Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 december 2013, nr. WJZ-580365 (8256), houdende wijziging van de Mediaregeling 2008 in verband met onder meer de modernisering van de landelijke publieke omroep

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2.20, derde lid, 2.30, vierde lid, 2.51, eerste lid, en 2.152 van de Mediawet 2008 en artikel 4b van het Mediabesluit 2008;

Besluit:

ARTIKEL I

De Mediaregeling 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt ‘Stichting’ vervangen door: NPO.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Indiening aanvraag erkenning

  • 1. Omroeporganisaties dienen de aanvraag voor een erkenning of voorlopige erkenning, bedoeld in artikel 2.30 van de wet, in de maand januari van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode in bij het Commissariaat.

  • 2. Omroeporganisaties dienen de nieuwe aanvraag, bedoeld in artikel 2.31, vierde lid, eerste volzin, van de wet, uiterlijk vier maanden na de dagtekening van het besluit van de minister daartoe in bij het Commissariaat. De minister kan de periode, bedoeld in de eerste volzin, eenmalig verlengen met een periode van maximaal vier weken.

  • 3. De minister besluit op de aanvragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4. Inrichting aanvraag erkenning

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, bevat:

    • a. voor zover beschikbaar de opgave van het door het Commissariaat vastgestelde aantal leden van de omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de wet;

    • b. een beschrijving van de structuur, bedoeld in artikel 2.142a, eerste lid, van de wet, van de omroeporganisatie, waarbij, indien van toepassing, specifiek wordt aangegeven op welke punten deze afwijkt van de gedragscode, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de wet;

    • c. een beschrijving van de inrichting, sturing en beheersing van bedrijfsprocessen en van de financiële en administratieve organisatie van de omroeporganisatie;

    • d. een overzicht van de financiën van de omroeporganisatie, wat voor de aanvraag voor een erkenning van een omroeporganisatie, niet zijnde een samenwerkingsomroep, in elk geval inhoudt: de jaarrekening over het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de indiening van de aanvraag van die omroeporganisatie of van de omroepverenigingen waaruit die organisatie gevormd is; en

    • e. in geval van een samenwerkingsomroep:

      • 1°. de statuten en reglementen van de omroepverenigingen die de samenwerkingsomroep vormen;

      • 2°. een beschrijving van de structuur, bedoeld in artikel 2.142a, eerste lid, van de wet, van de omroepverenigingen die de samenwerkingsomroep vormen, gelet op artikel 2.142a, derde lid;

      • 3°. een beschrijving van de inrichting, sturing en beheersing van bedrijfsprocessen en van administratieve organisatie van de omroepverenigingen die de samenwerkingsomroep vormen;

      • 4°. een overzicht van de financiën van de omroepverenigingen die de samenwerkingsomroep vormen, en in elk geval de jaarrekening over het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de indiening van de aanvraag van die omroepverenigingen; en

      • 5°. notariële akten en overeenkomsten, anders dan bedoeld onder 1° tot en met 4°, die betrekking hebben op de samenwerking binnen de samenwerkingsomroep.

  • 2. In geval van een aanvraag voor een voorlopige erkenning bevat de aanvraag de notariële akten en overeenkomsten die betrekking hebben op de samenwerking met de NTR of de omroeporganisatie waaraan de aanvrager de verzorging van haar media-aanbod heeft opgedragen.

  • 3. Een aanvraag gaat vergezeld van vier kopieën.

D

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13. Berekening uren en budget

Het moment, bedoeld in de artikelen 2.51, eerste lid, onderdeel a, en 2.152 van de wet, is 1 januari 2014.

E

In het opschrift van hoofdstuk 4a wordt ‘media’ vervangen door: Media.

F

Artikel 25b komt te luiden:

Artikel 25b. Aanvraag om bekostiging door regionale omroepen voor 2014

Voor de toepassing van de aanvraagprocedure, bedoeld in artikel 2.170, eerste lid, van de wet, worden voor het jaar 2014 als voorschriften als bedoeld in artikel 2.170, vijfde lid, onderdelen b en c, van de wet aangemerkt de desbetreffende provinciale voorschriften.

G

Artikel 26 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

TOELICHTING

I. Algemeen

De in deze regeling opgenomen wijzigingen van de Mediaregeling 2008 vloeien voor het grootste gedeelte voort uit de wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Stb. 2013, 454, hierna: wijzigingswet). De wijzigingen hebben vooral betrekking op het indienen van aanvragen voor het verkrijgen van een erkenning of voorlopige erkenning als omroeporganisatie voor de landelijke publieke mediadienst. Verder zijn er ter uitvoering van de wijzigingswet in deze regeling enkele wijzigingen van technische aard opgenomen.

Voorts bevat deze regeling een overgangsbepaling voor 2014 betreffende de uitvoering van het nieuwe artikel 4b van het Mediabesluit 2008, daarin opgenomen bij het besluit van 18 december 2013 tot wijziging van het Mediabesluit 2008 in verband met onder meer de wijze van verdeling van het totaalbudget voor de regionale omroepen en aanpassingen van technische aard als gevolg van de modernisering van de landelijke publieke omroep (Stb. 2013, 572).

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 2)

Met deze wijziging wordt aangesloten bij de terminologie in de Mediawet 2008 (hierna: Mediawet).

Artikel I, onderdeel B (artikel 3)

Indiening aanvragen

Artikel 3, eerste lid, betreft de indieningstermijn voor een aanvraag tot erkenning of voorlopige erkenning van omroeporganisaties volgens de Mediawet. Voor de erkenningperiode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 (hierna: erkenningperiode 2016–2021) geldt dat de aanvraag moet zijn ingediend in de maand januari van het jaar 2014.

Met de wijzigingswet is de mogelijkheid van erkenning van een afzonderlijke instelling voor educatief media-aanbod komen te vervallen. De verwijzing hiernaar in de regeling is daarom ook vervallen.

Omroeporganisaties

Op basis van artikel 2.23 van de Mediawet zullen nog maar maximaal zes erkenningen worden verleend. Op grond van artikel 9.7 van de wet vindt de erkenningverlening volgens het zogenaamde 3-3-2 model plaats. In dat model worden drie omroeporganisaties gevormd: KRO/NCRV, VARA/BNN en AVRO/TROS. Daarnaast zullen drie zelfstandige omroepverenigingen een plaats in het bestel kunnen krijgen: EO, VPRO en MAX. De omroepverenigingen PowNed en WNL zullen bij één van de zes organisaties kunnen aansluiten, tenzij zij ervoor kiezen voor de komende erkenningperiode een voorlopige erkenning aan te vragen op grond van artikel 9.8a van de Mediawet.

Voor de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van de wijzigingswet kende de Mediawet alleen erkenningverlening aan omroepverenigingen die in de afgelopen periode een erkenning of een voorlopige erkenning hadden. De huidige Mediawet kent ook erkenningverlening aan a) omroeporganisaties die zijn ontstaan door (juridische) fusie tussen twee of meer omroepverenigingen en b) samenwerkingsomroepen waarin twee of meer omroepverenigingen samenwerken. Onder de term ‘omroeporganisaties’ in de regeling vallen dus zowel omroepverenigingen (‘zelfstandige’ of die door fusie zijn ontstaan) als samenwerkingsomroepen in de zin van de wet.

Kort samengevat staat de verlening van erkenningen voor de erkenningperiode 2016–2021 op grond van de artikelen 9.7 en 9.8 van de Mediawet in combinatie met de artikelen 2.23 tot en met 2.34 van de wet alleen open voor de hiervoor genoemde zes omroeporganisaties. Daarnaast kunnen voorlopige erkenningen worden verleend aan nieuwe aspirant-omroepen. Ook PowNed en WNL hebben de mogelijkheid te kiezen voor een verlengde aspirant-status in plaats van het aansluiten in één van de zes te erkennen omroeporganisaties. Voor aspirant-omroepen, inclusief eventueel PowNed en WNL, geldt wel dat zij de verzorging van hun media-aanbod moeten opdragen aan een andere omroeporganisatie of de NTR.

Indiening nieuwe aanvraag

Artikel 3, tweede lid, betreft een bijzondere indieningstermijn. Het gaat om de situatie dat de minister aanvragers van een erkenning in de gelegenheid stelt als samenwerkingsomroep een nieuwe aanvraag in te dienen vanwege de aanwijzingsprocedure (artikel 2.31, derde en vierde lid, van de Mediawet). Voor de erkenningperiode 2016–2021 wordt deze aanwijzingsprocedure gevolgd mochten PowNed en WNL ervoor hebben gekozen om een erkenning aan te vragen zonder aansluiting te hebben kunnen vinden bij een andere omroeporganisatie. Als deze situatie zich voordoet, krijgen aangewezen aanvragers vier maanden de tijd als samenwerkingsomroep een nieuwe aanvraag in te dienen. Voor een nieuwe aanvraag gelden verder dezelfde vormvereisten als bij een reguliere aanvraag voor een erkenning.

Beslissing op (nieuwe) aanvraag

Een aanvraag tot erkenning moet in de maand januari worden ingediend. Ingeval van toepassing van de aanwijzingsprocedure geldt voor aangewezen aanvragers daarnaast nog een periode van vier maanden waarbinnen de bestaande aanvragen kunnen worden vervangen door één nieuwe aanvraag. De minister zal uiterlijk op 30 juni van het jaar voorafgaande aan de nieuwe erkenningperiode (30 juni 2015 voor de komende erkenningperiode) een besluit nemen over de ingediende aanvragen. Deze termijn is nodig om zowel een zorgvuldige beoordeling mogelijk te maken van nieuwe omroeporganisaties als om voldoende tijd te creëren mocht er een aanwijzingsprocedure noodzakelijk zijn.

Artikel I, onderdeel C (artikel 4)

De systematiek van aanwijzing en toekenning van zendtijd en budget aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag is uit de Mediawet geschrapt. Artikel 4 kan opnieuw vorm worden gegeven.

Aanvragen tot erkenning of voorlopige erkenning worden ingediend door de (beoogde) erkenninghouders. Dat betekent voor nieuwe omroeporganisaties dat zij uiterlijk in januari van het desbetreffende jaar tot stand zijn gebracht. Alleen in het geval bestaande omroepverenigingen door fusie een nieuwe omroepvereniging vormen ten behoeve van een nieuwe erkenningperiode en deze verenigingen niet ook hun erkenningen in de lopende periode overdragen aan de nieuwe fusieomroep, zullen (zolang) concepten van notariële akten die betrekking hebben op de vorming van de omroeporganisatie, bij de aanvraag gevoegd moeten worden.

Artikel 4, eerste lid, bevat het voorschrift dat de aanvraag ook het door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) vastgestelde aantal leden van een omroepvereniging vermeldt, voor zover beschikbaar. Bij mijn besluit van 15 juli 2013 (Stcrt. 20623) is de peildatum voor de ledentelling voor de erkenningperiode 2016–2021 bepaald op 1 april 2014, later dus dan de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag. De zinsnede ‘voor zover beschikbaar’ houdt daar rekening mee. Hoewel de opgave van de door het Commissariaat vastgestelde ledenaantallen voor de komende erkenningperiode dus niet in januari 2014 kan worden gedaan, wordt met dit voorschrift wel tot uitdrukking gebracht dat de verantwoordelijkheid voor aanlevering van deze gegevens bij de aanvragende omroeporganisaties ligt.

Met betrekking tot de inhoud van de aanvraag wordt bepaald dat de aanvraag een aantal documenten bevat waaraan getoetst kan worden of de organisatie van de aanvrager degelijk is. Zo kan beoordeeld worden of de beheersprocessen, de administratieve organisatie en de bestuurlijke inrichting van de aanvrager op orde zijn en voldoen aan de wettelijke en gangbare opvattingen inzake governance.

Artikel I, onderdeel D (artikel 13)

De Wereldomroep is sinds 1 januari 2013 niet langer een media-instelling op grond van de Mediawet. Aan artikel 13 (oud) is dus de grondslag komen te ontvallen en kan opnieuw vorm worden gegeven.

Artikel 2.51 van de wet regelt de berekening van het aantal uren televisie en radio waarover erkende omroeporganisaties en voorlopig erkende omroepverenigingen ten minste beschikken. De berekening is afhankelijk van het aantal omroepverenigingen waaruit erkende omroeporganisaties zijn gevormd. De verdeling van het budget van erkende omroeporganisaties is geregeld in artikel 2.152 van de wet. Het laatstgenoemde artikel gaat uit van een nieuwe systematiek die gebaseerd is op een verdeling naar rato van het aantal omroepverenigingen waaruit erkende omroeporganisaties zijn gevormd. Het nieuwe artikel 13 stelt 1 januari 2014 vast als datum voor het bepalen van het aantal omroepverenigingen.

Artikel I, onderdeel F (artikel 25b)

De aanvragen om bekostiging voor 2014 zijn door de regionale omroepen overeenkomstig de huidige wettelijke voorschriften ingediend bij gedeputeerde staten van de provincies. Deze aanvragen worden ingevolge artikel XA van de wet van 18 december 2013 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting (Stb. 2013, 570) aangemerkt als aanvragen in de zin van de Mediawet en worden door het Commissariaat beoordeeld. Het Commissariaat beslist begin januari 2014 op de aanvragen. Op praktische gronden vindt de beoordeling van de aanvragen voor 2014 plaats volgens de desbetreffende provinciale voorschriften. Daarin voorziet het nieuwe artikel 25b. Voor de aanvragen voor 2015 en volgende jaren zal in 2014 in de Mediaregeling een structurele voorziening worden getroffen.

Artikel I, onderdeel G (artikel 26)

Artikel 26 is uitgewerkt en kan vervallen.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. In beginsel wordt tussen het tijdstip van publicatie van een regeling en de inwerkingtreding daarvan een invoeringstermijn van ten minste twee maanden gehanteerd. Daarvan wordt voor de onderhavige regeling afgeweken. De invoeringstermijn is korter, omdat de modernisering van de landelijke publieke omroep, zoals voorzien in de wijzigingswet, zo spoedig mogelijk tot uitvoering moet kunnen worden gebracht. De erkenningverlening voor landelijke publieke omroepen voor de erkenningperiode 2016–2021 begint met een aanvraagprocedure en de start daarvan ligt in januari 2014.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

Naar boven