TOELICHTING
I. Algemeen
De in deze regeling opgenomen wijzigingen van de Mediaregeling 2008 vloeien voor het
grootste gedeelte voort uit de wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet
2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Stb. 2013, 454, hierna: wijzigingswet). De wijzigingen hebben vooral betrekking op het indienen
van aanvragen voor het verkrijgen van een erkenning of voorlopige erkenning als omroeporganisatie
voor de landelijke publieke mediadienst. Verder zijn er ter uitvoering van de wijzigingswet
in deze regeling enkele wijzigingen van technische aard opgenomen.
Voorts bevat deze regeling een overgangsbepaling voor 2014 betreffende de uitvoering
van het nieuwe artikel 4b van het Mediabesluit 2008, daarin opgenomen bij het besluit
van 18 december 2013 tot wijziging van het Mediabesluit 2008 in verband met onder
meer de wijze van verdeling van het totaalbudget voor de regionale omroepen en aanpassingen
van technische aard als gevolg van de modernisering van de landelijke publieke omroep
(Stb. 2013, 572).
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A (artikel 2)
Met deze wijziging wordt aangesloten bij de terminologie in de Mediawet 2008 (hierna:
Mediawet).
Artikel I, onderdeel B (artikel 3)
Indiening aanvragen
Artikel 3, eerste lid, betreft de indieningstermijn voor een aanvraag tot erkenning
of voorlopige erkenning van omroeporganisaties volgens de Mediawet. Voor de erkenningperiode
1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 (hierna: erkenningperiode 2016–2021) geldt
dat de aanvraag moet zijn ingediend in de maand januari van het jaar 2014.
Met de wijzigingswet is de mogelijkheid van erkenning van een afzonderlijke instelling
voor educatief media-aanbod komen te vervallen. De verwijzing hiernaar in de regeling
is daarom ook vervallen.
Omroeporganisaties
Op basis van artikel 2.23 van de Mediawet zullen nog maar maximaal zes erkenningen
worden verleend. Op grond van artikel 9.7 van de wet vindt de erkenningverlening volgens
het zogenaamde 3-3-2 model plaats. In dat model worden drie omroeporganisaties gevormd:
KRO/NCRV, VARA/BNN en AVRO/TROS. Daarnaast zullen drie zelfstandige omroepverenigingen
een plaats in het bestel kunnen krijgen: EO, VPRO en MAX. De omroepverenigingen PowNed
en WNL zullen bij één van de zes organisaties kunnen aansluiten, tenzij zij ervoor
kiezen voor de komende erkenningperiode een voorlopige erkenning aan te vragen op
grond van artikel 9.8a van de Mediawet.
Voor de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van de wijzigingswet kende
de Mediawet alleen erkenningverlening aan omroepverenigingen die in de afgelopen periode
een erkenning of een voorlopige erkenning hadden. De huidige Mediawet kent ook erkenningverlening
aan a) omroeporganisaties die zijn ontstaan door (juridische) fusie tussen twee of
meer omroepverenigingen en b) samenwerkingsomroepen waarin twee of meer omroepverenigingen
samenwerken. Onder de term ‘omroeporganisaties’ in de regeling vallen dus zowel omroepverenigingen
(‘zelfstandige’ of die door fusie zijn ontstaan) als samenwerkingsomroepen in de zin
van de wet.
Kort samengevat staat de verlening van erkenningen voor de erkenningperiode 2016–2021
op grond van de artikelen 9.7 en 9.8 van de Mediawet in combinatie met de artikelen
2.23 tot en met 2.34 van de wet alleen open voor de hiervoor genoemde zes omroeporganisaties.
Daarnaast kunnen voorlopige erkenningen worden verleend aan nieuwe aspirant-omroepen.
Ook PowNed en WNL hebben de mogelijkheid te kiezen voor een verlengde aspirant-status
in plaats van het aansluiten in één van de zes te erkennen omroeporganisaties. Voor
aspirant-omroepen, inclusief eventueel PowNed en WNL, geldt wel dat zij de verzorging
van hun media-aanbod moeten opdragen aan een andere omroeporganisatie of de NTR.
Indiening nieuwe aanvraag
Artikel 3, tweede lid, betreft een bijzondere indieningstermijn. Het gaat om de situatie
dat de minister aanvragers van een erkenning in de gelegenheid stelt als samenwerkingsomroep
een nieuwe aanvraag in te dienen vanwege de aanwijzingsprocedure (artikel 2.31, derde
en vierde lid, van de Mediawet). Voor de erkenningperiode 2016–2021 wordt deze aanwijzingsprocedure
gevolgd mochten PowNed en WNL ervoor hebben gekozen om een erkenning aan te vragen
zonder aansluiting te hebben kunnen vinden bij een andere omroeporganisatie. Als deze
situatie zich voordoet, krijgen aangewezen aanvragers vier maanden de tijd als samenwerkingsomroep
een nieuwe aanvraag in te dienen. Voor een nieuwe aanvraag gelden verder dezelfde
vormvereisten als bij een reguliere aanvraag voor een erkenning.
Beslissing op (nieuwe) aanvraag
Een aanvraag tot erkenning moet in de maand januari worden ingediend. Ingeval van
toepassing van de aanwijzingsprocedure geldt voor aangewezen aanvragers daarnaast
nog een periode van vier maanden waarbinnen de bestaande aanvragen kunnen worden vervangen
door één nieuwe aanvraag. De minister zal uiterlijk op 30 juni van het jaar voorafgaande
aan de nieuwe erkenningperiode (30 juni 2015 voor de komende erkenningperiode) een
besluit nemen over de ingediende aanvragen. Deze termijn is nodig om zowel een zorgvuldige
beoordeling mogelijk te maken van nieuwe omroeporganisaties als om voldoende tijd
te creëren mocht er een aanwijzingsprocedure noodzakelijk zijn.
Artikel I, onderdeel C (artikel 4)
De systematiek van aanwijzing en toekenning van zendtijd en budget aan kerkgenootschappen
en genootschappen op geestelijke grondslag is uit de Mediawet geschrapt. Artikel 4
kan opnieuw vorm worden gegeven.
Aanvragen tot erkenning of voorlopige erkenning worden ingediend door de (beoogde)
erkenninghouders. Dat betekent voor nieuwe omroeporganisaties dat zij uiterlijk in
januari van het desbetreffende jaar tot stand zijn gebracht. Alleen in het geval bestaande
omroepverenigingen door fusie een nieuwe omroepvereniging vormen ten behoeve van een
nieuwe erkenningperiode en deze verenigingen niet ook hun erkenningen in de lopende periode overdragen aan de nieuwe fusieomroep, zullen (zolang) concepten van notariële
akten die betrekking hebben op de vorming van de omroeporganisatie, bij de aanvraag
gevoegd moeten worden.
Artikel 4, eerste lid, bevat het voorschrift dat de aanvraag ook het door het Commissariaat
voor de Media (hierna: Commissariaat) vastgestelde aantal leden van een omroepvereniging
vermeldt, voor zover beschikbaar. Bij mijn besluit van 15 juli 2013 (Stcrt. 20623) is de peildatum voor de ledentelling voor de erkenningperiode 2016–2021 bepaald
op 1 april 2014, later dus dan de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag.
De zinsnede ‘voor zover beschikbaar’ houdt daar rekening mee. Hoewel de opgave van
de door het Commissariaat vastgestelde ledenaantallen voor de komende erkenningperiode
dus niet in januari 2014 kan worden gedaan, wordt met dit voorschrift wel tot uitdrukking
gebracht dat de verantwoordelijkheid voor aanlevering van deze gegevens bij de aanvragende
omroeporganisaties ligt.
Met betrekking tot de inhoud van de aanvraag wordt bepaald dat de aanvraag een aantal
documenten bevat waaraan getoetst kan worden of de organisatie van de aanvrager degelijk
is. Zo kan beoordeeld worden of de beheersprocessen, de administratieve organisatie
en de bestuurlijke inrichting van de aanvrager op orde zijn en voldoen aan de wettelijke
en gangbare opvattingen inzake governance.
Artikel I, onderdeel D (artikel 13)
De Wereldomroep is sinds 1 januari 2013 niet langer een media-instelling op grond
van de Mediawet. Aan artikel 13 (oud) is dus de grondslag komen te ontvallen en kan
opnieuw vorm worden gegeven.
Artikel 2.51 van de wet regelt de berekening van het aantal uren televisie en radio
waarover erkende omroeporganisaties en voorlopig erkende omroepverenigingen ten minste
beschikken. De berekening is afhankelijk van het aantal omroepverenigingen waaruit
erkende omroeporganisaties zijn gevormd. De verdeling van het budget van erkende omroeporganisaties
is geregeld in artikel 2.152 van de wet. Het laatstgenoemde artikel gaat uit van een
nieuwe systematiek die gebaseerd is op een verdeling naar rato van het aantal omroepverenigingen
waaruit erkende omroeporganisaties zijn gevormd. Het nieuwe artikel 13 stelt 1 januari
2014 vast als datum voor het bepalen van het aantal omroepverenigingen.
Artikel I, onderdeel F (artikel 25b)
De aanvragen om bekostiging voor 2014 zijn door de regionale omroepen overeenkomstig
de huidige wettelijke voorschriften ingediend bij gedeputeerde staten van de provincies.
Deze aanvragen worden ingevolge artikel XA van de wet van 18 december 2013 tot wijziging
van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage
en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het
provinciefonds naar de mediabegroting (Stb. 2013, 570) aangemerkt als aanvragen in de zin van de Mediawet en worden door het Commissariaat
beoordeeld. Het Commissariaat beslist begin januari 2014 op de aanvragen. Op praktische
gronden vindt de beoordeling van de aanvragen voor 2014 plaats volgens de desbetreffende
provinciale voorschriften. Daarin voorziet het nieuwe artikel 25b. Voor de aanvragen
voor 2015 en volgende jaren zal in 2014 in de Mediaregeling een structurele voorziening
worden getroffen.
Artikel I, onderdeel G (artikel 26)
Artikel 26 is uitgewerkt en kan vervallen.
Artikel II (inwerkingtreding)
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. In beginsel wordt tussen
het tijdstip van publicatie van een regeling en de inwerkingtreding daarvan een invoeringstermijn
van ten minste twee maanden gehanteerd. Daarvan wordt voor de onderhavige regeling
afgeweken. De invoeringstermijn is korter, omdat de modernisering van de landelijke
publieke omroep, zoals voorzien in de wijzigingswet, zo spoedig mogelijk tot uitvoering
moet kunnen worden gebracht. De erkenningverlening voor landelijke publieke omroepen
voor de erkenningperiode 2016–2021 begint met een aanvraagprocedure en de start daarvan
ligt in januari 2014.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker.