenning van rechtswege, onderscheiden naar gewone verblijfplaats van adoptiefouder(s) én adoptiefkind:

    • op het moment van de indiening van het adoptieverzoek alsook,

    • op het moment van de totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak.

    Overzicht situatie 1: alle betrokkenen woonachtig in het land waar de adoptie plaatsvond

    Erkenning van rechtswege van een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) geschiedt in het geval dat adoptiefouders én adoptiefkind hun gewone verblijfplaats hebben (gehad) in het land waar de adoptie plaatsvond als de adoptie is uitgesproken door de tot adoptie-uitspraken bevoegde autoriteit.

    Het moet altijd gaan om een in het desbetreffende buitenland tot het uitspreken van adopties bevoegde instantie.

    Zowel op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek als de totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak moeten adoptiefouders én adoptiefkind hun gewone verblijfplaats hebben gehad in het land waar de adoptie plaatsvond.

    Ondanks het zojuist vermelde vindt tóch geen erkenning van rechtswege plaats als:

    • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan; of

    • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijke rechtspleging ten grondslag ligt; of

    • de erkenning van de adoptie kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Dit is in elk geval zo als de adoptie een kennelijke schijnhandeling betreft.

    Overzicht situatie 2: adoptiefouders wonen in het ene vreemde land, het kind in het andere vreemde land

    Voorwaarden voor erkenning van rechtswege van een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) als de adoptie is uitgesproken in het land waar òf de adoptiefouder(s) zijn/hun gewone verblijfplaats heeft/hebben (gehad), òf het kind zijn gewone verblijfplaats heeft (gehad), zijn:

    • de adoptie is in den vreemde uitgesproken door de tot adoptie-uitspraken bevoegde autoriteit. Het moet altijd gaan om een in het desbetreffende buitenland tot het uitspreken van adopties bevoegde instantie;

    • op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek en op het tijdstip van totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak hadden de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het land waar de adoptie plaatsvond; dan wel

    • op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek en op het tijdstip van totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak had het adoptiefkind gewone verblijfplaats in het land waar de adoptie plaatsvond.

    Ondanks het zojuist vermelde vindt tóch geen erkenning van rechtswege plaats indien als:

    • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan; of

    • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijke rechtspleging ten grondslag ligt; of

    • de adoptie die in de staat van herkomst van het kind is uitgesproken, niet erkend is in de staat waarin de adoptiefouder(s) zowel op het moment van het adoptieverzoek als op het moment van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

    • de adoptie die in de staat van de gewone verblijfplaats van de adoptiefouder(s) is uitgesproken, niet is erkend in de staat waar het kind zowel op het moment van het adoptieverzoek als op het moment van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had; of

    • de erkenning van de adoptie kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Dit is in elk geval zo als de adoptie een kennelijke schijnhandeling betreft.

  • 5.4 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:109 BW-NL in het spel is, zijn:

    • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

    • door deze adoptie is de familierechtelijke band tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) verbroken;

    • er is een rechterlijke verklaring op grond van artikel 1:26 BW-NL aanwezig (de rechterlijke verklaring);

    • op de dag dat tegen die buitenlandse adoptie geen rechtsmiddel meer openstond (in het land waar de adoptie plaatsvond) is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander;

    • op de dag dat in eerste instantie de adoptie in het buitenland werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

    Nogmaals: bij artikel 10:109 BW-NL geldt dat het altijd gaat om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) in Europees Nederland.

    Let op! Dus niet van toepassing als de adoptiefouders woonachtig zijn in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    Het kind verkrijgt het Nederlanderschap met ingang van de datum waarop de Nederlandse rechter een verklaring op grond van artikel 1:26 BW-NL heeft afgegeven. Deze verklaring is een constitutief vereiste voor de erkenning van de buitenlandse adoptie.

G

5b-2 Toelichting ad artikel 5b, tweede lid HRWN-A komt te luiden:

5b-2 Toelichting ad artikel 5b, tweede lid

Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 9 van de Wet conflictenrecht adoptie wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

  • b. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en

  • c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Artikel 10:112 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

  • 6.1 Kern artikel 5b, tweede lid RWN: ‘zwakke adoptie’

    Kern van artikel 5b, tweede lid RWN is dat de (op grond van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL erkende) buitenlandse adoptie niet leidde tot verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s). Of sprake is (geweest) van een ‘zwakke adoptie’ volgt uit het van toepassing zijnde vreemde familierecht.

    Om toch naar Europees Nederlands recht de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) te verbreken, kan op grond van artikel 10:111 BW-NL een rechterlijke omzetting van de buitenlandse adoptie plaatsvinden in een adoptie naar Nederlands recht.

  • 6.2 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:111 BW-NL in het spel is, zijn:

    • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

    • er is een rechterlijke omzetting van de buitenlandse adoptie op grond van artikel 10:111 BW-NL;

    • op de dag drie maanden na de dag van de (Nederlandse) omzettingsuitspraak is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander; of op de dag drie maanden na de dag van de omzettingsuitspraak in hoger beroep is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander; of op de dag dat in cassatie uitspraak is gedaan over de omzetting is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander;

    • op de dag dat in eerste instantie de (Nederlandse) omzetting werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

    Het kind wordt Nederlander op de dag als bepaald onder b van artikel 5b, tweede lid RWN, daarom:

    • als geen hoger beroep tegen de omzetting is ingesteld: na drie maanden en één dag na de omzetting;

    • als, na hoger beroep, geen cassatie wordt ingesteld: na drie maanden en één dag na de uitspraak in hoger beroep;

    • als cassatie is ingesteld: op de dag van de uitspraak in cassatie.

H

Bijlage bij artikel 5b HRWN-A wordt ingevoegd en komt te luiden:

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 5b HRWN-A

AFDELING 3
Artikel 10:107 BW-NL tot en met artikel 10:111 BW-NL

De erkenning van een buitenlandse adoptie en haar rechtsgevolgen

Artikel 10:107 BW-NL

Deze afdeling heeft betrekking op adopties waarop het Haags Adoptieverdrag 1993 niet van toepassing is.

Artikel 10:108 BW-NL
  • 1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen, wordt in Nederland van rechtswege erkend indien zij is uitgesproken door:

    • a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

    • b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.

  • 2. Aan een beslissing houdende adoptie wordt erkenning onthouden indien:

    • a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of

    • b. in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

    • c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

  • 3. Op de in lid 2, onder c, genoemde grond wordt aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

  • 4. De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2, onder c, genoemde grond worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van afdeling 2 zou zijn gevolgd.

Artikel 10:109 BW-NL
  • 1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt erkend indien:

    • a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in acht zijn genomen,

    • b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en

    • c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 108 lid 2 of lid 3 van dit Boek, zou worden onthouden.

  • 2. Een adoptie als bedoeld in lid 1 wordt slechts erkend indien de rechter heeft vastgesteld dat aan de in dat lid genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan. Toepasselijk is de procedure van artikel 26 van Boek 1.

  • 3. De rechter die vaststelt dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, geeft ambtshalve een last tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand. De artikelen 25 lid 6, 25c lid 3 en 25g lid 2 van Boek 1 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:110 BW-NL
  • 1. De erkenning als bedoeld in de artikelen 108 en 109 van dit Boek, houdt tevens in de erkenning van:

    • a. de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn adoptiefouders en, in voorkomend geval, de bloedverwanten van zijn adoptiefouders;

    • b. het gezag van de adoptiefouders over het kind;

    • c. de verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn moeder en vader, indien de adoptie dit gevolg heeft in de staat waar zij plaatsvond.

  • 2. Ingeval de adoptie in de staat waar zij plaatsvond niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, mist de adoptie ook in Nederland dat gevolg.

Artikel 10:111 BW-NL

In het in artikel 110 lid 2 van dit Boek bedoelde geval kan, als het kind in Nederland gewone verblijfplaats heeft en daar voor permanent verblijf bij de adoptiefouders is toegelaten, een verzoek tot omzetting in een adoptie naar Nederlands recht worden ingediend. Artikel 11 lid 2 van de Wet tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 105 lid 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de toestemming van de ouders wier toestemming tot de adoptie vereist was.

I

Paragraaf 5/6-1-c Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 5 Naamskeuze voor/door de optant

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht namen (WCN), die niet geldt in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:18 BW-NL tot en met artikel 10:26 BW-NL van toepassing.

Op de vraag hoe de naam luidt na vaststelling van het vaderschap is van toepassing het Arubaans namenrecht, inclusief het Arubaans internationaal privaatrecht. ‘Het recht op de naam’ is voor Aruba vastgelegd in artikel 4 tot en met 9, titel 2, Boek 1, BWA. Voor zover genoemd recht niet voorziet in een verwijzingsregel, moet artikel 10:18 BW-NL tot en met artikel 10:26 BW-NL analoog worden toegepast.

Voorbeeld

Een ongehuwde Surinaamse vrouw bevalt op 1 april 2000 van een zoon. Op 1 april 2010 erkent een Nederlander, met wie de vrouw al twee jaar een relatie heeft en samenwoont, het minderjarige kind, omdat zij beiden graag willen dat het kind een vader en de Nederlandse nationaliteit krijgt. Omdat het kind echter al ouder is dan zeven jaar moet de Nederlander zijn biologische vaderschap aantonen bij of binnen een jaar na erkenning voordat deze erkenning voor het kind nationaliteitsrechtelijke gevolgen heeft. Omdat de Nederlander weet dat hij onmogelijk de biologische vader kan zijn van het kind, omdat hij op het moment van de geboorte de Surinaamse vrouw nog niet kende, besluit hij geen DNA-onderzoek uit te laten voeren. Nadat hij het kind drie jaar heeft verzorgd en opgevoed kan hij, als hij het gezag heeft over het kind en dus kan optreden als wettelijk vertegenwoordiger van het kind, een optieverklaring afleggen op grond van artikel 6, eerste lid aanhef en onder c RWN.

J

6-6 Toelichting ad artikel 6, zesde lid HRWN-A komt te luiden:

6-6 Toelichting ad artikel 6, zesde lid

Indien een persoon op wie de verklaring betrekking heeft, geen geslachtsnaam of voornaam heeft of indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat, wordt deze in overleg met hem vastgesteld en in de bevestiging vermeld; zijn naam wordt daarin zonodig in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens overgebracht.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht namen (WCN), die niet geldt in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:18 BW-NL tot en met artikel 10:26 BW-NL van toepassing.

Op de vraag hoe de naam luidt na verkrijging van het Nederlanderschap is van toepassing het Arubaans namenrecht, inclusief het Arubaans internationaal privaatrecht. ‘Het recht op de naam’ is vastgelegd in Boek 1 BW-A, artikel 4 tot en met 9, titel 2.

Voor zover genoemd recht niet voorziet in verwijzingsregels, dient artikel 10:18 BW-NL tot en met artikel 10:26 BW-NL analoog te worden toegepast. In dit verband wordt de aandacht gevestigd op artikel 10:22 BW-NL, waarvan de tekst luidt:

‘De verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door een vreemdeling brengt geen wijziging in diens geslachtsnaam en voornamen, behoudens artikel 25, onder b, van dit Boek en de artikelen 6 lid 5 en 12 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.’

Let op! Artikel 10:22 lid 2 BW-NL verwijst onjuist naar artikel 6 lid 5 RWN. Naamsvaststelling bij een optiebevestiging gebeurt sinds 1 maart 2009 op grond van artikel 6 lid 6 RWN.

Dus, bij verkrijging van het Nederlanderschap door optie is in principe geen sprake van wijziging van de namen, tenzij:

  • de geslachtsnaam wijzigt op grond van het Arubaans namenrecht;

  • de (spelling van de) geslachts- en/of voorna(a)m(en) bij optie is/zijn vastgesteld (zie ook bij artikel 12 RWN);

  • de geslachtsnaam wijzigt als gevolg van een bij optie ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c (zie aldaar) afgelegde verklaring van naamskeuze als bedoeld in artikel 10:25, lid 1 onder b BW-NL.

In de onderhavige bepaling is geregeld dat wanneer de optant geen geslachts- of voornamen heeft, deze in overleg met hem worden vastgesteld. Wijziging van de geslachtsnaam, is anders dan bij naturalisatie, bij de bevestiging van optie niet mogelijk.

Vaststelling van de naam of de spelling daarvan vindt uitsluitend in twee gevallen plaats:

  • als er geen onderscheid bestaat tussen voornaam en geslachtsnaam (bijvoorbeeld Pakistan, Somalië, India, Ethiopië, Indonesië) of als de naam enkel uit één bestanddeel bestaat;

  • als in documenten van gelijke rangorde de namen op uiteenlopende wijze worden gespeld.

De vaststelling van de naam vindt plaats in overleg met de optant. Uit de optieverklaring moet blijken welke naam door de optant wordt gewenst. Vervolgens worden de namen in de bevestiging van de optieverklaring vermeld. Zonodig worden de namen daarbij in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens overgebracht.

Gevolgen voor de namen van de kinderen

Van de kinderen die delen in de verkrijging van het Nederlanderschap en die ook geen geslachts- of voornaam hebben of waarvan de spelling van de namen niet vaststaat, moeten de geslachtsnaam en de voornaam eveneens door de Gouverneur worden vastgesteld.

Na naamskeuze op grond van artikel 10:25, lid 1 onder b BW-NL alleen vaststelling voornaam

Is bij de optie een verklaring van naamskeuze afgelegd (vergelijk de toelichting bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, onder ‘Naamskeuze voor/door de optant’) en behoeft de bij de optie gekozen naam nog aanpassing (vaststelling spelling en/of overbrenging in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens), dan moet dat in een verzoek om naamsvaststelling en in de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap tot uitdrukking worden gebracht.

Zal het kind dat geen geslachtsnaam of voornaam heeft (maar slechts een naam of een naamsketen) door een bij de optie afgelegde verklaring van naamskeuze een geslachtsnaam krijgen, dan word(t)(en) bij de optie, behoudens vorenbedoelde aanpassing van de naam, alleen zijn voorna(a)m(en) vastgesteld; zijn geslachtsnaam wordt immers de naam waarvoor in het kader van de verklaring van naamskeuze is gekozen.

Bezwaar

Als de optant het niet eens is met de wijze waarop zijn namen of die van zijn minderjarige kinderen zijn vastgesteld in de bevestiging van de optieverklaring, kan hij daartegen bezwaar maken bij de Gouverneur. De bezwaartermijn van zes weken vangt aan met ingang van de dag na die waarop de bevestiging is uitgereikt dan wel is toegezonden aan de betrokkene. Als het bezwaar gegrond wordt verklaard, wordt de juiste naam in een separaat besluit vastgesteld. Een gewaarmerkte kopie van dit besluit wordt gestuurd naar de instanties die ook een gewaarmerkte kopie van de oorspronkelijke bevestiging hebben ontvangen.

K

Artikel 6a HRWN-A komt te luiden:

Artikel 6a

  • 1. De in artikel 6, tweede lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op

    • a. de vreemdeling die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);

    • b. de vreemdeling die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geboren en daar ten tijde van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap zijn hoofdverblijf heeft;

    • c. de vreemdeling die gehuwd is met een Nederlander;

    • d. de vreemdeling die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba erkend is als vluchteling.

  • 3. De autoriteit bedoeld in artikel 6, derde lid, beoordeelt of de vreemdeling heeft voldaan aan het vereiste, genoemd in het eerste lid, of dat de vreemdeling een beroep toekomt op een van de uitzonderingen, genoemd in het tweede lid. Indien dit het geval is en ook aan de overige vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 4. De autoriteit vraagt advies aan Onze Minister indien de vreemdeling stelt dat afstand van zijn andere nationaliteit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De autoriteit deelt de vreemdeling mee dat Onze Minister om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal worden besloten.

  • 5. De autoriteit besluit na ontvangst van het advies van Onze Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 6. De beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt met vier weken verlengd, indien de autoriteit Onze Minister verzoekt om advies, bedoeld in het vierde lid.

    Verwijzingen

    RWN: artikelen 1; 2; 8; 9; 12; 13; 14.1; 21; 22; 23; 26 en 28

    RRWN: artikelen IB; II.2 en V.1

    BVVN: artikelen 3 t/m 12, 24, 30a t/m 30d, 32, 57 t/m 69 en 73

    Awb: artikelen 4:5; 4:7; 4:15 en hoofdstukken 6 t/m 8

    BW: artikelen 1:5; 1:253aa; 1:253sa en1:253t

    Boek 10 BW-NL: artikelen 22 lid 2 en 25, lid 1 onder b

    WRvS: artikelen 37 en 39

    Verdragen: artikel 1 Overeenkomst van Rome inzake de wettiging door huwelijk;

    artikelen 1 en 12 Verdrag van New York ter beperking der staatloosheid;

    artikelen 6.1a en 6.2b Europees Verdrag inzake nationaliteit.

    Overgangsrecht

    De afstandsverplichting geldt alleen voor optanten die op of na 1 oktober 2010 een optieverklaring ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN hebben afgelegd.

L

Paragraaf 5.3/14-1 Toelichting ad artikel 14, eerste lid HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 5.3 Gevolgen van de intrekking voor de namen van betrokkene

Zijn de namen van betrokkene bij de naturalisatie c.q. optie gewijzigd of vastgesteld, dan doet zich na intrekking van het Nederlanderschap één van de volgende drie situaties voor:

  • betrokkene bezit na intrekking een vreemde nationaliteit. Op zijn namen is na de intrekking het recht van toepassing dat voor zijn naam gold voordat hij de Nederlandse nationaliteit verkreeg;

  • betrokkene is na intrekking staatloos. Hij behoudt in dat geval de namen zoals die destijds zijn gewijzigd of vastgesteld;

  • betrokkene herkrijgt als gevolg van de intrekking zijn oorspronkelijke nationaliteit (naar mag worden aangenomen, zal dat zelden het geval zijn). In de meeste gevallen zal dat betekenen dat betrokkene terugkeert naar de namen die hij onmiddellijk vóór zijn naturalisatie c.q. optie droeg.

De terugwerkende kracht van een intrekkingbesluit op grond van artikel 14, eerste lid, RWN ziet uitsluitend op het Nederlanderschap. Dit betekent dat indien betrokkene, die na deze intrekking niet staatloos is geworden en die op grond van het recht van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, terugkeert naar zijn ‘oude’ namen, in ieder geval (ook na de intrekking bezien) vanaf de verlening c.q. verkrijging van het Nederlanderschap tot de intrekking daarvan rechtens de namen heeft gedragen zoals die voor hem bij de naturalisatie c.q. optie zijn gewijzigd of vastgesteld.

Wordt het intrekkingbesluit in gevallen als hier bedoeld herroepen of vernietigd, dan herleeft de situatie van vóór de intrekking. Wat betreft de namen betekent dat, dat betrokkene alsdan geacht moet worden sedert de verlening c.q. verkrijging van het Nederlanderschap rechtens de namen te dragen zoals die voor hem bij de naturalisatie c.q. optie zijn gewijzigd of vastgesteld.

Op 1 januari 2012 is in Europees Nederland de Wet conflictenrecht namen (WCN), die niet van toepassing is in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is artikel 10:18 BW-NL tot en met 10:26 BW-NL van toepassing. Op de vraag hoe de naam luidt na vaststelling van het vaderschap is van toepassing het Arubaans namenrecht, inclusief het Arubaans internationaal privaatrecht. Voor zover genoemd recht niet voorziet in een verwijzingsregel, moet artikel 10:18 BW-NL tot en met 10:26 BW-NL analoog worden toegepast.

Artikel 10:19 BW-NL luidt:

  • 1. De geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling worden bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Onder recht zijn mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht. Uitsluitend voor de vaststelling van de geslachtsnaam en de voornaam worden de omstandigheden waarvan deze afhangen beoordeeld naar dat recht.

  • 2. Indien de vreemdeling de nationaliteit van meer dan een staat bezit en hij in een van deze staten zijn gewone verblijfsplaats heeft, geldt het recht van die staat als zijn nationale recht. Heeft de betrokken persoon zijn gewone verblijfsplaats niet in een van deze staten, dan geldt als zijn nationale recht het recht van de staat van zijn nationaliteit waarbij hij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.

Artikel 10:22, lid 1 BW-NL luidt:

In geval van verandering van nationaliteit is het recht van de staat van de nieuwe nationaliteit van toepassing, daaronder begrepen de regels van dat recht betreffende de gevolgen van de nationaliteitsverandering voor de naam.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst. In de Landscourant van Aruba zal de zakelijke inhoud worden bekendgemaakt.

’s-Gravenhage, 27 februari 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

TOELICHTING

Algemeen

De wetten met betrekking tot het Internationaal Privaatrecht, zoals de Wet conflictenrecht huwelijk (WCH) en de Wet conflictenrecht echtscheiding (WCE), die overigens niet van toepassing zijn in Aruba, zijn in Europees Nederland op 1 januari 2012 vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland Boek 10 BW-NL van toepassing. Hoewel deze conflictenwetten niet van toepassing zijn in Aruba, wordt in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in Aruba wel verwezen naar meerdere conflictenwetten. De Handleiding is hierop aangepast.

Voor de rest zijn er tekstuele wijzigingen aangebracht.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

Naar boven