Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 20 augustus 2013, nr. IENM/BSK-2013/53576, tot wijziging van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 28a van de Wet bodembescherming en artikel 1, eerste lid, onderdelen 17, onder a en b, 30 en 31, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen d tot en met g worden geletterd e tot en met h.

2. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. immobilisatie:

het zodanig wijzigen van de fysische of chemische eigenschappen van een afvalstof, dat de kans op verspreiding van milieuverontreinigende stoffen door uitloging, erosie of verstuiving wordt verminderd zonder gebruik te maken van hitte;

B

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Als maximale emissiewaarden worden aangemerkt de in de Regeling bodemkwaliteit, bijlage A, tabel 1, opgenomen emissiewaarden anorganische parameters.

  • 2. Als maximale samenstellingswaarden worden aangemerkt de in de Regeling bodemkwaliteit, bijlage A, tabel 2, opgenomen samenstellingswaarden organische parameters.

C

Het opschrift van hoofdstuk 1, paragraaf 3, komt te luiden:

§ 3. De beoordeling van de reinigbaarheid en immobiliseerbaarheid van verontreinigde grond.

D

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Grond van een verontreinigingsgehalte dat voor enige parameter ligt boven de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond is immobiliseerbaar, indien:

    • a. de waarden van organische parameters van de grond niet meer dan 120% bedragen van de maximale waarden bodemfunctieklassen industrie, opgenomen de Regeling bodemkwaliteit, bijlage B, tabel 1;

    • b. de grond kan worden geïmmobiliseerd tot grond met waarden die voor alle parameters voldoen aan de emissie- en samenstellingswaarden, bedoeld in artikel 6, en

    • c. de immobilisatiekosten minder bedragen dan € 75,– per ton, exclusief BTW.

E

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Grond van een verontreinigingsgehalte dat voor enige parameter ligt boven de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond, die bij de toepassing van artikel 9 niet-reinigbaar of niet-immobiliseerbaar en bij de toepassing van artikel 11 niet-reinigbaar blijkt te zijn, geldt desalniettemin als reinigbaar of immobiliseerbaar mits naar het oordeel van de Minister redelijkerwijs kan worden verwacht dat die grond metterdaad kan worden gereinigd of geïmmobiliseerd binnen 5 jaar te rekenen met ingang van de dag dat die grond niet-reinigbaar en niet-immobiliseerbaar werd beoordeeld en tijdens die periode voldoende opslagcapaciteit voor die grond aanwezig is.

  • 2. Residu dat is vrijgekomen bij de procesmatige reiniging van partijen verontreinigde grond, wordt aangemerkt als niet-immobiliseerbaar.

F

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

In afwijking van de artikelen 9, 11 en 12 wordt verontreinigde grond in elk geval aangemerkt als niet-reinigbaar en niet-immobiliseerbaar, indien het betreft:

  • a. verpakte grondmonsters;

  • b. de minerale stof die resteert na de destillatie van het mengsel van oliehoudende boorspoeling en boorgruis;

  • c. de minerale stof die resteert na de reiniging van ballastbedgrind.

G

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Ten aanzien van grond die voldoet aan de eisen vermeld in artikel 9, geeft de Minister bij zijn besluit op basis van de artikelen 1, eerste lid, onderdelen 17, onder a en b, 30 en 31, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen aan:

    • a. alle reinigingstechnieken met de toepassing waarvan voor de betrokken partij grond kan worden voldaan aan de criteria, genoemd in artikel 9, eerste of tweede lid, en

    • b. of de partij grond geïmmobiliseerd kan worden als bedoeld in artikel 9, derde lid.

2. In het tweede lid wordt na ‘reinigingstechniek’ ingevoegd: of immobilisatietechniek.

3. In het vierde lid wordt na ‘niet-reinigbaar’ ingevoegd: en niet-immobiliseerbaar.

H

Paragraaf 5 vervalt.

I

1. In artikel 17, eerste, tweede en derde lid, wordt ‘SenterNovem’ telkens vervangen door: RWS Leefomgeving.

2. In artikel 17, tweede en derde lid, wordt ‘http://www.senternovem.nl/bodemplus/index.asp ’ telkens vervangen door: www.rwsleefomgeving.nl/organisatie/bodemplus

J

In artikel 18, onder c, wordt na ‘niet-reinigbaar’ ingevoegd: en niet-immobiliseerbaar.

K

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder b, komt te luiden:

  • b. het Accreditatieschema monsterneming voor partijkeuringen (AS1000), volgens SIKB-protocol 1001.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. na ‘niet-reinigbare’ wordt ingevoegd: of niet-immobiliseerbare.

b. na ‘reinigbaar’ wordt ingevoegd: en niet immobiliseerbaar.

L

In artikel 22 wordt ‘accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de bewerking van monsters en het laboratoriumonderzoek’ vervangen door: accreditatieprogramma Keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, Onderdeel: Samenstelling grond, AP04-SG.

M

In artikel 24, eerste lid, vervalt ‘onderdeel b van’.

N

In artikel 35, eerste lid, aanhef, en tweede lid, wordt ‘SenterNovem’ telkens vervangen door: RWS Leefomgeving.

O

In artikel 36 wordt na ‘reinigbaarheid’ ingevoegd: of immobiliseerbaarheid.

P

Bijlage 4., behorende bij de artikelen 25 en 42, onder ‘Grote projecten’ wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1. Indelen op grondsoort, eerste alinea, wordt in de tweede zin ‘de reinigingskosten en de keuze van de reinigingstechnieken’ vervangen door: de reinigingskosten of immobilisatiekosten en de keuze van de reinigingstechnieken of immobilisatietechniek.

2. Onder 2. Indelen op verontreinigingsgraad, onder b. Zware Metalen, wordt na ‘reinigingsmogelijkheden’ ingevoegd: en immobilisatiemogelijkheden.

ARTIKEL II

Ten aanzien van een aanvraag die is ingediend bij de Minister vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en waarop op dat tijdstip nog niet onherroepelijk is beslist, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing totdat op de aanvraag onherroepelijk is beslist.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J Mansveld

TOELICHTING

Algemeen

De voorliggende regeling bevat regels voor de beoordeling van de koude immobiliseerbaarheid van verontreinigde grond. Daartoe wordt de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 (hierna: de regeling) gewijzigd. Tevens zijn enkele omissies in de regeling hersteld en is een aantal actualiseringen doorgevoerd.

Het beleid ten aanzien van verontreinigde grond is er op gericht om deze, daar waar mogelijk, om te zetten in een nuttig toepasbaar product zoals een bouwstof. Dit omzetten kan in de eerste plaats door toepassing van de wettelijk geregelde techniek van reiniging van de grond. Ingevolge het Landelijke Afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP2) is omzetten echter ook mogelijk middels zogenoemde immobilisatie van de grond. Immobilisatie houdt in het vastleggen (immobiel maken) van verontreinigde stoffen in de grond. Er zijn twee vormen van immobilisatie: koude immobilisatie en thermische immobilisatie.

Ingevolge het LAP is koude immobilisatie van grond gelijkwaardig aan reiniging. Koude immobilisatie wordt steeds vaker toegepast en de kosten ervan zijn concurrerend met die van reiniging. Na koude immobilisatie kan de grond worden hergebruikt als bouwstof en hoeft niet meer gestort te worden.

Anders dan koude immobilisatie, wordt thermische immobilisatie vanwege de hoge kosten en onvoldoende verwerkingscapaciteit nauwelijks toegepast. Thermische immobilisatie is in het LAP om die reden niet gelijkwaardig gesteld aan de techniek van reiniging.

Om de techniek van immobilisatie van ernstig verontreinigde grond wettelijk te regelen is artikel 28a van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) aangepast (Stb. 2012, nr. 114).

Daarnaast is het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (stortverbod koud-immobiliseerbare grond) (Stb. 2013, 157), zodanig aangepast, dat de uitzondering op het stortverbod van verontreinigde grond niet langer ziet op grond die koud immobiliseerbaar is.

De Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de Minister) kan er hiermee op sturen dat ernstig verontreinigde grond, indien geschikt, geïmmobiliseerd in plaats van gestort wordt. In de praktijk zal dit enkel koude immobilisatie betreffen.

Ten behoeve van het opnemen van koude immobilisatie als techniek om verontreinigde grond geschikt te maken voor hergebruik, dient ook de regeling te worden aangepast. In de regeling zijn middels de voorliggende wijziging nadere regels opgenomen over de beoordeling van de koude-immobiliseerbaarheid van grond.

Handhaving en uitvoerbaarheid

Voor de toezicht op de naleving van het niet meer mogen storten van koud-immobiliseerbare grond zonder een verklaring van de minister op grond van de regeling, kan worden aangesloten bij de handhaafbaarheid van te reinigen grond: op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt indien hiertoe aanleiding is, in specifieke gevallen onderzocht of de gegevens volledig en juist zijn. Ook de toelichting bij het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: Bssa) inzake de handhaafbaarheid is van overeenkomstige toepassing. Conform toezeggingen aan de Tweede Kamer worden de ontwikkelingen rond het storten van afval intensief gevolgd. Maandelijks wordt het verloop van het storten van afval in de vorm van een grafiek bekend gemaakt (www.LAP2.nl ).

Om te voorkomen dat de continuïteit van verwerking van afvalstoffen in gevaar komt, is bij de overweging inzake het beperken van de vrijstelling op het stortverbod van grond nagegaan of er voldoende verwerkingscapaciteit is om de betreffende grond koud te immobiliseren. Gebleken is dat er meer dan voldoende verwerkingscapaciteit is voor koude immobilisatie.

Verder is met het oog op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de beperking van de vrijstelling op het stortverbod gestreefd naar een werkbaar begrip voor het mengen van de grondstroom met chemische stabilisatiemiddelen waarna cement of een mengsel van kalk en (poederkool)vliegas wordt toegevoegd. Gekozen is voor de term ‘koude immobilisatie’. Dit is een bekend begrip dat in de praktijk geen interpretatieproblemen oplevert.

De voor de effectuering van de voor de stortverboden benodigde voorzieningen zoals advisering door RWS Leefomgeving Bodem + (zie hierna) zijn reeds beschikbaar. De beperking van de vrijstelling van het stortverbod kan dan ook direct geëffectueerd worden.

Gevolgen

Voor de rijksoverheid levert de wijziging van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 in samenhang met de wijziging van het BSSA een lichte kostenvermindering op van circa € 3.000. Voor het bedrijfsleven nemen de administratieve lasten af, omdat minder partijen grond zullen worden gestort. Dit betekent dat de administratieve lasten met circa € 15.000 afnemen. Met betrekking tot de nalevingslasten geldt, dat het beperken van de uitzondering op het stortverbod alleen een verzwaring met zich brengt voor diegenen voor wie het storten financieel aantrekkelijker was èn de grond niet reinigbaar is. In de praktijk zal het zelden tot nooit voorkomen dat te immobiliseren grond niet tevens reinigbaar is. Dit betekent, dat er in plaats van extra kosten er een extra keuze is voor degene die zich van de grond wenst te ontdoen.

Het beperken van de uitzondering op het stortverbod voor grond en als grond te kwalificeren RKG-slib, veegvuil en zeefzand, heeft tot positief gevolg voor het milieu, dat meer stoffen nuttig zullen worden toegepast.

Voor een uitgebreide toelichting op de financiële gevolgen voor de rijksoverheid, de financiële gevolgen voor burgers, bedrijven en andere overheden en de milieueffecten van het wettelijk vastleggen van de techniek van koude immobilisatie, wordt verwezen naar de toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (stortverbod koud-immobiliseerbare grond) (Stb. 2013, 157).

Melding in het kader van de notificatierichtlijn

Op 8 mei 2013 is het ontwerp van de onderhavige wijzigingsregeling gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2013/0240/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 98/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204/37), zoals gewijzigd bij Richtlijn nr. 98/48/EG van het Europees Parlement van 20 juli 1998 (PbEG 1998, L 217/18). De notificatieperiode heeft tot 9 augustus 2013 geduurd. Er is geen reactie ontvangen van de Europese Commissie over deze wijzigingsregeling.

Artikelgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In dit onderdeel is in artikel 1 een definitie voor immobilisatie opgenomen. Uit de definitie volgt dat het begrip immobilisatie in de regeling enkel ziet op koude immobilisatie. Bij koude immobilisatie wordt verontreinigde de grondstroom gemengd met chemische stabilisatiemiddelen, zoals cement of een mengsel van kalk en (poederkool)vliegas.

Onderdeel C, F en H

In onderdeel C is een terminologische wijziging in het opschrift van paragraaf 3 doorgevoerd. Hiermee wordt verduidelijkt, dat deze paragraaf tevens ziet op de beoordeling van de immobiliseerbaarheid van de grond.

Aangezien residu op grond van artikel 9, derde lid, (nieuw) en artikel 12 (nieuw) van de regeling niet-immobiliseerbaar is, zijn de opschriften van de paragrafen die specifiek zien op de reinigbaarheid van residu, niet aangepast.

Paragraaf 5 is vervallen (onderdeel H). De inhoud van het enige artikel 16 (oud) van paragraaf 5 is een logischere plaats gegeven, namelijk artikel 12a (nieuw) (onderdeel F). Uit artikel 12a volgt, dat dit artikel van toepassing is op de immobiliseerbaarheid van grond. Voor een inhoudelijke uitleg van artikel 12a wordt verwezen naar de toelichting op artikel 16 (oud) bij de regeling.1

Onderdeel B, D en E

In de onderdelen D en E is geregeld welke grond immobiliseerbaar is.

Grond wordt ingevolge artikel 9, derde lid, als immobiliseerbaar beschouwd als aan alle drie de vereisten in dat lid wordt voldaan.

In artikel 9, derde lid, onder a is geregeld dat er in de verontreinigde grond niet te veel organische verontreiningen mogen zitten. In overeenstemming met het Protocol 7510 Procesmatige ex-situ reiniging van grond en baggerspecie, is als eis gesteld dat de waarden van organische parameters niet meer dan 120% mogen bedragen van de in de Regeling bodemkwaliteit genoemde maximale waarden voor hergebruik als grond (bodemfunctieklasse industrie). Door deze eis te stellen wordt voorkomen, dat door wegmenging de organische parameters onder de samenstellingswaarden voor bouwstoffen worden gebracht. Immobiliseren is alleen effectief, als de verontreiniging ook daadwerkelijk wordt geïmmobiliseerd en niet wordt weggemengd met toeslagstoffen.

Vervolgens wordt op grond van artikel 9, derde lid, onder b, beoordeeld of de grond na koude immobilisatie als bouwstof kan worden toegepast. Dat kan alleen als de bouwstof voldoet aan de maximale emissiewaarden en samenstellingswaarden, bedoeld in artikel 6 (nieuw).

In onderdeel B wordt artikel 6 (oud) door artikel 6 (nieuw) vervangen. Op 1 januari 2013 is het stortverbod voor ernstig verontreinigde grond uitgebreid tot een stortverbod voor alle grond. Voor de classificatie van ernstig verontreinigde grond werden de in artikel 6 (oud) opgenomen interventiewaarden bodemsanering uit tabel 1 van bijlage 1 bij de Circulaire bodemsanering 2009 gehanteerd. Met de uitbreiding van het stortverbod is de classificatie overbodig geworden.

Wanneer de verontreinigde grond niet aan de voorwaarden van artikel 9, derde lid, van de regeling voldoet, mag de grond niet worden geïmmobiliseerd, tenzij aan de vereisten van artikel 12 (nieuw) wordt voldaan (onderdeel E). Aan artikel 12 wordt echter pas toegekomen als de grond niet kan worden gereinigd of geïmmobiliseerd op grond van artikel 9 of 11.

Residu dat is vrijgekomen bij de procesmatige reiniging van partijen verontreinigde grond, is niet immobiliseerbaar. Residu zal niet aan de vereisten van artikel 9, derde lid, kunnen voldoen. Derhalve is in het tweede lid van artikel 12 expliciet bepaald, dat residu wordt aangemerkt als niet immobiliseerbaar.

Onderdeel G

Indien immobilisatie en reiniging allebei niet mogelijk is en de minister daarvoor op grond van de artikelen 1, eerste lid, onder 17, onder a of b, 30 of 31, van het Bssa een verklaring heeft afgegeven, kan de grond worden gestort. In artikel 13 van de regeling was reeds bepaald dat indien reiniging wel mogelijk is, de minister in de verklaring aangeeft welke reinigingstechnieken mogelijk zijn. In onderdeel G is geregeld dat, indien immobilisatie mogelijk is, de minister dit ook op grond van artikel 13 van de regeling in de verklaring moet aangeven.

Onderdelen J, K, tweede lid, O en P

Met deze onderdelen worden de artikelen 18, 21, 36 en Bijlage 4 (deels) van toepassing op het beoordelen van de immobiliseerbaarheid van grond. Voor een inhoudelijke uitleg van deze bepalingen wordt verwezen naar de toelichting bij de regeling.

Onderdelen I, K, eerste lid, L, M en N

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie in de regeling te herstellen en een aantal actualiseringen door te voeren:

  • In de onderdelen I en N zijn de artikelen 17 en 35 van de regeling aangepast, omdat de naam van SenterNovem en van de website zijn gewijzigd.

  • In de onderdelen K, eerste lid, en L zijn de in de artikel 21 en 22 opgenomen verwijzingen naar accreditatieschema’s geactualiseerd.

  • In onderdeel M is in artikel 24 de verwijzing naar onderdeel b van artikel 5 geschrapt, aangezien dit onderdeel door een vorige wijziging2 van deze regeling is komen te vervallen.

Artikel II

In artikel II is het overgangsrecht opgenomen. Op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit en waarop voordien nog niet onherroepelijk is beslist, blijft het oude recht van toepassing.

Indien een aanvrager zijn aanvraag wenst te veranderen, kan hij de aanvraag intrekken en een nieuwe aanvraag indienen. Een aanvrager die de verklaring reeds heeft ontvangen, maar onder het nieuwe recht wil vallen, zal een nieuw verzoek moeten indienen. Het bevoegd gezag dient dan bij het verlenen van de nieuwe verklaring, de oude verklaring in te trekken.

Artikel III

Ingevolge het kabinetsbeleid inzake de aanpak van administratieve lasten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309), gelden als algemeen uitgangspunt voor de inwerkingtreding van ministeriële regeling vier vaste data (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober), en een minimale invoeringstermijn van twee maanden. Van de minimale invoeringstermijn wordt afgeweken. Gebruik is gemaakt van een van de uitzonderingen die in genoemd kabinetsbeleid zijn opgenomen. In het kabinetsbeleid is namelijk aangegeven, dat indien er sprake is van private- of publieke voor- of nadelen van vertragingen of vervroeging van invoering, een uitzondering kan worden gemaakt op de invoeringstermijn. Daar is in het voorliggende geval sprake van.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J Mansveld

Naar boven