Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 september 2013, nummer WBN 2013/5, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecetaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN) en de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

6-4 Toelichting ad artikel 6, vierde lid, HRWN komt te luiden:

6-4 Toelichting ad artikel 6, vierde lid

Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.

De optieverklaring wordt niet bevestigd als op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Dit is een imperatieve weigeringgrond. De burgemeester heeft geen beleidsvrijheid. Dit volgt uit de tekst van de wet.

Bij de beoordeling of ernstige vermoedens bestaan, hanteert de burgemeester, om redenen van rechtszekerheid en gelijke behandeling, dezelfde normen als bij naturalisatie (zie de Nota van toelichting bij artikel 10 van het Besluit van 15 april 2002 (Stb. 231) tot uitvoering van de artikelen 21 en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap). Deze normen (het beleidskader) staan beschreven in de toelichting op artikel 9, eerste lid onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap in deze Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

De burgemeester is verplicht de normen die in de Handleiding bij artikel 9, eerste lid, onder a RWN worden beschreven, toe te passen. Dit volgt uit de RWN en de daarop gebaseerde regelgeving. Op grond van artikel 21 RWN kunnen bij algemene maatregel van rijksbestuur onder meer nadere voorschriften worden gesteld betreffende de administratieve behandeling van verkrijging en verlening van het Nederlanderschap. Deze algemene maatregel van rijksbestuur is het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN). In artikel 10, tweede lid van het BvvN is opgenomen dat de burgemeester onderzoekt of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de RWN, jegens de optant of de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd, als zij zestien jaar of ouder zijn. In het BvvN is vervolgens bepaald dat bij ministeriele regeling nadere regels kunnen worden gesteld in de uitvoering van dit besluit. Deze ministeriele regeling is de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN). In artikel 2 van de RvvN is onder meer opgenomen dat, tenzij in de regeling anders is bepaald, de uitvoeringsautoriteit de hem in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap opgedragen werkzaamheden uitvoert in overeenstemming met de Handleiding, alsmede met de nadere instructies terzake die in het betreffende Rijksdeel gelden. In de regeling is op dit punt niets anders bepaald. Dit betekent dat de burgemeester de richtlijnen zoals deze beschreven staan bij artikel 9, eerste lid, onder a RWN moet volgen. Om ongelijkheid tussen gemeenten te voorkomen is het van belang dat de normen ook strikt worden toegepast.

Iedere optant moet door middel van een verklaring verblijf en gedrag (model 1.14) schriftelijk verklaren dat hij, of één van de in de verklaring genoemde personen van zestien jaar of ouder, al dan niet in aanraking is geweest met politie en justitie én niet polygaam gehuwd zijn.

Weigering van de optiebevestiging wegens meervoudige huwelijken

Op 1 januari 2012 is de Wet Conflictenrecht Huwelijk (WCH) vervallen. Vanaf die datum is artikel 10:27 BW tot en met artikel 10:53 BW van toepassing.

Optanten worden door de RWN impliciet geacht ingeburgerd te zijn; daarom stelt de wet niet expliciet aan hen een aanvullend inburgeringsvereiste. Wel mag van een optant des te meer worden verwacht dat zijn persoonlijke situatie in overeenstemming is met de Nederlandse openbare orde. Op het moment dat hij het Nederlanderschap verkrijgt, is de Nederlandse rechtssfeer volledig op hem van toepassing. Daarmee komt een einde aan de noodzaak van erkenning van een huwelijk dat naar Nederlands recht niet zou bestaan. Het is in strijd met de openbare orde om met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden te zijn. Iemand die met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden is, kan derhalve het Nederlanderschap niet verkrijgen. Er is dan sprake van gevaar voor de civielrechtelijke openbare orde.

De Nederlandse openbare orde verzet zich tegen het polygaam gehuwd zijn van Nederlanders. Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW. Dit artikel bepaalt dat een persoon slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden kan zijn. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:29 BW. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen. De Nederlandse openbare orde verzet zich daarmee tevens tegen het bestaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap zou verkrijgen.

In geval van het bestaan van meervoudige huwelijken (polygaam gehuwd) is de persoonlijke situatie van de optant niet in overeenstemming met de Nederlandse civielrechtelijke openbare orde en wordt op die grond de optiebevestiging geweigerd.

De vraag of een optant mogelijk polygaam gehuwd is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van deze landen bijlage 1 bij dit artikellid.

Erkenning van echtscheiding

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht echtscheiding (WCE) vervallen. Vanaf die datum is artikel 10:54 tot en met artikel 10:59 BW van toepassing.

Artikel 10:58 BW geeft onder meer aan dat een in het buitenland uitgesproken verstoting in Nederland slechts dan als rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk wordt aangemerkt, dus: eerst dan naar Nederlands recht kan worden erkend, als de verstoting onherroepelijk is. Bovendien moet de vrouw met de verstoting (uitdrukkelijk of stilzwijgend) hebben ingestemd of zich bij de verstoting hebben neergelegd. Dit kan blijken uit bijvoorbeeld een bewijs van verstotingshandeling (waaruit de instemming van de vrouw kan worden afgeleid), een bewijs van instemming of berusting, een bewijs dat de ex-echtgenote is hertrouwd of een huwelijksakte van de man betreffende een huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. Als bewijs dat een polygaam huwelijk niet meer in stand is, kan ook de overlijdensakte van de verstoten vrouw worden overgelegd. Verstotingen van vóór de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht echtscheiding worden analoog behandeld.

Verstoting

Als de optant de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de burgemeester aan de hand van de gegevens in de GBA nagaan of sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de GBA blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar Nederlands recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van optant om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenoot heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting. De burgemeester zal bij het afleggen van een optieverklaring aan een optant als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de GBA zijn opgenomen. Als dat het geval is, zal aan de hand van de door optant overgelegde documenten moeten worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar Nederlands recht erkende wijze.

Beoordeling buitenlandse verstotingsakten

Bij de behandeling van een optieverklaring kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de GBA van buitenlandse verstotingsakten. Het blijkt namelijk dat bij de inschrijving in de GBA van eenzijdige verstotingen vóór 10 april 1981 (inwerkingtreding van de WCE) veelal is nagelaten na te gaan of de vrouw met de verstoting heeft ingestemd dan wel zich daarbij heeft neergelegd. De omstandigheid dat een verstoting van vóór 10 april 1981 in de GBA staat ingeschreven als ontbinding van een huwelijk levert dan ook geen bewijs op dat de verstoting rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de ongeldigheid van een verstoting jaren na inschrijving alsnog aan de betrokken persoon wordt tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo’n lange tijd nog een bewijs van de berusting van de vrouw te verkrijgen. De burgemeester dient steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van de door het IPR gestelde criteria te toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.

Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid volgens artikel 10:58 BW van een eenzijdige verstoting

Een ontbinding van het huwelijk die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen wordt in Nederland erkend als:

  • 1. er, conform het nationale recht van één van de echtgenoten, een verstotingsakte is opgemaakt in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door het consulaat van het land van herkomst in Nederland. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én

  • 2. de ontbinding ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen heeft; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank (Marokko); én

  • 3. de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting of zich erbij heeft neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.

De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:

  • de vrouw heeft zelf om inschrijving van de verstotingsakte in de GBA gevraagd, of zij heeft verzocht om op haar Nederlandse huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;

  • de vrouw is blijkens een huwelijksakte – of een ander officieel document – hertrouwd (N.B. een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);

  • na de verstoting zijn uit de vrouw natuurlijke kinderen geboren, hetgeen blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;

  • de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw dient te zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;

  • de man is hertrouwd ten overstaan van een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen van verstotingsakten wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.

De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.

Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde buitenlandse documenten geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Nederlands rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 6, tweede lid RWN, paragraaf 2.2.5.4).

Weigering optiebevestiging wegens strafrechtelijk(e) delict(en)

Naast polygamie zijn er ook andere gronden op grond waarvan ernstige vermoedens bestaan dat de optant een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. De richtlijnen om vast te stellen of op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan zijn dezelfde als in artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, RWN bij naturalisatie. De bevestiging van de optieverklaring van de optant die voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b (als de optant minderjarig is) of c, RWN kan niet worden geweigerd als op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Verdragsverplichtingen verzetten zich in die gevallen tegen een weigering. Bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN gaat het daarbij om artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb. 1998, 149). Bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN is de weigering niet toegestaan op grond van artikel 6, eerste lid 1, aanhef en onder a van het Europees Verdrag inzake nationaliteit.

Als vóór het afleggen van de optieverklaring al duidelijk is dat de optant (bijvoorbeeld wegens een openstaande strafzaak of recente sanctie) niet voor optie in aanmerking komt, moet hij er op worden gewezen dat de optie waarschijnlijk zal worden geweigerd en dat hij beter kan wachten met het afleggen van de optieverklaring totdat hij wel voor optie in aanmerking komt. Als hij er desalniettemin op staat de optieverklaring af te leggen, moet de optie wel in behandeling worden genomen. De burgemeester onderzoekt vervolgens de strafrechtelijke gegevens van de optant. Het is raadzaam om de optant een eigen risico verklaring te laten ondertekenen.

BIJLAGE 1
Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is (geactualiseerd per 1 juni 2009)
 

Kent polygamie

Polygamie alleen voor moslims

Kent geen polygamie

Polygamie onbekend

Verstoting (talaq) mogelijk

Geen verstoting

Verstoting onbekend

Afghanistan

x

     

x

   

Algerije

x

     

x

   

Bahrein

x

     

x

   

Bangladesh

x

     

x

   

Brunei

 

x

   

x

   

Djibouti

x

       

x

 

Egypte

 

x

   

x

   

Ethiopië

   

x

   

x

 

Gambia

 

x

       

x

India

 

x

   

x

   

Indonesië

x

       

x

 

Irak

x

     

x

   

Iran

x

     

x

   

Israel

 

x

     

x

 

Jemen

x

     

x

   

Jordanië

x

     

x

   

Kenia

x

     

x

   

Koeweit

x

     

x

   

Libanon

 

x

   

x

   

Libië

x

     

x

   

Maleisië

 

x

   

x

   

Malediven

x

       

x

 

Mali

x

       

x

 

Marokko

x

     

x

   

Mauritanië

x

     

x

   

Niger

     

x

x

   

Nigeria

 

x

     

x

 

Oeganda

x

     

x

   

Pakistan

x

     

x

   

Qatar

x

         

x

Saudi-Arabië

x

     

x

   

Senegal

x

       

x

 

Sierra Leone

x

     

x

   

Singapore

 

x

   

x

   

Soedan

 

x

   

x

   

Somalië

x

     

x

   

Sri Lanka

 

x

   

x

   

Suriname

   

x

     

x

Syrië

x

     

x

   

Tanzania

x

         

x

Tsjaad

x

     

x

   

Tunesië

   

x

   

x

 

Turkije

   

x

   

x

 

Ver. Arab. Emiraten

x

     

x

   

Zambia

 

x

       

x

B

Paragraaf 1/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 1 Samenvatting openbare-ordebeleid

Hieronder wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Samengevat komt het beleid erop neer dat de naturalisatie of optie wordt geweigerd, als:

  • 1. de verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken (zie paragraaf 3);

  • 2. er ten aanzien van de vreemdeling is geconcludeerd dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is (zie paragraaf 2);

  • 3. er op het moment van indiening van het verzoek/afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen (zie onder 4). Met sanctie wordt niet alleen bedoeld een straf (geldboete, taak- of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of Openbaar Ministerie (OM) opgelegde boetes). Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden is afwijking van het onderstaande mogelijk. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake, als:

    • a. tegen de vreemdeling proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;

    • b. tegen de vreemdeling een strafzaak wegens misdrijf openstaat;

    • c. de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratie; of

    • d. er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis;

  • 4. in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 5). Met sanctie wordt hier bedoeld iedere:

    • a. vrijheidsbenemende straf of maatregel;

    • b. taak- of leerstraf;

    • c. geldboete van € 453,78 of meer;

    • d. strafbeschikking of transactie van € 453,78 of meer;

    • e. strafbeschikking, transactie of geldboete van € 226,89 of meer, mits er in de periode van vier jaren direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop meerdere strafbeschikkingen, transacties of geldboeten van € 226,89 of meer zijn uitgevaardigd, opgelegd of betaald, met een totaal van € 680,67 of meer;

    • f. een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 453,78 of meer.

  • 5. de huwelijkspositie in strijd is met de civielrechtelijke openbare orde.

    Hiervan is sprake als de vreemdeling polygaam gehuwd is. De Nederlandse openbare orde verzet zich tegen het voltrekken en voortbestaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap verkrijgt of heeft verkregen (zie onder artikel 6 en 8 RWN);

  • 6. er ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de veiligheid van het Koninkrijk. Hierbij moet in de eerste plaats worden gedacht aan informatie neergelegd in een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

C

Paragraaf 3/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3 Afwijzing als de verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken

Het openbare-ordebeleid bij naturalisatie en optie komt niet geheel overeen met het openbare-ordebeleid in het vreemdelingenrecht. De reden daarvoor is dat de verlening of verkrijging van het Nederlanderschap iets geheel anders is dan de verlening van een verblijfsvergunning. Het Nederlanderschap geeft immers rechten die een verblijfsvergunning niet geeft, bijvoorbeeld actief en passief kiesrecht voor de Staten-Generaal en de mogelijkheid een beroep te doen op consulaire bescherming, en stelt bepaalde ambten open die niet voor vreemdelingen openstaan. Daarom mogen er ook andere regels worden gesteld.

De vreemdeling mag geen Nederlander worden als zijn verblijfsvergunning wegens inbreuk op de openbare orde op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken. Dat wil echter niet zeggen dat de vreemdeling, als zijn verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 niet kan worden ingetrokken, zonder meer Nederlander kan worden. Omdat het openbare-ordebeleid in het nationaliteitsrecht anders is dan het openbare-ordebeleid in het vreemdelingenrecht, kunnen er in zo’n geval wel degelijk ernstige vermoedens (in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN) bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde.

D

Paragraaf 4/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 4 Afwijzing als er serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen

De woorden ‘ernstige vermoedens’ in het onderhavige artikellid geven aan dat niet alleen misdrijven waarvoor de vreemdeling al onherroepelijk is veroordeeld in aanmerking moeten worden genomen, maar ook misdrijven waarvan hij op goede gronden wordt verdacht en waarop alsnog een sanctie kan volgen.

Met ‘sanctie’ wordt hier niet alleen bedoeld een straf (bijvoorbeeld geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) of een maatregel die door de strafrechter is opgelegd, maar ook uitgevaardigde strafbeschikkingen of door de politie of het OM opgelegde boeten. De vreemdeling mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van misdrijf irrelevant is. De wet bepaalt immers dat weigering van naturalisatie of optie moet plaatsvinden, als op grond van het gedrag van de vreemdeling ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Als naderhand blijkt dat de ernstige vermoedens toch niet hebben geleid tot een sanctie, zal dat bij de verdere behandeling van de naturalisatie- of optieprocedure worden betrokken.

Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen de vreemdeling wegens misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit het Opsporingsregister of het register van de herkenningsdienst) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van misdrijf. Ook als de vreemdeling al is veroordeeld voor een misdrijf of jegens hem ter zake van een misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, maar hij tegen het vonnis in hoger beroep is gegaan of verzet heeft aangetekend tegen de strafbeschikking, is de strafzaak nog niet onherroepelijk afgedaan en is er nog steeds sprake van een serieuze verdenking. Het is mogelijk dat de vreemdeling in hoger beroep wordt veroordeeld tot een andere straf. Verder is er sprake van ernstige vermoedens als de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of een voorwaardelijke gratie. Als de vreemdeling zich niet houdt aan de voorwaarden, kan alsnog strafvervolging worden ingesteld of kan de gratie ongedaan worden gemaakt.

Van belang is dat een afwijzende beslissing nimmer kan worden gebaseerd op alleen een enkel proces-verbaal. Een proces-verbaal leidt immers niet altijd tot het opleggen van een sanctie. Wel vormt het proces-verbaal aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Zolang niet vast staat dat de vreemdeling geen gevaar oplevert voor de openbare orde, kan hij geen Nederlander worden. Telkens zal zorgvuldig moeten worden onderzocht of er goede redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat het vermeende misdrijf zal kunnen leiden tot een sanctie.

E

Paragraaf 5/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5 Afwijzing als in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring (of de beslissing daarop) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd

De vreemdeling mag in de periode van vier jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vier jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:

  • a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie;

  • b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie of optie;

  • c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 453,78 of meer leidt tot weigering van naturalisatie of optie;

  • d. een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) onder de € 453,78 leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als binnen een periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) van ten minste € 226,89 ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd, waarvan het totaalbedrag in die vier jaren ten minste € 680,67 bedraagt.

Daarbij is niet van belang:

  • a. of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als terzake van het misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, of als de strafzaak nog openstaat;

  • b. waar het misdrijf is gepleegd. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven tellen mee;

  • c. of het feit is gepleegd voordat of nadat de vreemdeling tot Nederland is toegelaten;

  • d. of de vreemdeling ten tijde van het misdrijf minder- of meerderjarig was.

De naturalisatie of optie wordt geweigerd, als er binnen vier jaren voor de indiening van het verzoek dan wel het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang:

  • a. of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd;

  • b. of er na het opleggen van de sanctie geheel of gedeeltelijk, of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, gratie is verleend.

De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd, als er in die periode van vier jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:

  • a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;

  • b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald;

  • d. ingeval van een opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: op de datum waarop de betaling van de vordering heeft plaatsgevonden.

Het is van belang dat de vreemdeling zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus de vreemdeling in vrijheid is gesteld, het bedrag heeft betaald of de taakstraf heeft voltooid.

Voorwaardelijke straf en proeftijd: als sprake is van een voorwaardelijk opgelegde straf waaraan een proeftijd is verbonden, moet de proeftijd zijn verstreken voordat de vreemdeling in aanmerking kan komen voor naturalisatie of optie. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij niet opnieuw strafbare feiten pleegt, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van de straf. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan bijzondere voorwaarden (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld.

Als de vreemdeling in één strafrechtelijke procedure voor verschillende gevoegde feiten (verschillende misdrijven of een combinatie van misdrijven en overtredingen) is veroordeeld tot één enkele straf, die gelijk is aan of uitstijgt boven de hierboven gegeven norm, wordt de naturalisatie of optie geweigerd.

F

Paragraaf 5.1/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.1 Misdrijven

Een ernstig vermoeden dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt niet gebaseerd op zo maar iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Dat betekent dat misdragingen die strafrechtelijk als overtreding worden gekwalificeerd of die buiten het strafrecht zijn afgedaan (bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete of uitsluitend een civiele veroordeling tot schadevergoeding) buiten beschouwing blijven.

Schuldig zonder straf: misdrijven waarbij in het vonnis sprake is van een schuldigverklaring, maar waarbij de rechter met toepassing van art. 9a Wetboek van Strafrecht geen (voorwaardelijke) straf of maatregel heeft opgelegd blijven ook buiten beschouwing bij een beoordeling in het kader van art. 9, eerste lid, onder a RWN.

Of een bepaalde misdraging een misdrijf of een overtreding is, is afhankelijk van de betreffende wetgeving. Misdrijven zijn opgenomen in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 92 tot en met 423 WvSr), maar soms ook in bijzondere wetten, zoals de Wet Economische Delicten (WED) en de Opiumwet. Steeds zal de betreffende wet moeten worden geraadpleegd om te bezien of het betreffende feit een misdrijf (of een overtreding) is.

G

Paragraaf 5.2/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.2 Transacties en strafbeschikkingen

Een enkele transactie of strafbeschikking ter zake van een misdrijf leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als de geldboete € 453,78 of meer bedraagt, of de voorwaarde voor transactie of van de strafbeschikking een taakstraf is. De rehabilitatietermijn van vier jaar vangt aan als het bedrag is betaald of de taakstraf is vervuld. Meerdere transacties of strafbeschikkingen ter zake van misdrijf, van ieder ten minste € 226,89 leiden tot weigering van de naturalisatie of optie, als de som van deze transacties of strafbeschikkingen in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het naturalisatieverzoek dan wel de aflegging van de optieverklaring of de beslissing daarop ten minste € 680,67 bedraagt. Hetzelfde geldt voor de combinatie van transactie(s), strafbeschikking(en) en geldboete(n).

Voor de afdoening van misdrijven is niet altijd een uitspraak van de strafrechter nodig. Ongeveer een derde van de misdrijfzaken wordt door middel van een transactie afgedaan. Het gebruik van transacties is in hoge mate vastgelegd in richtlijnen van het OM. Een transactie voor een misdrijf is een alternatieve vorm van sanctie, zij het dat die sanctie niet na berechting en niet door de strafrechter wordt opgelegd, en dat de vrijwillige instemming van de verdachte is vereist. Met de transactie geeft de Nederlandse overheid aan voldoende belang te hechten aan sanctionering van het misdrijf. De ernst van het misdrijf komt tot uiting in de hoogte van het transactiebedrag, waarmee de verdachte strafvervolging kan afkopen. Dat voorstel mag uitsluitend worden gedaan als een veroordeling door de rechter in een gewone strafrechtelijke procedure ook daadwerkelijk haalbaar is. Als langs de weg van de gewone procedure geen sanctionering zou kunnen volgen, behoort een transactieaanbod achterwege te blijven. De verdachte hoeft niet op het voorstel in te gaan en kan kiezen voor behandeling door de strafrechter. De transactie houdt formeel weliswaar geen erkenning door de verdachte in dat hij het strafbare feit heeft gepleegd – en de mogelijkheid is dus aanwezig dat de verdachte het feit ter zake waarvan verdenking is gerezen niet heeft gepleegd en slechts ingaat op het transactievoorstel om van de zaak af te zijn, bijvoorbeeld om het openbaar terechtstaan, het opmaken van een strafblad, de civielrechtelijke bewijspositie van de veroordeelde en onzekerheid over de uitkomst van het strafgeding te voorkomen – maar voor iedere transactie is de vrijwillige instemming van de verdachte met de transactie essentieel. Het prijsgeven van rechtsbescherming door de strafrechter en de mogelijkheid van vrijspraak of lagere strafoplegging, geschiedt vrijwillig. In sommige gevallen (artikel 74a WvSr) kan een door de verdachte aangeboden transactie ook niet door het OM worden geweigerd. Bovendien gaat het in naturalisatie- en optiezaken om relatief hoge bedragen (€ 453,78 of meer, dan wel ingeval van herhaalde misdrijven € 226,89 of meer) dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de vreemdeling (telkenmale) onschuldig transigeert om van de zaak af te zijn. Ook in het krachtens artikel 16, eerste lid aanhef en onder d, Vw 2000 (nader uitgewerkt in artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit) gevoerde toelatingsbeleid leiden transacties ter zake van misdrijven tot de afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning.

Vanaf 1 februari 2008 is een regeling betreffende het buitengerechtelijk afdoen van strafbare feiten door middel van een strafbeschikking van kracht. De strafbeschikking berust op een schuldvaststelling. De strafbeschikking kan worden uitgevaardigd door de officier van justitie of door aangewezen opsporingsambtenaren of bestuursorganen. Naast het Openbaar Ministerie (OM) en politie hebben ook gemeenten en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) de bevoegdheid gekregen strafbeschikkingen uit te vaardigen. In de strafbeschikking kunnen straffen en maatregelen worden opgelegd en aanwijzingen worden gegeven. De straffen en maatregelen kunnen zijn een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren, een geldboete, onttrekking aan het verkeer, de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor ten hoogste zes maanden. Als degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd het daar niet mee eens is, kan hij bij het OM verzet instellen. Hierdoor komt de zaak alsnog voor de rechter, die deze in volle omvang beoordeelt. De huidige transactie zal – gefaseerd – worden vervangen door de strafbeschikking. De transactie en de strafbeschikking zullen de komende vijf jaar naast elkaar blijven bestaan. De regeling van de strafbeschikking is, net als die van de transactie, van toepassing op overtredingen en op misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar. De regeling van de strafbeschikking is te vinden in de artikelen 257a-257h van het Wetboek van Strafvordering.

H

Paragraaf 5.3/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.3 Cumulatie van sancties

Het beleid dat een enkele financiële sanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of ontnemingsmaatregel) van minder dan € 453,78 ter zake van misdrijf niet bij de beoordeling van het gedrag wordt betrokken, blijft in beginsel gehandhaafd, zij het dat een serie met lagere vermogenssancties afgedane misdrijven thans ook tot weigering van naturalisatie of optie kan leiden. Het is als onrechtvaardig ervaren dat de vreemdeling die zich regelmatig schuldig maakt aan misdrijven, maar die daarvoor telkenmale sancties krijgt opgelegd van minder dan € 453,78 wel, en de vreemdeling die eenmalig een misdrijf heeft begaan waarvoor hij met een boete van € 453,78 of meer is bestraft gedurende vier jaren nadien niet voor naturalisatie of optie in aanmerking komt. Met de cumulatieregeling is beoogd aan deze onrechtvaardigheid tegemoet te komen. Als de vreemdeling binnen een bepaald tijdsbestek wegens herhaalde misdrijven is gesanctioneerd, kan daarmee rekening worden gehouden. Om te voorkomen dat een opeenstapeling van vermogenssancties ter zake van diverse misdrijven (te snel) tot weigering van naturalisatie of optie leidt, is per sanctie een minimumbedrag van € 226,89 vastgesteld. Deze ondergrens van € 226,89 is gebaseerd op (in richtlijnen van het OM opgenomen vermogenssancties die kunnen worden opgelegd ter zake van) misdrijven, waarvan bij herhaling kan worden aangenomen dat er sprake is van ernstige vermoedens van gevaar voor de openbare orde. Met het totaalbedrag van € 680,67 is beoogd te voorkomen dat een te gering aantal sancties uiteindelijk toch tot weigering van naturalisatie of optie zal gaan leiden.

Ten slotte is er ook in de tijd een grens gesteld: de sancties die zich voor cumulatie lenen, moeten binnen een tijdsbestek van vier jaar direct voorafgaande aan de aanvraag of de beslissing daarop, zijn opgelegd of tenuitvoergelegd. Deze termijn sluit aan bij de hieronder behandelde rehabilitatietermijn. Niet doorslaggevend is daarom de datum waarop de misdrijven zijn gepleegd.

I

Paragraaf 5.4/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.4 Voeging

De vreemdeling kan verschillende strafbare feiten hebben begaan die alle tezamen in een en dezelfde strafrechtelijke procedure aan de strafrechter worden voorgelegd. In een dergelijk geval kan het voorkomen dat voor al die feiten een enkele straf wordt opgelegd, waarbij niet duidelijk is welk gedeelte van die straf voor welk feit is opgelegd. Als voorbeeld geldt de vreemdeling die twee jaar geleden wegens twee misdrijven en een overtreding een geldboete van € 907,56 wordt opgelegd. In dat geval wordt naturalisatie of optie geweigerd, omdat ten minste één van de strafbare feiten een misdrijf was en de totale straf genoeg is om tot weigering van naturalisatie of optie over te gaan.

J

Paragraaf 5.5/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.5 Taakstraffen

Een taakstraf is ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte; ATAN) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject). Er wordt bij taakstraffen dus geen onderscheid gemaakt tussen werk- en leerstraffen. De taakstraf staat tussen de vrijheidsstraf en de geldboete in, en komt in plaats van een gevangenisstraf. Bij naturalisatie en optie worden zowel geldboeten als vrijheidsstraffen voor misdrijven tegengeworpen, ongeacht de vraag of zij voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zijn opgelegd. Er bestaat geen aanleiding om voorbij te gaan aan de (voor een misdrijf opgelegde) taakstraf die thans nog in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, indien zowel de daad als de dader strafbaar zijn bevonden. Gehandhaafd is tevens het uitgangspunt dat de taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf. Dat sluit aan bij de regeling van de vrijheidsstraf, die eveneens ongeacht de duur wordt tegengeworpen.

K

Paragraaf 5.6/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.6 Buitenlandse feiten

Omdat het bij de vraag naar het ernstige vermoeden dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde oplevert, primair gaat om diens gedragingen, is in beginsel irrelevant waar deze gedragingen hebben plaatsgevonden. Een bepaalde gedraging is immers niet minder ernstig als het buiten de landsgrenzen heeft plaatsgevonden. Aangezien het gaat om het ernstige vermoeden dat de vreemdeling een gevaar voor de Nederlandse openbare orde vormt, wordt niet tegengeworpen de bestraffing van een gedraging die naar Nederlands recht geen misdrijf vormt. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat in het buitenland bepaalde gedragingen in het algemeen zwaarder of lichter kunnen worden bestraft dan in Nederland. Daarom moet tevens worden beoordeeld of de buitenlandse beoordeling van het misdrijf vergelijkbaar is met de Nederlandse beoordeling. Buitenlandse feiten kunnen bijvoorbeeld blijken uit gegevens van de Justitiële documentatiedienst (JDD) of uit de verklaringen van de vreemdeling zelf.

Er is geen reden om alleen rekening te houden met die buitenlandse feiten die zijn gepleegd ná de vreemdelingenrechtelijke toelating van de vreemdeling. Gelet op de vereiste verblijfstermijnen zullen de meeste vóór de toelating gepleegde feiten en de sanctionering daarvan, veelal ouder zijn dan vier jaar, en daarmee niet meer relevant. Voor bepaalde categorieën vreemdelingen gelden echter geen of kortere verblijfstermijnen. Ook is het mogelijk dat in de vreemdelingenrechtelijke toelatingsprocedure een eerder of buitenlands feit is verzwegen of niet (voldoende) is onderkend, of dat de vóór de toelating van de vreemdeling opgelegde sanctie nog niet ten uitvoer is gelegd. Daardoor is niet ondenkbaar dat het in het buitenland vóór de toelating gepleegde feit of de sanctionering toch relevant is voor de naturalisatie of optie.

L

Paragraaf 5.7/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.7 Jeugdigen

Er bestaat geen aanleiding om een misdrijf dat is gepleegd door iemand ten aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig Titel VIII A van het Wetboek van Strafrecht (jeugdstrafrecht) anders te beoordelen dan hetzelfde misdrijf maar dan gepleegd door een meerderjarige. Jeugdstrafrecht is ook strafrecht dat wordt toegepast naar aanleiding van een feitelijke misdraging. Jeugdstrafrecht kent een afwijkend sanctiepakket en bij het bepalen van de sanctie is met de jeugdige leeftijd van de dader al rekening gehouden. Dat betekent dat eenzelfde misdrijf, als gevolg van de in het strafrecht gehanteerde instrumenten en de daarop betrekking hebbende keuzes mogelijk tot verschillende strafrechtelijke sancties voor minderjarigen en meerderjarigen leidt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de stelling aanvaard dat het niet aan Onze Minister bij de beoordeling van een verzoek om naturalisatie of optie, dan wel de bestuursrechter, is om te toetsen op welke wijze de Rechtbank tot het opleggen van een sanctie is gekomen en om te beoordelen of een andere sanctie zou zijn opgelegd als een vreemdeling meerderjarig zou zijn geweest.

M

Paragraaf 5.8/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.8 Vierjaartermijn

Het gaat bij de beoordeling van het ernstige vermoeden van gevaar voor de openbare orde om de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden noodzakelijkerwijs gebaseerd op het gedrag van de vreemdeling in het heden en recente verleden. Als maatstaf voor de beoordeling van het gedrag wordt de vraag gehanteerd of het gedrag van de vreemdeling heeft geleid tot een veroordeling of andere sanctie ter zake van misdrijf of de tenuitvoerlegging daarvan. Omdat het echter blijft gaan om het toekomstige gedrag, wordt niet iedere sanctie en tenuitvoerlegging daarvan (ook niet als die sanctie zeer zwaar was) blijvend tegengeworpen. De omstandigheid dat iemand in het verleden wegens bepaalde strafbare feiten in aanraking is gekomen met Justitie is op zichzelf onvoldoende grond voor afwijzing. Aan het gedrag van de vreemdeling in het verre verleden kunnen geen conclusies worden verbonden, voor wat betreft zijn toekomstige gedrag. Voor de beoordeling van een naturalisatieverzoek of optie is als maatstaf aangelegd dat er gedurende een periode van vier jaar, direct voorafgaande aan de indiening van het naturalisatieverzoek of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, geen sprake mag zijn geweest van een misdrijf, de sanctionering van een misdrijf of de tenuitvoerlegging van een dergelijke sanctie.

Een stelsel dat uitgaat van de datum waarop het misdrijf heeft plaatsgevonden, is niet wenselijk. Een nadelig gevolg daarvan zou zijn dat een misdrijf dat eerst geruime tijd na dato aan het licht komt, niet kan leiden tot het weigeren van de Nederlandse nationaliteit. De strafrechtelijke verjaringstermijnen zijn in het algemeen aanzienlijk langer dan vier jaar. In dat geval zou de vreemdeling moeten worden voorgedragen voor het Nederlanderschap, terwijl hij nog aan strafvervolging wegens een ernstig feit is onderworpen of de opgelegde straf nog ondergaat. Dat zou ook kunnen gebeuren als de vreemdeling is veroordeeld tot een zeer lange gevangenisstraf. Voorzover het tussen de pleegdatum en de datum van veroordeling verstreken tijdsverloop relevant is te achten, zal dat in de strafmaat tot uitdrukking worden gebracht. Voorts doet een stelsel dat uitgaat van de pleegdatum geen recht aan de gedachte dat van daadwerkelijke rehabilitatie geen sprake kan zijn, zolang de vreemdeling nog strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel boven het hoofd hangt. Een stelsel dat uitgaat van de pleegdatum in combinatie met een (aanzienlijk) langere rehabilitatietermijn dan vier jaar na die pleegdatum, zal in de praktijk onbillijk uitpakken voor die vreemdelingen die in het verleden – achteraf bezien eenmalig – een misstap hebben begaan en de daarop gestelde sanctie hebben ondergaan. Zij moeten in dat geval immers langer wachten voordat zij Nederlander kunnen worden. Het huidige stelsel gaat uit van de datum waarop de sanctiebeslissing onherroepelijk is geworden en de datum waarop de sanctie ten uitvoer is gelegd. Dit stelsel blijft gehandhaafd. Een ernstig vermoeden dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt mitsdien aangenomen gedurende vier jaren, te rekenen vanaf (a) de datum waarop de beslissing tot sanctionering onherroepelijk is geworden, of (b) indien de tenuitvoerlegging daarna is voltooid, het einde van de tenuitvoerlegging. Bij vrijheidsbeneming is dat de datum van de (vervroegde) invrijheidstelling, bij geldboete, transactie of een maatregel tot betaling is dat de datum van betaling van de volledige geldsom en bij taakstraf is dat de datum waarop de taakstraf is beëindigd. De vreemdeling moet daarover gegevens en onderbouwende stukken verstrekken.

Ingeval van een vermogensstraf met afbetalingsregeling, wordt een beroep op die afbetalingsregeling (die de aanvang van de rehabilitatietermijn opschuift) niet gehonoreerd, aangezien die regeling is getroffen op verzoek van de veroordeelde vreemdeling zelf. Ingeval van vrijheidsstraf wordt een beroep op de duur tussen de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden en de datum waarop de vrijheidsstraf kan worden ondergaan, in het algemeen niet gehonoreerd als een bijzondere omstandigheid. Die duur is thans een kwestie van maanden, tenzij de vreemdeling zelf verzoekt om uitstel van tenuitvoerlegging. Zij is in het verleden wel langer geweest, maar ook toen stond het de veroordeelde vrij zich tot de overheid te wenden met het verzoek om de opgelegde straf met voorrang te ondergaan. Als de vreemdeling zich erop beroept dat er tussen de datum waarop het misdrijf is gepleegd en de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden, een bijzonder lange tijd is verstreken, moet de verzoeker vreemdeling zelf aangeven hoe dat komt en dit met documenten onderbouwen. In de meeste gevallen zal het gaan om misdrijven die eerst geruime tijd na de pleegdatum aan het licht komen en vervolgens tot strafvervolging leiden. In die gevallen is het tijdsverloop het gevolg van het stilzwijgen van de vreemdeling zelf. Als de vreemdeling meent dat er in zijn geval sprake is van zeer bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan toepassing van deze regeling kennelijk onredelijk is, moet hij die bijzondere feiten of omstandigheden zelf naar voren brengen en onderbouwen.

Op een vreemdeling die door de Nederlandse strafrechter is veroordeeld wegens één of meer gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van Genève van 28 juli 1951, zoals dit verdrag is gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 of die veroordeeld is wegens een van de misdrijven als bedoeld in artikel 14, tweede lid, RWN is de rehabilitatietermijn niet van toepassing. De veroordeling wordt de vreemdeling dus zonder tijdslimiet in het kader van een naturalisatie- of optieverzoek tegengeworpen.

Bij een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan het voorkomen dat de maatregel pas (veel) later ten uitvoer is gelegd dan de eventueel eveneens opgelegde vrijheidsstraf of geldboete. Voor de aanvang van de rehabilitatietermijn is echter de laatst opgelegde straf of maatregel bepalend. Concreet betekent dit dat een vreemdeling zich niet erop kan beroepen dat de datum van de tenuitvoerlegging van de eerste sanctie (vaak de vrijheidsstraf of de geldboete) bepalend is.

N

Paragraaf 5.9/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.9 Geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straffen

Ook ingeval van een voorwaardelijk opgelegde straf is er sprake van een onvoorwaardelijke veroordeling, waarbij alleen de tenuitvoerlegging van de straf (of een gedeelte daarvan) onder bepaalde voorwaarden wordt opgeschort. Het voorwaardelijk opschorten van de tenuitvoerlegging van (een gedeelte van) de straf, doet niets af aan de veroordeling en daarmee aan de strafbaarheid van de daad en dader. Ook als een straf voorwaardelijk is opgelegd, is het misdrijf gepleegd en zijn daad en dader strafbaar bevonden. Voor naturalisatie is dus niet van belang of de straf voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd. Bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling wordt gekeken naar de totale straf die is opgelegd, dus ook naar het voorwaardelijke gedeelte ervan. Daarbij is het enkele feit dat de straf (geheel of gedeeltelijk) voorwaardelijk is opgelegd, dus niet van belang en wordt ook het voorwaardelijk opgelegde gedeelte in aanmerking genomen. Het feit dat de straf voorwaardelijk is opgelegd, is wel van belang voor de rehabilitatietermijn. Er zijn twee mogelijkheden:

  • a. als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij zich niet wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van de straf. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld;

  • b. als de vreemdeling gedurende de proeftijd niet heeft voldaan aan de (algemene of bijzondere) voorwaarden, en de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop de tenuitvoerlegging van de straf is voltooid.

De vreemdeling komt tijdens de proeftijd niet in aanmerking voor naturalisatie of optie.

O

Paragraaf 5.10/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.10 Sepots en voorwaardelijke sepots

Onvoorwaardelijke sepots worden niet tegengeworpen. Als de vreemdeling ten onrechte als verdachte is aangemerkt, omdat de daad en/of de dader naar het oordeel van het OM niet strafbaar is/zijn, als wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, of de zaak uit opportuniteitsoverwegingen wordt geseponeerd, is de zaak ten einde en kunnen daaraan in het algemeen verder geen gevolgen worden verbonden. Het vermeende misdrijf wordt immers niet gesanctioneerd. Met het onvoorwaardelijke sepot is de zaak direct afgedaan. Onvoorwaardelijke sepots leiden dus niet tot weigering van naturalisatie of optie. Vermeende misdrijven die onvoorwaardelijk zijn geseponeerd, blijven geheel buiten beschouwing. Omdat er geen sprake is van een sanctie, gaat ook geen rehabilitatietermijn van vier jaar lopen.

Met een voorwaardelijk sepot is echter nog geen einde aan de zaak gekomen. Met een voorwaardelijk sepot ziet het OM slechts af van strafvervolging, als aan (een) bepaalde voorwaarde(n) wordt voldaan. Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan, kan alsnog tot dagvaarding worden overgegaan en kan het misdrijf alsnog leiden tot een sanctie. De voorwaardelijk geseponeerde zaak lijkt daarmee op een openstaande strafzaak en wordt bij naturalisatie of optie op vergelijkbare wijze beoordeeld. Omdat strafvervolging en -oplegging niet zijn uitgesloten, moet de vreemdeling eerst de proeftijd afwachten. Voorwaardelijke sepots leiden evenmin tot weigering van naturalisatie of optie, mits aan de voorwaarden van het sepot is voldaan en de proeftijd is verstreken. Als een misdrijf voorwaardelijk is geseponeerd, moet altijd de proeftijd worden afgewacht. Als de vreemdeling nog in de proeftijd zit, moet hij worden geadviseerd te wachten met de indiening van het naturalisatieverzoek of het afleggen van de optieverklaring totdat de proeftijd is verstreken. Als hij er niettemin op staat het verzoek in te dienen of de optieverklaring af te leggen en de proeftijd is nog niet verstreken, dan wordt de naturalisatie of optie geweigerd. Pas als de proeftijd is verstreken en aan de voorwaarden is voldaan, kan (achteraf) worden vastgesteld dat het vermeende misdrijf niet tot een sanctie heeft geleid en dat er ook geen rehabilitatietermijn is aangevangen.

P

Paragraaf 5.11/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.11 Schadevergoeding

De enkele verplichting om aangerichte schade te vergoeden, wordt niet tegengeworpen, ook niet indien die schade is veroorzaakt door een misdrijf. Soms wordt de plicht tot schadevergoeding gekoppeld aan een andere afdoeningsvorm (bijvoorbeeld als voorwaarde aan een voorwaardelijk sepot of opgelegd naast een boete of al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Bij naturalisatie en optie wordt bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling gekeken naar afdoening van het misdrijf (dus naar het voorwaardelijk sepot, de boete of de al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Schadevergoeding kan in diverse vormen voorkomen als voorwaarde om een sanctie te voorkomen. Voor vormen als dading en Halt-afdoeningen wordt verwezen naar voorwaardelijk sepot.

Schadevergoeding is in beginsel een zaak tussen degene die de schade heeft aangericht en de benadeelde. Veroordelingen door de civiele rechter tot schadevergoeding aan de benadeelde worden niet tegengeworpen bij naturalisatie en optie. Schadevergoeding kan echter ook in het strafproces een rol spelen, bijvoorbeeld als voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde straf of aan een beslissing om een strafzaak te seponeren.

Dading: bij de strafrechtelijke dading (een civielrechtelijke overeenkomst tussen de verdachte en de benadeelde van een strafbaar feit) wordt strafrechtelijke vervolging voorkomen. De verdachte komt overeen om de door de benadeelde geleden schade te vergoeden. Bij de beoordeling in het kader van optie of naturalisatie van een dading wordt aangesloten bij wat hiervoor is vermeld onder voorwaardelijk sepot. Bij het OM moet dus worden nagegaan of de dadingsovereenkomst inderdaad is nagekomen en het OM niet alsnog vervolging heeft ingesteld. Tot die tijd moet de aanvraag worden aangehouden. Als de dadingsovereenkomst niet is nagekomen, en alsnog (al dan niet voorwaardelijk) een geldboete van € 453,78 of meer (ingeval van herhaalde misdrijven € 226,89 of meer), een taakstraf of een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd, wordt het feit wel tegengeworpen.

Halt-afdoening: ook de Halt-afdoening komt neer op een sepot onder voorwaarde. Als de afspraken niet worden nagekomen, kan publiekrechtelijke sanctionering (in het kader van het jeugdstrafrecht) volgen. Gecontroleerd moet worden of de dienstverlening is voltooid. Als dat niet het geval is, wordt de aanvraag aangehouden. Als alsnog tot strafvervolging wordt overgegaan, wordt het feit alleen tegengeworpen als een geldboete van minimaal € 453,78 of een (al dan niet voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd. Dit sluit aan bij de beoordeling van dading.

Q

Paragraaf 5.12/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5.12 Gratie

Bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling is niet van belang of de voor het misdrijf opgelegde straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Gekeken wordt naar de straf die oorspronkelijk is opgelegd, dus ook naar het gedeelte dat door gratie is kwijtgescholden. Voor naturalisatie of optie heeft het enkele feit dat de straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden dus geen invloed op de beoordeling van het gedrag; het misdrijf en de dader zijn immers strafbaar bevonden en daarvoor is straf opgelegd. Gratie kan wel invloed hebben op de aanvang van de rehabilitatietermijn:

  • a. Als de gehele straf door gratie is kwijtgescholden, is er immers geen sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd. De rehabilitatietermijn van vier jaar kan dus in dat geval niet aanvangen op het moment waarop de tenuitvoerlegging is voltooid. De termijn vangt in dat geval aan op het moment waarop gratie is verleend. Dat is de datum waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij de gratie is verleend, is betekend.

  • b. Als slechts een gedeelte van de straf door gratie is kwijtgescholden, zal het niet-kwijtgescholden gedeelte ten uitvoer worden gelegd. De termijn van vier jaar vangt aan op de datum waarop (het resterende gedeelte van) de sanctie ten uitvoer is gelegd (de datum van invrijheidstelling, van voltooiing van de taakstraf of betaling van het volledige bedrag).

  • c. Als de gehele straf voorwaardelijk door gratie is kwijtgescholden, vangt de rehabilitatietermijn aan op de datum waarop aan de (algemene en bijzondere) voorwaarden is voldaan. Als de voorwaarde is dat de vreemdeling zich gedurende een bepaalde periode niet wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de gratie is verleend. Dat is het moment waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij gratie is verleend, is betekend. Als er sprake is van een bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van een arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld. Van belang is dat een vreemdeling nooit tijdens een proeftijd Nederlander mag worden.

De rehabilitatietermijn vangt dus niet aan op de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. In de periode tussen die datum en de gratieverlening was er immers wel sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zou worden gelegd. Van daadwerkelijke rehabilitatie (en de aanvang van de rehabilitatietermijn) kan geen sprake zijn, zolang de vreemdeling nog onderworpen is aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel of dat hem deze nog boven het hoofd hangt.

Gratie betreft de opheffing of de verlichting van de gevolgen van een strafvonnis. Gratie kan voorwaardelijk worden verleend, hetgeen neerkomt op het omzetten van de straf in een geldboete of schadevergoeding of in een taakstraf. Daarbij kan een proeftijd worden opgelegd. Een koninklijk besluit waarbij gratie is verleend, kan worden ingetrokken als de voorwaarden niet worden nageleefd. Op het moment waarop de gratieverlening wordt betekend, worden de gevolgen van het vonnis opgeheven of verlicht. Het vonnis zelf blijft bestaan. Pas vanaf dat moment kan de verleende gratie bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling een rol gaan spelen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de gratie slechts de tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk opgelegde straf aantast. Het doet niet af aan het feit dat daad en dader strafbaar zijn bevonden en dat er oorspronkelijk ook een straf is opgelegd die tot het moment van de gratieverlening ten uitvoer moest worden gelegd. Uitgegaan wordt derhalve van de oorspronkelijk opgelegde straf, en er wordt niet uitgegaan van de sanctie die resteert na de gratieverlening. In de regeling voor gratie is voorts aangesloten bij het algemene uitgangspunt dat de rehabilitatietermijn niet kan beginnen zolang de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf nog niet is aangevangen of voltooid. Daarom werkt gratie pas vanaf het moment van gratieverlening en begint de termijn te lopen op het moment van de gratieverlening (ingeval van onvoorwaardelijke gratie) of het moment waarop aan de voorwaarden is voldaan (ingeval van voorwaardelijke gratie). Bij de invloed van de proeftijd die bij gratie kan worden vastgesteld, is aangesloten bij de regeling voor de proeftijd die wordt vastgesteld ingeval van een voorwaardelijke veroordeling. Als de voorwaarden niet worden nageleefd, kan de gratiebeslissing immers worden herroepen. Als dat het geval is, gelden de algemene uitgangspunten van het openbare-ordebeleid in het nationaliteitsrecht.

Ook de door gratie kwijtgescholden gevangenisstraf of geldboete kan dus gewoon worden meegeteld. Dat geldt ook in de cumulatieregeling van € 680,67, mits de kwijtgescholden boete was opgelegd voor een misdrijf en ten minste € 226,89 bedraagt.

De voorwaardelijke gratie komt neer op het omzetten van de oorspronkelijke straf in de betaling van een geldboete of schadevergoeding, of in een taakstraf (werkstraf of leerstraf). Bij voorwaardelijke gratie kan in veel gevallen een proeftijd worden bepaald. Als de voorwaarden niet worden nageleefd, kan het koninklijk besluit waarbij gratie is verleend, worden ingetrokken. Daarom moet bij voorwaardelijke gratie altijd de eventuele proeftijd worden afgewacht. Als achteraf blijkt dat de proeftijd met goed gevolg is doorstaan, vangt de rehabilitatietermijn aan op het moment waarop de nieuwe straf is voltooid. Als de voorwaarde was de betaling van een boete of schadevergoeding, vangt de termijn dus aan op de datum van betaling. Als de voorwaarde was het verrichten van arbeid ten algemenen nutte (werkstraf) of het deelnemen aan een leerproject (leerstraf), vangt de termijn aan op de datum waarop de werk- of leerstraf is voltooid.

R

Paragraaf 6/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 6 Afwijking slechts mogelijk in geval van zeer bijzondere omstandigheden

Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’ (in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 6, vierde lid, RWN). Zij moeten door iedereen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Deze regels vervangen de genoemde artikelen niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels moet men er dus altijd op bedacht zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.

Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een naturalisatie of optie dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. Anderzijds is het in zeer bijzondere gevallen dus ook mogelijk dat een bepaald verzoek of optie dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen of geweigerd, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt. Het is immers niet mogelijk om ieder individueel geval dat zich ooit zal kunnen voordoen, van te voren te voorzien en daarvoor een regel op te stellen. Een dergelijk verzoek of optie moet dan apart worden onderzocht en beoordeeld. Voor een dergelijk verzoek of optie zal dan een oplossing moeten worden gevonden die aansluit bij de algemene uitgangspunten van het beleid en bij de wél in dit hoofdstuk van de Handleiding RWN 2003 geregelde situaties. Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.

Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld dat de vreemdeling:

  • nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;

  • lering heeft getrokken uit het gebeurde;

  • thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;

  • de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten;

  • inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd;

  • bij internationale werkzaamheden hinder ondervindt van zijn buitenlandse paspoort;

  • als enige binnen het gezin geen Nederlander is;

  • is veroordeeld wegens rijden onder invloed van alcohol en onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is;

  • is veroordeeld wegens bijvoorbeeld bijstandsfraude en zijn uitkering inmiddels is stopgezet en het teveel ontvangen bedrag wordt terugbetaald, zodat het gevaar voor recidive minimaal is;

  • is veroordeeld wegens bijstandsfraude en het delict heeft gepleegd, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, zodat, nu hij de Nederlandse taal beter beheerst, de kans op recidive verwaarloosbaar is;

  • minderjarig was toen hij het strafbare feit pleegde;

  • geschikt is bevonden voor de functie van beroepsmilitair bij het Ministerie van Defensie.

Evenmin kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief.

Als al sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, is het aan de vreemdeling om die zelf aan te voeren. Dat ligt niet op de weg van de burgemeester en de IND, omdat die in den regel ook geen kennis kunnen hebben van bijzondere omstandigheden. Wel ligt het op de weg van de burgemeester en de IND om naar de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden te vragen en de betekenis daarvan zonodig te onderzoeken. De vreemdeling kan op model 2.3 (bij naturalisatie) of model 1.14 (bij optie) ‘Verklaring verblijf en gedrag’ die hij bij de indiening van zijn verzoek of het afleggen van de optieverklaring bij de burgemeester invult, aangeven of er sprake is van bijzondere omstandigheden.

De beoordeling van bijzondere omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND, en bij optie bij de burgemeester. Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, moet naturalisatie of optie worden geweigerd. Daarvan kan bij naturalisatie niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.

S

Paragraaf 7/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 7 Afwijzing als ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de veiligheid van het Koninkrijk

Om te kunnen spreken van gevaar voor de veiligheid van het Koninkrijk is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel moeten er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de veiligheid van het Koninkrijk. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen moet in de eerste plaats worden gedacht aan een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van (buitenlandse) ministeries.

T

Paragraaf 8/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 8 Procedure bij naturalisatie

De burgemeester adviseert in beginsel in de naturalisatieprocedure aan Onze Minister of de vreemdeling dan wel het kind voor wie medeverlening is verzocht voldoet aan de voorwaarden. Over criminele antecedenten voor de toepassing van artikel 9 lid 1 onder a RWN adviseert de burgemeester echter sinds 1 januari 2012 niet meer. De burgemeester moet de vreemdeling, dan wel de medenaturalisant van 16 jaar of ouder, wel informeren over de openbare orde-richtlijnen bij naturalisatie, waaronder het vereiste van monogamie. De burgemeester wijst de vreemdeling, dan wel de medenaturalisant van 16 jaar of ouder, erop dat hij geen strafrechtelijke gegevens zal opvragen, maar dat de IND dit doet. De burgemeester wijst de vreemdeling, dan wel de medenaturalisant van 16 jaar of ouder, erop dat deze gegevens gevolgen kunnen hebben voor de beslissing op het verzoek om (mede)naturalisatie. De burgemeester geeft in het advies aan de IND nog wel aan of wel of niet sprake is van een polygaam huwelijk van de vreemdeling of van de medenaturalisant.

Als voor de indiening van het naturalisatieverzoek al duidelijk is dat de vreemdeling (bijvoorbeeld wegens een openstaande strafzaak of recente sanctie) niet voor naturalisatie in aanmerking komt, moet hij er op worden gewezen dat het verzoek waarschijnlijk zal worden afgewezen en dat hij beter kan wachten met de indiening van het verzoek totdat hij wel voor naturalisatie in aanmerking komt. Als hij er desalniettemin op staat een verzoek in te dienen, moet dat verzoek wel in behandeling worden genomen. De IND onderzoekt vervolgens de strafrechtelijke gegevens van de vreemdeling. Het is raadzaam om de vreemdeling een eigen risico verklaring te laten ondertekenen.

Voor de procedure bij optie, zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN.

U

Paragraaf 8.1/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 8.1 Verklaring verblijf en gedrag

Iedere meerderjarige vreemdeling en iedere minderjarige kind van 16 jaar en ouder moet bij het naturalisatieverzoek of optieverklaring een verklaring verblijf en gedrag (model 2.3 bij naturalisatie, model 1.14 bij optie) ondertekenen. In dit model verklaart hij dat hij niet in aanraking is geweest met politie en/of Justitie, én, als hij getrouwd is, dat hij niet met meer dan één vrouw is getrouwd. Model 2.3 en model 1.14 bestaat uit meerdere verklaringen. Als de vreemdeling (of degene voor wie medenaturalisatie of medeoptie is verzocht) aangeeft dat hij niet een of meer van de verklaringen op model 2.3 of model 1.14 naar waarheid kan verklaren, dan moet hij op het model (zoveel mogelijk onderbouwd met stukken) aangeven waarom hij die verklaring niet kan afleggen. Daarbij kan hij aangeven of er naar zijn mening bijzondere omstandigheden zijn die toch tot naturalisatie of optie moeten leiden.

Als een vreemdeling (bij naturalisatie op model 2.3, bij optie op model 1.14) aangeeft dat er sprake is van buitenlandse delicten, moet hij daarover zoveel mogelijk gegevens verstrekken. Als hij beschikt over documenten, zoals het buitenlandse vonnis, dan moet een kopie hiervan bij het naturalisatieverzoek of optie zitten. De vreemdeling moet zo gedetailleerd mogelijk aangeven welk(e) feit(en) het betrof, welke rechtbank en welke kamer op welke datum daarover hebben beslist, welke rechtsmiddelen eventueel zijn aangewend en met welk resultaat, waar en wanneer de beslissing van de rechtbank ten uitvoer is gelegd en eventuele andere bijzonderheden. Als de vreemdeling beschikt over stukken in een vreemde taal, dan moet hijzelf ervoor zorgen dat deze stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler.

De meerderjarige vreemdeling of het kind van 16 of 17 jaar geeft aan of binnen vier jaar voor de indiening van het verzoek of het afleggen van de optieverklaring een sanctie ten uitvoer is gelegd. Daarbij is van belang dat de vreemdeling zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus op welke datum de vreemdeling of het kind in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald.

V

Paragraaf 8.2/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 8.2 Gegevens van de Justitiële documentatiedienst

De IND (bij naturalisatie) en de burgemeester (bij optie) vraagt gegevens op bij de Justitiële documentatiedienst (JDD). Let op: bij naturalisatie behoeft de burgemeester de JDD niet te raadplegen.

Als uit de gegevens blijkt dat sprake is van feiten en omstandigheden die niet overeenkomen met wat de vreemdeling (bij optie: op model 1.14, bij naturalisatie: op model 2.3) zelf heeft verklaard, dan wordt de vreemdeling door de burgemeester (bij optie) en door de IND (bij naturalisatie) in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). De zienswijze wordt bij optie door de burgemeester bij de beoordeling betrokken, bij naturalisatie door de IND.

W

Paragraaf 8.3/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 8.3 Bericht van de Korpschef

Verder moet de burgemeester bij optie en de IND bij naturalisatie contact opnemen met de korpschef om na te gaan of de vreemdeling voorkomt in:

  • het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS);

  • het Opsporingsregister (OPS);

  • het register Herkenningsdienst van de politie (HKD).

Als uit de gegevens blijkt dat sprake is van omstandigheden die niet overeenkomen met wat de vreemdeling (bij optie: op model 1.14, bij naturalisatie: op model 2.3) zelf heeft verklaard, dan wordt de vreemdeling door de burgemeester (bij optie) en door de IND (bij naturalisatie) in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). De zienswijze wordt bij optie door de burgemeester bij de beoordeling betrokken, bij naturalisatie door de IND.

Als sprake is van een openstaande strafzaak neemt de IND bij naturalisatie en de burgemeester bij optie contact op met het OM om te onderzoeken of de vreemdeling voor dat misdrijf al wordt of nog zal worden vervolgd. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of er een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een taakstraf, een boete of een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 453,78 of meer kan worden gevorderd. Als de vreemdeling een transactievoorstel zal kunnen worden gedaan of een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, moet worden nagegaan of de hoogte van het transactiebedrag € 453,78 of meer (dan wel, als aan de vreemdeling al eerder vermogenssancties zijn opgelegd:

€ 226,89 of meer) kan zijn. Als de zaak zal worden geseponeerd, moet worden nagegaan of het sepot een onvoorwaardelijk sepot zal zijn en zo dat niet het geval is, welke de voorwaarden en eventuele proeftijd zullen zijn.

Als de vreemdeling een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is (of nog kan worden) opgelegd, moet worden nagegaan wanneer de laatst opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd. Het kan daarbij voorkomen dat de ontnemingsmaatregel pas (veel) later ten uitvoer is gelegd dan de eventueel eveneens opgelegde vrijheidsstraf of geldboete.

De voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie vereiste zorgvuldigheid strekt niet zover dat de IND of de burgemeester zich zelfstandig een oordeel behoort te vormen over de mogelijke uitkomst van de strafzaak. De beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie wordt niet onnodig aangehouden in afwachting van de uitkomst van een strafprocedure.

Als er sprake is van een in het buitenland gepleegd delict, onderzoekt de IND bij naturalisatie en de burgemeester bij optie of het betreffende feit naar Nederlands recht een misdrijf is. De IND (bij naturalisatie) of burgemeester (bij optie) neemt dan contact op met het parket van de officier van justitie om te onderzoeken of de beoordeling van het misdrijf door de buitenlandse rechter vergelijkbaar is met de beoordeling naar Nederlandse maatstaven. Als het (Nederlandse) OM voor de eis ter zitting richtlijnen hanteert, dienen die richtlijnen als uitgangspunt. Met de individuele omstandigheden kan daarbij in het algemeen geen rekening worden gehouden. Het OM noch de IND/de burgemeester kan zich een oordeel vormen over het aan de strafrechter toekomend oordeel over de juiste strafmaat in een individuele casus. Het OM kan in het algemeen slechts adviseren over de eis ter zitting. De daarbij door het OM gehanteerde richtlijnen geven echter duidelijke en objectieve maatstaven aan de hand waarvan de gangbare straf voor de betreffende delicten uniform kan worden beoordeeld. Dat laat onverlet dat in zeer bijzondere (individuele) gevallen alleen dan tot een juiste toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan worden gekomen door af te wijken.

De beoordeling van de door de vreemdeling naar voren gebrachte bijzondere feiten of omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND en bij optie bij de burgemeester.

X

Het model 1.14 HRWN behorende bij de optieprocedure HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

Y

Het model 1.14a HRWN behorende bij de optieprocedure in het buitenland HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

Z

Het model 2.3 HRWN behorende bij de naturalisatieprocedure HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

AA

Het model 2.3a HRWN behorende bij de naturalisatieprocedure in het buitenland HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 september 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

BIJLAGE 1

Model 1.14 Verklaring verblijf en gedrag

BIJLAGE 2

Model 1.14a Verklaring verblijf en gedrag

BIJLAGE 3

Model 2.3 Verklaring verblijf en gedrag (invullen verzoekers 16 jaar en ouder)

BIJLAGE 4

Model 2.3a Verklaring verblijf en gedrag (invullen verzoekers 16 jaar en ouder)

TOELICHTING

Algemeen

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap bevat op dit moment geen expliciete beleidsregels ten aanzien van de maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36E Titel IIA, Boek 1, Wetboek van Strafrecht. Een dergelijke maatregel valt uiteraard wel onder de in artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, RWN geformuleerde afwijzingsgrond ter zake van gevaar opleveren voor de openbare orde.

Op dit moment worden naturalisatieverzoeken al afgewezen en optiebevestigingen geweigerd indien sprake is van een ontnemingsmaatregel of deze nog kan worden opgelegd. Op dit moment gebeurt dit op grond van de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb. Het gaat bij ontnemingsmaatregelen vaak om substantiële bedragen.

Met dit WBN wordt de maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36E Titel IIA, Boek 1, Wetboek van Strafrecht expliciet benoemd als een sanctie die valt onder de richtlijnen van de openbare orde-richtlijnen in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Een door de strafrechter opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel doet een ernstig vermoeden ontstaan dat de desbetreffende vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde in de zin van artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, RWN. Het is een in het kader van het strafrecht opgelegde maatregel die rechtstreeks verband houdt met en het gevolg is van de gepleegde delicten. Zolang aan die maatregel niet (volledig) gevolg is gegeven, kan van een aanvang van de zogenoemde rehabilitatietermijn geen sprake zijn. De maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel valt onder ‘sanctionering van een misdrijf en de gevolgen daarvan’. De vordering van het openbaar ministerie strekt er immers toe wederrechtelijk (door misdrijven) verkregen voordeel te ontnemen.

Nu dit WBN het nader vastleggen van bestaand beleid betreft, zal dit WBN na publicatie in de Staatscourant direct in werking treden.

Voorts zijn tekstuele wijzigingen doorgevoerd in de toelichting. De relevante modelformulieren zijn aangepast.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

Naar boven