Besluit van 18 december 2013 tot wijziging van het Mediabesluit 2008 in verband met onder meer de wijze van verdeling van het totaalbudget voor de regionale publieke omroepen en aanpassingen van technische aard als gevolg van de modernisering van de landelijke publieke omroep

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 oktober 2013, nr. WJZ-556526 (10392), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.21a, tweede lid, 2.35, tweede lid, 2.123, eerste lid, 2.136, eerste lid, 2.170, vijfde lid, 2.188, eerste lid, 3.25 en 6.27 van de Mediawet 2008;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 oktober 2013, nr. W05.13.0383/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 december 2013, nr. WJZ-577438 (10392), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Mediabesluit 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1d, eerste lid, wordt «artikel 2.149, onderdelen a tot en met f en h» vervangen door: artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f.

B

In het opschrift van paragraaf 3 van afdeling 1 van hoofdstuk 2 wordt «Nederlandse Programma Stichting» vervangen door: Stichting NTR.

C

In artikel 3 wordt «NPS» vervangen door: NTR.

D

In artikel 3a wordt «de evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 2.186, eerste lid, van de wet» vervangen door: de evaluatie, bedoeld in artikel 2.184 van de wet, en de evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 2.185 van de wet.

E

Artikel 3c wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «omroepvereniging die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24» vervangen door: afzonderlijke omroeporganisatie die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid,.

2. In de onderdelen a en b van het eerste lid wordt «omroepvereniging» telkens vervangen door: omroeporganisatie.

3. In de aanhef van het tweede lid wordt «artikel 2.24» vervangen door: artikel 2.23, tweede lid,.

4. In onderdeel b van het tweede lid wordt «omroepverenigingen» vervangen door «omroeporganisaties» en wordt «landelijke niveau» vervangen door: landelijk niveau.

5. Het derde en vijfde lid vervallen. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

6. In het derde lid (nieuw) wordt «NPS» vervangen door: NTR.

F

In artikel 4, eerste lid, wordt «mediainstelling» vervangen door: media-instelling.

G

In afdeling 2 van hoofdstuk 2 wordt na artikel 4 een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2. Verdeling budget voor regionale publieke omroep; voorschriften over de aanvraag om bekostiging

Artikel 4a

Het totaalbudget, bedoeld in artikel 2.170, eerste lid, van de wet, wordt zodanig over de regionale omroepen verdeeld dat aan de hieronder genoemde regionale omroepen een bijdrage in de kosten wordt verstrekt waarvan de hoogte maximaal het achter de desbetreffende omroep vermelde percentage van het totaalbudget bedraagt:

Regionale omroep

Percentage

RTV Noord

 6,23

Omrop Fryslân

 7,11

RTV Drenthe

 6,46

RTV Oost

 7,52

RTV Gelderland

11,80

RTV Utrecht

 6,58

RTV Noord-Holland

 9,63

RTV West

 6,76

RTV Rijnmond

 6,75

Omroep Zeeland

 6,00

Omroep Brabant

11,74

Omroep Limburg / L-1

 7,88

Omroep Flevoland

 5,54.

Artikel 4b

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inhoud, de inrichting en het tijdstip van indiening van een aanvraag voor een bijdrage als bedoeld in artikel 2.170, tweede lid, van de wet en over de inhoud en inrichting van de begroting van een regionale publieke media-instelling.

H

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. In dit artikel wordt onder «themakanaal» verstaan een televisieprogrammakanaal, niet zijnde een algemeen televisieprogrammakanaal.

  • 2. Het totale televisieprogramma-aanbod van de landelijke publieke mediadienst dat bestaat uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties, is op de algemene televisieprogrammakanalen en op de themakanalen voor ten minste 95% onderscheidenlijk voor ten minste 50% voorzien van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden reclame- en telewinkelboodschappen inclusief omlijsting buiten beschouwing gelaten.

I

In artikel 16, eerste volzin, wordt «omroepvereniging» telkens vervangen door «omroeporganisatie» en wordt «verenigingsactiviteiten» vervangen door: verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136 van de wet.

J

Artikel 16a komt te luiden:

Artikel 16a

Omroeporganisaties die een erkenning of een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23 van de wet hebben verkregen, kunnen netto inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136 van de wet tot een bedrag van € 750.000 reserveren voor die verenigingsactiviteiten.

K

Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het totale programma-aanbod op een televisieprogrammakanaal van een commerciële media-instelling met een bereik van ten minste 75 procent van alle huishoudens in Nederland dat bestaat uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties, is voor ten minste 50% voorzien van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking.

L

In artikel 23, derde lid, wordt «2.114» vervangen door: 2.114 voor zover het betreft de artikelen 2.107 en 2.108.

M

Artikel 30 vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 18 december 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Dit besluit strekt tot uitvoering van enkele bepalingen van de Mediawet 2008 die in die wet zijn opgenomen als gevolg van de inwerkingtreding van de wet van 18 december 2013 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting (Stb. 2013, 570; verder Wet aanpassing rijksmediabijdrage en bekostiging regionale omroepen). Het betreft de voorschriften over de wijze van verdeling van het totaalbudget voor de regionale publieke omroepen over de onderscheiden regionale omroepen die op grond van de Mediawet 2008 (verder: Mediawet) zijn aangewezen, en de wijziging van de zogenoemde ondertitelingsbepaling in het Mediabesluit 2008 (verder: Mediabesluit) in verband met het terugbrengen van het percentage te ondertitelen programma’s op de themakanalen.

Voorts bevat dit besluit enkele aanpassingen van technische aard als gevolg van de totstandkoming van de wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde de landelijke publieke omroep te moderniseren (Stb. 2013, 454; verder: Wet modernisering LPO).

2. Verdeling van het budget voor de regionale publieke omroepen

In het nieuwe artikel 4a van het Mediabesluit is de wijze van verdeling van het budget voor de regionale publieke omroepen geregeld. De verdeling over de verschillende regionale omroepen is gebaseerd op de verhouding tussen structurele bedragen die de regionale omroepen in 2013 ontvangen van de provincies.1 Er is niet beoogd om vanaf 2014 een andere verdeling te krijgen om herverdeeleffecten te vermijden. Het totaalbudget voor de regionale publieke omroepen wordt jaarlijks vastgesteld in de mediabegroting, omdat vanaf 2014 de regionale omroep door het Rijk wordt bekostigd. Daarvoor wordt voor 2014 een bedrag van € 143,5 miljoen overgeheveld van het provinciefonds naar de mediabegroting. Het aan de mediabegroting toe te voegen bedrag van € 143,5 miljoen en de verdeelsleutel zoals die in het Mediabesluit is opgenomen, vormen het financiële kader waar het Commissariaat voor de Media (verder: Commissariaat) aan gebonden is bij de bepaling van de budgetten voor de regionale publieke omroepen.

Het nieuwe artikel 4b bepaalt dat er regels worden opgesteld over onder meer de wijze van aanvragen van de budgetten voor de regionale publieke omroepen bij het Rijk.

3. Wijziging van de ondertitelingsverplichting van de landelijke publieke omroep

Artikel 15 van het Mediabesluit bepaalt dat het totale televisieprogramma-aanbod van de landelijke publieke omroep dat bestaat uit oorspronkelijke Nederlandstalige producties, voor ten minste 95% moet zijn voorzien van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking. Onderdeel H van artikel I strekt ertoe artikel 15 zodanig te wijzigen dat het ondertitelingsverplichting van 95% wordt gehandhaafd voor de algemene televisieprogrammakanalen van de landelijke publieke omroep, maar wordt verlaagd naar 50% voor de zogenoemde themakanalen.

De genoemde ondertitelingsverplichting is in 2006 in het toenmalige Mediabesluit opgenomen en het ondertitelingspercentage is in de loop der jaren stapsgewijs verhoogd. Ten tijde van de totstandkoming van deze verplichting werd voornamelijk gekeken naar de ondertiteling van de algemene televisieprogrammakanalen (Nederland 1, 2 en 3). De ondertitelingsverplichting van 95% is voor deze televisieprogrammakanalen realistisch gebleken en wordt in de praktijk ook ruimschoots gehaald.

De ondertitelingsverplichting geldt echter voor het totale programma-aanbod van de landelijke publieke omroep en daarmee ook voor de themakanalen. Voor deze themakanalen is de ondertitelingsverplichting van 95% in de praktijk te zwaar gebleken. Door aanloopmoeilijkheden (veroorzaakt door het grote aantal themakanalen) en technische problemen kwam de ondertiteling van de themakanalen niet echt van de grond. Dit probleem werd tijdelijk opgelost door het verlenen van ontheffingen door het Commissariaat.

Inmiddels is het aantal themakanalen teruggebracht naar acht en is de techniek verder voortgeschreden. Niettemin zijn er nog enkele technische problemen die opgelost moeten worden. Voor het leveren van ondertiteling voor themakanalen wordt onderscheid gemaakt tussen het leveren van nieuw gemaakte ondertiteling en het uit archief leveren van reeds gemaakte ondertitelbestanden. In beide gevallen is allereerst een videobestand noodzakelijk van het programma waarvoor ondertiteling geleverd moet worden. Er wordt op dit moment gewerkt aan automatische aanlevering van videobestanden voor ondertiteling, maar dit project is nog niet gereed. Vervolgens moet deze automatische aanlevering in het bestaande systeem worden ingepast. Daartoe wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van databaseoplossingen en software. Na oplevering moet getest worden of het systeem daadwerkelijk betrouwbaar en stabiel werkt. Het gaat daarbij om een complex proces dat doorlopen moet worden om het percentage ondertiteling van de themakanalen verder te kunnen verhogen.

Al met al is een ondertitelingsverplichting van 95% voor de themakanalen van de landelijke publieke omroep over het jaar 2014 niet realistisch en wordt dan ook niet gehaald. Een ondertitelingsverplichting van 50% is wel haalbaar. Het uiteindelijke beleidsdoel is om alle televisieprogrammakanalen (dus ook de themakanalen) van de landelijke publieke omroep eveneens toegankelijk te maken voor doven en slechthorenden in Nederland. Dit is ook in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Daarbij wil ik ervoor waken dat er zwaardere verplichtingen op de landelijke publieke omroep worden gelegd dan nodig is om dat doel te bereiken. Een ondertitelingsverplichting van 50% voor de themakanalen bevordert dat doel voorlopig in voldoende mate. De verplichting voor de landelijke publieke omroep komt daarmee, wat de ondertiteling van de themakanalen betreft, tijdelijk overeen met de verplichting die geldt voor de landelijk opererende commerciële omroepen om 50% van het totale programma-aanbod te ondertitelen ten behoeve van personen met een auditieve beperking. De bedoeling is de ondertitelingsverplichting van 50% voor de themakanalen na 2014 geleidelijk verder te verhogen tot uiteindelijk 95%. In de loop van het jaar 2014 zal worden bezien met welk tempo die geleidelijke verhoging redelijkerwijs kan plaatsvinden.

4. Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze wijziging van het Mediabesluit is nagegaan of sprake is van administratieve lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. Daartoe is de regeling intern getoetst op administratieve lasten. Aan dit voorstel zijn geen structurele of eenmalige administratieve lasten verbonden, omdat er geen informatieverplichtingen mee gemoeid zijn. Het besluit geeft uitvoering aan een onderdeel van de Wet aanpassing rijksmediabijdrage en bekostiging regionale omroepen. Voor zover er administratieve lasten zijn, vloeien die voort uit de wet; de administratieve lasten voor instellingen, bedrijfsleven en burgers zijn al concreet geraamd in de toelichting bij het voorstel voor die wet.

5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De onderhavige wijzigingen van het Mediabesluit zijn voor een toets op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voorgelegd aan het Commissariaat. Het Commissariaat heeft bij brief van 12 september 2013 in dit kader enkele opmerkingen gemaakt en enkele wetstechnische suggesties gedaan. Dit heeft geleid tot een aanpassing in het besluit en aanvulling van de nota van toelichting. Zo is een wetstechnische verbetering aangebracht in artikel 15a en is in de toelichting een passage opgenomen die verduidelijkt dat het over te hevelen bedrag en de in het Mediabesluit opgenomen verdeelsleutel het financiële kader vormen waar het Commissariaat aan is gebonden bij de toekenning van de budgetten.

6. Invoeringstermijn

In beginsel wordt tussen het tijdstip van publicatie van een wet en de inwerkingtreding daarvan een invoeringstermijn van ten minste twee maanden gehanteerd. Daarvan wordt voor het onderhavige besluit dat onder meer uitvoering geeft aan de Wet aanpassing rijksmediabijdrage en bekostiging regionale omroepen, afgeweken. De bekostiging van de regionale publieke omroepen vindt met ingang van 1 januari 2014 niet langer plaats door de provinciale besturen maar door het Rijk. Hiertoe voorziet dit besluit in de verdeling van het totaalbudget voor de regionale omroepen over die omroepen. Genoemde wet treedt voor de betreffende onderdelen met ingang van 1 januari 2014 in werking. Dit betekent dat dit wijzigingsbesluit eveneens met ingang van dat tijdstip in werking dient te treden.

De provinciale besturen, de regionale omroepen, het Interprovinciaal Overleg en de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking is in een vroegtijdig stadium meegedeeld dat het streven erop is gericht om wet en besluit met ingang van 1 januari 2014 in werking te laten treden.

II. Artikelsgewijze toelichting

Onderdelen A tot en met E (opschrift van een onderdeel van het Mediabesluit; artikelen 1d, 3, 3a en 3c)

Deze wijzigingen zijn van technische en redactionele aard.

In artikel 1d wordt een maximum gesteld aan het bedrag dat de landelijke publieke mediadienst jaarlijks mag besteden aan experimenten in de zin van artikel 2.21a van de Mediawet. Het maximum is uitgedrukt in een percentage (twee procent) van bepaalde budgetten. De budgetten waarnaar wordt verwezen zijn opgenomen in artikel 2.149 van de Mediawet. Dit zijn echter de budgetten die vanwege het overgangsrecht bij de Wet modernisering LPO voor het eerst van toepassing zijn op de komende erkenningperiode, vanaf 1 januari 2016. Tot 1 januari 2016 gelden voor de bekostiging de budgetten op basis van de wetssystematiek die gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet modernisering LPO.

Met betrekking tot artikel 3 wordt opgemerkt dat het artikel in het kader van de fusie NPS en Educom niet behoeft te worden aangevuld met «het verzorgen van educatief media-aanbod», omdat dat onderwerp al in het nieuwe derde lid van artikel 2.35 van de Mediawet (via de Wet modernisering LPO) is geregeld.

Onderdeel G (artikel 4a)

In artikel 4a is vastgelegd dat de hoogte van de bijdrage in de kosten van de regionale omroepen maximaal het in dat artikel vermelde percentage van het totaalbudget bedraagt. Dit vloeit voort uit het voorgestelde artikel 2.170, tweede lid, eerste volzin, van de Mediawet2 waarin onder meer is bepaald dat de bijdrage wordt verstrekt in de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van programma’s, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt. Dit zou er toe kunnen leiden dat een lager bedrag wordt toegekend dan maximaal door de desbetreffende omroep zou kunnen worden verkregen, omdat er kosten begroot zijn die niet in aanmerking komen voor vergoeding op grond van de Mediawet, of omdat er een lager bedrag wordt aangevraagd.

Onderdeel G (artikel 4b)

Omdat de voorschriften over de inhoud, de inrichting en het tijdstip van indiening van een aanvraag om bekostiging van een regionale omroep en over de inhoud en inrichting van de begroting van die instelling voornamelijk van technische aard zijn en op bepaalde onderdelen nogal gedetailleerd, worden deze in de Mediaregeling 2008 opgenomen.

Onderdeel H (artikel 15)

Dit artikel heeft betrekking op de ondertiteling van televisieprogramma-aanbod van de landelijke publieke media-instellingen dat bestaat uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties ten behoeve van personen met een auditieve beperking. Het televisieprogramma-aanbod van de landelijke publieke omroep bestaat uit drie algemene televisieprogrammakanalen en acht themakanalen.3 Bij de algemene televisieprogrammakanalen gaat het om Nederland 1, 2 en 3. De themakanalen zijn: Holland Doc 24, Humor TV 24, 101TV, Cultura 24, Journaal 24, Politiek 24, Zapp/Zappelin 24 en Best 24. Zoals hiervoor in het algemeen deel is aangegeven, bewerkstelligt dit artikel dat het ondertitelingsverplichting van 95% wordt gehandhaafd voor de algemene televisieprogrammakanalen van de landelijke publieke omroep, maar wordt verlaagd naar 50% voor de themakanalen.

Onderdelen I, J, K en L (artikelen 16, 16a, 17 en 23)

Deze wijzigingen zijn van technische aard.

Onderdeel M (artikel 30)

Dit artikel kan vervallen, omdat het is uitgewerkt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Rapport «Gegevens regionale publieke media-instellingen 2012–2013», Commissariaat voor de Media, 2013.

X Noot
2

Zie artikel I, onderdeel R, van de wet van 18 december 2013 (Stb. 2013, 570).

X Noot
3

Stand van zaken in december 2013.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven