Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 december 2013, nummer WBV 2013/24, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenwet 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 De rust- en voorbereidingstermijn

De vreemdeling die niet de toegang is geweigerd, geeft in persoon bij de aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen.

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. De rust- en voorbereidingstermijn start op de dag dat de vreemdeling bij de aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie te kennen geeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W2-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van artikel 3.109 lid 6 Vb, niet meer in aanmerking komt voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk na het beëindigen van de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 lid 6 Vb.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen beslist na overleg met de IND of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 3.77 lid 1, aanhef en onder c, Vb en paragraaf B1/4.4 Vc).

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109 lid 6, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastig valt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening.

Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten en bescheiden van de vreemdeling.

De IND mag tijdens de rust- en voorbereidingstermijn onderzoek verrichten naar welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling en zijn gemachtigde.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiefolder over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling, nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten in ieder geval niet terug aan de vreemdeling als:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geconcludeerd heeft dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn;

  • het vertrek van de vreemdeling uit Nederland met behulp van de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten gerealiseerd kan worden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen, meldt aan de vreemdeling dat de vreemdeling bewijsmiddelen, die geen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten zijn, voor onderzoek naar de authenticiteit moet aanbieden aan de IND.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een amv uitsluitend een leeftijdsonderzoek aan als:

  • de vreemdeling zijn minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor de vraag of een amv in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA.

De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid aan kan tonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden uitgevoerd. Een leeftijdsonderzoek kan ook na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden.

Een leeftijdsonderzoek wordt niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND evident meerderjarig is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen concludeert samen met twee medewerkers van de IND of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de gestelde amv.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND zorgt ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Voorlichting

VluchtelingenWerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.109 lid 2 Vb;

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de brochure als bedoeld in artikel 3.43a VV.

Voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De gemachtigde van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de gemachtigde. De gemachtigde en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de gemachtigde.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 lid 5 Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

De IND bepaalt op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het eerste gehoor en nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van de laatste twee situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

De algemene asielprocedure van de vreemdeling start nadat de vreemdeling conformhet bepaalde in paragraaf C1/2.3 de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.

De IND nodigt de vreemdeling een tweede keer uit voor het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum verschijnt voor het indienen van zijn aanvraag. De rust- en voorbereidingstermijn eindigt van rechtswege als de vreemdeling ook de tweede keer zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum verschijnt voor het indienen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

B

Paragraaf C1/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3 De algemene asielprocedure

De indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in op het door de IND vastgestelde moment (zie paragraaf C1/2.2) op Aanmeldcentrum Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar. De alleenstaande minderjarige vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in op Aanmeldcentrum Den Bosch.

In afwijking van voorgaande dient de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in op AC Schiphol.

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de door de IND vastgestelde wijze wordt ingediend aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de Algemene Asielprocedure niet aanvangen.

De algemene asielprocedure

Het verloop van de algemene asielprocedure is geregeld in de artikelen 3.112 tot en met 3.115 Vb.

De IND behandelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure als geen tijdrovend onderzoek noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

Tijdrovend onderzoek is onderzoek waarbij de resultaten van het onderzoek niet tijdens de algemene asielprocedure verwacht worden.

De IND beoordeelt of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat in de algemene asielprocedure een nader gehoor van de vreemdeling is afgenomen en de IND de vreemdeling de dag erna in de gelegenheid heeft gesteld correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen.

Op deze regel zijn enkele uitzonderingen van toepassing, die zijn beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc.

De algemene asielprocedure bij toepassing van artikel 3.118a Vb

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet afwijzen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw, dan wordt de algemene asielprocedure als beschreven in artikel 3.118a Vb gevolgd.

Als ingevolge artikel 3.118a, eerste en tweede lid Vb het nader gehoor achterwege blijft, beoordeelt de IND of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat het eerste gehoor is afgenomen en de IND de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld de dag erna correcties en aanvullingen op het eerste gehoor in te dienen.

Als de vreemdeling tijdens het eerste gehoor niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele bezwaren tegen een afwijzing op grond van artikel 30, eerste lid, Vw, naar voren te brengen, laat de IND het nader gehoor niet achterwege (zie paragraaf C1/2.5 Vc onder Het nader gehoor). In die situatie doorloopt de vreemdeling de algemene asielprocedure zoals die is geregeld in de artikelen 3.112 tot en met 3.115 Vb.

De asielprocedure bij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

Nadat het nader gehoor in de ééndagstoets asiel is afgenomen, kan de IND besluiten dat de (verdere) behandeling van de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt voortgezet in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. Artikel 3.118b, vierde, vijfde en zesde lid, Vb regelt het (verdere) verloop van de algemene asielprocedure in die situatie.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, stelt de IND conform artikel 3.118b, eerste lid, Vb, daarvan schriftelijk in kennis middels model M35-O. De vreemdeling geeft op model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden de vreemdeling een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. De IND verstrekt de vreemdeling van bijgevoegde bewijsmiddelen een bewijs van ontvangst, waarin de ontvangen bewijsmiddelen staan benoemd. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met de voorbereiding van het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de (nog in te dienen) aanvraag.

De IND vraagt de vreemdeling of diens gemachtigde in het kader van die voorbereiding om aanvullende informatie wanneer model M35-O niet volledig is ingevuld of de door de vreemdeling verstrekte informatie niet duidelijk is.

De IND vraagt de vreemdeling of diens gemachtigde in het kader van die voorbereiding om (aanvullende) bewijsmiddelen als daar aanleiding toe bestaat.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van model M35-O en na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start.

De ééndagstoets asiel start nadat de vreemdeling conform paragraaf C1/2.3 de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum verschijnt voor het indienen van zijn tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure, als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, zevende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel. De vreemdeling geeft in dat geval te kennen een tweede of opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen op de wijze zoals bedoeld in paragraaf C1/2.2.

Beschikbaarheid tijdens de algemene asielprocedure

De IND verstrekt de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb) of de ééndagstoets asiel een aanwijzing door middel van model M117-C, op de dag dat de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in een aanmeldcentrum indient. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb) of tijdens de ééndagstoets asiel nog nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als geen processtappen in aanwezigheid van de vreemdeling meer plaatsvinden.

Het niet nakomen van de aanwijzingen

De IND brengt in afwijking van de paragraaf C1/2.6 Vc een voornemen uit tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling zich niet gehouden heeft aan de aanwijzingen uit het model M117-C. De IND concludeert dat de vreemdeling geen belang stelt in het onderzoek naar de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND betrekt bij het voornemen:

  • artikel 31 lid 2, aanhef en onder b, Vw;

  • de verklaringen uit het nader gehoor, als het nader gehoor heeft plaatsgevonden voor het vertrek van de vreemdeling.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling die zich vóór het uitbrengen van het besluit opnieuw meldt bij het aanmeldcentrum, af als:

  • de IND de vreemdeling eerder een nader gehoor heeft afgenomen;

  • de resterende termijn in algemene asielprocedure niet toereikend is voor de vreemdeling om een zienswijze uit te brengen; en

  • de IND een verzoek van de vreemdeling om de termijnen van de algemene asielprocedure te verlengen, niet heeft gehonoreerd (zie paragraaf C1/2.3 Vc Termijnen in de algemene asielprocedure).

De IND verlengt, gelijktijdig met de intrekking van het voornemen, de termijnen van de algemene asielprocedure als:

  • een vreemdeling zich vóór het brengen van het besluit opnieuw meldt bij het aanmeldcentrum; en de IND de vreemdeling nog geen nader gehoor heeft afgenomen (zie verder paragraaf C1/2.3 Vc Verlenging van de algemene asielprocedure).

Termijnen in de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb) en de ééndagstoets asiel

Het Vreemdelingenbesluit bevat diverse procedurele bepalingen waarin is vastgelegd welke handelingen de IND dan wel de vreemdeling op een dag verrichten. Onder een dag wordt verstaan een kalenderdag die loopt van 0.00 uur tot 24.00 uur.

De termijnen als bedoeld in artikel 3.110 Vb, 3.112 tot en met 3.115 Vb en 3.118a, tweede tot en met vijfde lid, Vb en 3.118b tweede, vierde en zesde lid, Vb, zijn bindend voor de IND en de vreemdeling.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure, als de IND de termijnen van de algemene asielprocedure (bij toepassing van artikel 3.118a Vb) heeft overschreden.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (bij toepassing van artikel 3.118a Vb), als de vreemdeling de termijnen van de algemene asielprocedure heeft overschreden.

De IND behandelt de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, vierde lid, Vb, als het voornemen tot afwijzing niet conform artikel 3.118b tweede lid onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Als de vreemdeling de termijnen als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid Vb overschrijdt, behandelt de IND de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid Vb, tenzij deze termijnoverschrijding de vreemdeling niet toegerekend kan worden.

Verlenging van de algemene asielprocedure

De IND maakt terughoudend gebruik van de mogelijkheid in artikel 3.115 lid 1 Vb, om de termijnen van de algemene asielprocedure te verlengen.

De IND houdt bij verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de gebruikelijke volgorde van processtappen binnen de algemene asielprocedure aan.

De IND kan besluiten de eerdere processtappen van de algemene asielprocedure opnieuw uit te voeren, als de vreemdeling zijn verklaringen op essentiële onderdelen wijzigt of aanvult.

De IND mag de termijnen in de algemene asielprocedure meerdere keren verlengen, zolang de IND het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd uiterlijk op de veertiende dag uitreikt aan de vreemdeling.

De IND past deze beleidsregels bij verlenging van de termijnen op grond van artikel 3.118a, derde lid, Vb en artikel 3.118b, vijfde lid, Vb overeenkomstig toe, met dien verstande dat de IND de beschikking uiterlijk op de twaalfde dag uitreikt.

Niet toerekenbare termijnoverschrijding

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder a of b, Vb, als:

  • een tolk onverwacht ziek wordt en er, ondanks inspanningen van de IND en de Raad voor Rechtsbijstand, geen andere tolk beschikbaar is;

  • de vreemdeling een bezoek moet brengen aan een dokter in het kader van curatieve zorg;

  • de vreemdeling aan wie op grond van artikel 6 of 59 Vw de vrijheid is ontnomen voor de rechtbank moet verschijnen;

  • de vreemdeling die tijdens de rust- en voorbereidingstermijn geen toestemming heeft verleend voor een medisch advies, alsnog een medisch advies als bedoeld in artikel 3.109 lid 5 Vb krijgt;

  • de IND alsnog een nader gehoor moet houden met de vreemdeling, die zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen in model M117-C (zie verder paragraaf C1/2.3 Vc Beschikbaarheid tijdens de algemene asielprocedure).

De vreemdeling dient het verzoek om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure schriftelijk bij de IND in, onder vermelding van de redenen van het verzoek.

Als de IND besluit het verzoek van de vreemdeling om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure niet te honoreren, krijgt de vreemdeling mondeling bericht van de IND.

De IND motiveert in het voornemen of in het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarom geen aanleiding bestaat om de verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure toe te staan.

Nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder c Vb, als:

  • de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure een andere identiteit of nationaliteit opgeeft dan tijdens de rust- en voorbereidingstermijn;

  • er op basis van het eerste of het nader gehoor van de vreemdeling twijfels rijzen over de leeftijd die de vreemdeling heeft opgegeven en er aanleiding bestaat om een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling aan te bieden (zie paragraaf C1/3 Vc);

  • er tijdens de algemene asielprocedure (alsnog) reis- of identiteitsdocumenten door de vreemdeling worden overgelegd en de IND van oordeel is dat nader onderzoek naar deze documenten moet plaatsvinden.

Essentiële wijziging of aanvulling van eerder afgelegde verklaringen

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure verlengen op grond van artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder d, Vb, als de IND door de gewijzigde verklaringen van de vreemdeling:

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw moet beoordelen;

  • de vreemdeling opnieuw een eerste of nader gehoor moet afnemen;

  • zonder verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kan afwijzen op grond van de omstandigheid dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig wordt geacht.

C

Paragraaf C1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 Eerste- en nader gehoor

Algemeen

De IND beschouwt als talen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan zoals bedoeld in artikel 38 Vw in ieder geval:

  • de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling;

  • één van de lokale voertalen waarin in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling onderwijs wordt gegeven;

  • een taal die in de gestelde streek van herkomst van de vreemdeling feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; en

  • een voertaal of handelstaal die in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.

Als een vreemdeling stelt tot een minderheid in het land van herkomst te behoren, veronderstelt de IND dat hij naast ten minste één taal die valt onder de hierboven genoemde soorten talen, ook de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.

Een vreemdeling kan de IND verzoeken door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk gehoord te worden. De IND heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot een dergelijk verzoek.

De gemachtigde van de vreemdeling mag als waarnemer bij het eerste- en nader gehoor aanwezig zijn. De gemachtigde mag de aanvang en het verloop van het gehoor niet ophouden.

De IND verstrekt een rapport van eerste- of nader gehoor niet aan de gemachtigde van de vreemdeling als de vreemdeling heeft aangegeven hier bezwaar tegen te hebben.

Het eerste gehoor

De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van eerste gehoor reageren.

De IND vraagt amv’s jonger dan twaalf jaar tijdens het eerste gehoor uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • godsdienst;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en, als het relevant is, ook van overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

De IND laat het nader gehoor op grond van artikel 3.118a, eerste lid Vb achterwege, als er concrete aanwijzingen zijn dat de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid Vw. De IND vraagt de vreemdeling in dat geval tijdens het eerste gehoor naar zijn eventuele bezwaren tegen een dergelijke afwijzing. De IND informeert de gemachtigde van de vreemdeling hierover voorafgaand aan het eerste gehoor, zodat de gemachtigde de vreemdeling hierop kan voorbereiden.

Het nader gehoor

Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om de gronden van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan te dragen.

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van nader gehoor te reageren, als het nader gehoor is afgenomen in de verlengde asielprocedure.

C1/2.6 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

In de volgende gevallen hanteert de IND een afwijkende werkwijze:

  • a. de vreemdeling is jonger dan twaalf jaar;

  • b. de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring; of

  • c. de IND oordeelt dat de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw en er is geen toepassing gegeven aan artikel 3.118a, tweede lid, onder b Vb.

Ad a.

De IND hoort vreemdelingen jonger dan twaalf jaar in een speciale daarvoor ingerichte ruimte. Als uit een pedagogisch of psychologisch onderzoek blijkt dat een vreemdeling jonger dan twaalf jaar problemen heeft die een nader gehoor belemmeren, neemt de IND de vreemdeling geen nader gehoor af. Het protocol 'Horen alleenstaande minderjarige asielzoekers tot 12 jaar' is van toepassing.

Ad b.

Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit en de aanvraag niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, overhandigt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling. De reactietermijn op het rapport van nader gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten twee weken. Paragraaf C1/2.6 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

Ad c.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw, en de vreemdeling tijdens het eerste gehoor niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele bezwaren tegen een dergelijke afwijzing naar voren te brengen, neemt de IND de vreemdeling een nader gehoor af.

De IND wijst de vreemdeling er tijdens het nader gehoor op dat er concrete aanwijzingen zijn dat de aanvraag moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw. De vreemdeling krijgt de gelegenheid om eventuele bezwaren tegen een dergelijke afwijzing naar voren te brengen. Als het nader gehoor plaatsvindt in de verlengde asielprocedure, dan maakt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen bekend aan de vreemdeling. De reactietermijn van de vreemdeling op het rapport van gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten een week. Paragraaf C1/2.6 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

Als de vreemdeling niet verschijnt op de door de IND van te voren aangegeven plaats en tijd voor het nader gehoor, nodigt de IND hem een tweede keer uit voor een nader gehoor, tenzij bij de IND bekend is dat de vreemdeling ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken.

C1/3 Vc is van toepassing als de vreemdeling ook de tweede keer niet verschijnt op de door de IND van te voren aangegeven plaats en tijd voor het nader gehoor.

D

Paragraaf C1/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6 Voornemenprocedure

Algemeen

De IND maakt in het voornemen kenbaar:

  • alle gronden van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om aan de vreemdeling al dan niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;

  • een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om de uitzetting van de vreemdeling al dan niet achterwege te laten op grond van artikel 64 Vw.

De IND verstrekt bij het voornemen informatie over de mogelijkheid die de vreemdeling heeft om een zienswijze naar voren te brengen.

De IND registreert de datum en de wijze waarop het voornemen bekend is gemaakt.

Voornemen in de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb), de ééndagstoets asiel en bij vrijheidsontneming

De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling.

In de volgende situaties reikt de IND het voornemen aan de vreemdeling uit:

  • van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;

  • het betreft een voornemen tot afwijzing van een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld; of

  • de IND heeft in samenspraak met DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie en/of Koninklijke Marechaussee vastgesteld dat uitreiking in persoon is aangewezen.

Voornemen en zienswijze in de verlengde asielprocedure

De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND het voornemen aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Als de IND er niet in slaagt het voornemen aan de vreemdeling bekend te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.

Uitstel voor het indienen van de zienswijze

Voor het indienen van de zienswijze verleent de IND:

  • a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is;

  • b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de reactietermijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;

  • c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond;

  • d. bij overplaatsing van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na de overplaatsing als de vreemdeling schriftelijk heeft aangetoond dat de overplaatsing samenviel met de afspraak met de gemachtigde; of

  • e. bij vakantie van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel van vijf werkdagen na de vakantie van de gemachtigde als de vakantie ten minste één maand tevoren en met betrekking tot elke betreffende zaak schriftelijk is gemeld aan de IND.

Als het voornemen een afwijzing op grond van artikel 30, eerste lid, Vw betreft, verleent de IND in afwijking van a tot en met e uitstel tot drie werkdagen.

De IND verleent aan de vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen in afwijking van a tot en met e geen uitstel voor het indienen van de zienswijze.

Ad a.

De indiener van het verzoek om uitstel moet schriftelijk aantonen dat binnen drie dagen na ontvangst van het voornemen een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

De vreemdeling moet een schriftelijke verklaring van het tolkencentrum overleggen waarin staat:

  • op welke datum de vreemdeling een tolk heeft aangevraagd; en

  • op welke eerstvolgende datum een tolk in de gewenste taal beschikbaar is.

De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een afspraak met de vreemdeling of zijn gemachtigde afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad e.

Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn.

De IND verleent geen uitstel vanwege wijziging van gemachtigde door de vreemdeling.

Het hierboven genoemde beleid voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing op verzoeken om uitstel voor het indienen van een reactie op onderzoeksresultaten.

Nieuwe feiten of omstandigheden

Feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.119 Vb zijn in ieder geval:

  • nieuwe resultaten van onderzoek door of in opdracht van de IND; en

  • feiten en omstandigheden die hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling, van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling.

Als het eerder uitgebrachte voornemen op grond van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3.119 Vb niet meer alle gronden voor afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel bevat, brengt de IND een nieuw of aanvullend voornemen uit.

E

Paragraaf C1/2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.7 Het geven van de beschikking

Beslistermijn

De IND beschouwt als schriftelijke instemming zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder a, Awb:

  • een schriftelijke bevestiging van gemaakte termijnafspraken die door of namens de vreemdeling aan de IND is verzonden; of

  • een schriftelijke bevestiging van gemaakte termijnafspraken die door de IND aan de (gemachtigde van) de vreemdeling is verzonden, tenzij (de gemachtigde van) de vreemdeling binnen twee weken na ontvangst aangeeft niet in te stemmen met de inhoud ervan.

Onder derden zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, Vw worden in ieder geval verstaan:

  • een Nederlands ministerie;

  • de autoriteiten van derde landen;

  • de UNHCR;

  • het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;

  • het BLT, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en

  • het NFI.

Wijze van bekendmaken

In de beschikking of op het daarbij gevoegde aanbiedingsformulier vermeldt de IND naast de wettelijk vereiste gegevens, de termijn waarin de vreemdeling Nederland moet verlaten (indien van toepassing).

Als de IND de beschikking aan de vreemdeling bekend maakt vermeldt de IND op het bij de beschikking gevoegde aanbiedingsformulier:

  • de datum en het tijdstip van bekend maken; en

  • de naam van de ambtenaar die de beschikking uitreikt.

Als de beschikking een afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betreft omdat een ander land verantwoordelijk is voor de aanvraag, deelt de IND daarnaast aan de vreemdeling mee:

  • welk land de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal behandelen; en

  • dat de vreemdeling op grond van Verordening 343/2003 en met inachtneming van de nationale regelgeving wordt overgedragen aan het land dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal behandelen.

De beschikking in de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb), de ééndagstoets asiel en bij vrijheidsontneming

De IND zendt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling.

In de volgende situaties reikt de IND de beschikking aan de vreemdeling uit:

  • Van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;

  • Het betreft een afwijzing van een tweede of opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld;

  • In de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw;

  • De DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee en/of IND hebben in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.

Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.

De beschikking in de verlengde asielprocedure

De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.

De inwilliging

Als de vreemdeling uitsluitend een adres in het buitenland heeft, stuurt de IND de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in dat land naar het buitenlandse adres van de vreemdeling.

F

Paragraaf C1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Beoordelen van de asielaanvraag

Volgorde van toetsing

De IND hanteert voor het beoordelen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de volgende toetsingsvolgorde:

  • 1. De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan artikel 30 Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw afwijst, toetst de IND de aanvraag niet verder;

  • 2. Als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afwijst op grond van artikel 30 Vw, onderzoekt de IND of de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • 3. Als de IND concludeert dat de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, toetst de IND de aanvraag aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw;

  • 4. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling;

  • 5. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte verklaringen van de vreemdeling.

Deze toetsingsvolgorde is ook van toepassing op vreemdelingen die behoren tot een door de IND in het landgebonden asielbeleid aangewezen risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.

De geloofwaardigheid

De IND beoordeelt de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over:

  • a. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde feiten en omstandigheden;

  • b. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen; en

  • c. zijn voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante veronderstellingen.

Ad a.

‘Feiten’ en ‘omstandigheden’ zijn in ieder geval:

  • de identiteit van de vreemdeling;

  • de nationaliteit van de vreemdeling;

  • de etniciteit van de vreemdeling;

  • (indien relevant) de seksuele geaardheid van de vreemdeling; en

  • (indien relevant) de geloofsovertuiging van de vreemdeling.

Ad c.

Onder ‘veronderstellingen’ verstaat de IND aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.

De beoordeling van de geloofwaardigheid

Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde feiten, omstandigheden en veronderstellingen betrekt de IND:

  • alle documenten die de vreemdeling heeft ingediend;

  • of sprake is van één of meer van de omstandigheden als genoemd in artikel 31 lid 2, aanhef en onder a tot en met f, Vw;

  • de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling; en

  • of de verklaringen van de vreemdeling passen in al datgene wat bij de IND bekend is over de situatie in het land van herkomst van de vreemdeling.

Documenten zijn alle gegevensdragers die een vreemdeling ter onderbouwing van zijn verklaringen heeft ingediend.

De vreemdeling kan op grond van verklaringen die de IND niet als geloofwaardig beoordeelt, geen aanspraak maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29 lid 1, aanhef en onder a tot en met c, Vw.

Bewijslast voor de geloofwaardigheid

Als sprake is van één of meerdere van de omstandigheden genoemd in artikel 31 lid 2, aanhef onder a tot en met f Vw, acht de IND de verklaringen van de vreemdeling uitsluitend geloofwaardig als van deze verklaringen een positieve overtuigingskracht uitgaat.

Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is voor de IND een gewichtige bron van informatie over de situatie in het land van herkomst.

Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is een deskundigenbericht.

De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.

De IND merkt informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden aan als deskundigenbericht als op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier informatie wordt verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend.

De IND gaat uit van de juistheid van een deskundigenbericht, tenzij de IND concrete aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

De IND stelt nader onderzoek in of laat nader onderzoek instellen om de concrete aanknopingspunten voor de twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht te bevestigen of te ontkrachten.

Als de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht door nader onderzoek bevestigd zijn, betrekt de IND deze informatie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling.

De IND beschouwt in ieder geval niet als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht:

  • een ongemotiveerde of niet nader toegelichte verklaring van de vreemdeling; of

  • een enkel beroep door de vreemdeling op een bron waarnaar in het deskundigenonderzoek niet wordt verwezen, terwijl die bron niet van zodanige strekking en gewicht is dat deze twijfel oproept over de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

De zwaarwegendheid

De IND beoordeelt of de vermoedens van de vreemdeling over wat er met hem zal gebeuren als hij terugkeert naar zijn land van herkomst, aannemelijk zijn.

Naast de aspecten bedoeld in artikel 3.35 lid 2 VV, betrekt de IND bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vermoedens van de vreemdeling de volgende aspecten:

  • het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen die voor de vreemdeling aanleiding vormden om zijn land van herkomst te verlaten en het moment van vertrek uit zijn land van herkomst; en

  • de vraag of degenen van wie de vreemdeling vervolging of een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing vreest op de hoogte zijn of kunnen raken van de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept en op grond waarvan hij vreest vervolgd of onmenselijk of vernederend behandeld of bestraft te worden.

Als de IND oordeelt dat deze vermoedens aannemelijk zijn, beoordeelt de IND of de gebeurtenissen die de vreemdeling verwacht, voldoende zwaarwegend zijn om te worden aangemerkt als een rechtsgrond voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw.

Vervolging van mensenhandel

Als aan de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel is verleend, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af op grond van artikel 30 lid 1, aanhef en onder b, Vw.

Als de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst, verleent de IND ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel als:

  • de vreemdeling eerder aangifte heeft gedaan van mensenhandel en heeft afgezien van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel in afwachting van een beoordeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • de vreemdeling op een andere manier medewerking had verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek en had afgezien van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel in afwachting van een beoordeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Medische aspecten

De IND betrekt BMA niet bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van de verklaringen van de vreemdeling.

Ambtshalve toets

De IND beoordeelt tijdens de behandeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of er aanleiding bestaat om aan de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, als de vreemdeling verklaringen heeft afgelegd waaruit de IND kan afleiden dat één of meerdere van de gronden van artikel 3.6 Vb op hem van toepassing is.

Leeftijdsonderzoek

Het leeftijdsonderzoek kan een van de volgende resultaten opleveren:

  • a. meerderjarigheid kan niet worden aangetoond; of

  • b. de vreemdeling is ten minste 20 jaar oud.

Ad a.

Als meerderjarigheid niet kan worden aangetoond, houdt de IND de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aan. De IND kan tussen 12 en 24 maanden na de datum waarop het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden opnieuw een leeftijdsonderzoek laten verrichten. In het kader van een herhaald leeftijdsonderzoek laat de IND onderzoeken of aangetoond kan worden dat de vreemdeling op de datum van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meerder- of minderjarig was.

Ad b.

Als uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling minstens 20 jaar oud is, kent de IND de vreemdeling op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum toe als:

  • deze leeftijd niet overeen komt met de door de vreemdeling gestelde leeftijd; of

  • de vreemdeling heeft verklaard niet te weten hoe oud hij is.

De IND stelt het toe te kennen geboortejaar vast op het jaar waarin het leeftijdsonderzoek is uitgevoerd minus 20 jaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 1 juli stelt de IND de geboortedatum op 1 januari van het afgeleide geboortejaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 juli en 1 januari, stelt de IND de geboortedatum op 1 juli van het afgeleide geboortejaar.

Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) is van toepassing.

Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, moet de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:

  • een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het minderjarige kind en de ouder aantoont.

Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen.

Paragraaf C2/6.2.3 Vc is van toepassing.

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, wijst de IND de vreemdeling of het gezinslid op de mogelijkheid van DNA-onderzoek.

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

Beoordeling van tweede of volgende aanvragen tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, beoordeelt de IND of de vreemdeling deze feiten en omstandigheden in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had kunnen inbrengen. De IND hanteert daarbij als uitgangspunt dat de vreemdeling alle bij hem bekende informatie en documenten in het kader van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de IND moet overleggen. Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, moet de vreemdeling aannemelijk maken dat hij deze feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen.

Gegevensdragers die feiten en omstandigheden onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb vormen.

Als de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor het eerst door de IND gehoord wordt, concludeert de IND in geen geval dat de vreemdeling de door hem ingebrachte feiten en omstandigheden eerder had moeten inbrengen.

Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 30 Vw, merkt de IND de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, uitsluitend aan als nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb, als deze feiten en omstandigheden betrekking hebben op de afwijzingsgrond in de eerdere procedure.

Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 30 lid 1, aanhef en onder b, Vw vanwege de omstandigheid dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel is verleend, wijst de IND de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 4:6 Awb.

Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling, moeten de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, de ongeloofwaardigheid van de verklaringen wegnemen om te worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb.

Als de IND een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 31 lid 2, aanhef en onder i Vw is artikel 31a Vw van toepassing.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 4:6 Awb als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden.

Bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden zijn in ieder geval:

  • feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een verdragsvluchteling is; of

  • feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

Als een vreemdeling tijdens een tweede of opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij homoseksueel is, en deze informatie acht de IND geloofwaardig, werpt de IND de vreemdeling niet tegen dat hij niet tijdens een voorgaande procedure gewag heeft gemaakt van zijn homoseksuele geaardheid.

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 Awb.

G

Paragraaf C2/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:

  • paragraaf 2 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw;

  • paragraaf 3 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw;

  • paragraaf 4 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, tweede lid, Vw;

  • paragraaf 5 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 30, eerste lid, Vw;

  • paragraaf 6 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 31, eerste en tweede lid Vw;

  • paragraaf 7 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 32 Vw.

H

Paragraaf C2/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3 Daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw

Algemeen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, en artikel 3.37b VV.

Het reëel risico kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, aanhef en onder e, Vb van toepassing is.

Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie

Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in en land van herkomst is, hoe eerder de IND kan concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een behandeling staat te wachten in strijd met artikel 3 EVRM.

De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:

  • is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM;

  • behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;

  • komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 290, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;

  • heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.

De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw, aan de hand van vorenstaande volgorde.

Uitzonderlijke situatie

Er is sprake van een uitzonderlijke situatie >als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM aanwezig is (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.

Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;

  • de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

  • de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;

  • de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke situatie.

Systematische blootstelling

Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Kwetsbare minderheidsgroepen

De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep.

Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid, worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).

In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van een risicogroep (zie paragraaf C2/3.2 Vc).

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor daden als hier bedoeld.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen, die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep, in de naaste omgeving van de vreemdeling aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:

  • sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;

  • de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.

Individuele kenmerken

Het individualiseringsvereiste is in alle overige gevallen van toepassing. De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op een behandeling in de zin van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden.

Eerdere confrontatie met wandaden

Indien de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid onder b, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 3.35, tweede lid, VV.

In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit is een gunstigere norm in de zin van artikel 3 van richtlijn 2011/95.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd enkel op grond van de omstandigheid dat een vreemdeling een medische verklaring over zijn trauma heeft overgelegd.

De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Het betreft uitsluitend daden die zijn veroorzaakt door:

  • de autoriteiten van het land van herkomst;

  • door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan;

  • door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.

Uitsluitend de volgende daden kunnen voor de IND aanleiding geven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, te verlenen:

  • de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;

  • substantiële niet-strafrechtelijke detentie van de vreemdeling;

  • marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst;

De IND onderzoekt bij de toets aan de beleidsregel met voornoemde voorwaarden of plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Voor de beoordeling van dit criterium wordt verwezen naar artikel 3.37c VV.

De vreemdeling moet zelf in zijn verklaringen aannemelijk maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat die traumatische gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De bewijslast hiervoor berust bij de vreemdeling.

Het causale verband tussen traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in dit kader ook indien er vóór het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst een regimewisseling in het land van herkomst van de vreemdeling heeft plaatsgevonden.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, als sprake is van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling (zie paragraaf C2/6.1 Vc). Artikel 3.37c VV is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien sprake is van:

  • de derdelandenexceptie als bedoeld in paragraaf C2/6.2.4 Vc en C2/6.2.5 Vc;

  • een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf C2/5 Vc en C2/6 Vc.

Genitale verminking

De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er een reëel risico bestaat op genitale verminking bij vrouwen;

  • artikel 3.37c VV niet van toepassing is;

  • artikel 3.37d VV niet van toepassing is.

De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege een reëel risico op genitale verminking bij vrouwen.

De IND weegt daarbij mee de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.

De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw uitsluitend aan:

  • meisjes, waaronder zij die in Nederland zijn geboren, die bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking; en,

  • de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft verleend.

In afwijking van het voorgaande verleent de IND bij een beroep op vrees voor genitale verminking in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan:

  • de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;

  • de ouder die Nederland inreist nadat de dochter al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw; en,

  • andere familieleden.

Medische omstandigheden

De IND beoordeelt of uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten vreemdeling, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leidt tot schending van artikel 3 EVRM.

De IND beoordeelt, mede op basis van een actueel BMA advies, de omstandigheden aan de hand van de drie volgende criteria.

  • a. het stadium waarin de ziekte zich bevindt (ziekte in vergevorderd en direct levensbedreigend stadium);

  • b. de aanwezigheid van medische zorg in land van herkomst; en,

  • c. de steun van naasten in de sociale omgeving.

ad a.

Indien uit het BMA advies blijkt dat de ziekte van de vreemdeling zich op het moment van de beoordeling niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt concludeert de IND dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals hier bedoeld.

ad b. en c.

Indien er wel sprake is van een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium toetst de IND voor de uitzonderlijke omstandigheden waar de vreemdeling in kan komen te verkeren aan de criteria onder b en c. De medische zorg en steun van naasten, waaronder de familieleden van de vreemdeling, in het land van herkomst worden door de IND beoordeeld in samenhang met het stadium waarin de ziekte zich bevindt. De mogelijkheden voor de benodigde medische behandeling in het land van herkomst volgen uit het BMA advies. De IND beoordeelt de omstandigheid of de familie aan de vreemdeling ondersteuning kan bieden aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling en/of aanvullend onderzoek.

De situatie dat er geen sprake is van ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, maar dat er bij uitblijven van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal optreden kan de IND meewegen in het kader van de beoordeling van artikel 64 Vw.

I

Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

J

Paragraaf C2/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

K

Paragraaf C2/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot C2/4.1 en komt te luiden:

4.1 Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘hoofdpersoon’.

De termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de datum van de beschikking waarin aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de hoofdpersoon Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de hoofdpersoon in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als de hoofdpersoon zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de hoofdpersoon, indien de hoofdpersoon zelf in het kader van nareis Nederland is ingereisd.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner vóór binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen of ouders, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.

Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.

De feitelijke gezinsband van ouders en hun biologische kinderen wordt op dezelfde wijze beoordeeld als beschreven in het reguliere beleid als beschreven in B7/3.2.1 Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin.

Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden, kan worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind vormt een eigen gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Er bestaat enkel een feitelijke gezinsband tussen de hoofdpersoon en een meerderjarig biologisch kind als sprake is van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen ouders en een meerderjarig biologisch kind.

Bij de vaststelling van de afhankelijkheid worden onder meer de volgende omstandigheden betrokken:

  • heeft het meerderjarige kind samengewoond met de hoofdpersoon;

  • is het meerderjarige kind financieel afhankelijk van de hoofdpersoon;

  • is het meerderjarige kind door zijn medische of psychische situatie afhankelijk van de hoofdpersoon.

Als de afhankelijkheid tussen de hoofdpersoon en het meerderjarige biologische kind zodanig bijzonder is dat aangenomen moet worden dat sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid, dan wordt het gezinsleven aangenomen en kan de mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis worden ingewilligd. Indien hiervan geen sprake is, kan de aanvraag worden afgewezen.

De ‘meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid’ wordt niet aangenomen als het meerderjarige kind op zichzelf woont en/of in zijn eigen levensonderhoud voorziet en/of een eigen gezin heeft gesticht.

Niet -biologische (adoptie- en pleeg)kinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de hoofdpersoon en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de hoofdpersoon en het pleegkind. De hoofdpersoon moet dit aannemelijk te maken. Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de hoofdpersoon, wordt onder meer betrokken:

  • de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de hoofdpersoon;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.

In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er geen sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de hoofdpersoon.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de hoofdpersoon is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:

  • de hoofdpersoon documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;

  • de hoofdpersoon aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de hoofdpersoon het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;

  • de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.3 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b,Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de hoofdpersoon Nederland is ingereisd. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten als een partnerschapsrelatie. Een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten, wordt niet gezien als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a of b,Vw, als de hoofdpersoon in Nederland al duurzaam samenleeft met een andere partner.

Samenwoning

De hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner moeten aannemelijk maken dat buiten Nederland al sprake is geweest van samenwoning. Indien buiten Nederland geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/3 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.8 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een hoofdpersoon indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de hoofdpersoon verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

L

Paragraaf C2/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7. Procedurele regels verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Arbeidsmarktbeperking

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de arbeidsmarktbeperking: “Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist”.

Geldigheidsduur

Voor de bepalingen over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verwezen naar artikel 3.105, eerste lid, Vb.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met vijf jaar, tenzij zich één van de gronden van artikel 32 Vw voordoet, van de vreemdeling die vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad op basis van artikel 8, onder c, Vw, maar niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

M

Paragraaf C2/8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.1 De vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid.

Met het intrekken of niet-verlengen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling op grond van artikel 32, beoordeelt de IND de situatie zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend zouden zijn geweest.

Als de IND vaststelt dat een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste gegevens heeft verstrekt of dat over hem door een ander onjuiste gegevens zijn verstrekt, beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw in het bezit moet blijven van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder a Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.

N

Paragraaf C2/8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.3 Gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid

Algemeen

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het misdrijf.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

In C2/6.2.7 Vc is uitgewerkt wanneer sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf zoals bedoeld in artikel 3.105c, tweede lid, onder b, Vb. In aanvulling op het vorenstaande is ook sprake van een bijzonder ernstig misdrijf als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal de norm genoemd in de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb is en het totaal van de straffen of maatregelen ten minste 24 maanden bedraagt.

Een omstandigheid die tot de conclusie kan leiden dat de hiervoor bedoelde vreemdeling geen gevaar vormt voor de gemeenschap, is een aanzienlijk tijdsverloop sinds het uitzitten van de straf zonder dat recidive heeft plaatsgevonden.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 EVRM.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

Internationale instrumenten zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid onder a Vb zijn onder andere:

  • het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest);

  • Het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.

In C2/6.2.7 Vc is uitgewerkt wanneer sprake is van een ernstig misdrijf zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid onder b, Vb. In aanvulling op het vorenstaande is ook is sprake van een ernstig misdrijf als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal de norm genoemd in de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb is en het totaal van de straffen of maatregelen ten minste 18 maanden bedraagt.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw

Artikel 3.86 Vb en paragraaf B1/4.4 Vc zijn van toepassing.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid Vw niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw als:

  • de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op aanvraag is verleend; en

  • de IND concludeert dat hij in zijn land een risico loopt op vervolging; en

  • de vreemdeling niet is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en geen ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’. Paragraaf C2/6.2.7 is van toepassing.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw als:

  • de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op aanvraag is verleend; en

  • de IND concludeert dat hij in zijn land een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM; en

  • de vreemdeling niet is veroordeeld voor een ‘ernstig misdrijf’ en geen ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’. Paragraaf C2/6.2.7 is van toepassing.

In afwijking van vorenstaande trekt de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw wel in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, als de verblijfsvergunning op grond van artikel 28, eerste lid, onder d Vw, ambtshalve is verleend. Als de vreemdeling meent dat hij in zijn land van herkomst een risico loopt op vervolging of een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, dan kan hij daartoe een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

De IND past bovenstaande beleidsregels overeenkomstig toe in het geval de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid onder c of d Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Gevaar voor de nationale veiligheid

Paragraaf B1/4.4 Vc (‘nationale veiligheid’) is van overeenkomstige toepassing.

O

Paragraaf C2/8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.4 De grond voor verlening is komen te vervallen

Algemeen

Als de IND vaststelt dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is komen te vervallen en de wijziging van de omstandigheden ingevolge artikel 3.37e VV een voldoende ingrijpend en niet voorbijgaand karakter hebben onderzoekt de IND in ieder geval:

  • of op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook één of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29, eerste of tweede lid Vw van toepassing waren;

  • of de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste of tweede lid Vw (tenzij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28, eerste lid onder d Vw ambtshalve is verleend);

  • of de vreemdeling dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw kan aanvoeren om te weigeren terug te keren naar zijn land van herkomst; en,

  • of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel III (overgangsrecht) van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Als tenminste één van deze omstandigheden zich voordoet, trekt de IND de verblijfsvergunning niet in.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c Vw, wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan het moment dat de grond voor verlening is komen te vervallen.

Dwingende redenen

Ingevolge artikel 3.37e VV komt de vreemdeling in aanmerking voor dit beleid indien hij voldoet aan beide hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is slachtoffer geweest van wandaden die (mede) hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en,

  • b. de psychologische problematiek van de vreemdeling als gevolg van de wandaden en de positie waarin hij na terugkeer kan komen te verkeren staan aan terugkeer in de weg.

Ad a.

De IND beschouwt de volgende daden als zodanig:

  • verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van de vreemdeling; en,

  • getuige van de gewelddadige dood, verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van naaste familieleden.

Ad b.

De IND neemt aan dat de vreemdeling die geconfronteerd is met een dergelijke wandaad zich in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst als de daders van de wandaad ongestraft blijven in het land van herkomst. De IND beoordeelt hiertoe naar de huidige situatie of daders van de wandaad in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst.

Wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst

De IND geeft in het landgebonden asielbeleid aan of een wijziging in de algemene situatie in (een deel van) een bepaald land een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37e VV.

Vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst

Het enkele feit dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst is niet voldoende voor de IND om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken of niet te verlengen.

Als de IND vaststelt dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw uit vrije wil is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, nodigt de IND de vreemdeling uit om tijdens een gehoor uitleg te geven over de reden, bestemming, duur en verloop van zijn reis. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, in onder toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag, indien een vreemdeling een paspoort van zijn land van herkomst aanvraagt en verkrijgt.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, niet in, indien de vreemdeling met bewijsmiddelen onderbouwt dat artikel 1C Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw in op grond van artikel 32, eerste lid, onder e Vw juncto artikel 3.106 Vb als de huwelijks- of gezinsband is verbroken.

De IND neemt aan dat de huwelijks- of gezinsband is verbroken in de situaties als opgesomd in B7/3.1 en B7/3.2.1.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

De IND concludeert niet dat de grond voor verlening is komen te vervallen alleen vanwege het feit dat de daders van de als traumatiserend aangemerkte gebeurtenis die aan de verlening van de verblijfsgunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening ten grondslag lag, zijn bestraft.

Als de IND constateert dat in het land van herkomst een doeltreffend systeem voor opsporing, vervolging en bestraffing van daders van als traumatiserend aangemerkte gebeurtenissen aanwezig is, kan dit aanleiding geven voor de conclusie dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening is komen te vervallen.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van het wijzigingsbesluit waarmee het categoriaal beschermingsbeleid is beëindigd.

P

Paragraaf C5/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Procedurele regels verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

De vreemdeling kan niet eerder dan vier weken voordat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen.

De vreemdeling moet de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Indien de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan geldt de dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, enkel voor zover:

  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het de vreemdeling niet toe te rekenen is dat hij de aanvraag heeft ingediend tot uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt als ingangsdatum de datum dat de IND de aanvraag heeft ontvangen, uitsluitend als:

  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; en

  • deze vertraging aan de vreemdeling toe te rekenen is.

De IND beoordeelt of de vertraging bij het indienen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling is toe te rekenen.

Als de vreemdeling meer dan zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meent voor verblijf in aanmerking te komen, moet hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

De IND past de artikelen 3.113 Vb en 3.114 Vb niet toe op de behandeling van een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De IND verleent direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is meer dan vijf jaar na het indienen van de aanvraag genomen;

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De IND toetst hierbij of de vreemdeling aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend op of na 1 januari 2005.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend voor 1 januari 2005, dan geldt het inburgeringsvereiste niet en toetst de IND niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb. Zie C2/7 met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.

Arbeidsmarktaantekening

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: “Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist”.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

Als de IND de vreemdeling direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleent, zonder dat de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan is artikel 29, tweede lid, Vw van toepassing.

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

Q

Paragraaf C5/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/8 Vc.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, omdat de wettelijke grondslag van die vergunningen is vervallen.

Voor de beleidsregels met betrekking tot de ontheffingsgrond als bedoeld in artikel 3.107a, tweede lid, onder b, Vb (‘het inburgeringsvereiste’) is paragraaf B1/4.7 Vc van overeenkomstige toepassing.

R

Hoofdstuk C7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

C7 Landgebonden beleid

1. Landgebonden asielbeleid algemeen

Het landgebonden asielbeleid bevat beleidsregels ten aanzien van het land van herkomst van vreemdelingen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend.

Een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land wordt betrokken bij het asielbeleid ten aanzien van dat land.

Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid in de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en betreft geen uitzonderingsregeling.

De opbouw van de paragrafen van dit hoofdstuk wijkt af van de opbouw van de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en is conform de volgorde van toetsing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zie ook paragraaf C1/2 Vc.

Afwijzingsgronden

De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onthouden, indien de omstandigheden genoemd in de paragrafen C2/5 Vc en C2/6 Vc zich voordoen.

2. Het asielbeleid ten aanzien van Afghanistan
2.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Afghanistan geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

2.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen “personal and knowing participation” in de zin van paragraaf C2/6.2.8 Vc aan:

  • onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD

  • de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:

    • a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;

    • b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;

    • c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;

    • d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;

    • e. alle commandanten van een ferq’a; en

    • f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat.

  • hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978-1996:

    • a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;

    • b. de Riasat-e-Makhsous;

    • c. de Operatifi-ye Mahabas.

2.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
2.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Afghanistan niet als land, waarin sprake is van groepsvervolging.

2.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen als risicogroep:

  • a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;

  • b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren;

  • c. homoseksuelen.

2.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
2.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Afghanistan is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

2.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Afghanistan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

2.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende categorieën als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;

  • b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren;

  • c. alleenstaande vrouwen.

ad b.

De IND beschouwt Shiitische moslims gelet op hun situatie in Afghanistan niet als een kwetsbare minderheidsgroep.

De IND beschouwt Afghaanse vreemdelingen die een andere religie dan de islam aanhangen, als een kwetsbare minderheidsgroep, ongeacht uit welk gebied in Afghanistan zij afkomstig zijn.

Een vreemdeling die zich in Nederland heeft bekeerd, komt op grond van de beleidsregels over kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, uitsluitend indien de vreemdeling:

  • afkomstig is uit een gebied in Afghanistan waar hij tot een religieuze minderheid is gaan behoren;

  • in Afghanistan problemen heeft ondervonden om andere redenen dan de nieuwe religie.

ad c.

De IND beschouwt een Afghaanse vrouw uitsluitend als alleenstaand, indien:

  • 1. de huwelijksband met de echtgenoot is verbroken;

  • 2. de vrouw ongehuwd is en de band met het gezin waartoe zij behoorde ten tijde van haar vertrek uit Afghanistan, is verbroken.

ad 2.

De IND beoordeelt in verband met de gezinsband of de vader in het gezin in Afghanistan aanwezig is.

De Afghaanse vrouw moet (indicatief) bewijs overleggen om aan te tonen dat zij alleenstaand is op grond van een verbroken gezinsband. Wanneer dit niet mogelijk is, moet de Afghaanse vrouw aannemelijke verklaringen kunnen afleggen over de verbroken gezinsband.

De IND beschouwt de gezinsband in elk geval als verbroken, indien:

  • de Afghaanse vrouw duurzaam is opgenomen in een ander gezin dan het ouderlijke gezin;

  • de Afghaanse vrouw zelfstandig is gaan wonen;

  • de Afghaanse vrouw een eigen gezin heeft gevormd doordat zij is gehuwd of een relatie is aangegaan.

2.4.4 Individuele kenmerken

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Afghaanse vreemdeling, die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor eerwraak of bloedwraak, indien uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat een niet-gewelddadige oplossing onmogelijk is.

2.5 Bescherming
2.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Bij de beoordeling of de vreemdeling bescherming kan worden geboden in Afghanistan, betrekt de IND in ieder geval het volgende:

  • de omstandigheid dat de centrale autoriteiten van Afghanistan niet in geheel Afghanistan het gezag in handen hebben;

  • de mogelijkheden van de vreemdeling om zich voor bescherming tot de lokale autoriteiten te wenden;

  • het persoonlijke netwerk van de vreemdeling;

  • eventuele niet-gewelddadige oplossingen voor de vreemdeling in eer- en bloedwraakzaken.

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische of religieuze minderheid behoren;

  • homoseksuelen;

  • alleenstaande vrouwen;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.

2.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND neemt ten aanzien van Afghaanse vreemdelingen geen vlucht- en vestigingsalternatief aan binnen Afghanistan.

2.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

2.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Afghanistan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

2.8 Bijzonderheden

Verwesterde vrouwen

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Afghaanse vrouw uitsluitend omdat zij na het vertrek uit Afghanistan een westerse levensstijl heeft aangenomen. De IND neemt namelijk aan dat de vrouw zich bij terugkeer zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De omstandigheid dat een Afghaanse vrouw zich in Afghanistan niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien, vormt voor de IND onvoldoende grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3. Het asielbeleid ten aanzien van Angola
3.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Angola geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

3.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

3.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
3.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Angola niet als land, waarin sprake is van groepsvervolging.

3.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Angola geen risicogroepen aangewezen.

3.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
3.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Angola is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

3.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Angola is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

3.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Angola geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

3.5 Bescherming
3.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

3.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

3.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Angola is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

3.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Angola geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

3.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

4. Het asielbeleid ten aanzien van Armenië
4.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Armenië geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

4.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

4.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
4.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Armenië niet als land, waarin sprake is van groepsvervolging.

4.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Armenië geen risicogroepen aangewezen.

4.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
4.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Armenië is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

4.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Armenië is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

4.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Armenië geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

4.5 Bescherming
4.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

4.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

4.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Armenië is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

4.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Armenië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

4.8 Bijzonderheden

De IND beoordeelt of in de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder i, Vw aan de hand van de vraag of de vreemdeling, onder andere:

  • het staatsburgerschap bezit van één van de republieken van de voormalige Sovjet-Unie; of

  • rechtmatig verblijf heeft (gehad) in één van de republieken van de voormalige Sovjet-Unie.

De algemene voorwaarden in paragraaf C2/6.2.5 Vc zijn van toepassing.

5. Het asielbeleid ten aanzien van Azerbeidzjan
5.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Azerbeidzjan geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

5.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

5.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
5.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Azerbeidzjan niet als land, waarin sprake is van groepsvervolging.

5.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Azerbeidzjan geen risicogroepen aangewezen.

5.4 Foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
5.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Azerbeidzjan is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

5.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Azerbeidzjan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

5.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Azerbeidzjan geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

5.4.4 Bijzonderheden

De vreemdeling kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan;

  • de vreemdeling heeft de Azerbeidjaanse nationaliteit en is gehuwd met of onderhoudt een duurzame relatie met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.

Om in aanmerking te komen voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden uitsluitend alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij in de periode tussen 1988 en 1992 Azerbeidzjan heeft verlaten;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de op dat moment heersende oorlogssituatie reden is geweest voor het vertrek;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt geen andere nationaliteit te hebben verkregen;

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene uitgangspunten van het beleid, zoals vermeld in paragraaf C2/3 Vc.

5.5 Bescherming
5.5.1 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Een vlucht- of vestigingsalternatief is aanwezig in het hoofdgebied van Azerbeidzjan:

  • voor de vreemdeling die behoort tot de Azeri bevolkingsgroep afkomstig uit Nagorny Karabach;

  • de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit Nagorny Karabach, terwijl hij na zijn vertrek uit Nagorny Karabach zonder problemen in het hoofdgebied van Azerbeidzjan heeft verbleven.

Een vlucht- of vestigingsalternatief is aanwezig in Nagorny Karabach:

  • voor de vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep afkomstig uit Azerbeidzjan;

  • de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit het hoofdgebied van Azerbeidzjan, terwijl hij na zijn vertrek uit Azerbeidzjan zonder problemen in Nagorny Karabach heeft verbleven.

De IND acht het tenminste voor de volgende categorieën vreemdelingen niet aannemelijk dat zij bescherming verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • de vreemdeling, van wie de IND heeft geoordeeld dat hij op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de vreemdeling behorend tot de Armeense bevolkingsgroep uit Nagorny Karabach, van wie de IND heeft geconcludeerd dat hij in Nagorny Karabach te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. De vervolging moet uitgaan van de Armeens-Karabachse autoriteiten;

  • de vreemdeling met de Azerbeidjaanse nationaliteit, die gehuwd is met of een duurzame relatie onderhoudt met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.

Bovenstaande beleidsregels zijn ook geldig voor kinderen uit gemengde huwelijken of duurzame relaties. Als het kind verblijft in een gescheiden gezin, toetst de IND de situatie van het kind aan de hand van de bevolkingsgroep van de ouder, bij wie het kind verblijft.

5.5.2 Buitenlands vestigingsalternatief in Armenië

Etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan hebben een buitenlands vestigingsalternatief in Armenië, tenzij:

  • de IND oordeelt dat de vreemdeling, op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de vreemdeling uit Azerbeidzjan een gemengde (huwelijks)relatie onderhoudt met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep;

  • de vreemdelingen afkomstig uit Azerbeidzjan van niet-etnisch Armeense afkomst is.

5.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Azerbeidzjan in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

5.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Azerbeidzjan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

5.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

6. Het asielbeleid ten aanzien van Bosnië Herzegovina
6.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Bosnië Herzegovina geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

6.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

6.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
6.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Bosnië Herzegovina niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

6.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Bosnië Herzegovina geen risicogroepen aangewezen.

6.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
6.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Bosnië Herzegovina is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

6.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Bosnië Herzegovina is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

6.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Bosnië Herzegovina geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

6.5 Bescherming
6.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

6.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

6.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Bosnië Herzegovina is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

6.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Bosnië Herzegovina geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

6.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

7. Het asielbeleid ten aanzien van Burundi
7.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Burundi geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

7.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

7.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
7.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Burundi niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

7.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Burundi geen risicogroepen aangewezen.

7.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
7.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Burundi is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

7.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Burundi is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

7.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Burundi geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

7.5 Bescherming
7.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorie niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

7.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

7.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B8/6 Vc.

Voor Burundi geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

7.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Burundi geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

7.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

8. Het asielbeleid ten aanzien van China
8.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Tibetanen uit China geldt een besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

8.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

8.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
8.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt China niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

8.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot China geen risicogroepen aangewezen.

8.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
8.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In China is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in paragraaf C2/3.3.

8.4.2 Systematische blootstelling aan in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In China is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

8.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot China geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

8.5 Bescherming
8.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

8.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

8.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In China is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

8.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Tibetanen uit China geldt een besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

9. Het asielbeleid ten aanzien van Colombia
9.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Colombia geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

9.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

9.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
9.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Colombia niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

9.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Colombia geen risicogroepen aangewezen.

9.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
9.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Colombia is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

In de regio Valle del Cauca is sprake van een gewapend conflict in de zin van dit artikel. Er is in de regio Valle del Cauca geen sprake van een uitzonderlijke situatie waarin iedere burger bij terugkeer enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM loopt.

9.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Colombia is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

9.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Colombia geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

9.5 Bescherming
9.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

9.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Colombia is geen vlucht- of vestigingsalternatief aanwezig.

9.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Colombia in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

9.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Colombia geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

9.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

10. Het asielbeleid ten aanzien van Congo DRC (Democratische Republiek Congo)
10.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Congo DRC geldt een besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw voor vreemdelingen behorende tot de bevolkingsgroep Tutsi uit de gebieden in het oosten van Congo DRC:

  • de provincies Noord- en Zuid-Kivu;

  • de regio’s Haut- en Bas-Uélé.

10.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

10.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
10.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Congo DRC niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

10.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Congo DRC geen risicogroepen aangewezen.

10.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
10.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Congo DRC is uitsluitend sprake van een uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc in:

  • de provincies Noord- en Zuid-Kivu;

  • de regio’s Haut- en Bas-Uélé.

Voor vreemdelingen van Congolese nationaliteit, afkomstig uit de provincies Noord- en Zuid Kivu en regio’s Haut-en Bas Uélé, is een vestigingsalternatief aanwezig in Kinshasa, indien de vrees een gevolg is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG (zie verder paragraaf C7/10.5.2 Vc).

Voor vreemdelingen uit deze gebieden en behorende tot de bevolkingsgroep Tutsi kan niet worden vastgesteld of er een vestigingsalternatief is in de DRC (zie boven paragraaf C7/10.1 Vc).

10.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Congo DRC is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

10.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot DRC geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

10.5 Bescherming
10.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • homoseksuelen;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

10.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND neemt voor Congo DRC geen vlucht- of vestigingsalternatief aan, indien de IND heeft geconcludeerd dat de vreemdeling op basis van de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden een gegronde vrees voor vervolging heeft.

De IND neemt voor Congo DRC een vestigingsalternatief aan in Kinshasa voor de vreemdeling afkomstig uit een gebied waarvan in paragraaf C7/10.4.1 is vermeld dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, indien de vrees van de vreemdeling niet gebaseerd is op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar alleen een gevolg is van de uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc.

De IND kan niet vaststellen of er voor vreemdelingen uit de provincies Noord- en Zuid-Kivu en de regio’s Haut- en Bas-Uélé en die behoren tot de bevolkingsgroep Tutsi een vestigingsalternatief in de DRC aanwezig is (zie boven paragraaf C7/10.1 Vc).

10.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Congo DRC is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

10.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Congo DRC geldt een besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw voor vreemdelingen behorende tot de bevolkingsgroep Tutsi uit de gebieden in het oosten van Congo DRC:

  • de provincies Noord- en Zuid-Kivu;

  • de regio’s Haut- en Bas-Uélé.

11. Het asielbeleid ten aanzien van Eritrea
11.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Eritrea geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

11.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden

11.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
11.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Eritrea niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

11.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Eritrea geen risicogroepen aangewezen.

11.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
11.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Eritrea is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

11.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Eritrea is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

11.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Eritrea geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

11.4.4 Dienstplichtigen en deserteurs

Vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij zijn gedeserteerd komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun dienstweigering of dienstplichtontduiking in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

11.4.5 Illegale en legale uitreis

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling met de Eritrese nationaliteit, die illegaal Eritrea uitgereisd is.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien de omstandigheden genoemd in de paragrafen C2/5 Vc en C2/6 Vc zich voordoen.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling met de Eritrese nationaliteit, die legaal Eritrea uitgereisd is, tenzij er andere, individuele redenen zijn om de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw te verlenen.

11.5 Bescherming
11.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun geloofsovertuiging gegronde vrees voor vervolging te hebben;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging, tenzij uit individuele verklaringen of algemene bron gebleken is dat wel bescherming kan worden ingeroepen;

  • vreemdelingen met een homoseksuele geaardheid.

11.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Eritrea wordt geen vestigingsalternatief aanwezig geacht voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis.

11.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Eritrea is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

11.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Eritrea geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

11.8 Bijzonderheden

Gedwongen terugkeer van Eritrese vreemdelingen naar Eritrea zal niet plaatsvinden. Aangenomen wordt dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als na illegale uitreis, een risico op schending van artikel 3 EVRM aanwezig is.

Uitgangspunt is echter dat een vreemdeling die legaal, met toestemming van de Eritrese autoriteiten, is uitgereisd, zelfstandig kan terugkeren. Bij deze groep zal dan ook niet op voorhand worden aangenomen dat bij terugkeer naar Eritrea sprake is van een schending van artikel 3 EVRM.

12. Het asielbeleid ten aanzien van Guinee
12.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Guinee geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

12.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden

12.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
12.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Guinee niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

12.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Guinee geen risicogroepen aangewezen.

12.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
12.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Guinee is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

12.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Guinee is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

12.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Guinee geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

12.5 Bescherming
12.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor besnijdenis;

  • homoseksuelen.

12.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

12.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Guinee geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

12.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Guinee geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

12.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

13. Het asielbeleid ten aanzien van Irak
13.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

13.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen “personal and knowing participation” in de zin van paragraaf C2/6.2.8 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst;

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst.

13.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
13.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Iraakse vreemdelingen met een homoseksuele of biseksuele geaardheid en transgenders (verder: LHBT’s) als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

De IND verleent aan Iraakse LHBT’s een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, tenzij de omstandigheden genoemd in de paragrafen C2/5 Vc en C2/6 Vc zich voordoen.

13.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Irak geen risicogroepen aangewezen.

13.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
13.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Irak is geen gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

13.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Irak is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

13.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende groepen als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. Christenen;

  • b. Mandeeërs;

  • c. Yezidi’s;

  • d. Joden;

  • e. Shabak;

  • f. Kaka’i.

ad a.

De IND betrekt bij de beoordeling of een in Nederland tot het christendom bekeerde vreemdeling bij terugkeer een risico loopt op schending van 3 EVRM, ook problemen die de vreemdeling in Irak heeft ondervonden om andere redenen dan de christelijke geloofsovertuiging, maar die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

13.5 Bescherming
13.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • Christenen

  • Mandeeërs

  • Yezidi’s

  • Joden

  • Shabak

  • Kaka’i

Indien vreemdelingen stellen te vrezen voor bloedwraak of vergelijkbare inter-tribale problemen van een andere familie, clan of stam, neemt de IND aan dat zij bescherming kunnen krijgen binnen de eigen familie, clan of stam.

13.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

• De IND neemt ten aanzien van Iraakse vreemdelingen geen vlucht- en vestigingsalternatief aan binnen Irak.

13.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Irak geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

13.8 Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND beschouwt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

14. Het asielbeleid ten aanzien van Iran
14.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Iran geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

14.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

14.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
14.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Iran niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

14.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Iran geen risicogroepen aangewezen.

14.3.3 Christenen, bahai’s en soefi’s

De IND beoordeelt welke handelingen voor de vreemdeling persoonlijk een bijzonder belangrijk onderdeel vormen van zijn geloofsbeleving en waarvan dientengevolge in redelijkheid kan worden aangenomen dat hij die bij terugkeer in Iran zal verrichten. Daarbij zal betrokken worden zijn persoonlijke situatie, de wijze waarop hij in het verleden in Iran uiting heeft gegeven aan zijn religie, hoe hij hieraan in de toekomst in Iran uiting wil geven en hoe hij dit heeft gedaan nadat hij Iran heeft verlaten. De IND zal vervolgens mede aan de hand van de informatie uit het ambtsbericht en hetgeen de vreemdeling in Iran eventueel reeds aan problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn geloofsovertuiging, toetsen of hij bij het verrichten van die specifieke handelingen een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging.

Personen die in Iran reeds problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging

Christenen, bahai’s en soefi’s worden aangemerkt als groep van bijzondere aandacht. Dit betekent dat de IND in het geval van christenen, bahai’s en soefi’s minder eisen stelt aan de aannemelijkheid van het individuele asielrelaas. Dit wil zeggen dat de asielzoeker het gestelde causale verband tussen de ondervonden problemen en zijn geloofsovertuiging met geringe indicaties aannemelijk kan maken. Dit betekent ook dat wanneer de individuele problemen aannemelijk zijn gemaakt, snel zal worden geconcludeerd dat deze problemen ook voldoende zwaarwegend zijn om, behoudens contra-indicaties, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Personen die in Iran geen problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging

Belangrijk bij de beoordeling is dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat in het bijzonder personen die zich hebben bekeerd tot het christendom en openlijk hun geloof (willen) belijden, bijvoorbeeld door het bijwonen van kerkdiensten, als ook personen die (willen) evangeliseren een aanzienlijk risico lopen op vervolging. Asielzoekers die aannemelijk maken dat hun persoonlijke godsdienstuitoefening ingevolge het vorenstaande zal leiden tot vervolging kunnen op die grond in aanmerking kunnen voor een verblijfsvergunning asiel, behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw (zie ook C2/3.2 Vc).

14.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
14.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Iran is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

14.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Iran is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

14.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Iran geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

14.5 Bescherming
14.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

14.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

14.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Iran in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

14.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Iran geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

14.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

15. Het asielbeleid ten aanzien van Ivoorkust
15.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Ivoorkust geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

15.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

15.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
15.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Ivoorkust niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

15.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Ivoorkust geen risicogroepen aangewezen.

15.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
15.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Ivoorkust is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

15.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Ivoorkust is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

15.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Ivoorkust geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

15.5 Bescherming
15.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • etnische minderheden;

  • homoseksuelen;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor besnijdenis;

  • minderjarigen.

15.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

15.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Ivoorkust in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

15.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Ivoorkust geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

15.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

16. Het asielbeleid ten aanzien van Libië
16.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Libië geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

16.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

16.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
16.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Libië niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

16.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Libië geen risicogroepen aangewezen.

16.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
16.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Libië is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

16.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Libië is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

16.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen als kwetsbare minderheidsgroep:

  • homoseksuelen en lesbiennes, biseksuelen en transgenders (LHBT).

16.5 Bescherming
16.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Libië te vrezen heeft voor vervolging of schending van artikel 3 EVRM, verlangt de IND niet dat hij zich tot de Libische autoriteiten wendt voor bescherming.

16.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

16.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Libië geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

16.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Libië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

16.8 Bijzonderheden

De wijzigingen van omstandigheden in Libië hebben, gelet op de informatie uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37 e Vv. De IND zal daarom een aan Libische vreemdelingen verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heroverwegen vanwege de regimewisseling in Libië.

17. Het asielbeleid ten aanzien van Mongolië
17.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Mongolië geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

17.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

17.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
17.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Mongolië niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

17.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Mongolië geen risicogroepen aangewezen.

17.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
17.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Mongolië is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

17.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Mongolië is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

17.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Mongolië geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

17.5 Bescherming
17.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

17.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

17.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Mongolië is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

17.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Mongolië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

17.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

18. Het asielbeleid ten aanzien van Nepal
18.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Nepal geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

18.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

18.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
18.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Nepal niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

18.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Nepal geen risicogroepen aangewezen.

18.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
18.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Nepal is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

18.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Nepal is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

18.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Nepal geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

18.5 Bescherming
18.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • nationale, raciale en etnische minderheden als bedoeld in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal;

  • vrouwen;

  • homoseksuelen.

18.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

18.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Nepal geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

18.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Nepal geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

18.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

19. Het asielbeleid ten aanzien van Nigeria
19.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Nigeria geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

19.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

19.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
19.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Nigeria niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

19.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Nigeria geen risicogroepen aangewezen.

19.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
19.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Nigeria is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

19.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Nigeria is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

19.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Nigeria geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

19.5 Bescherming
19.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorie niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te maken hebben met (eventueel) op de persoon gericht geweld door militante groeperingen.

19.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Nigeria is een vlucht- en vestigingsalternatief voor de volgende categorieën vreemdelingen:

  • a. vrouwen die vrezen voor besnijdenis;

  • b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van militante groeperingen;

  • c. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van de zijde van een geheim genootschap;

  • d. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de noordelijke deelstaten van Nigeria hebben te vrezen voor strafrechtelijke vervolging op grond van de sharia.

Ad a.

Of vrouwen zich kunnen onttrekken aan besnijdenis door zich elders (buiten de eigen leefgemeenschap) te vestigen kan per geval verschillen. Dit is afhankelijk van de vraag in hoeverre vrouwen elders een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Hierbij speelt het sociale netwerk een belangrijke rol. Het sociale netwerk kan bestaan uit de familie- of gezinsleden, maar ook uit andere sociale netwerken zoals verenigingen en kerkgenootschappen.

19.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Nigeria in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

19.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Nigeria geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

19.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

20 Het asielbeleid ten aanzien van Pakistan
20.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Pakistan geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

20.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

20.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
20.3.1 Groepsvervolging in de zin van C2/3.2

De IND beschouwt Pakistan niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

20.3.2 Risicogroepen in de zin van C2/3.2

Ahmadi’s zijn aangewezen als een risicogroep.

20.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
20.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van C2/3.3

In Pakistan is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

20.4.2 Systematische blootstelling in de zin van C2/3.3

In Pakistan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

20.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3

De IND heeft met betrekking tot Pakistan geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

20.5 Bescherming
20.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van C2/6

De IND verlangt van ahmadi’s en christenen niet dat zij zich tot de Pakistaanse autoriteiten wenden voor bescherming om vervolging en/of 3 EVRM schending te voorkomen.

Voor overige personen geldt het algemene beleid in de zin van C2/6 Vc.

20.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van C2/6

Het algemene beleid in de zin van C2/6 is van toepassing.

20.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Pakistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

20.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Pakistan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

20.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

21. Het asielbeleid ten aanzien van Rusland
21.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Rusland geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

21.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

21.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
21.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Rusland niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

21.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Rusland geen risicogroepen aangewezen.

21.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
21.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Rusland is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

21.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Rusland is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

21.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Rusland geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

21.5 Bescherming
21.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

21.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

21.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Rusland in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

21.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Rusland geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

21.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

22. Het asielbeleid ten aanzien van Sierra Leone
22.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Sierra Leone geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

22.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

22.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
22.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Sierra Leone niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

22.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Sierra Leone geen risicogroepen aangewezen.

22.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
22.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sierra Leone is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

22.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sierra Leone is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

22.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Sierra Leone geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

22.5 Bescherming
22.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van geheime genootschappen.

22.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Sierra Leone is een vlucht- en vestigingsalternatief voor de volgende categorieën vreemdelingen:

  • a. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van geheime genootschappen.

Ad a.

Het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, bij vrees voor besnijdenis, wordt per vreemdeling bezien. Bij een meerderjarige vrouwelijke vreemdeling is hierbij van belang of zij aan de controle van haar familie kan ontkomen en hoe zij zich voor haar vertrek uit Sierra Leone heeft kunnen onttrekken aan de besnijdenis.

Van een minderjarige vrouwelijke vreemdeling kan niet worden verlangd dat zij zich elders in Sierra Leone vestigt, wanneer zij hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij zij zich eerder aan besnijdenis heeft kunnen onttrekken.

Ad b.

Van een meerderjarige vreemdeling wordt verwacht dat hij zich aan het lidmaatschap van het geheime genootschap onttrekt door zich elders in Sierra Leone te vestigen. Van een minderjarige vreemdeling wordt niet verlangd dat de vreemdeling zich elders in Sierra Leone vestigt, wanneer de vreemdeling hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij de vreemdeling zich eerder aan het lidmaatschap van een geheim genootschap heeft kunnen onttrekken.

22.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Sierra Leone is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

22.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Sierra Leone geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

22.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

23. Het asielbeleid ten aanzien van Somalië
23.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Somalië geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

23.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

23.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
23.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Somalië niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

23.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Somalië geen risicogroepen aangewezen.

23.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
23.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Somalië (inclusief Mogadishu) is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG die heeft gegolden ten aanzien van personen afkomstig uit Mogadishu. De IND zal niet eerder overgaan tot intrekking, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).

De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

23.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Somalië is geen sprake van systematische blootstelling van een specifieke groep aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar. De IND zal niet eerder overgaan tot intrekking, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).

De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

23.4.3 Alleenstaande vrouwen

Een alleenstaande vrouw kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Somalië.

De IND beschouwt een vrouw in ieder geval als alleenstaand, indien:

  • de huwelijksband met de echtgenoot is verbroken;

  • zij ongehuwd is en de gezinsband waartoe zij behoorde ten tijde van haar vertrek uit Somalië is verbroken.

23.4.4 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Somalië geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

23.4.5 Individuele kenmerken

De IND verleent in ieder geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië, indien de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is afkomstig is uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of dit gebied uitsluitend kan bereiken via een gebied dat onder de controle staat van Al-Shabaab;

  • b. de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij zich niet heeft kunnen kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab.

Deze opsomming is cumulatief.

Ad a.

Het moment van beoordelen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepalend voor de vraag of een gebied onder controle staat van Al-Shabaab.

Ad b.

De IND betrekt bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab in ieder geval de volgende aspecten:

  • de ervaringen van de vreemdeling met het leven onder de regels van Al-Shabaab;

  • de omstandigheid dat vreemdeling al dan niet recentelijk is vetrokken;

  • de mate waarin de vreemdeling vanwege verwestersing de negatieve aandacht van Al-Shabaab kan wekken, voor zover de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab.

Doordat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab, is het voor de terugkeer naar Mogadishu niet noodzakelijk dat de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab.

Bij de beoordeling of het verblijf in Nederland bij een individuele Somalische vreemdeling heeft geleid tot een verwestersing waarbij een of meer specifieke kenmerken bij terugkeer feitelijk niet meer verborgen kunnen worden gehouden, spelen in ieder geval de volgende elementen een rol:

  • de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland; hierbij geldt als uitgangspunt dat bij vreemdelingen die meerderjarig waren toen zij Nederland inreisden en die minder dan tien jaar in Nederland hebben verbleven, in beginsel niet wordt aangenomen dat er sprake is van verwestersing;

  • de leeftijd bij aankomst in Nederland; zo zal van een vreemdeling die minderjarig was bij inreis, in Nederland onderwijs genoten heeft en meerdere van zijn vormende jaren (de leerplichtige periode) in Nederland heeft doorgebracht eerder kunnen worden aangenomen dat er sprake is van verwestersing. Hierbij wordt tevens het aantal vormende jaren betrokken dat de vreemdeling in Somalië heeft doorgebracht;

  • de mate waarin de vreemdeling de Nederlandse taal beheerst;

  • de mate waarin de vreemdeling deelneemt aan de Nederlandse samenleving.

23.5 Bescherming
23.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND verlangt van vreemdelingen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië niet dat zij zich tot de (lokale) autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

De IND acht het voor de volgende categorieën vreemdelingen in ieder geval niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling in Somalië (inclusief Noord-Somalië) mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor besnijdenis.

23.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Somalië is geen sprake van een binnenlands vlucht- en of/vestigingsalternatief, tenzij de vreemdeling onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden tenminste zes maanden voorafgaand aan zijn vertrek heeft verbleven in:

  • Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;

  • Somaliland, in de periode vanaf 1997;

  • Sool; of

  • Sanaag.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich in het desbetreffende gebied onder de bescherming van zijn clan kan stellen.

Uitzonderingen voor wie geen vestigingsalternatief geldt in Somalië (inclusief Noord-Somalië) zijn in ieder geval:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor besnijdenis.

23.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Somalië in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

23.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Somalië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

23.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

24. Het asielbeleid ten aanzien van Sri Lanka
24.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Sri Lanka geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

24.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

24.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
24.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Sri Lanka niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

24.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Sri Lanka geen risicogroepen aangewezen.

24.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
24.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sri Lanka is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

24.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sri Lanka is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

24.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Sri Lanka geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

24.4.4 Tamils

De IND beoordeelt een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw van Srilankaanse Tamils mede aan de hand van de door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren. De genoemde risicofactoren vormen geen checklisten en zijn niet uitputtend bedoeld. Iedere genoemde individuele risicofactor hoeft op zich geen aanleiding te geven om er van uit te gaan dat er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Colombo. Zij kunnen dit wel cumulatief zijn in combinatie met enkele andere risicofactoren.

De door het Europese Hof van de Rechten van de Mens, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka, zijn:

  • de vreemdeling is bij de Srilankaanse autoriteiten bekend als lid van de LTTE of wordt verdacht van deelname aan activiteiten voor de LTTE;

  • de vreemdeling heeft een strafblad of er is een arrestatiebevel uitgevaardigd ten name van de vreemdeling;

  • de vreemdeling si uit de gevangenis ontsnapt of op borgtocht vrijgelaten;

  • de vreemdeling heeft een bekentenis of een soortgelijke verklaring ondertekend;

  • de vreemdeling is door de Srilankaanse autoriteiten gevraagd om informant te worden;

  • de vreemdeling heeft littekens;

  • de vreemdeling moet naar Sri Lanka terugkeren vanuit Londen of een andere stad waar fondsen worden geworven voor de LTTE;

  • de vreemdeling heeft Sri Lanka op illegale wijze verlaten;

  • de vreemdeling is niet in het bezit van een identiteitsbewijs;

  • de Srilankaanse autoriteiten zijn ervan op de hoogte geraakt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend in het buitenland;

  • familieleden van de vreemdeling zijn actief voor de LTTE en de Srilankaanse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte.

24.5 Bescherming
24.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • homoseksuelen; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

24.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

24.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Sri Lanka geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

24.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Sri Lanka geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

24.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

25. Het asielbeleid ten aanzien van Sudan
25.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Sudan geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

25.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

25.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
25.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Sudan niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

25.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Sudan uitsluitend de volgende risicogroepen aangewezen:

  • vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);

  • vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba;

  • vreemdeling, die (vermeend) aanhanger is van SPLM/Noord in Sudan.

25.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
25.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sudan is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM voor:

  • Vreemdelingen afkomstig uit Noord- en Zuid-Darfur;

  • Vreemdelingen afkomstig uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.

De uitzonderlijke situatie van artikel 15c van richtlijn 2004/83 EG is niet gerelateerd aan individuele vrees.

Een vreemdeling afkomstig uit Noord en Zuid-Darfur en uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile kan een vestigingsalternatief in een ander deel van Sudan hebben, wanneer de dreiging waaraan de vreemdeling wordt blootgesteld niet op de vreemdeling is gericht, maar uitsluitend een gevolg is van extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2004/83 EG.

Dit vestigingsalternatief geldt niet voor de vreemdeling, die:

  • behoort tot de niet-Arabische bevolkingsgroep uit Noord- en Zuid-Darfur;

  • behoort tot de bevolkingsgroep van de Nuba;

  • (vermeend) aanhanger is van SPLM/Noord in Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling tenminste zes maanden zonder problemen heeft verbleven in de gebieden waar geen sprake is van een uitzonderlijke situatie.

25.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sudan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

25.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend als kwetsbare minderheidsgroep:

  • vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);

  • vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba.

25.5 Bescherming
25.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De autoriteiten en/of internationale organisaties in Sudan bieden in ieder geval geen bescherming aan de volgende categorieën vreemdelingen:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);

  • vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba;

  • vreemdelingen, die (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Sudan.

25.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND werpt een vlucht- of vestigingsalternatief niet tegen, behoudens de situatie als vermeld in paragraaf C7/25.4.1 Vc.

25.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Sudan in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

25.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Sudan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

25.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

26. Het asielbeleid ten aanzien van Syrië
26.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Syrië geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

26.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

26.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
26.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Syrië niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

26.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Syrië geen risicogroepen aangewezen.

26.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
26.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Syrië is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

26.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Syrië is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

26.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Syrië geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

26.4.4 Vreemdelingen die geen actieve aanhanger zijn van het regime

De IND acht het aannemelijk dat vreemdelingen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Een vreemdeling uit Syrië komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw, indien de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw;

  • de vreemdeling is geen actieve aanhanger van het regime;

  • er is geen sprake van de omstandigheden genoemd in de paragrafen C2/5 Vc en C2/6 Vc die het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de weg staan.

26.5 Bescherming
26.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

26.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

26.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Syrië geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

26.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Syrië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

26.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

27. Het asielbeleid ten aanzien van Turkije
27.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Turkije geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

27.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

27.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
27.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Turkije niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

27.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Turkije geen risicogroepen aangewezen.

27.3.3 Vervolging vanwege dienstweigering of desertie

Het algemene beleid, in de zin van paragraaf C2/4.1 Vc is van toepassing.

De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling zijn dienstplicht heeft afgekocht;

  • de vreemdeling vrijgesteld is van zijn dienstplicht.

27.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
27.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Turkije is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

27.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Niet van toepassing.

27.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Turkije geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

27.5 Bescherming
27.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

27.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

27.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Turkije is adequate opvang beschikbaar in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

27.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Turkije geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

27.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

S

Het model M35-O Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 december 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

BIJLAGE 1

Model M35-O Kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag

Met dit formulier kunt u de IND laten weten dat u opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wilt indienen.

Voor wie is dit formulier?

U bevindt zich in Nederland. U heeft eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland. Die aanvraag is afgewezen of die aanvraag is ingewilligd, maar de aan u verleende verblijfsvergunning is ingetrokken. Nu wilt u opnieuw een asielaanvraag indienen in Nederland. Bijvoorbeeld omdat uw persoonlijke situatie is gewijzigd of omdat u nieuwe informatie heeft waaruit blijkt dat terugkeer naar uw land van herkomst voor u niet veilig is. Voordat u opnieuw een asielaanvraag kunt indienen, moet u de IND daarvan eerst schriftelijk op de hoogte brengen. Dat doet u met dit formulier.

Dit formulier is géén aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Met dit formulier geeft u alleen aan dat u opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wilt indienen. Uw aanvraag dient u pas daadwerkelijk in nadat u daarvoor een uitnodiging heeft ontvangen van de IND.

Dit formulier is géén bewijs van rechtmatig verblijf.

U vult dit formulier niet in als:

  • uw vorige (laatste) asielaanvraag is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet en deze afwijzingsgrond niet meer van toepassing is;

  • uw vorige (laatste) asielaanvraag is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid onder a van de Vreemdelingenwet en u bent teruggekeerd naar of overdragen aan het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielaanvraag;

  • u na afwijzing van uw vorige (laatste) asielaanvraag of na intrekking van uw verblijfsvergunning aantoonbaar (op vertoon van originele (reis)documenten en -bescheiden) bent teruggekeerd naar uw land van herkomst.

In deze situaties moet u zich in persoon melden bij de aanmeldunit in Ter Apel.

Ook vult u dit formulier niet in als u in vreemdelingenbewaring (artikel 59 Vreemdelingenwet) of grensdetentie (artikel 6 Vreemdelingenwet) of strafrechtelijke detentie zit en een tweede of opvolgende asielaanvraag wilt indienen. In dat geval kunt u uw wens om een aanvraag in te dienen kenbaar maken op de locatie waar u verblijft of via uw gemachtigde.

Hoe vult u dit formulier in?

Stuur dit formulier pas op als u het samen met uw advocaat heeft ingevuld en de originele documenten en bewijsmiddelen die onder punt 3 van dit formulier worden genoemd heeft verzameld. Heeft u geen advocaat meer? Dan kunt u contact opnemen met de balie van de Raad voor Rechtsbijstand bij voorkeur per mail via Acterapel@rvr.org (in het Nederlands) of door te bellen naar 0599 – 822189. Dit telefoonnummer is bereikbaar op werkdagen van 10.00 tot 12.00 uur en van 14.00 tot 16.00 uur. De Raad voor Rechtsbijstand brengt u dan in contact met een advocaat die u kan helpen met het invullen van dit formulier en die u kan bijstaan tijdens uw asielprocedure. De hulp door een advocaat is gratis.

U moet dit formulier in het Nederlands invullen.

Maakt u deel uit van een gezin en willen meerdere gezinsleden opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen? Dan moet ieder gezinslid van 15 jaar of ouder een eigen formulier invullen. Voor kinderen jonger dan 15 jaar hoeft geen apart formulier ingevuld te worden, tenzij zij zelfstandige asielmotieven hebben. Wel moeten de persoonsgegevens van kinderen jonger dan 15 jaar vermeld worden in bijlage I bij het formulier van één van de ouders.

Stuur het formulier pas op als deze volledig is ingevuld en u alle gevraagde (originele) documenten en bewijsmiddelen heeft bijgevoegd. Als het formulier niet compleet is, kan de IND de aanvraag die u wilt indienen niet goed voorbereiden en beoordelen.

Van (originele) documenten en bewijsmiddelen ontvangt u een bewijs van ontvangst. Originele documenten krijgt u terug als het onderzoek naar de authenticiteit ervan is afgerond en de aanvraag is ingewilligd of – als de aanvraag is afgewezen – bij terugkeer. Valse of vervalste documenten worden niet teruggegeven.

Hoe verloopt de procedure?

Nadat de IND dit formulier heeft ontvangen en heeft beoordeeld op volledigheid, ontvangt u van de IND een uitnodiging om de asielaanvraag op een IND aanmeldcentrum te komen indienen. Dit kan zijn in Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar. De IND streeft ernaar u een aanvraag te laten indienen binnen twee weken na ontvangst van het formulier, maar kan dit niet garanderen.

Als u het formulier niet volledig heeft ingevuld, (originele) documenten of bewijsmiddelen ontbreken of de door u verstrekte informatie niet duidelijk is, kan de IND contact met u opnemen en vragen om aanvullende informatie, documenten of bewijsmiddelen.

Op de afgesproken dag en het afgesproken tijdstip meldt u zich met al uw bagage op het afgesproken IND aanmeldcentrum. Daar zal de IND eerst uw identiteit controleren. Dat gebeurt aan de hand van uw documenten en uw vingerafdrukken. Nadat uw identiteit is gecontroleerd, kunt u de asielaanvraag ondertekenen en heeft u een gesprek (gehoor) met een IND-medewerker. Dat gehoor vindt plaats met behulp van een tolk. Tijdens dit gehoor zal niet uw hele asielrelaas opnieuw worden besproken; dat is tijdens uw vorige procedure al gebeurd. Wel zal de IND medewerker vragen stellen over de nieuwe feiten en omstandigheden die voor u reden zijn om opnieuw een asielaanvraag in te dienen.

Met ‘nieuwe feiten en omstandigheden’ wordt bedoeld: nieuw bekend geworden informatie die in uw vorige asielprocedure niet door u is ingebracht en die u redelijkerwijs ook niet eerder had kunnen inbrengen. Daarbij kunt u denken aan gebeurtenissen of wijzigingen in uw situatie of in uw land van herkomst die zich na de beslissing op uw vorige asielaanvraag hebben voorgedaan. Ook kan er sprake zijn van een beleidswijziging of rechtelijke uitspraak die betrekking heeft op uw situatie.

Nadat het gehoor heeft plaatsgevonden wordt op diezelfde dag beoordeeld of uw aanvraag wordt ingewilligd, wordt afgewezen of dat verder onderzoek nodig is.

A. Inwilliging

Als uw aanvraag wordt ingewilligd, krijgt u diezelfde dag naast het rapport van gehoor een inwilligende beschikking uitgereikt

B. Afwijzing

Als uw aanvraag wordt afgewezen, krijgt u diezelfde dag (dag 1) naast het rapport van gehoor een voornemen tot afwijzing uitgereikt. Het rapport van gehoor en het voornemen kunt u de volgende dag (dag 2) bespreken met uw advocaat. Die kan namens u een schriftelijke reactie (zienswijze) geven op het voorgenomen besluit en tevens nadere gegevens verstrekken. Uiterlijk op de derde dag (dag 3) hoort u of de IND uw aanvraag definitief heeft afgewezen, alsnog heeft ingewilligd of dat toch nog nader onderzoek nodig is. Wordt uw aanvraag afgewezen? Dan wordt u geïnformeerd over de mogelijkheid om hiertegen in beroep te gaan.

C. Nader onderzoek

Als er nader onderzoek nodig is, dan wordt uw aanvraag verder behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. Meer informatie hierover ontvangt u in het aanmeldcentrum.

Tijdens de algemene of verlengde asielprocedure heeft u recht op opvang tot het moment dat de IND op uw aanvraag heeft beslist. Wordt uw aanvraag ingewilligd, dan houdt u recht op opvang tot het moment dat u een woning toegewezen heeft gekregen. In de uitnodigingsbrief staat aangegeven waar u zich de dag voorafgaand aan uw afspraak kunt melden voor opvang.

Let op!

De IND beoordeelt bij een tweede of volgende asielaanvraag alleen of u in aanmerking komt voor bescherming op één van de asielgronden. De IND beoordeelt niet of u in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (humanitaire gronden) of uitstel van vertrek op medische gronden (artikel 64 Vreemdelingenwet). Als u in aanmerking wilt komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van bijvoorbeeld het buitenschuldbeleid of voor uitstel van vertrek op medische gronden? Dan moet u hiervoor een ander (aanvraag)formulier invullen. U vindt deze formulieren via de klantdienstwijzer op www.ind.nl

Wilt u meer informatie?

Kijk dan op de website van de IND: www.ind.nl . U kunt ook bellen met de IND. Het telefoonnummer is 0900 1234561 (€ 0,10 p.m. plus eventueel de kosten voor het bellen met een mobiele telefoon), bereikbaar op werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur. Vanuit het buitenland belt u +31 20 889 3045 (dit nummer is vanuit Nederland niet bereikbaar).

Kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag

Bijlage I bij Kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 22 februari 2011 heeft de toenmalige Minister voor Immigratie en Asiel in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1400) maatregelen aangekondigd om de toelatingsprocedures te stroomlijnen. Deze maatregelen zijn nader uitwerkt in de brief aan de Tweede Kamer van 22 mei 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 19 637, nr. 1532). De belangrijkste maatregelen zijn:

  • herschikking asielgronden;

  • aanpassingen in de eerste asielprocedure;

  • aanpassingen in de eerste humanitair-reguliere procedure;

  • aanpassingen in vervolgprocedures (asiel en regulier);

  • versnellen van de doorlooptijden;

  • leges bij vervanging verblijfsdocument asiel.

Op 12 april 2013 heeft de Staatsecretaris voor Veiligheid en Justitie in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1654) aangekondigd dat genoemde maatregelen niet als één pakket ingevoerd zullen worden. In die brief werd voorzien dat de maatregelen die betrekking hebben op de asielprocedure (voor het grootste gedeelte) in het najaar van 2013 ingevoerd zouden worden. Dat is 1 januari 2014 geworden.

Deze aangekondigde maatregelen hebben geleid tot aanpassingen van de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en het Voorschrift Vreemdelingen. Met deze wijziging van de Vreemdelingencirculaire worden de aanpassingen in de hogere regelgeving verder uitgewerkt in beleidsregels, voor zover deze nu in werking treden.

ARTIKELSGEWIJS

A

In deze paragraaf zijn redactionele wijzigingen aangebracht.

B, C en S

Deze paragrafen zijn aangepast naar aanleiding van de maatregel ‘versnellen van de Dublinprocedure’ en de introductie van de ééndagstoets asiel bij tweede of opvolgende asielaanvragen’.

In artikel 118a Vb is geregeld dat wanneer de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling moet worden afgewezen op een van de imperatieve afwijzingsgronden genoemd in artikel 30, eerste lid, Vw, het nader gehoor achterwege gelaten kan worden. De algemene asielprocedure telt in dat geval in beginsel slechts zes dagen. De IND stelt de vreemdeling tijdens het eerste gehoor in de gelegenheid om eventuele bezwaren tegen de afdoening op grond van artikel 30, eerste lid, Vw naar voren te brengen. Voor Dublinzaken betekent dit dat het nader gehoor (ook wel dublingehoor genoemd) achterwege wordt gelaten en dat de vreemdeling tijdens het eerste gehoor eventuele bezwaren tegen de overdracht aan een andere lidstaat kan inbrengen. Het nader gehoor wordt niet achterwege gelaten wanneer pas tijdens of na het eerste gehoor aan het licht komt dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw.

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. In afwijking van de algemene asielprocedure, worden tweede of opvolgende aanvragen op grond van artikel 3.118b, tweede lid Vb behandeld in de ééndagstoets asiel. Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in die procedure kan worden beoordeeld, dan kan de IND besluiten het onderzoek voort te zetten in de algemene of de verlengde asielprocedure. Dit is geregeld in artikel 3.118b, derde tot en met zesde lid Vb. De algemene asielprocedure telt in dat geval in beginsel slechts zes dagen. In deze paragrafen worden regels gegeven omtrent de ééndagstoets asiel en de daaraan voorafgaande schriftelijke kennisgeving. Voor deze schriftelijke kennisgeving is model M35-O ontwikkeld (bijlage 1).

D

Deze paragraaf bevat beleidsregels omtrent de uitreiking van het voornemen tijdens de algemene asielprocedure. De wijziging van artikel 3.114, eerste lid, Vb maakt het mogelijk om het voornemen voortaan te verzenden naar de gemachtigde van de vreemdeling (in plaats van uitreiking in persoon). In een aantal uitzonderingsgevallen zal het voornemen aan de vreemdeling nog wel in persoon worden uitgereikt. Tevens zijn in deze paragraaf redactionele wijzigingen aangebracht.

E en G

In deze paragrafen zijn redactionele wijzigingen aangebracht.

H en I

Deze paragraaf is gewijzigd vanwege de maatregel ‘herschikking asielgronden’. In de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 293, nr 3) is de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van artikel 29, eerste lid, onder c Vw komen te vervallen. Zie eerder genoemde kamerbrieven en de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening. Onder andere wordt hierin verwezen naar de Europese ontwikkelingen die richtinggevend zijn om deze nationale verleningsgrond te laten vervallen. Gedeeltelijk wordt het beleidskader van onderdeel c van artikel 29, eerste lid, Vw ondergebracht in het reguliere toelatingsbeleid. Zie hiervoor de aanpassing van deel B Vc per separaat WBV. Als gevolg van deze wetswijziging komt paragraaf C2/4.1 Vc geheel te vervallen.

Deze paragraaf is voorts gewijzigd ingevolge de op 19 november 2013 door de Eerste Kamer aangenomen motie (EK 33.293, G) in het kader van het voorstel ‘herschikken gronden voor asielverlening’ tot wijziging van de Vreemdelingwet 2000.

J

Met de wetswijziging genoemd onder H en I is ook de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van artikel 29, eerste lid, onder d Vw komen te vervallen. Als gevolg hiervan komt paragraaf C2/4.2 Vc geheel te vervallen.

F en K

Met de wetswijziging genoemd onder H en I zijn de gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van artikel 29, eerste lid, onder e en f Vw ondergebracht in het nieuwe artikel 29, tweede lid onder a en b Vw en is in artikel 29, tweede lid onder c Vw een wettelijke grondslag opgenomen voor verlening van een afgeleide verblijfsvergunning aan de ouders van een minderjarige vreemdeling. Tevens regelt deze wetswijziging de bevoegdheid om de afgeleide verblijfsvergunning ambtshalve te verlenen. Deze wijzigingen hebben tot doel de nareisprocedure eenvoudiger en daarmee efficiënter te maken.

De wijzigingen betreffen verder de uitvoering van het amendement Azmani dat regelt dat een afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden die is verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, wordt ingetrokken als het huwelijk wordt verbroken of als een kind binnen een jaar na vergunningverlening zelfstandig gaat wonen en in eigen onderhoud gaat voorzien. Met deze wijziging is beoogd het onderscheid tussen asiel en regulier te verkleinen als het gaat om het verbreken van de gezinsband.

L

Op grond van de wetswijziging genoemd onder H en I mag de IND leges heffen in het geval het document waaruit het rechtmatig verblijf van de vreemdeling op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd blijkt, wordt vermist, verloren is gegaan of voor identificatie ondeugdelijk is geworden. In deze paragraaf zijn nadere beleidsregels opgenomen omtrent het indienen van een aanvraag om vervanging van een dergelijk document.

M

In deze paragraaf zijn redactionele wijzigingen aangebracht.

N, O en Q

De wijzigingen houden verband met het overgangsrecht als geformuleerd in artikel III van de wetswijziging genoemd onder H. De wijziging regelt dat houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die vóór de inwerkingtreding van de wetswijziging is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d Vw, en die nadien een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd danwel een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen, niet zal worden tegengeworpen dat de grond voor verlening als gevolg van deze wetswijziging is komen te vervallen. Daarnaast zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht en zijn enkele zinnen toegevoegd die ten onrechte zijn weggevallen in WBV 2012/25.

P

Per 1 juni 2013 is de Wet nationale visa (ook wel MVV-wet genoemd) ingevoerd. Deze wet maakt het mogelijk dat de IND op grond van artikel 37, tweede lid, Vw, leges mag heffen in het geval het document waaruit het rechtmatig verblijf van de vreemdeling op basis van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd blijkt, wordt vermist, verloren is gegaan of voor identificatie ondeugdelijk is geworden. In deze paragraaf zijn nadere beleidsregels opgenomen omtrent het indienen van een aanvraag om vervanging van een dergelijk document.

R

De wijzigingen betreffen de consequenties voor het landenbeleid van de onder H en I geschrapte onderdelen c en d van artikel 29, eerste lid, Vw.

Tevens zijn de paragrafen over adequate opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen aangepast omdat sinds de inwerkingtreding van de herijking van het amv-beleid per 1 juni 2013 de beoordeling of er adequate opvang is niet meer alleen bij de IND ligt maar ook bij de DT&V.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven