Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 juli 2006, nr. BWL/2006282070, houdende Regeling beoordeling reinigbaarheid van grond

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 28a van de Wet bodembescherming en artikel 2 onderdeel f juncto artikel 1 onderdeel 24 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Algemeen

§ 1

Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aanvraag: een aanvraag van een verklaring;

b. bijlage 1, 2, 3, en 4: de bij deze regeling behorende bijlage 1, 2, 3 onderscheidenlijk 4;

c. Bouwstoffenbesluit: Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;

d. BRL SIKB 7500: Beoordelingsrichtlijn ‘Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie’, versie 2.0, vastgesteld op 28 september 2005;

e. EOX: extraheerbare organische halogenen;

f. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

g. SIKB-protocol 7510: Protocol ‘Procesmatige ex situ reiniging van grond en baggerspecie’, versie 2.0, vastgesteld op 28 september 2005;

h. toetsingsregel voor schone grond: de regel, opgenomen in artikel 3, tweede tot en met vierde lid, met betrekking tot de toetsing aan de samenstellingswaarden voor schone grond;

i. tussenwaarde: de waarde die gelijk is aan de helft van de som van de samenstellingswaarde voor schone grond van een stof en de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond van die stof;

j. verklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 2 onder f van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

k. VKB-protocol 1001: VKB-protocol 1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen Bouwstoffenbesluit’, versie 1, vastgesteld op 10 december 2004;

l. waarden die voldoen aan de samenstellingswaarden voor schone grond: waarden die gelijk zijn aan of liggen beneden de samenstellingswaarden voor schone grond, dan wel die de samenstellingswaarden voor schone grond overschrijden in ten hoogste de door de toetsingsregel voor schone grond toegestane mate.

Artikel 2

1. In deze regeling wordt verstaan onder grond: vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.

2. Onder grond wordt mede verstaan grond die voor ten hoogste 50% (gewichtsprocenten) is vermengd met ander materiaal dan grond, al dan niet met een korrelgrootte van meer dan 2 millimeter.

3. Onder grond wordt niet begrepen: baggerspecie, zijnde grond vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte.

§ 2

Waarden

Artikel 3

1. Als samenstellingswaarden voor schone grond worden aangemerkt de in bijlage 1, tabel 1, van het Bouwstoffenbesluit opgenomen waarden.

2. In afwijking van het eerste lid is ten aanzien van een partij verontreinigde grond overschrijding van de samenstellingswaarde voor schone grond voor ten hoogste drie stoffen toegestaan, indien het aantal getoetste stoffen uit het standaardpakket meer is dan elf.

3. Bij een overschrijding van de samenstellingswaarde voor schone grond, als bedoeld in het tweede lid, bedraagt de getoetste samenstellingswaarde voor:

a. aldrin/endrin/dieldrin en DDT/DDE/DDD: ten hoogste drie maal de samenstellingswaarde voor schone grond;

b. elk van de overige stoffen: ten hoogste twee maal de samenstellingswaarde voor schone grond.

4. De getoetste samenstellingswaarde, bedoeld in het derde lid, overstijgt niet de tussenwaarde.

Artikel 4

Als immissiewaarden worden aangemerkt de in bijlage 2, onderdeel D, kolom 3, van het Bouwstoffenbesluit opgenomen waarden voor grond of, indien in genoemde kolom voor een stof geen waarde voor grond is opgenomen, de in die kolom voor die stof opgenomen reguliere waarde.

Artikel 5

1. Als samenstellingswaarden voor herbruikbare grond worden aangemerkt de in bijlage 2, onderdeel D, kolom 4, van het Bouwstoffenbesluit opgenomen waarden.

2. In afwijking van het eerste lid geldt voor EOX als samenstellingswaarde voor herbruikbare grond de waarde, voor EOX voor ‘overig gebruik’ opgenomen in bijlage 2, onderdeel D, kolom 3, van het Bouwstoffenbesluit. Indien wordt voldaan aan de samenstellingswaarden voor de in EOX aanwezige halogeenverbindingen, zijnde chloorbenzenen, chloorfenolen, PCB’s en organ⁠ochloorbestrijdingsmiddelen, is voor EOX geen samenstellingswaarde voor herbruikbare grond van toepassing.

Artikel 6

Als interventiewaarden worden aangemerkt de in bijlage A, tabel 1a en 1b, van de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van 4 februari 2000 (Stcrt. 2000, 39) voor grond/sediment opgenomen interventiewaarden.

Artikel 7

Voor de beoordeling van asbest worden de volgende waarden gehanteerd:

a. Samenstellingswaarde voor schone grond: de detectielimiet;

b. Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond: gewogen norm van 100 mg/kg droge stof (serpentijn asbestgehalte vermeerderd met tien maal het amfibool asbestgehalte);

c. Interventiewaarde: gewogen norm van 100 mg/kg droge stof (serpentijn asbestgehalte vermeerderd met tien maal het amfibool asbestgehalte).

Artikel 8

Voor de beoordeling van stoffen waarvoor geen waarden zijn vastgesteld in deze regeling, kunnen na overleg met het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu en door tussenkomst van de inspecteur milieuhygiëne waarden worden bepaald door de Minister.

§ 3

De beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond

Artikel 9

1. Grond van een verontreinigingsgehalte dat voor enige parameter ligt boven de interventiewaarden is reinigbaar, indien:

a. de grond kan worden gereinigd tot waarden die voldoen aan de samenstellingswaarden voor schone grond voor alle parameters;

b. de reinigingskosten minder bedragen dan € 75,– per ton, exclusief BTW, en

c. de hoeveelheid bij de reiniging vrijkomende te storten reststoffen minder bedraagt dan 20% van de droge stof van de te reinigen grond.

2. Grond als bedoeld in het eerste lid is, indien wordt voldaan aan de onderdelen b en c van dat lid, tevens reinigbaar indien de grond kan worden gereinigd tot waarden die voldoen aan de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond en de immissiewaarden voor alle parameters.

3. In het eerste lid, onder a, en het tweede lid, wordt onder alle parameters mede verstaan: de parameters, genoemd in bijlage 1.

Artikel 10

1. Grond van een verontreinigingsgehalte dat voor alle parameters gelijk is aan of ligt onder de interventiewaarden, en dat voor enige parameter ligt boven de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond of als gevolg van uitloging voor enige parameter de immissiewaarden overschrijdt, is reinigbaar, indien:

a. de grond kan worden gereinigd tot waarden die voldoen aan de samenstellingswaarden voor schone grond voor alle parameters;

b. de reinigingskosten minder bedragen dan € 50,– per ton, exclusief BTW, en

c. de hoeveelheid bij de reiniging vrijkomende te storten reststoffen minder bedraagt dan 20% van de droge stof van de te reinigen grond.

2. Grond als bedoeld in het eerste lid is, indien wordt voldaan aan de onderdelen b en c van dat lid, tevens reinigbaar indien de grond kan worden gereinigd tot waarden die voldoen aan de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond en de immissiewaarden voor alle parameters.

3. In het eerste lid, onder a, en het tweede lid, wordt onder alle parameters mede verstaan: de parameters, genoemd in bijlage 1.

Artikel 11

Grond als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van de artikelen 9 en 10 is eveneens reinigbaar indien:

a. de hoeveelheid bij de reiniging vrijkomende te storten reststoffen 20% van de droge stof of meer bedraagt van de te reinigen grond;

b. de grond kan worden gereinigd tot de waarden genoemd in onderdeel a van het eerste lid dan wel in het tweede lid van artikel 9 onderscheidenlijk 10, en

c. de reinigingskosten minder bedragen dan € 45,– per ton, exclusief BTW.

Artikel 12

Grond als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van de artikelen 9 en 10 die bij toepassing van de artikelen 9, 10 en 11 niet-reinigbaar blijkt te zijn, geldt desalniettemin als reinigbaar mits naar het oordeel van de Minister redelijkerwijs kan worden verwacht dat die grond metterdaad kan worden gereinigd binnen 5 jaar te rekenen met ingang van de dag dat die grond niet-reinigbaar werd beoordeeld en tijdens die periode voldoende opslagcapaciteit voor die grond aanwezig is.

Artikel 13

1. Ten aanzien van grond als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van de artikelen 9 en 10 geeft de Minister bij zijn besluit op basis van artikel 2, onderdeel f, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen alle reinigingstechnieken aan met de toepassing waarvan voor de betrokken partij grond kan worden voldaan aan de criteria, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot met c, en het tweede lid van artikel 9 onderscheidenlijk 10.

2. Indien geen reinigingstechniek als bedoeld in het eerste lid voor de betrokken partij grond beschikbaar is, geeft de Minister bij zijn besluit op basis van artikel 2, onderdeel f, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen alle reinigingstechnieken aan met de toepassing waarvan voor de betrokken partij grond kan worden voldaan aan de criteria, genoemd in artikel 11.

3. Indien evenmin een reinigingstechniek als bedoeld in het tweede lid voor de betrokken partij grond beschikbaar is, geeft de Minister bij zijn besluit op basis van artikel 2, onderdeel f, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen aan of voor de betrokken partij grond kan worden voldaan aan de criteria, genoemd in artikel 12.

4. Indien evenmin kan worden voldaan aan de criteria, genoemd in artikel 12, geeft de Minister in een verklaring aan dat de betrokken partij grond niet-reinigbaar is.

§ 4

De beoordeling van de reinigbaarheid van residu dat is vrijgekomen bij de procesmatige reiniging van partijen verontreinigde grond waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan.

Artikel 14

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. procesmatige reiniging: het, met behulp van een installatie en daarmee samenhangende voorzieningen, beheerst verwijderen van verontreinigingen zodat nuttige toepassing of hergebruik mogelijk wordt;

b. partij waarop de BRL SIKB 7500 van toepassing is en waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan: partij waarop de BRL SIKB 7500 van toepassing is en waarin een of meer van de parameters voor anorganische stoffen zijn gelegen op of boven de tussenwaarde.

Artikel 15

Het residu van de procesmatige reiniging van een partij waarop de BRL SIKB 7500 van toepassing is en waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan, en die is gereinigd overeenkomstig het bepaalde in BRL SIKB 7500 en SIKB-protocol 7510, wordt aangemerkt als niet-reinigbare verontreinigde grond.

§ 5

De beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond waarvan is gebleken dat zij evident niet-reinigbaar is

Artikel 16

In afwijking van de artikelen 9 tot en met 12 wordt verontreinigde grond in elk geval aangemerkt als niet-reinigbare verontreinigde grond, indien het betreft:

a. verpakte grondmonsters;

b. de minerale stof die resteert na de destillatie van het mengsel van oliehoudende boorspoeling en boorgruis.

Hoofdstuk 2

De beoordeling van verontreinigde grond in het kader van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

§ 1

De aanvraag van een verklaring

Artikel 17

1. De aanvraag wordt ingediend bij SenterNovem, onderdeel Bodem+.

2. Voor het indienen van een aanvraag wordt het formulier met toelichting gebruikt, dat is opgenomen in bijlage 2.

3. Bij de aanvraag worden de gegevens verstrekt die zijn aangegeven in bijlage 3.

4. Voor zover § 2, § 3 of § 4 van toepassing is, voldoet de aanvraag voorts aan het in de desbetreffende paragraaf bepaalde.

§ 2

Bepalingen met betrekking tot het onderzoek van verontreinigde grond

Artikel 18

Deze paragraaf is niet van toepassing op:

a. verontreinigde grond met betrekking waartoe § 3 van toepassing is;

b. partijen met betrekking waartoe toepassing wordt gegeven aan § 4, en

c. verontreinigde grond waarvan is gebleken dat zij evident niet-reinigbaar is.

Artikel 19

De aanvraag heeft betrekking op een ontgraven en in depot geplaatste partij.

Artikel 20

1. De te beoordelen partij is niet groter dan 2.000 ton.

2. De onderverdeling van een in depot geplaatste partij in partijen van ten hoogste 2.000 ton geschiedt overeenkomstig paragraaf 6.1.2 van VKB-protocol 1001.

Artikel 21

1. De partij wordt in depot bemonsterd overeenkomstig:

a. VKB-protocol 1001, of;

b. het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de monstername conform het schema voor de monsterneming ten behoeve van het handhavingsprotocol schone grond.

2. Bij het gebruik van VKB-protocol 1001 wordt bemonsterd overeenkomstig de doelstelling keuring grond in depot(ten behoeve van bewijsmiddel schone grond, categorie 1/2 grond of ernstig verontreinigde grond), zoals opgenomen in tabel 1 van hoofdstuk 6 van genoemd protocol.

3. Bij het gebruik van VKB-protocol 1001 wordt ten aanzien van het nemen van grepen de strategie 2 maal 50 grepen gevolgd, overeenkomstig hoofdstuk 6 van genoemd protocol, met uitzondering van de paragrafen 6.2.2, 6.2.4 en 6.2.5 uit genoemd protocol.

Artikel 22

De voorbehandeling en de analyse van de monsters wordt uitgevoerd overeenkomstig het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de bewerking van monsters en het laboratoriumonderzoek.

Artikel 23

1. Indien de partij wordt bemonsterd ten aanzien van asbest, geschiedt dit overeenkomstig NEN 5707 of NEN 5897.

2. De voorbehandeling en de analyse van de monsters wordt uitgevoerd overeenkomstig NEN 5707 of NEN 5897.

§ 3

Bepalingen met betrekking tot het onderzoek van grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde

Artikel 24

1. Deze paragraaf is van toepassing op verklaringen voor verontreinigde grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest tot boven de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond, bedoeld in onderdeel b van artikel 7.

2. Artikel 18, aanhef en onder b en c, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25

Voor het indelen van de te ontgraven grond in partijen worden de richtlijnen gehanteerd die zijn opgenomen in bijlage 4.

Artikel 26

De partij wordt bemonsterd overeenkomstig een nader onderzoek asbest, dan wel een depotkeuring, conform NEN 5707 of NEN 5897.

Artikel 27

1. Ten aanzien van asbest worden de voorbehandeling en de analyse van de monsters uitgevoerd overeenkomstig NEN 5707 of NEN 5897.

2. Ten aanzien van andere contaminanten worden de voorbehandeling en de analyse van de monsters uitgevoerd overeenkomstig ISO/IEC 17025 dan wel EN 45001.

§ 4

Bepalingen met betrekking tot de aanvraag van een verklaring voor residu dat is vrijgekomen bij de procesmatige reiniging van partijen verontreinigde grond waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan

Artikel 28

1. Deze paragraaf is van toepassing op een verklaring voor residu van de procesmatige reiniging van partijen waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan.

2. Artikel 14 is op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

Tenzij in de aanvraag anders is aangegeven, heeft de aanvraag betrekking op de afgifte van een verklaring die zal gelden voor het residu als bedoeld in artikel 28 dat bij de aanvrager van de verklaring ontstaat in de periode van zes maanden nadat de verklaring is afgegeven.

Artikel 30

1. Bij de aanvraag dienen de navolgende gegevens te worden overgelegd:

a. een geldig bewijs dat de aanvrager op het moment van de aanvraag is gecertificeerd overeenkomstig BRL SIKB 7500 en SIKB-protocol 7510, en

b. een prognose van de hoeveelheid te produceren niet-reinigbaar te storten residu in de eerstvolgende periode van zes maanden.

2. Artikel 17, derde lid, is niet van toepassing.

Artikel 31

Indien de aanvrager in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag de beschikking heeft gehad over een verklaring als bedoeld in deze paragraaf, wordt zijn aanvraag niet in behandeling genomen zolang hij niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 35.

§ 5

Bepalingen met betrekking tot een verklaring voor residu dat is vrijgekomen bij de procesmatige reiniging van partijen verontreinigde grond waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan

Artikel 32

1. Deze paragraaf is van toepassing op degene die beschikt over een geldige verklaring die is verleend met toepassing van § 4 van hoofdstuk 2.

2. Indien deze paragraaf van toepassing is:

a. blijven de artikelen 9 tot en met 12 buiten toepassing met betrekking tot het residu van de procesmatige reiniging van een partij waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan, en

b. kan degene op wie deze paragraaf van toepassing is, voor het residu bedoeld onder a geen aanvraag indienen op grond van § 1 tot en met 3 van hoofdstuk 2.

3. Deze paragraaf is niet langer van toepassing op degene die schriftelijk heeft verklaard niet langer gebruik te willen maken van deze paragraaf.

Artikel 33

Tenzij in de verklaring anders is aangegeven, is een verklaring die met toepassing van § 4 van hoofdstuk 2 is verleend, geldig voor alle residu dat bij de houder van de verklaring ontstaat in de periode van zes maanden nadat de verklaring is afgegeven en dat is vrijgekomen bij de procesmatige reiniging van partijen waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan, en die zijn gereinigd overeenkomstig het bepaalde in BRL SIKB 7500 en SIKB-protocol 7510.

Artikel 34

Degene op wie deze paragraaf van toepassing is, houdt de navolgende partijen verontreinigde grond gescheiden:

a. partijen waarop de BRL SIKB 7500 van toepassing is en waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan;

b. partijen waarop de BRL SIKB 7500 van toepassing is en waaruit naar verwachting reinigbaar residu zal ontstaan;

c. partijen waarop de BRL SIKB 7500 niet van toepassing is.

Artikel 35

1. Na zes maanden na de datum van afgifte van de verklaring die met toepassing van § 4 van hoofdstuk 2 is verleend, dienen met betrekking tot de verstreken periode van zes maanden de volgende gegevens te worden overgelegd aan SenterNovem, onderdeel Bodem+:

a. een overzicht met de herkomst en status van de ingekomen partijen, waarvan het residu onder de verklaring die met toepassing van § 4 van hoofdstuk 2 is verleend, is gestort;

b. de hoeveelheid ingenomen verontreinigde grond in tonnen droge stof;

c. de hoeveelheid afgevoerd residu in tonnen gespecificeerd naar verwerker.

2. Jaarlijks dient een materialenbalans over de scheidingsinstallatie van het voorgaande boekjaar te worden overgelegd aan SenterNovem, onderdeel Bodem+.

§ 6

De reikwijdte en geldigheid van een verklaring

Artikel 36

In de verklaring wordt aangegeven binnen welke minimum- en maximumwaarden de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond van kracht is.

Artikel 37

1. De verklaring is niet geldig voor een partij die na afgifte van de verklaring meer dan 10% in massa groter blijkt dan in de verklaring is aangegeven.

2. Indien de partij na afgifte van de verklaring meer dan 10% in massa groter blijkt dan in de verklaring is aangegeven, dan wordt het meerdere aangemerkt als een afzonderlijke partij, waarvoor een aparte verklaring moet worden aangevraagd.

§ 7

Het wijzigen en intrekken van een verklaring

Artikel 38

Een verklaring kan op verzoek van de houder van de verklaring in elk geval worden gewijzigd:

a. indien hij de desbetreffende partij wil splitsen in deelpartijen;

b. in geval de verklaring is gebaseerd op een in situ beoordeling: indien de omvang of de samenstelling van de partij na het ontgraven is gewijzigd.

Artikel 39

Een verklaring kan worden ingetrokken indien:

a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

b. de omvang of de samenstelling van de partij zodanig is gewijzigd dat een hernieuwde beoordeling noodzakelijk is;

c. gedurende ten minste twee jaren van de verklaring geen gebruik is gemaakt.

§ 8

De beslistermijn

Artikel 40

Het besluit inzake het afgeven of wijzigen van een verklaring wordt genomen binnen vier weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Hoofdstuk 3

De beoordeling van verontreinigde grond in het kader van de Wet bodembescherming

Artikel 41

Op de beoordeling van verontreinigde grond in het kader van de Wet bodembescherming zijn de artikelen 1 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42

Voor het indelen van de te ontgraven grond in partijen worden de richtlijnen gehanteerd die zijn opgenomen in bijlage 4.

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 43

Op een aanvraag die is ingediend bij de Minister voor het tijdstip waarop deze regeling in werking is getreden en waarop op dat tijdstip nog niet onherroepelijk is beslist, zijn de Beleidsregels verontreinigde grond Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen, zoals die luidden ten tijde van de aanvraag, van toepassing totdat op de aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 44

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 45

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 juli 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage 1, behorende bij artikelen 9 en 10

Parameters die mede worden betrokken bij de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond, uitgaande van 25% lutum en 10% humus (organische stof) (mg/kg droge stof tenzij anders vermeld).

1. Metalen

beryllium

tellurium

thallium

zilver

2. Aromatische verbindingen

dodecylbenzeen

aromatische oplosmiddelen

3. Gechloreerde koolwaterstoffen

dichlooranilinen

trichlooranilinen

tetrachloor-anilinen

pentachloor-anilinen

4-chloor-methylfenolen

dioxine

4. Bestrijdingsmiddelen

azinfosmethyl

5. Overige organische stoffen

acrylonitril

butanol

1,2-butylacetaat

ethylacetaat

diethyleen glycol

ethyleen glycol

formaldehyde

isopropanol

methanol

methyl-tert-butyl ether (MTBE)

methylethylketon

Voor de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond waarin deze stoffen zich mede bevinden, gelden voor deze stoffen de volgende waarden:

Beryllium

 

Samenstellingswaarde voor schone grond:

1,1

Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond:

1,1

  

Thallium

 

Samenstellingswaarde voor schone grond:

1

Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond:

1

  

Dichlooranilinen

 

Samenstellingswaarde voor schone grond:

0,005

Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond:

0,005

  

Azinfosmethyl

 

Samenstellingswaarde voor schone grond:

0,000005

Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond:

0,000005

  

Acrylnitril

 

Samenstellingswaarde voor schone grond:

0,000007

Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond:

0,000007

  

Alle andere stoffen

 

Samenstellingswaarde voor schone grond:

aantoonbaarheidsgrens

Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond:

aantoonbaarheidsgrens

Bijlage 2A, behorende bij artikel 17

stcrt-2006-145-p15-SC76076-1.gifstcrt-2006-145-p15-SC76076-2.gifstcrt-2006-145-p15-SC76076-3.gif

Bijlage 2B

stcrt-2006-145-p15-SC76076-4.gif

Bijlage 2C

Verontreinigingstypen

Versie juli 2006

Vt. Omschrijving

103 Beryllium

105 Vanadium

110 Chroom

111 Chroom (VI)

115 Cobalt

120 Nikkel

125 Koper

130 Zink

135 Arseen

140 Selenium

145 Molybdeen

150 Cadmium

155 Tin

160 Antimoon

162 Telluur

165 Barium

168 Wolfraam

170 Kwik

175 Thallium

180 Lood

185 Borium

190 Mangaan

195 Zilver

205 Ammonium (als stikstof)

210 Fluoride (totaal)

215 Cyanide (totaal-vrij)

216 Thiocyanaat

220 Cyanide (totaal-complex; pH>5)

221 Cyanide (totaal-complex; pH<5)

225 Zwavel (sulfiden-totaal)

226 Zwavel (elementair)

227 Sulfaat (SO 4)

229 Zwavel (totaal)

230 Bromide

235 Fosfaat

240 Chloride

305 Benzeen

310 Ethylbenzeen

315 Tolueen

320 Xylenen

325 Fenolen

329 Aromaten (individueel)

330 Aromaten (totaal)

335 N-propylbenzeen

340 Iso-propylbenzeen

345 Cresolen

350 Alpha-naphtol

405 Naftaleen

410 Antraceen

415 Fenantreen

420 Fluoranteen

425 Pyreen

426 Chryseen

427 Benzo(a)antraceen

430 Benzo(a)pyreen

431 Benzo(k)fluoranteen

432 Indeno(1,2,3cd)pyreen

433 Benzo(ghi)peryleen

434 PAK-7 (BAGA)

435 PAK-totaal (10 VROM)

436 PAK-16 (EPA)

500 Dichloormethaan

501 Trichloormethaan (chloroform)

502 Tetrachloorkoolstof (tetra)

503 1,1,2-Trichloorethaan

504 Trichlooretheen (tri)

505 Alifatische chloorkwst.-indiv.

506 Tetrachlooretheen (per)

507 1,1,1-Trichloorethaan

508 1,1-Dichloorethaan

509 1,2-Dichloorethaan

510 Alifatische chloorkwst.-tot.vl

515 Alifatische chloorkwst.-tot.nv

516 Alifatische chloorkwst.-totaal

520 Chloorbenzenen (individueel)

525 Chloorbenzenen (totaal)

530 Chloorfenolen (individueel)

531 Pentachloorfenol

535 Chloorfenolen (totaal)

540 Chloorpck’s (totaal)

541 PCB 28: trichloorbifenyl

542 PCB 52: tetrachloorbifenyl

543 PCB 101: pentachloorbifenyl

544 PCB 118: pentachloorbifenyl

545 PCB’s (totaal)

546 PCB 138: hexachloorbifenyl

547 PCB 153: hexachloorbifenyl

548 PCB 180: heptachloorbifenyl

549 Polychloorterfenylen (totaal)

550 EOCl (totaal)

551 EOX

552 VOX

555 Alif.gehalogen. kwst

556 Carbamaten (individueel)

605 Org. chl. bestr. mid. (ind.)

610 Org. chl. bestr. mid. (tot.)

611 Niet chl. bestr. mid. (ind.)

612 Niet chl. bestr. mid. (tot.)

613 Organo-tinverbindingen (ind.)

615 Pesticiden (totaal)

619 HCH-Totaal

620 alfa-HCH

621 beta-HCH

622 delta-HCH

623 gamma-HCH

624 epsilon-HCH

625 HCB

629 Som Drins

630 Endosulfan

631 Aldrin

632 Dieldrin

633 Endrin

634 4,4 DDE

635 2,4 en 4,4 DDD

636 2,4 en 4,4 DDT

639 Som DDD/DDE/DDT

805 Tetrahydrofuran

810 Pyridine

815 Tetrahydrothiofeen

820 Cyclohexanon

825 Styreen

830 Benzine

833 Vluchtige koolwaterstoffraktie

834 Niet vluchtige koolwaterst.fr.

835 Minerale olie

836 Alcoholen (totaal)

840 Vinylchloride

843 Serpentijn asbest

844 Amfibool asbest

845 Asbest gewogen

850 Dicyclopentadieen

855 Ftalaten (totaal)

860 Geoxydeerde PAK (totaal)

900 Chlooranilines (totaal)

901 monochlooranilines

902 dichlooranilines

903 trichlooranilines

904 TEQ Dioxine (totaal)

905 Furanen (totaal)

Bijlage 2D

Toelichting

Formulier aanvraag verklaring verontreinigde grond

Versie juli 2006

Algemeen

Een verklaring verontreinigde grond geeft aan dat de desbetreffende partij grond niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product en leidt voor die partij tot ontheffing van het stortverbod krachtens het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa).

Een aanvraag voor een verklaring verontreinigde grond inzake het Bssa vindt met uitzondering van:

– grond met een gemiddeld gewogen asbestgehalte hoger of gelijk dan 100 mg/kg droge stof;

– residu van de procesmatige reiniging van grond waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan en dat is gereinigd overeenkomstig het bepaalde in BRL SIKB 7500 en SIKB-protocol 7510;

– grond die in de Ministeriële Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 is gekwalificeerd als zijnde evident niet-reinigbaar;

altijd plaats na ontgraving van de grond en op basis van een ex-situ depotkeuring.

Het formulier ‘Aanvraag verklaring verontreinigde grond’ kunt u gebruiken ten behoeve van een aanvraag van een verklaring van niet-reinigbaarheid in het kader van het Bssa.

Een aanmelding in het kader van het Bssa wordt door Bodem+ uitsluitend in behandeling genomen op basis van een ex-situ depotkeuring met monsterneming conform protocol VKB-1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen bouwstoffenbesluit’ (2 x 50 grepen van ca. 180 gram per deelpartij van maximaal 2.000 ton) en monstervoorbehandeling en -analyse conform Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit (AP04).

Grond met een gemiddeld gewogen asbestgehalte hoger of gelijk dan 100 mg/kg droge stof vormt hier een uitzondering op. In geval van met asbest verontreinigde grond kan voor een aanmelding in het kader van het Bssa ook worden volstaan met een in-situ bodemonderzoek conform NEN 5707 (in geval van < 20% bodemvreemd materiaal) of NEN 5897 (in geval van > 20% bodemvreemd materiaal), aangevuld met in-situ bodemonderzoeksgegevens van overige chemische en fysische parameters.

Een beoordeling in het kader van het Bssa c.q. afgifte van een verklaring van niet-reinigbaarheid door Bodem+ is kosteloos. De termijn van een beoordeling bedraagt maximaal vier weken, indien de gegevens volledig en correct zijn aangeleverd.

Wij raden u aan om al tijdens de voorbereiding van de ontgraving rekening te houden met de melding aan Bodem+ en het verwerkingstraject van de grondstromen. Bij het uitvoeren van bodemonderzoek en het opstellen van een saneringsplan en -bestek kunt u denken aan het volgende:

– scheiding aan de bron, namelijk het gescheiden ontgraven van partijen met depotbemonstering is vaak de beste methode; de hogere ontgravings- en handlingskosten worden vaak goedgemaakt door de lagere transport-, reinigings- en stortkosten en het elimineren van risico’s. Met behulp van het programma K-SOIL (kosteloos verkrijgbaar bij Bodem+) kunt u op basis van het saneringsonderzoek een rationele inschatting van de beoogde eindverwerking van partijen maken.

– inrichting van depots ten behoeve van een correcte en uniforme kwalificatie van een partij grond. Bij voorkeur op de saneringslocaties en indien dit onmogelijk c.q. onwenselijk is bij de beoogde verwerkingslocatie van de grond of op een Tijdelijke Opslag Plaats (TOP).

A. Gegevens saneerder/ontdoener

01. Onder saneerder verstaat Bodem+ de opdrachtgever voor een sanering. Onder ontdoener verstaat Bodem+ een aanbieder van een partij grond/afval. Bodem+ kent aan de saneerder/ontdoener een blijvend relatienummer toe. Bij volgende aanmeldingen of wijzigingen volstaat vermelding van dit relatienummer. De nummers 02 t/m 10 kunt u dan open laten mits er geen veranderingen zijn opgetreden.

02 t/m 08. Algemene gegevens van de saneerder/ontdoener.

9 en 10. Contactpersoon van de saneerder/ontdoener voor algemene zaken/hoofd van de afdeling.

B. Projectgegevens

11. Het projectnummer wordt door Bodem+ toegekend. Als dit nummer bekend is, kunt u het hier invullen. De gegevens bij 12 t/m 20 hoeft u dan niet in te vullen mits er geen veranderingen zijn opgetreden.

12. De naam die door de saneerder/ontdoener aan het project is gegeven.

13. Geef hier aan of de financiering van het project plaatsvindt door de overheid ingevolge de Wbb. De code is het nummer waaronder dit project bij het bevoegd gezag bekend is.

14. Adres, postcode en plaats van de projectlocatie.

15. De X- en de Y-coördinaat van de locatie zoals deze op de topografische kaart zijn te vinden.

16 t/m 20. De naam en gegevens van de projectleider van de saneerder/ontdoener (dus niet van de projectadviseur die de melding verzorgt).

Projectadviseur

21 t/m 26. Onder projectadviseur verstaat Bodem+ de persoon/instantie/het adviesbureau die na-mens de saneerder/ontdoener de melding verzorgt en al dan niet als correspondentieadres fungeert. Bodem+ kent aan de projectadviseur een blijvend relatienummer toe. Bij volgende aanmeldingen, wijzigingen of uitbreidingen volstaat vermelding van dit relatienummer. De gegevens bij 22 t/m 26 kunt u dan open laten mits er geen veranderingen zijn opgetreden.

27 t/m 29. De contactpersoon, het toestelnummer en het e-mail adres van de projectadviseur die de melding verzorgt.

30. Hier kunt u aangeven of de projectadviseur de correspondentie wenst te ontvangen.

Aanvullende informatie en toelichting

31. Hier vermeldt u de relevante rapporten met titel, nummer, datum en plaats waar deze rapporten ter inzage liggen en zonodig de naam van de daarvoor te benaderen persoon. Steekproefsgewijs en bij onduidelijkheden kan Bodem+ deze rapporten opvragen ten behoeve van de beoordeling van een partij. Stuur in alle gevallen de volledige rapportage van de partijkeuring toe!

32. Bij de toelichting verstrekt u algemene achtergrondinformatie met betrekking tot historie, bedrijfsvoering, enzovoort. Eventueel gebruikt u hiervoor een kopie van de samenvatting van het nader onderzoek of het saneringsonderzoek.

C. Partijgegevens

Dit onderdeel (kopiëren en) invullen per depot c.q. te onderscheiden partij (zie brochure ‘Indelen in partijen’). Bij een aanvraag voor een niet-reinigbaarheidsverklaring moeten partijen groter dan 2.000 ton zijn opgesplitst in deelpartijen van maximaal 2.000 ton.

33 en 34. Naast het partijnummer van de saneerder/ontdoener, kent Bodem+ aan elke partij een eigen uniek partijnummer toe.

35. Hier geeft u de totale hoeveelheid materiaal inclusief puin en afval zo goed mogelijk aan, zowel in tonnen als in kubieke meters. Geef tevens de gehanteerde omrekenfactor van tonnen naar kubieke meters aan. Zijn puin en afval vóór levering op een bepaalde diameter afgezeefd, dan het afgezeefde deel niet aanmelden. Eventueel bij 46 de gebruikte zeefdiameter aangeven.

36. Geef hier aan wanneer de partij vermoedelijk wordt afgevoerd.

37 en 38. In principe wordt gebruik gemaakt van één grondsoortaanduiding. Alleen in bijzondere omstandigheden, in geval van een sterk heterogene bodemlaag of een sterk heterogeen depot, kunt u één partij met twee verschillende grondsoorten aanmelden.

Naast de indeling van partijen op basis van de grondsoort, dient u vóór ontgraving de partijen ook te scheiden op basis van combinaties van verontreinigingen, de mate van verontreiniging en de aanwezigheid van bodemvreemde stoffen (afval, puin). Het indelen van partijen is beschreven in de brochure ‘Indelen in partijen’ en in de handleiding van het programma K-SOIL.

De grondsoort geeft u aan met de volgende codes (zie ook de figuren 1 en 2):

Code

Benaming conform NEN 5104

%[m/m]

%

  

<2 μm

2–63 μm

63–2000 μm

Humus

31

zwak tot matig siltig zand

0–5

0–17,5

82,5–100

0–20

21

kleiig zand

5–8

0–12,5

82,5–95

0–20

22

sterk siltig zand tot zwak zandige leem

0–25

9,5–100

0–82,5

0–25

32

sterk zandig tot zwak siltige klei

8–100

0–75

0–92

0–30

41

zwak tot sterk zandig veen

0–8

55–85

15–40

42

zwak tot sterk kleiig veen

5–70

0–75

15–70

43

mineraalarm veen

0–30

0–65

35–100

Partijen met meer dan 50% bodemvreemd materiaal worden door Bodem+ gekwalificeerd als partijen niet-zijnde grond. Voor dergelijke partijen wordt géén niet-reinigbaarheidsverklaring verstrekt. Bodem+ gebruikt de volgende codes als een partij voor minder dan 50% uit grond bestaat (zie 43):

61

Huisvuil

   

62

Bedrijfs- of industrieel afval

   

63

Bouw- en sloopafval, puin

   

64

Gecombineerde stort

   

67

Bodemsaneringsmateriaal

   

81

Slakken

   

82

Sintels, (kolen)as, -gruis

   

39. Geef het gemiddelde vochtgehalte aan (100 - % droge stof, bepaald volgens NEN 5748).

40. Geef het gemiddelde humusgehalte aan, bepaald volgens NEN 5754. De pH (0,01 M CaCl 2) bepalen volgens NEN 5750. Het gehalte calciumcarbonaat bepalen volgens NEN 5757.

41. Geef het gemiddelde lutumgehalte en de fractieverdeling van de minerale delen (0–2000 μm) aan. Het lutumgehalte (uitgedrukt in % d.s.) bepalen volgens NEN 5753. De fractieverdeling eveneens bepalen volgens NEN 5753 (met destructie, met behulp van zeef en pipet, inclusief de fractie > 2 mm) en berekenen als massapercentage van de som van de minerale delen (zie bijlage C.3 van NEN 5753). Minimaal één fractieverdeling bepalen per (deel)partij van maximaal 2.000 ton.

42. Dit betreft de minerale delen < 2 mm. samen met humus en CaCO3 en eventueel aanwezige grind met een diameter van 2 tot 63 mm. en schelpen; dit is een bepaald percentage van de totale hoeveelheid droge stof.

43. Bodem+ gaat ervan uit dat de partij zo mogelijk wordt gezeefd op 32 mm en in ieder geval op 80 mm. Vermeld derhalve op basis van visuele waarnemingen, de zeefcurve en boorstaten een schatting van de gehaltes voor de fracties van 2–32, 32–80 en >80 mm. Met puin wordt het gehalte aan steenachtig materiaal bedoeld.

44 en 45. Onder afval verstaat Bodem+ bodemvreemde stoffen (uitgezonderd puin) zoals slakken, sintels en kooldeeltjes, ijzerdelen, boomstronken, begroeiingsresten, plastics, huisvuil e.d.

Het percentage bodemvreemd materiaal (b) kan worden aangegeven door sommatie van het percentage puin en afval. Als het percentage bodemvreemd materiaal is aangegeven, dan is de totale partij bestaande uit grond (a) en bodemvreemd materiaal (b) voor 100% benoemd. Deze 100% is dan de totaal bij 35 aangemelde hoeveelheid.

46. Bij de omschrijving afval geeft u een beschrijving van het afval, bijvoorbeeld soort, verspreiding, grootte, uitzeefbaarheid en dergelijke. Eventueel de gebruikte zeefdiameter aangeven.

47. Hier geeft u de verontreinigingen van de partij aan:

Verontreinigingstype

Bij elk verontreinigingstype (Vt.) hoort een code; deze codes staan vermeld op bijgaande lijst. Voor PAK’s geldt: naast het PAK-totaal (de 10 van VROM) o.a. in verband met de toetsing van hergebruiksmogelijkheden ook altijd de overige op het formulier aangegeven PAK’s invullen.

Concentratie

Bij de concentratie (Conc.) geeft u de gemeten concentraties op van de verontreinigende stoffen (in mg/kg d.s.). Deze concentratie is het ‘gewogen gemiddelde’ van de analyses van de partij. In geval van een depotkeuringen met twee mengmonsters is het gewogen gemiddelde identiek aan het rekenkundig gemiddelde.

Minimum/maximum

Hier geeft u de gemeten minimale (Min.) en maximale (Max.) waarden (in mg/kg d.s.) aan.

Aantal analyses

Bij Nan vermeldt u het aantal analyses dat op de partij betrekking heeft. Bij Nmm vermeldt u het aantal grepen per monster van het depotonderzoek of in geval van een bodemonderzoek het aantal deelmonsters per samengesteld monster.

Uitloging

Bij U vermeldt u eventueel de bepaalde uitloging, gemeten met de proef voor korrelvormige materialen (NEN 7343): de cumulatieve uitloging, uitgedrukt in mg/kg bij L/S=10. Dit uitsluitend voor partijen met een gehalte aan organische stoffen kleiner dan de samenstellingswaarden voor hergebruik van grond (bijlage 2 Bsb) én een gehalte aan anorganische stoffen groter dan de samenstellingswaarden voor schone grond (bijlage 1 Bsb) maar kleiner dan de samenstellingswaarden voor hergebruik van grond (bijlage 2 Bsb).

In de toelichting kunt u bijvoorbeeld aangeven in welke vorm en verspreiding de verontreiniging in de grond voorkomt (bijvoorbeeld wel of niet geïoniseerd) enzovoort.

48. Hier kunt u aangeven welke monsternemingsstrategie is gehanteerd en met welke kwaliteitsniveau de monstervoorbehandeling en -analyses zijn uitgevoerd.

Een aanvraag inzake het Bssa ten behoeve van een niet-reinigbaarheidsverklaring moet altijd (m.u.v. grond met een gemiddeld gewogen asbestgehalte hoger of gelijk dan 100 mg/kg droge stof) ex-situ in depot worden gekeurd conform protocol VKB-1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen bouwstoffenbesluit’ (2 × 50 grepen van ca. 180 gram per deelpartij van maximaal 2.000 ton) en monstervoorbehandeling en -analyse conform AP04.

49. Per partij ondertekenen. Bodem+ neemt alleen volledig ingevulde en ondertekende formulieren in behandeling. Formulieren kunnen per post of fax worden verstuurd aan Bodem+, Postbus 93144, 2509 AC, Den Haag. Fax: 070 – 3735 100.

Naast het ingevulde formulier ‘Aanvraag verklaring grond’ dient u bij iedere partij standaard een aantal begeleidende documenten mee te sturen, te weten:

Kopie van het certificaat VKB-1001 van de monsternemende instantie;

Kopie van het monsternameplan;

Kopie van het monsternameformulier;

Kopieën van de analysecertificaten van het laboratorium;

Plattegrond van de depotlocatie;

Foto’s van de bemonsterde depots.

In geval van asbesthoudende grond die op basis van een in-situ bodemonderzoek wordt aangemeld dient u altijd een volledig exemplaar van het rapport asbestonderzoek mee te sturen.

In geval van residu van de reiniging van grond, die is gereinigd overeenkomstig BRL 7500 en SIKB-protocol 7510 dient u standaard een aantal begeleidende documenten mee te sturen, te weten:

een overzicht met de herkomst en status van de ingenomen partijen, waarvan het residu is gestort onder een eventuele voorgaande afgegeven verklaring;

de hoeveelheid ingenomen verontreinigde grond in tonnen droge stof;

– de hoeveelheid afgevoerd residu gespecificeerd naar verwerker;

jaarlijks een materialenbalans over de scheidingsinstallatie.

Bijlage 3, behorende bij artikel 17

Bij de aanvraag voor een verklaring verontreinigde grond te verstrekken gegevens

A. Gegevens saneerder

– Relatienummer van Bodem+ of:

– Naam, afdeling

– Adres, postcode, plaats

– Provincie

– Telefoon en faxnummers, e-mail adres

– Contactpersoon en toestelnummer

B. Projectgegevens

– Projectnummer van het Bodem+ of:

– Projectnaam

– Projectfinanciering door overheid of anders

– Projectcode met adres, postcode en plaats

– X- en Y- coördinaat

– Projectleider met telefoon en faxnummer en e-mail adres

– Overzicht van uitgevoerde in-situ bodemonderzoeken en partijkeuringen

– Een beschrijving van de historie van de locatie en het ontstaan van de verontreiniging op de locatie

– Een beschrijving van het uitgevoerde grondverzet op de locatie

– Toelichting

C1. Partijgegevens (ingeval van bemonstering van een depot van maximaal 2.000 ton)

De bemonstering van de depots moet zijn uitgevoerd overeenkomstig het protocol VKB-1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen bouwstoffenbesluit’ volgens de strategie 2 maal 50 grepen of conform het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de monstername conform het schema voor de monsterneming ten behoeve van het handhavingsprotocol grond.

– Depotnummer saneerder

– Geraamde hoeveelheid in ton en m3 inclusief onderbouwing

– Vermoedelijke afvoerdatum

– Percentage puin en afval

– Grondsoort met omschrijving (NEN 5104)

– Korrelverdeling van de minerale delen tot 2 mm (NEN 5753)

Per geanalyseerd monster:

– Gehalten aan vocht (NEN 5748), humus (NEN 5754), lutum (NEN 5753), CaCO3 (NEN 5757) en de pH (KCl) (NEN 5750)

– Verontreinigingen (gehalten in mg/kg d.s.) onder vermelding van de stof, de concentratie, de minimum en maximum concentraties, het aantal analyses en eventueel de uitloging. (diverse NEN’s; zie AP04)

Het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor voorbewerking van monsters en laboratoriumonderzoek is van toepassing op de bovenstaande partijgegevens.

C2. Partijgegevens (ingeval van grond verontreinigd met asbest tot boven de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond)

– Partijnummer saneerder

– Geraamde hoeveelheid in ton en m3 inclusief onderbouwing

– Vermoedelijke afvoerdatum

– Percentage puin en afval

– Grondsoort met omschrijving (NEN 5104)

– Korrelverdeling van de minerale delen tot 2 mm

– Gehalten aan vocht (NEN 5748), humus (NEN 5754), lutum (NEN 5753), CaCO3 (NEN 5757) en de pH (KCl) (NEN 5750)

– Verontreinigingen (gehalten in mg/kg d.s.) onder vermelding van de stof, de concentratie, de minimum en maximum concentraties, het aantal analyses en eventueel de uitloging.

– Asbestonderzoek inclusief de rapportage overeenkomstig NEN 5707 of NEN 5897

D. Bemonsteringsgegevens depotkeuring

– Kopie van het certificaat VKB-1001 van de monsternemende instantie

– Kopie van het monsternameplan

– Kopie van het monsternameformulier

– Plattegrond van de locatie met de ligging van de bemonsterde depots

– Eventueel aanwezige foto’s van de bemonsterde depots

– Kopieën van de analysecertificaten van het laboratorium (AP04)

E. Gegevens procescertificering (ingeval van residu van de procesmatige reiniging van grond waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan)

– Geldig bewijs dat de aanvrager op het moment van de aanvraag is gecertificeerd overeenkomstig BRL SIKB 7500 en SIKB-protocol 7510

– Prognose van de hoeveelheid te produceren niet-reinigbaar te storten residu in eerstvolgende periode van zes maanden

– Overzicht met herkomst en status van ingekomen partijen

– Hoeveelheid ingenomen verontreinigde grond

– Hoeveelheid afgevoerd residu gespecificeerd naar verwerker

– Jaarlijkse materialenbalans over de scheidingsinstallatie

F. Aanvullende gegevens

Op verzoek van Bodem+ worden aanvullende gegevens verstrekt op voet van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht

Bijlage 4, behorende bij artikelen 25 en 42

Indelen In Categorieën, versie juli 2006

Deze brochure is een aanvulling op de brochure ‘indelen in partijen’ en geeft de definities van de verschillende categorieën grond.

Schone grond

Grond die geen van de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit (Bsb) overschrijdt. Deze grond is multifunctioneel toepasbaar.

In het kader van de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit (Staatscourant 126; 1999) mogen in bepaalde gevallen enkele parameters de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijden.

Categorie 1-grond

Grond die:

1. de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijdt maar

2. geen van de samenstellingswaarden voor grond uit bijlage 2 van het Bsb overschrijdt en

3. op zodanige wijze kan worden gebruikt dat, ook indien geen isolatiemaatregelen worden genomen, geen van de immissiewaarden voor anorganische verontreinigingen wordt overschreden.

Categorie 2-grond

Grond die:

1 de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijdt maar

2 geen van de samenstellingswaarden voor grond uit bijlage 2 van het Bsb overschrijdt en

3 op zodanige wijze kan worden gebruikt dat, slechts indien isolatiemaatregelen worden genomen, geen van de immissiewaarden voor anorganische verontreinigingen wordt overschreden.

Ernstig verontreinigde grond

Grond die de interventiewaarden overschrijdt.

Niet ernstig verontreinigde grond, niet zijnde schone- of categorie 1 of 2 grond

Grond die niet behoort tot de categorieën schone grond, categorie 1-grond, categorie 2-grond of ernstig verontreinigde grond.

In figuur 1 is voor anorganische verontreinigingen de indeling in categorieën grafisch weergegeven. De immissiewaarde is in figuur 1 vervangen door een emissie ongeïsoleerd en een emissie geïsoleerd, zodat het onderscheid tussen categorie 1-grond en categorie 2-grond duidelijk wordt. In figuur 2 is voor organische verontreinigingen de indeling in categorieën grafisch weergegeven.

stcrt-2006-145-p15-SC76076-5.gif

Indelen in partijen, versie juli 2006

Om een zo doelmatig mogelijke verwerking te realiseren is het van belang dat, indien relevant, een partij-indeling wordt gemaakt. Een project dient u zodanig in partijen in te delen dat elke partij (binnen bepaalde marges) redelijk homogeen is zowel voor wat betreft grondsoort als verontreinigingen, rekening houdend met de verwerkingsmogelijkheden. De wijze van indelen kan in sterke mate de kosten van verwerken beïnvloeden. Hoe beter de indeling, hoe goedkoper de verwerking. Als handleiding is het navolgende opgesteld hetgeen tevens fungeert als aanvulling op de toelichting formulier aanvraag verklaring verontreinigde grond.

Voor de indeling geldt dat deze niet alleen theoretisch, maar ook praktisch uitvoerbaar moet zijn. Voorwaarden tijdens de sanering hiervoor zijn veelal:

– milieukundige begeleiding;

– depotvorming (op of nabij de locatie);

– en aanvullende bemonstering.

Grote projecten

Voor grote projecten raden wij u aan om voorafgaand aan de aanvraag over de wijze van indelen in overleg te treden met Bodem+.

Homogene eenheden

De locatie dient u in te delen in homogene eenheden: de partijen. Bij de indeling van partijen dient u achtereenvolgens rekening te houden met:

1 grondsoort

2 verontreinigingsgraad:

a. categorieën;

b. zware metalen;

c. asbest;

d. overige verontreinigingen.

Daarnaast is het zinvol om rekening te houden met gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval (de Europese lijst van gevaarlijke afvalstoffen).

1. Indelen op grondsoort

Te onderscheiden bodemlagen/grondsoorten geven meestal een verschil in aard en mate van verontreiniging en daarmee ook een verschil in verwerkingsmogelijkheden. De hoeveelheid fijne delen van de grond is met name van belang voor het bepalen van de reinigingskosten en de keuze van de reinigingstechnieken. Voor hergebruik is de fysische samenstelling van de grond evenwel ook van belang.

Minder dan 20% fijne delen (fractie < 32 tot 63 μm)

Des te minder fijne delen de grond bevat des te minder residu ontstaat bij natte of ‘extractieve’ reiniging. Grond met minder dan 20% aan fijne delen is in het algemeen nat reinigbaar. Zwak siltig, matig siltig en kleiig zand kan daarom vrijwel altijd nat worden gereinigd. De grondsoorten sterk siltig zand, uiterst siltig zand en sterk tot zwak zandige klei zijn mogelijk nat reinigbaar.

Meer dan 20% fijne delen (fractie < 32 tot 63 μm)

Natte reiniging van grond met meer dan 20% aan fijne delen is over het algemeen minder doelmatig. Bij thermische reiniging is de hoeveelheid fijne delen in mindere mate van belang; deze is wel bepalend voor de doorvoersnelheid in de installatie en in samenhang met het vochtgehalte de belangrijkste kostenfactor.

Bijmengingen

De aanwezigheid van puin en/of afval kan de kosten en/of het resultaat van de reiniging beïnvloeden. In veel gevallen verdient het daarom aanbeveling om puin en afval op de locatie af te zeven op maximaal 32 mm. Als afzeven niet mogelijk is, dan een indeling maken van partijen mèt en partijen zonder puin en/of afval. Partijen met meer dan 50% bodemvreemd materiaal niet aanmelden.

2. Indelen op verontreinigingsgraad

a. Categorieën

Schone grond (< samenstellingswaarden schone grond uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit (Bsb)) is multifunctioneel toepasbaar. Categorie 1-grond is ongeïsoleerd toepasbaar. Categorie 2-grond is geïsoleerd toepasbaar. Alle overige grond dient te worden gereinigd of gestort. Voor de definities van schone grond, categorie 1-grond en categorie 2-grond zie de brochure ‘Indelen in categorieën’.

b. Zware metalen

Na de indeling op grondsoort en categorieën is voor de verontreinigde grond een indeling nodig op zware metaalgehalten om een beoordeling van de reinigingsmogelijkheden mogelijk te maken. Bij deze indeling spelen de samenstellingswaarden voor schone grond (bijlage 1 Bsb) en samenstellingswaarden voor herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb) een belangrijke rol.

De volgende partijen zijn te onderscheiden:

1 gehalte aan zware metalen onder de samenstellingswaarden schone grond (bijlage 1 Bsb);

2 gehalte aan zware metalen onder de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb);

3 gehalte aan zware metalen boven de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb).

c. Asbest

Na indeling op grondsoort en categorieën is voor verontreinigde asbesthoudende grond een indeling nodig op asbestgehalten om een beoordeling van de reinigingsmogelijkheden te maken. Bij deze indeling spelen de restconcentratienorm voor asbesthoudende grond (100 mg/kg droge stof gewogen) en de interventiewaarde voor asbesthoudende grond(eveneens 100 mg/kg droge stof gewogen) een belangrijke rol. De restconcentratienorm en interventiewaarde voor asbesthoudende grond, zijnde 100 mg/kg droge stof, betreft een gewogen norm. Deze gewogen norm kan worden berekend op basis van de formule: 1 × serpentijnasbestgehalte + 10 × amfiboolasbestgehalte.

De volgende partijen zijn te onderscheiden:

1 gewogen gehalte asbest onder de restconcentratienorm c.q. de interventiewaarde;

2 gewogen gehalte asbest gelijk aan of boven de restconcentratienorm c.q. de interventiewaarde.

d. Overige verontreinigingen

De verwerkingskosten van thermische reiniging nemen stapsgewijs toe voor olie, PAK/cyanide en chloorkoolwaterstoffen (CKW’s). Daarom dient de verontreinigde grond te worden onderscheiden (na de indeling op zware metalen) in partijen verontreinigd met alleen olie (PAK < 50mg/kg ds., cyanide < 25mg/kg ds., CKW’s < 20mg/kg ds.), partijen met PAK > 50mg/kg ds. en/of cyanide > 25mg/kg ds. (al dan niet met olie doch zonder CKW’s > 20mg/kg ds.) en partijen met CKW’s > 20mg/kg ds. (al dan niet met olie en/of PAK en/of cyanide); anders gelden voor de gehele partij de hoogste verwerkingskosten.

Voor natte reiniging nemen de reinigingskosten toe als de verontreinigingen meer dan een factor 5 boven de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb) liggen. Daarom dient de verontreinigde grond te worden onderscheiden (na het indelen op zware metalen) in grond met verontreinigingen beneden 5 maal de samenstellingswaarde herbruikbare grond en grond met verontreinigingen boven 5 maal de samenstellingswaarde herbruikbare grond.

Toelichting

Algemeen

§ 1. Aanleiding tot de regeling

Op 12 oktober 2005 is in werking getreden de Wet van 15 september 2005 tot wijziging van de Wet bodembescherming (overgang taken Service Centrum Grond) (Stb. 482). Bij deze wet is een nieuw artikel 28a in de Wet bodembescherming (Wbb) opgenomen. Op grond van dit artikel kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld omtrent:

a. de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond, bedoeld in de artikelen 27 en 28 van de Wbb of in een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.44 van de Wet milieubeheer;

b. de wijze van indeling in partijen van de verontreinigde bodem op de te ontgraven locatie.

De voorliggende ministeriële regeling is (hoofdzakelijk) gebaseerd op dit artikel. Zij heeft mede betrekking op het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa), dat is gebaseerd op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer.

Deze regeling is de opvolger van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000 en de Beleidsregels verontreinigde grond Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. Eerstgenoemde regeling bevatte beoordelingsregels voor de reinigbaarheid van verontreinigde grond. De regeling had formeel alleen betrekking op het verplichte advies op grond van de Wet bodembescherming over de reinigbaarheid van verontreinigde grond, maar vond ingevolge genoemde beleidsregels ook toepassing ten aanzien van het Bssa. Daarnaast bevatten de beleidsregels andere regels voor de toepassing van het Bssa, zoals regels omtrent de aanvraag van een verklaring van niet-reinigbaarheid.

Met bovengenoemde wet van 15 september 2005 is het verplichte advies over de reinigbaarheid van verontreinigde grond uit de Wbb verdwenen. Daarmee vervielen ook de artikelen 23 en 24 van de Wbb, die de basis vormden voor de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000. Ten gevolge daarvan verloor deze regeling haar geldigheid. De Beleidsregels verontreinigde grond Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen behielden echter hun geldigheid, en langs deze weg werden de beoordelingscriteria uit de vervallen regeling alsnog toegepast in het kader van het Bssa.

Met de nieuwe ministeriële regeling komt aan deze situatie een einde en zijn de regels voor de beoordeling van de reinigbaarheid van grond vervat in één regeling. In belangrijke mate betreft het een technische herziening, dat wil zeggen dat het integreren van de oude regelingen in de nieuwe ministeriële regeling geen inhoudelijke verandering meebrengt van de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond. Van de gelegenheid is evenwel gebruik gemaakt om de regels waar nodig aan te passen aan recente ontwikkelingen. Zo verwijst de ministeriële regeling naar het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, zoals dat thans luidt. Dit besluit wordt hierna aangeduid als het Bouwstoffenbesluit.

Anders dan de vervallen regels is de nieuwe regeling niet opgesteld in overeenstemming met de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, aangezien de regels geen betrekking hebben op de beoordeling in het kader van de Wet bodembescherming van materiaal dat afkomstig is uit de waterbodem en de regeling zich slechts beperkt tot opname van de definitie van baggerspecie, zoals gehanteerd in het Ontwerp-besluit houdende regels inzake bescherming van de bodem (Stcrt. 31 maart 2006, nr. 65).

De regeling verwijst herhaaldelijk naar beoordelingsrichtlijnen en protocollen. Deze documenten zijn te downloaden van de site van de de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer te Gouda (SIKB) (www.sikb.nl).

§ 2. Belangrijke veranderingen

2.1. Aanpassing aan de bouwstoffenregels

De beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond tot schone grond of een herbruikbaar product is afgestemd op de eisen van het Bouwstoffenbesluit. De regeling verwijst voor de samenstellingswaarden voor schone grond, de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond en de immissiewaarden naar het Bouwstoffenbesluit. Anders dan voorheen, zijn deze waarden niet overgenomen in de bijlage van deze regeling. Reden hiervoor is dat de regels voor hergebruik van grond volgens planning vanaf 1 januari 2007 uit het Bouwstoffenbesluit zullen worden gehaald en worden vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit. De verwijzingen naar de geldende bouwstoffenregels in deze regeling zijn daarom van tijdelijke aard.

In vergelijking met de oude regeling zijn een aantal veranderingen in genoemde waarden opgetreden. In de kern behelst deze verandering een verwijzing naar de samenstellings- en immissiewaarden voor grond, zoals was opgenomen in de Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004, de Tijdelijke vrijstellingsregeling eisen grond en baggerspecie en de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden. Voornoemde drie vrijstellingsregelingen zijn inmiddels omgezet in het Besluit van 24 november 2005, houdende wijziging van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming ter omzetting van een aantal vrijstellingsregelingen vooruitlopend op de fundamentele herziening van voornoemd besluit (Wijziging 2005) (Stb. 2005, 610).

De bij de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden geïntroduceerde toetsingsregel voor schone grond (HANS) is ondertussen bij de wijziging van de Uitvoeringsregeling bouwstoffenbesluit van 5 oktober 2000 – in iets andere vorm – opgenomen in het Bouwstoffenbesluit. Deze nieuwe toetsingsregel is in deze regeling opgenomen.

Naast bovengenoemde veranderingen zijn in het Besluit Wijziging 2005 nog enkele wijzigingen van beperkte omvang in het Bouwstoffenbesluit aangebracht. Voor grond betreffen dit:

– het voor grond vrijstellen van de immissiewaarde voor een desbetreffende stof indien het gehalte van die stof voldoet aan de daarvoor geldende tussenwaarde en;

– een aanpassing van de triggerwaarde voor EOX van 0,3 naar 0,8.

Deze wijzigingen zijn eveneens in deze regeling opgenomen.

2.2. Aanpassing van de criteria voor de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond

De criteria voor de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond zijn op zichzelf ongewijzigd gebleven, behoudens aanpassing van het kostencriterium. Zij zijn evenwel aangevuld met afzonderlijke bepalingen voor de beoordeling van de reinigbaarheid van enkele bijzondere categorieën grond.

Kostencriterium

Met betrekking tot het kostencriterium wordt het volgende opgemerkt. Verontreinigde grond is slechts reinigbaar als de reinigingskosten beneden een bepaald bedrag blijven. In de vervallen ministeriële regeling waren gebroken bedragen opgenomen, die het gevolg waren van de omrekening van guldens in euro’s. Deze bedragen zijn thans afgerond op een veelvoud van vijf. Voor de praktijk heeft dat geen gevolgen.

Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat, door de afname van de reinigingstarieven in de laatste jaren, het kostencriterium voor reinigingstechnieken waarbij de hoeveelheid vrijkomende te storten reststoffen minder dan 20% van de te reinigen grond betreft, nog zelden resulteert in een beoordeling dat de grond op basis van de reinigingskosten niet reinigbaar is. In de praktijk is daarom meestal het kostencriterium van € 45,– per ton, voor reinigingstechnieken waarbij de hoeveelheid vrijkomende te storten reststoffen 20% van de droge stof of meer bedraagt, bepalend voor de bepaling van de economische reinigbaarheid van grond.

2.3. Een bijzondere procedure voor het residu van de procesmatige reiniging van bepaalde categorieën verontreinigde grond

Afzonderlijke bepalingen voor de beoordeling van de reinigbaarheid van bijzondere categorieën grond zijn in de eerste plaats opgenomen voor het residu van de procesmatige reiniging van bepaalde categorieën van verontreinigde grond. Ten aanzien van dit residu kan worden gewerkt met een procesbeoordeling in plaats van een individuele beoordeling van elke vrijgekomen partij.

Van de procesbeoordeling kan alleen gebruik worden gemaakt door reinigingsbedrijven die zich bezighouden met het procesmatig reinigen van verontreinigde grond en die zijn gecertificeerd overeenkomstig Beoordelingsrichtlijn ‘Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie’ (hierna: BRL 7500) en het protocol ‘Procesmatige ex situ reiniging van grond en baggerspecie (hierna: SIKB-protocol 7510). Beide documenten zijn opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging van Procesmatige Grondreinigingsbedrijven (NVPG) en uitgegeven door de SIKB. Beide documenten worden inhoudelijk beheerd door het Centraal College van Deskundigen Bodembeheer (CCvD), ondergebracht bij de SIKB.

De BRL 7500 bevat de regels waaraan elke gecertificeerd bewerker van (verontreinigde) grond c.a. zich dient te houden. Onder deze BRL valt de (ex situ) reiniging van verontreinigde grond en baggerspecie en de BRL is gericht op gevalideerde en algemeen geaccepteerde uitvoeringstechnieken. Onder het SIKB-protocol 7510 valt de (ex situ) reiniging van verontreinigde grond en baggerspecie door middel van thermische, extractieve en/of biologische methoden. Dit protocol bevat regels die betrekking hebben op de acceptatie van grond en baggerspecie, opslagbeheer en procesmatige reiniging, alsmede uitkeuring en afzet van eind- en restproducten. Onderzoek en sanering van verontreinigde (water)bodem, transport alsmede opslag en handling ter plaatse van een saneringslocatie vallen buiten de werkingssfeer van dit protocol.

De reikwijdte van de BRL 7500 is procesmatige reiniging van grond en baggerspecie. Minerale afvalstoffen zoals rioolkolken en -gemalenslib en veegvuil (RKGV) en sorteer-/zeefzand vallen niet onder het bereik van de BRL 7500. Deze afvalstoffen zullen daarom niet op basis van procescertificering op reinigbaarheid worden beoordeeld door SenterNovem, onderdeel Bodem+. Hiervoor blijft de systematiek van depotkeuringen van toepassing. Uitgaande van de productiecijfers van de NVPG maakt het aandeel residu uit grond, zoals opgevat in de BRL 7500, ruim 85% uit van de totale residustroom uit de natte reiniging van minerale afvalstoffen. NVPG heeft het CCvD van SIKB inmiddels geadviseerd om tevens RKGV onder de reikwijdte van de BRL 7500 te brengen. Indien de BRL 7500 hier in de toekomst op wordt aangepast, dan zal tevens residu van de reiniging van RKGV onder het systeem van procesbeoordeling gaan vallen.

De reinigers die gebruik maken van de procesbeoordeling, moeten de te reinigen grond splitsen in drie categorieën: (1) partijen die naar verwachting geen reinigbaar residu zullen opleveren, (2) partijen die naar verwachting wel reinigbaar residu zullen opleveren, en (3) partijen waarop genoemde BRL niet van toepassing is. De procesbeoordeling is van toepassing op (1) partijen die naar verwachting geen reinigbaar residu zullen opleveren. Het residu van de reiniging van deze partijen wordt aangemerkt als niet-reinigbaar, mits de partij procesmatig gereinigd is onder certificering van en overeenkomstig BRL 7500 en Protocol 7510.

Het feit dat het een procescertificatie betreft, brengt mee dat het niet nodig is om voor vrijkomende partijen steeds opnieuw een verklaring aan te vragen op basis van ex situ depotkeuringen. Volgens deze procedure kunnen reinigingsbedrijven, zolang het proces aan de gestelde eisen voldoet, voor het niet-reinigbare residu dat zij de komende zes maanden denken te produceren een verklaring aanvragen, geldend voor zes maanden en gebaseerd op de prognose van de hoeveelheid te produceren niet-reinigbaar residu in betreffende zes maanden. Halfjaarlijks dienen reinigingsbedrijven dus een nieuwe aanvraag te doen en tevens gegevens over te leggen op basis waarvan SenterNovem, onderdeel Bodem+ kan monitoren hoeveel niet-reinigbaar residu feitelijk is afgevoerd onder verleende verklaringen en naar welke verwerkers het feitelijk geproduceerde residu uiteindelijk is afgevoerd. Jaarlijks dienen de reinigingsbedrijven een materialenbalans over de scheidingsinstallatie over te leggen aan SenterNovem, onderdeel Bodem⁠+. Voor partijen waaruit naar verwachting reinigbaar residu zal ontstaan en voor partijen waarop de BRL 7500 niet van toepassing is, is de procesbeoordeling niet van toepassing en geldt in geval van een aanvraag om een verklaring van niet-reinigbaarheid van verontreinigde grond krachtens het Bssa de noodzaak van ex situ depotkeuring.

De BRL 7500 en protocol 7510 omvatten voorschriften ten aanzien van separate acceptatie, opslag, clusteren, verwerken en eindopslag. Deze voorschriften zijn voldoende voor de wettelijke taak van reinigbaarheidsbeoordeling van grond door SenterNovem, onderdeel Bodem+. Voor deze wettelijke taak is de verplichting om de status van een partij bij acceptatie te onderbouwen echter onvoldoende geregeld. De eis om deze informatie vast te leggen bij acceptatie van partijen waaruit naar verwachting niet-reinigbaar residu zal ontstaan volgt uit artikel 35, lid 1.

Overigens wordt opgemerkt dat het volgen van de bijzondere procedure voor het residu van de procesmatige reiniging van bepaalde categorieën grond geen verplichting is, maar dat reinigingsbedrijven tevens de optie resteert om ex situ partijkeuringen uit te laten voeren om verklaringen aan te vragen.

Het systeem van procesbeoordeling heeft enkele grote voordelen ten opzichte van het systeem van ex situ depotkeuringen. Zo wordt er beter gestuurd op de procesvoering van de grondreinigingsinrichtingen. De verwachting is dat het aandeel te storten residu zal afnemen en het aandeel recyclebaar residu zal toenemen (na thermische of biologische reiniging). Voorts worden de regels minder in getal en zijn de resterende regels eenvoudiger, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de Herijking van de VROM-regelgeving.

Verder wordt geanticipeerd op de Kwalibo stimulans voor grondreinigingsbedrijven om zich overeenkomstig BRL 7500 te certificeren. ‘Kwalibo’ staat voor het project Kwaliteitsborging bij bodemintermediairs. Bodemintermediairs zijn onder meer adviesbureaus, laboratoria, aannemers, grondbanken en bedrijven die grond en baggerspecie reinigen of verwerken. Inmiddels is een wettelijke regeling ontwikkeld voor kwaliteitsborging, welke overigens niet alleen geldt voor het bodembeheer maar ook voor andere beleidsvelden (Stb. 2005, 674). Deze wettelijke regeling zal de betrouwbaarheid van het werk van intermediairs vergroten. Na het vaststellen van uitvoeringsregels treedt de Kwalibo-regeling vanaf medio 2006 gefaseerd in werking. Naar verwachting zal de verplichting voor grondreinigingsbedrijven om overeenkomstig BRL 7500 te werken vanaf medio 2007 gaan gelden.

Het ligt in de rede dat alle grondreinigingsbedrijven gebruik gaan maken van de procesbeoordeling, te meer daar certificering vanuit Kwalibo toch al verplicht zal worden gesteld.

Het aantal aanvragen van een verklaring in het kader van het Bssa zal daardoor naar verwachting afnemen met ongeveer 150 per jaar, hetgeen een besparing betekent van ca. 0,3 à 0,4 fte voor de beschikkende instantie SenterNovem, onderdeel Bodem+. Tezelfdertijd blijft het inzicht in residustromen gewaarborgd via monitoring door middel van massabalansen. Door gelijke procesvoering wordt binnen de grondreinigingsbranche bovendien een meer gelijkwaardige concurrentiepositie gecreëerd. Tot slot nemen voor hen de administratieve lasten alsmede de keurings- en opslagkosten af.

Opgemerkt zij dat de wijzigingen negatieve consequenties hebben voor de keuringsbureaus en laboratoria, omdat minder depotkeuringen voor niet-reinigbaar residu zullen worden verricht. Tevens hebben de wijzigingen negatieve consequenties voor stortplaatsbeheerders omdat minder residu ter stort zal worden aangeboden en minder residu in tussenopslag ter plaatse van stortplaatsen zal worden gehouden.

2.4. Evident niet-reinigbare grondstromen

Een afzonderlijke bepaling is er eveneens voor twee evident niet-reinigbare grondstromen. Voorheen werden de betrokken materialen niet als grond gezien, zodat een beoordeling van de reinigbaarheid ervan niet aan de orde was. Deze materialen vallen echter onder de definitie van grond, zoals deze thans wordt gehanteerd. Het betreft grondmonsters (onder andere monsterpotten en monsteremmers met grond van onder andere laboratoria) en de minerale stof die resteert na destillatie van het mengsel van oliehoudende boorspoeling en boorgruis.

Voor grondmonsters is het niet mogelijk om de gemiddelde samenstelling van een partij te bepalen door een representatieve partijkeuring, omdat de grondmonsters verpakt zitten in monsterpotten en/of -emmers en dergelijke partijen extreem heterogeen van samenstelling zijn. Tevens is het niet wenselijk dat partijen grondmonsters worden gerecycled en terugkeren in de grondketen. Om deze redenen is besloten om deze categorie als evident niet-reinigbare grondstroom aan te wijzen, ongeacht de chemische samenstelling (vastgesteld op basis van eventuele aanwezige (indicatieve) onderzoeksresultaten).

Voor de minerale stof die resteert na destillatie van het mengsel van oliehoudende boorspoeling en boorgruis heeft producent Central Mud and Fluid Services BV (CMF) door middel van een gedetailleerde beschrijving van het productieproces en de in het kader van BRL 9335 ontwikkelde k-waarden systematiek aangetoond dat deze grondstroom homogeen van samenstelling en evident niet-reinigbaar is. Door de combinatie van de specifieke contaminanten barium en chloride en de homogene fysische samenstelling is deze grondstroom tot op heden en gebaseerd op ex situ partijkeuringen zonder uitzondering niet-reinigbaar beoordeeld door SenterNovem, onderdeel Bodem+. Om deze redenen is besloten om deze categorie als evident niet-reinigbare grondstroom aan te wijzen.

Voor evident niet-reinigbare grondstromen worden vanuit deze ministeriële regeling ten behoeve van een aanvraag om een verklaring van niet reinigbaarheid in het kader van het Bssa geen aanvullende eisen gesteld inzake onderzoek naar de fysische en chemische samenstelling van een partij, anders dan eventuele beschikbare onderzoeksgegevens die vanuit een ander kader (bijvoorbeeld vanuit de eigen bedrijfsvoering van de producent of acceptatievoorwaarden van verwerkende bedrijven) worden vereist.

2.5. Het vervallen van artikel 16 van de beleidsregels

Artikel 16 van meergenoemde beleidsregels hield in dat residu op basis van Sterlabanalyses onderzocht mocht worden in plaats van AP04, mits de beoordeling van de reinigbaarheid geschiedde met gebruikmaking van omrekenfactoren. Het artikel had nauwelijks meerwaarde meer en introduceerde een risico op noodzaak tot herkeuring, zoals in de praktijk meermalen is gebleken. Het vergde voorts een complexe beoordeling van de reinigbaarheid voor SenterNovem, onderdeel Bodem+. In overleg met de branchevereniging NVPG en met instemming van de algemene ledenvergadering van de NVPG van 24 januari 2006 is daarom besloten tot het schrappen van het artikel.

§ 3. De reikwijdte van de regeling

Wet bodembescherming

In de eerste plaats is de regeling van toepassing op een beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond in het kader van de artikelen 27, tweede lid, tweede volzin, en 28, tweede lid onder f, van de Wet bodembescherming (Wbb). Hoewel het begrip ‘grond’ in de Wbb ook baggerspecie omvat, strekt de regeling handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat niet tot een beoordeling van baggerspecie. De beoordeling van grond in het kader van de Wbb zal als regel plaatsvinden door een intermediair bureau.

Artikel 27 van de Wbb heeft betrekking op de melding van een verontreiniging. Naar aanleiding van een dergelijke melding kunnen gedeputeerde staten een aanwijzing geven tot het laten beoordelen van de reinigbaarheid van de (nog niet ontgraven) verontreinigde grond op een bij die aanwijzing te bepalen wijze. In veel gevallen zal de reinigbaarheid van verontreinigde bodem overigens reeds worden beoordeeld zonder dat gedeputeerde staten daartoe een aanwijzing hebben gegeven. Het ligt in de rede dat de beoordeling ook dan plaatsvindt met toepassing van de criteria uit de onderhavige regeling.

Artikel 28 van de Wbb betreft de melding van een voorgenomen sanering. In het tweede lid is aangegeven welke gegevens bij de melding moeten worden verstrekt. Indien de verontreinigde bodem geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd, moet ook een beoordeling van de reinigbaarheid van de verontreinigde grond worden overgelegd.

Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

In de tweede plaats is de regeling van toepassing op een beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond in het kader van artikel 2 onderdeel f juncto artikel 1 onderdeel 24 van het Bssa. De beoordeling geschiedt alsdan in het kader van de beslissing omtrent de afgifte van een verklaring van de Minister van VROM.

Het Bssa kent een stortverbod voor ernstig verontreinigde grond. Geen stortverbod geldt voor ernstig verontreinigde grond die niet reinigbaar is, mits de niet-reinigbaarheid blijkt uit een verklaring van de Minister van VROM. In het kader van het Bssa vindt derhalve geen beoordeling plaats van de reinigbaarheid van niet ernstig verontreinigde grond. In het Bssa is baggerspecie niet begrepen onder het begrip ‘grond’. Ook in dit kader wordt de reinigbaarheid van baggerspecie dus niet beoordeeld.

De verklaring wordt afgegeven door het agentschap SenterNovem, onderdeel Bodem+, dat daartoe mandaat heeft gekregen (Besluit mandaat, machtiging en volmacht SenterNovem Bodem+).

De regels voor de beoordeling in het kader van het Bssa zijn het meest uitgebreid. Dat heeft te maken met het verschil in juridische status van de beoordeling in het kader van het Bssa en de Wbb. De beoordeling ingevolge het Bssa leidt tot de afgifte van een verklaring. Daarbij gaat het om een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat brengt met zich dat regels zijn opgenomen over procedurele aspecten, zoals de aanvraag en de beslistermijn. De beoordeling ingevolge de Wbb leidt daarentegen niet tot een beschikking. Het gaat in dit geval om gegevens die worden overgelegd aan het bevoegd gezag.

Een ander verschil is dat de beoordeling ingevolge het Bssa doorgaans betrekking heeft op een ontgraven en in depot geplaatste partij (ex situ beoordeling)en de beoordeling ingevolge de Wbb op materiaal dat nog in de bodem aanwezig is (in situ beoordeling). Voor de in situ beoordeling zijn de depotregels niet relevant. De regels voor het indelen van het verontreinigde bodemmateriaal in partijen zijn daarentegen juist wel van belang.

§ 4. De functie van de waarden in de onderhavige regeling

In deze regeling worden samenstellingswaarden voor schone en herbruikbare grond, immissiewaarden en interventiewaarden gehanteerd. Deze waarden worden gebruikt voor twee doeleinden:

– om te bepalen of grond verontreinigd is, en

– om te beoordelen of verontreinigde grond reinigbaar is.

Als zich in de grond een stof bevindt boven de interventiewaarde, is de grond ernstig verontreinigd; als een stof de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond of de immissiewaarde overschrijdt, is de grond licht verontreinigd en niet toepasbaar.

Of verontreinigde grond reinigbaar is tot schone grond, wordt getoetst aan de samenstellingswaarden voor schone grond. Of de grond reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product, wordt getoetst aan de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond en de immissiewaarden. Als een immissiewaarde voor een stof ontbreekt, spelen de uitloogkarakteristieken van de betrokken parameter geen rol en wordt de immissie voor die parameter niet betrokken bij het oordeel over de reinigbaarheid.

§ 5. Het reinigen van verontreinigde grond

Het begrip ‘reinigen’

Zoals is vastgelegd in de Grondnota, wordt onder ‘reinigen’ verstaan: het bewerken van grond, waarbij verontreinigende stoffen worden ‘gescheiden’ van de grondmatrix, leidend tot een daling in de concentraties van de verontreinigende stoffen in die grond. Het immobiliseren van de verontreiniging valt hier niet onder, omdat de concentraties daarbij als zodanig niet dalen. Een en ander laat onverlet dat immobilisatie in bepaalde gevallen een goede oplossing kan bieden voor het bewerken van niet-reinigbare grond.

De met de reiniging te bereiken resultaten

Bij het reinigen van grond gaat het om:

– reiniging tot waarden die voldoen aan de samenstellingswaarden voor schone grond (reiniging tot schone grond), of

– reiniging tot waarden die voldoen aan de samenstellingswaarden voor grond en de immissiewaarden (reiniging tot herbruikbare ofwel categorie 1- of 2-grond). In dit geval kan de gereinigde grond worden toegepast overeenkomstig het Bouwstoffenbesluit.

Beschikbare reinigingstechnieken

Bij de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond worden een drietal technieken betrokken:

– Thermische reiniging

– Natte reiniging (waaronder nat zeven)

– Biologische reiniging

Voor een uitgebreide beschrijving van de reinigingstechnieken wordt verwezen naar de webapplicatie ‘Richtlijn Herstel en Beheer bodem- en waterbodemkwaliteit’ ( http://www.bodemrichtlijn.nl/), onderdeel ‘verwerken van grond’.

In de advisering betrokken kenmerken van de reinigingstechnieken

In de beoordeling worden de volgende kenmerken van de toepasbare reinigingstechnieken aangegeven:

– Het reinigingsresultaat (de kwaliteit van de grond na reiniging)

– Het percentage gereinigde grond

– De effectiviteit van reinigen (het verschil, uitgedrukt in procenten, tussen de hoeveelheid vracht aan verontreinigingen voorafgaand aan de reiniging en na reiniging)

– De kosten van reinigen

– Het reinigingsrendement (de verhouding tussen de effectiviteit en de kosten van de reiniging).

§ 6. Controle

In geval van een specifieke aanleiding zal controle worden uitgevoerd om na te gaan of de verstrekte gegevens juist zijn, bijvoorbeeld:

– in geval dat een partij naar inschatting van de aanvrager en/of op basis van de onderzoeksresultaten veel bodemvreemd materiaal bevat (ca. 30 tot 70% bijmenging) en derhalve twijfel kan bestaan over de status van de partij;

– in geval van tegenstrijdigheden tussen de aanvraag en de bij de aanvraag overlegde documenten, alsmede tussen de bij de aanvraag overlegde documenten;

– in geval van tegenstrijdigheden tussen de aanvraag met bijbehorende overlegde documenten en telefonisch verkregen informatie;

– in geval van een aanvraag door een organisatie die in het verleden eerder onjuiste aanvragen heeft ingediend;

– in geval van (negatieve) signalen door derden jegens de aanvrager.

Opgemerkt wordt dat deze opsomming niet-limitatief is.

Onder controle van juistheid van de verstrekte gegevens wordt onder andere begrepen een visuele inspectie en inmeting of herkeuring van een partij.

Er is geen wettelijke bepaling die aan de Minister van VROM c.q. SenterNovem, onderdeel Bodem+ deze controletaak c.q. controlebevoegdheden opdraagt. Ook hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Handhaving) is niet van toepassing op de controle van aanvraaggegevens. Als een uitwerking van de zorgvuldigheidsplicht van artikel 3:2 van de Awb wordt een partij derhalve in specifieke gevallen onderzocht ter controle van de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Hieruit vloeit voort dat de aanvragen niet verplicht is om aan het controleonderzoek mee te werken, maar een weigering om mee te werken kan ertoe leiden dat zijn aanvraag wegens onvoldoende gegevens buiten behandeling wordt gelaten.

Opmerking verdient dat de controletaak van SenterNovem, onderdeel Bodem+ met de afgifte van de verklaring eindigt en de controletaak vanaf dat moment overgaat naar anderen. Dat is het bevoegd gezag ingevolge de Wet bodembescherming (in het kader van het toezicht op de afvoer conform het saneringsplan van ontgraven verontreinigde grond) of het bevoegd gezag voor de milieuvergunning van de stortplaats waar de grond ter stort wordt aangeboden.

§ 7. De voorbereiding van de regeling

In het projectteam Grondreinigingsresidu is unaniem ingestemd met de nieuwe regels voor het residu van de procesmatige reiniging van grond en voor de minerale stof die resteert na destillatie van het mengsel van oliehoudende boorspoeling en boorgruis. Daarbij waren alle genodigde vertegenwoordigers van de branchevereniging NVPG en reinigingsbedrijven aanwezig. Door genodigden is aangegeven dat wijziging van de regels voor het residu van de procesmatige reiniging van grond en voor de minerale stof die resteert na destillatie van het mengsel van oliehoudende boorspoeling en boorgruis een aanzienlijke vereenvoudiging betreft en daarom breed draagvlak geniet in de branche. Daarom is afgezien van een onafhankelijke draagvlaktoets.

Voorts heeft de branchevereniging NVPG in haar algemene ledenvergadering van 24 januari 2006 ingestemd met het vervallen van artikel 16 van de eerdergenoemde Beleidsregels.

§ 8. Administratieve lasten

Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. In deze regeling gaat het om alle kosten rond de keuring van grond. De regeling leidt tot een administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven.

De overstap op een systeem van procesbeoordeling voor het residu van de procesmatige reiniging van grond betekent voor de grondreinigingsbranche een totale besparing op de keuringskosten van ca. € 270.000 op jaarbasis. Dit bedrag is gebaseerd op besparing van de keuringskosten op jaarlijks circa 180 partijen grondreinigingsresidu van max. 2.000 ton met een gemiddeld keuringstarief van € 1.500 per partij. De totale maximale lastenverlichting voor de grondreinigingsbranche bedraagt derhalve in totaal ruim € 270.000 op jaarbasis. Verder resulteert deze overstap in een besparing op de opslag- en handlingskosten voor deze branche van in totaal ca. € 840.000 op jaarbasis. Dit bedrag is gebaseerd op het gegeven dat ca. tweederde deel van het betreffende residu op het eigen bedrijfsterrein wordt opgeslagen à gemiddeld € 1,50 per ton per maand, eenderde elders dan op het eigen bedrijfsterrein wordt opgeslagen (met name ter plaatse van stortplaatsen) à gemiddeld € 4,00 per ton per maand en een gemiddelde opslagtermijn van 1 maand.

Het afwijken van de noodzaak van partijkeuringen voor de minerale stof die resteert na de destillatie van het mengsel van oliehoudende boorspoeling en boorgruis door dit materiaal aan te merken als evident niet-reinigbare verontreinigde grond betekent voor producent Central Mudplant and Fluid Services BV te Velsen-Noord een totale besparing op de keuringskosten van ca. € 15.000 op jaarbasis. Dit bedrag is gebaseerd op besparing van de keuringskosten op jaarlijks circa 10 partijen van max. 2.000 ton met een keuringstarief van € 1.500 per partij. De totale maximale lastenverlichting voor producent Central Mudplant and Fluid Services BV bedraagt derhalve in totaal € 15.000 op jaarbasis. Verder resulteert deze wijziging in een besparing op de opslag- en handlingskosten voor deze producent van in totaal ca. € 60.000 op jaarbasis. Dit bedrag is gebaseerd op het gegeven dat de betreffende partijen alle elders dan op het eigen bedrijfsterrein worden opgeslagen à € 3,00.

De totale administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven als gevolg van inwerkingtreding van de regeling bedraagt € 285.000 op jaarbasis. Op 22 juni 2006 is de regeling besproken in de Collegevergadering van Actal en het College heeft besloten om de regeling niet te selecteren voor een advies. Hiermee is de procedure voor Actal afgerond.

Het aantal aanvragen van een verklaring in het kader van het Bssa zal door voornoemde twee wijzigingen naar verwachting afnemen met ca 150 à 180 per jaar, hetgeen een besparing betekent van ca. 0,3 à 0,4 fte voor de beschikkende instantie SenterNovem, onderdeel Bodem+.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De benamingen ‘samenstellingswaarden voor schone grond’ en ‘samenstellingswaarden voor herbruikbare grond’ zijn ontleend aan (de bijlagen behorende bij) het Bouwstoffenbesluit. De term ‘voldoen aan’ (bepaalde waarden) moet worden verstaan als: gelijk zijn aan of liggen beneden die waarden. Als gevolg van de toetsingsregel voor schone grond ligt dat voor het voldoen aan de samenstellingswaarden voor schone grond anders. Gelet hierop is onderdeel l opgenomen. Daarmee ligt vast dat de toetsingsregel voor schone grond bij de toepassing van de regeling (artikel 3 en 6) wordt gevolgd.

De onder d genoemde Beoordelingsrichtlijn (BRL) en het onder g genoemde protocol zijn vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer, ondergebracht bij de SIKB. Hetzelfde geldt voor de onder k genoemde VKB-protocol.

Artikel 2

In het eerste lid is de basisdefinitie van ‘grond’ vastgelegd. Deze basisdefinitie heeft betrekking op grond die niet is vermengd met ander materiaal. In het tweede lid wordt aangegeven in hoeverre grond die is vermengd met ander materiaal, toch wordt aangemerkt als ‘grond’. De term ‘grond’ omvat niet mede ‘baggerspecie’ (derde lid).

Opgemerkt wordt dat het begrip ‘grond’ in het kader van de Wbb ook baggerspecie omvat. In zoverre wordt in deze regeling een enger begrip ‘grond’ gehanteerd. Ook de BRL SIKB 7500 geeft een eigen definitie van ‘grond’. Die is duidelijk enger dan de definitie uit deze regeling. Vooral van belang is dat de definitie uit de BRL zich beperkt tot materiaal dat is vrijgekomen bij sanering of grondverzet. Op anderszins vrijgekomen materiaal, zoals RKGV en sorteer-/zeefzand is de BRL dus niet van toepassing.

Opgemerkt wordt ook dat ook grond voorkomt met uitsluitend minerale delen zonder organisch stof (dekzanden, thermisch gereinigde grond). Eveneens komt grond voor die uitsluitend bestaat uit organisch materiaal zonder minerale delen (puur veen). Dit materiaal valt onder de definitie van artikel 2 lid 1.

Het begrip ‘baggerspecie’ is niet gedefinieerd. Gebruik wordt gemaakt van de definitie die is opgenomen in het Ontwerp-besluit houdende regels inzake bescherming van de bodem (Stcrt. 31 maart 2006, nr. 65), daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie.

Artikel 3

Voor de samenstellingswaarden voor schone grond wordt verwezen naar bijlage 1, tabel 1, van het Bouwstoffenbesluit. Het tweede tot en met het vierde lid bevatten de toetsingsregel voor schone grond.

In de voorgaande regeling was deze toetsingsregel voor schone grond opgenomen zoals deze in 1999 was geïntroduceerd in de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden. Deze oorspronkelijke toetsingsregel stond overschrijding van de samenstellingswaarde voor schone grond toe voor ten hoogste drie stoffen, indien het aantal getoetste stoffen meer was dan negen en minder dan negen en voor ten hoogste vier stoffen, indien het aantal getoetste stoffen meer was dan twintig. Deze regeling bevat de herziene toetsingsregel voor schone grond, zoals deze is vastgelegd bij wijziging van de Uitvoeringsregeling bouwstoffenbesluit van 5 oktober 2000. Op basis van deze heziene toetsingsregel voor schone grond is er sprake van schone grond indien voor maximaal drie stoffen het gehalte maximaal twee maal de samenstellingswaarden van bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit bedraagt. Alleen voor de drins (dieldrin, aldrin en eldrin) en DDT/DDE/DDD, die geen deel uitmaken van het basispakket, mag het gehalte maximaal drie maal de samenstellingswaarde van bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit bedragen. Bovendien mag geen enkele stof de tussenwaarde, zoals gedefinieerd in artikel 1, onder i, overschrijden.

Artikel 4

Voor de immissiewaarden wordt verwezen naar bijlage 2, onderdeel D, kolom 3, van het Bouwstoffenbesluit. In die kolom is voor een deel van de stoffen een immissiewaarde voor grond opgenomen. In dat geval gaat het om die waarde. Is voor een stof geen waarde voor grond opgenomen, dan geldt de reguliere waarde, dat is de waarde die geldt voor de situatie die in kolom 2 van de bijlage is aangeduid als ‘Regulier’. De stoffen die het betreft, zijn te vinden in kolom 1 van de bijlage, en de aanduidingen ‘grond’ en ‘regulier’ in kolom 2 van de bijlage.

Artikel 5

Voor de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond wordt verwezen naar bijlage 2, onderdeel D, kolom 4, van het Bouwstoffenbesluit.

De bepaling van EOX, zoals gedefinieerd in artikel 1, onder e, dient gezien te worden als een trigger voor de eventuele aanwezigheid van gehalogeneerde verbindingen. Bij overschrijding van de samenstellingswaarde uit bijlage 1 en 2 van het Bouwstoffenbesluit voor EOX dient verder gezocht te worden naar de aanwezigheid van gehalogeneerde verbindingen. Indien deze niet voorkomen in gehaltes boven de desbetreffende samenstellingswaarden, geldt voor EOX geen samenstellingswaarde.

Deze regeling verwijst naar de aangepaste triggerwaarde van 0,8 mg/kg droge stof, zoals deze is vastgelegd bij wijziging van de Uitvoeringsregeling bouwstoffenbesluit van 5 oktober 2000. De waarde van EOX kent geen bodemcorrectietype.

Artikel 6

Voor de interventiewaarden kan niet worden verwezen naar het Bouwstoffenbesluit. Zij zijn opgenomen in bijlage A, tabel 1a en 1b, van de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van 4 februari 2000 (Stcrt. 2000, 39). Het gaat om de waarden voor grond/sediment.

Artikel 7

Artikel 7 geeft aan welke waarden voor asbest bij de beoordeling van verontreinigde grond worden gehanteerd. Deze waarden komen overeen met de interventiewaarde bodemsanering voor asbest en de restconcentratienorm voor asbest conform de normering zoals verwoord in de brief van staatssecretaris Van Geel van 3 maart 2004 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 2003/04, 28 663 en 28 199, nr. 15).

De detectielimiet betreft de aantoonbaarheidsgrens zoals die door het laboratorium wordt opgegeven voor de bepaling van een verontreiniging volgens de voorgeschreven bepalingsmethode.

Artikel 8

Voor de beoordeling van stoffen die niet in de regeling zijn opgenomen, zal in voorkomende gevallen met het RIVM worden overlegd welke waarden bij de beoordeling van de reinigbaarheid gehanteerd kunnen worden. Hierbij zal met name aandacht worden gegeven aan de vraag of de stof als een verontreiniging moet worden aangemerkt en de vraag tot welke waarde deze stof verwijderd zou moeten worden, om de grond als herbruikbaar te kunnen beschouwen.

Artikelen 9–12

Deze artikelen leggen de criteria voor de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond vast. Artikel 9 heeft betrekking op ernstig verontreinigde grond, artikel 10 op zonder reiniging niet herbruikbare licht verontreinigde grond. Artikel 11 betreft reinigingsmethoden met meer dan 20% droge stof residu, en artikel 12 de potentieel reinigbare grond. Artikel 10 is overigens niet van betekenis in het kader van het Bssa. Het Bssa heeft immers alleen betrekking op ernstig verontreinigde grond.

Artikel 10 betreft grond van een verontreinigingsgehalte dat:

a. voor alle parameters ligt onder de interventiewaarden en voor enige parameter voor organische stoffen ligt boven de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond;

b. voor alle parameters ligt onder de samenstellingswaarden voor herbruikbare grond, maar als gevolg van uitloging voor enige parameter voor anorganische stoffen de immissiewaarden overschrijdt. In de praktijk gaat het bij artikel 10 vaak om met minerale olie verontreinigde grond.

Voor de toelichting op het derde lid van de artikelen 9 en 10 wordt verwezen naar de toelichting op bijlage 1.

Het reinigingsresidu (het 20%-criterium)

Bij de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond speelt ook de hoeveelheid reststoffen die bij de reiniging vrijkomt en moet worden gestort (het reinigingsresidu) een rol. Ten aanzien van de hoeveelheid residu geldt geen absolute bovengrens. Wel geldt dat geen reinigingsmethoden worden bekeken met een reinigingsresidu van 20% of meer, als er voor de betrokken partij grond reinigingsmogelijkheden zijn met een residu onder 20%. Onder te storten reststoffen (eerste lid van artikel 9 en 10, onder c, en artikel 11, onder a) worden de bij de reiniging vrijkomende niet toepasbare deelstromen verstaan, exclusief het eventueel aanwezige grove puin dat

voorafgaand aan de reiniging wordt afgezeefd. Het percentage reinigingsresidu van 20 wordt berekend op basis van droge stof. De kosten van het verwerken van de reststoffen worden betrokken bij de toetsing van het kostencriterium voor de reinigbaarheid.

Artikel 12 is opgenomen omdat niet valt uit te sluiten dat er in de toekomst (voor bepaalde stoffen) nieuwe reinigingstechnieken ontstaan.

Bij tijdelijke opslag van verontreinigde grond, als bedoeld in artikel 12, blijven de reinigingscriteria van toepassing, inclusief het kostencriterium. De kosten van reiniging zullen derhalve met inbegrip van de opslagkosten onder de betrokken financiële bovengrens moeten blijven.

Artikel 13

Dit artikel legt de zogenaamde meervoudige advisering vast. Een beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond behandelt in principe alle reinigingstechnieken waarmee grond wordt gereinigd. Overigens is dit artikel maar betrekkelijk relevant in het kader van het Bssa. Het Bssa heeft immers alleen betrekking op ernstig verontreinigde grond. Wordt in het kader van het Bssa gevraagd om een beoordeling van niet-ernstig verontreinigde grond, dan weigert SenterNovem, onderdeel Bodem+ een dergelijke aanvraag op grond van motivatie dat een verklaring daarvoor niet relevant is.

Het artikel geeft ook aan in welke volgorde diverse reinigingsmogelijkheden worden beoordeeld. In principe worden alle reinigingstechnieken behandeld waarmee grond wordt gereinigd tot schone of herbruikbare grond met een reinigingsresidu van minder dan 20%. Reinigingsmethoden met een hoger reinigingsresidu komen alleen aan de orde als reinigingsmethoden met minder dan 20% ontbreken. Reiniging na een opslag van ten hoogste 5 jaar wordt pas bezien als ook reinigingsmethoden met meer dan 20% residu ontbreken. Indien ook de mogelijkheid van reiniging na opslag er niet is, wordt de grond beoordeeld als niet-reinigbaar.

§ 4. algemeen

Deze paragraaf heeft betrekking op de procesbeoordeling van residu van bepaalde categorieën van verontreinigde grond. Hierop is al uitgebreid ingegaan in § 2.3.

Artikel 14

In dit artikel zijn enige specifieke definities opgenomen. De definitie van ‘procesmatige reiniging’ is ontleend aan de BRL SIKB 7500.

De definitie onder b legt vast op welke partijen § 4 (en § 4 en 5 van hoofdstuk 2) van toepassing is. Het element ‘waarop de BRL SIKB 7500 van toepassing is’ is nodig omdat de BRL een engere definitie van ‘grond’ hanteert dan de regeling. Een partij die wel verontreinigde grond is in de zin van de regeling, maar niet in de zin van de BRL, valt buiten de procesbeoordeling van § 4. Een dergelijke partij is een partij als bedoeld in artikel 34, onder c.

Artikel 15

In dit artikel is vastgelegd dat het residu van de reiniging van partijen die vallen onder de procesbeoordeling, niet reinigbaar is.

Artikel 16

Dit artikel regelt de niet-reinigbaarheid van evident niet-reinigbare grondstromen. Verwezen wordt naar § 2.4.

Artikel 17

Het formulier is met toelichting opgenomen als bijlage bij deze regeling en is te verkrijgen via de website van SenterNovem, onderdeel Bodem+, www.senternovem.nl/bodemplus.

Voor het aanvullen van een onvolledige aanvraag wordt in het algemeen een termijn van twee weken gehanteerd.

§ 2. Algemeen

In § 2 zijn geen regels opgenomen voor het indelen van partijen. Voor zover de partijen afkomstig zijn van gevallen van bodemsanering, is het toezicht op het correct indelen en correct ontgraven van partijen een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag ingevolge de Wbb. SenterNovem, onderdeel Bodem+ krijgt meestal eerst kennis van de partij nadat deze is ontgraven. Uitzondering hierop kan een partij grond zijn waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde. Ook in dergelijk geval is het toezicht op het correct indelen en correct ontgraven van de partij een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag ingevolge de Wbb. SenterNovem, onderdeel Bodem+ licht overigens wel het bevoegd gezag in, als wordt geconstateerd dat een locatie of partij niet correct is ingedeeld of een partij niet correct is ontgraven. Partijen die niet afkomstig zijn van gevallen van bodemsanering, zijn in de regel te kenmerken als monostromen, afkomstig van een specifiek proces. Daarvoor zijn geen indelingsregels nodig.

Artikel 18

§ 2 heeft geen betrekking op grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde. Daarvoor geldt § 3 van hoofdstuk 2. Dit onderscheid is gemaakt aangezien de asbesthoudende grond niet altijd door middel van een zogenaamde depotkeuring behoeft te worden onderzocht. § 2 heeft tevens geen betrekking op residu van de procesmatige reiniging van partijen grond waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan. Daarvoor gelden § 4 en § 5 van hoofdstuk 2. Tot slot heeft § 2 tevens geen betrekking op partijen grond waarvan is gebleken dat zij evident niet-reinigbaar zijn. Voor deze categorie grond zijn in deze regeling geen regels voor het indelen van partijen of de wijze van monsterneming vastgelegd. Voor alle overige gevallen is een depotonderzoek in beginsel wel een vereiste.

Artikel 19

Dit artikel geeft aan dat de aanvraag voor een verklaring alleen betrekking kan hebben op een ontgraven en in depot geplaatste partij verontreinigde grond.

Artikel 20

Het eerste lid stelt de bovengrens op 2.000 ton. Het tweede lid regelt de wijze van onderverdeling van een partij groter dan 2.000 ton. Hierbij worden de relevante delen uit het VKB-protocol 1001 benoemd.

Artikel 21

In dit artikel is de wijze van monsterneming vastgelegd. Er mag worden gekozen tussen protocol VKB-1001 en het Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit (AP04) voor de monstername conform het schema voor de monsterneming ten behoeve van het handhavingsprotocol schone grond. Omdat protocol VKB-1001 een aantal bemonsteringsstrategieën kent voor zowel de uitvoeringswijze van het onderzoek als het nemen van grepen, is in het tweede en derde lid vastgelegd dat moet worden gekozen voor de strategie ‘keuring grond in depot, t.b.v. het bewijsmiddel schone grond, categorie 1/2 of ernstig verontreinigde grond’ en dat daarbij de strategie van 2 maal 50 grepen dient te worden gehanteerd.

Artikel 22

In dit artikel is de wijze van voorbehandeling en analyse van de monsters vastgelegd. Daarbij moet het Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit (AP04) voor de bewerking van monsters en het laboratoriumonderzoek worden gevolgd.

Artikel 23

Dit artikel heeft betrekking op partijen die op asbest worden onderzocht, waarbij het gehalte aan asbest niet de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond, zoals vermeld in artikel 7, overschrijdt. In dergelijke situaties dient het onderzoek naar asbest plaats te vinden overeenkomstig het gestelde in de NEN 5707 dan wel NEN 5897, waarbij het onderzoek aan de partij conform de strategie depotkeuring dient plaats te vinden. De genoemde NEN-normen kennen een aan elkaar aansluitend toepassingsgebied. In een concreet geval wordt de keuze van de juiste NEN-norm dus bepaald aan de hand van het toepassingsgebied ervan.

§ 3. Algemeen

Deze paragraaf bevat de onderzoekseisen voor zowel in situ onderzoek als een depotkeuring van grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde. Tevens wordt in deze paragraaf nader ingegaan op welke wijze te ontgraven grond in partijen wordt ingedeeld.

Artikel 24

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 18.

Artikel 25

De betrokken asbestpartijen worden beoordeeld voordat zij worden ontgraven. Daarom kunnen hiervoor indelingsregels worden gegeven. Artikel 25 en bijlage 4 voorzien hierin.

Artikel 26

Ten behoeve van een aanvraag van een verklaring voor verontreinigde grond dient grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde te worden onderzocht conform de strategie Nader Onderzoek. Indien een dergelijke partij reeds is ontgraven, dient de partij onderzocht te worden conform de strategie Depotkeuring. NEN 5707 en NEN 5897 kennen beide deze twee strategieën.

Artikel 27

Lid 1 van dit artikel bevat de eisen voor voorbehandeling en analyse ten aanzien van de parameter asbest. Voor het toepassingsgebied van de twee genoemde normen wordt verwezen naar beide normen. Lid 2 bevat de eisen voor de voorbehandeling en analyse ten aanzien van de overige parameters.

Artikel 28

§ 4 van hoofdstuk 2 van de regeling geldt voor de procesbeoordeling van residu van bepaalde categorieën van verontreinigde grond, reeds toegelicht in § 2.3. De definities van artikel 14 zijn ook van toepassing op de onderhavige paragraaf.

Artikel 29

Dit artikel houdt in dat de aanvraag betrekking heeft op het betrokken residu dat zal ontstaan in de komende periode van zes maanden. Het artikel sluit daarmee aan bij artikel 33.

Het is echter mogelijk dat de betrokkene dit residu naar verschillende stortplaatsen wil afvoeren. In dat geval heeft hij meer dan één verklaring nodig. Hij kan dat in zijn aanvraag aangeven, of dit later door middel van een aanvraag tot wijziging van zijn verklaring bewerkstelligen. De verklaring zal dan gelden voor een deel van het residu. Met het oog hierop zijn in dit artikel de woorden ‘tenzij in de verklaring anders is aangegeven’ opgenomen.

Artikel 30

In dit artikel wordt geregeld wat een reiniger moet doen om gebruik te mogen maken van de procesbeoordeling voor residu van de reiniging van bepaalde categorieën van verontreinigde grond. Voldoende is het gecertificeerd zijn overeenkomstig BRL 7500 en Protocol 7510, een geldig bewijs hiervan te overleggen aan SenterNovem, onderdeel Bodem+ op het moment van de aanvraag en het overleggen van een prognose van de verwachte hoeveelheid residu in de betrokken periode.

Artikel 31

Wie eerder op grond van de onderhavige paragraaf een verklaring heeft verkregen, moet na het expireren daarvan een aantal gegevens overleggen (artikel 35). Zolang aan deze verplichting niet is voldaan, wordt een aanvraag om een nieuwe zodanige verklaring niet in behandeling genomen.

Artikel 32

In dit artikel is vastgelegd wie gebruik kunnen maken van het systeem van procesbeoordeling. Dat dit gebruik vrijwillig is, blijkt uit het eerste lid. Er bestaat immers geen verplichting om een verklaring aan te vragen op grond van § 4 van hoofdstuk 2. De keuze voor een procesbeoordeling betekent dat de gewone procedure niet meer gevolgd kan worden (lid 2). Wie terug wil keren naar de reguliere procedure van het systeem van ex situ partijkeuringen, kan dat schriftelijk kenbaar maken (lid 3).

Artikel 33

In dit artikel is vastgelegd dat de verklaring betrekking heeft op al het residu dat in de zes maanden na de afgifte van de verklaring ontstaat bij de houder van de verklaring als gevolg van de procesmatige reiniging van partijen waaruit naar verwachting niet-reinigbaar te storten residu zal ontstaan, mits deze zijn gereinigd overeenkomstig het bepaalde in BRL SIKB 7500 en SIKB-protocol 7510. Al dit residu wordt daarom beschouwd als één partij.

De woorden ‘tenzij in de aanvraag anders is aangegeven’ hebben dezelfde achtergrond als de woorden ‘tenzij in de verklaring anders is aangegeven’ in artikel 29.

Artikel 34

Op grond van dit artikel moeten diverse categorieën van verontreinigde grond gescheiden worden gehouden. Daardoor ontstaat een categorie partijen waarop de procesbeoordeling van toepassing is. De andere categorieën van partijen worden op de gewone manier beoordeeld. Dat betreft partijen waaruit naar verwachting reinigbaar residu zal ontstaan en partijen die vallen buiten het bereik van BRL 7500. Zie daarvoor ook § 2.3 en de toelichting bij artikel 2. De BRL 7500 richt zich alleen op materiaal dat is vrijgekomen bij sanering of grondverzet. Minerale afvalstoffen zoals RKGV en sorteer-/zeefzand vallen niet onder het bereik van de BRL 7500.

Artikel 35

Op grond van lid 1 van dit artikel dient halfjaarlijks een aantal gegevens te worden overgelegd. Daardoor kan SenterNovem, onderdeel Bodem+ volgen of aan de vereisten van het proces de hand wordt gehouden. Dit geldt uitsluitend voor partijen die onder de procesbeoordeling vallen.

Op grond van lid 2 van dit artikel dient jaarlijks een materialenbalans over de scheidingsinstallatie te worden overlegd aan SenterNovem, onderdeel Bodem+. De frequentie van aanlevering van een materialenbalans is op jaarbasis gesteld, omdat hiermee wordt aangesloten bij de praktijk. Vanuit de Wet milieubeheer dienen grondreinigingsbedrijven veelal per kalenderjaar een materialenbalans op te stellen en vóór 1 april van het volgende kalenderjaar over te leggen aan het bevoegd gezag. Het gestelde in lid 2 van dit artikel sluit hierop aan. Dit geldt voor alle partijen gereinigde grond uit de desbetreffende installatie.

Artikel 36

Bij de verklaringen wordt aangegeven binnen welke minimum- en maximumwaarde de verklaring van kracht is. Indien om welke reden dan ook blijkt dat na afgifte van de verklaring, het in de verklaring aangegeven minimum respectievelijk maximum wordt onderschreden respectievelijk overschreden, kan dit gevolgen hebben voor de strekking van de verklaring. Zie ook de toelichting op artikelen 38 en 39.

Artikel 37

Vooral bij partijen die in situ worden beoordeeld, kan het voorkomen dat de partij later (na het ontgraven) groter blijkt dan was aangevraagd en in de verklaring is aangegeven. De in de verklaring gegeven beoordeling is slechts geldig indien de partij ten hoogste 10% groter is dan in de verklaring is aangegeven. Dit percentage is ontleend aan de tot dusverre bestaande praktijk van het storten van verontreinigde grond. Is de partij nog groter, dan wordt het meerdere aangemerkt als een afzonderlijke partij, waarvoor een aparte verklaring moet worden aangevraagd. Er kan ook een wijziging van de reeds afgegeven verklaring worden aangevraagd.

Artikel 38

Wijziging van de verklaring is mogelijk op verzoek van de houder ervan. Artikel 38 geeft een – blijkens de woorden ‘in elk geval’ niet-limitatieve – opsomming van de gevallen waarin wijziging kan plaatsvinden. Een niet genoemde wijzigingsgrond is bijvoorbeeld het corrigeren van onjuiste gegevens, zoals een foutieve inmeting van de omvang van de partij, die tijdens de afvoer zichtbaar wordt. De twee met name genoemde situaties zijn als volgt.

In de eerste plaats komt het voor dat de houder van een partij de partij alsnog wil splitsen in deelpartijen, bijvoorbeeld omdat hij een deel van de partij wil afvoeren naar een andere stortplaats. De verklaring kan dan zo worden gewijzigd dat zij geldt voor een deel van de partij, bijvoorbeeld het deel dat al is afgevoerd. Voor het resterende deel van de partij kan dan een afzonderlijke verklaring worden afgegeven.

In de tweede plaats kan een in situ (dus voor het ontgraven) beoordeelde partij na het ontgraven een andere omvang of samenstelling hebben. Als de afwijking niet zo groot is dat de verklaring moet worden ingetrokken, kan het nodig of wenselijk zijn dat de verklaring wordt gewijzigd. De in de verklaring vermelde gegevens inzake de omvang of samenstelling van de partij kunnen dan worden aangepast. De houder van de grond kan de behoefte aan wijziging zelf constateren, maar het is ook mogelijk dat hiervan blijkt bij een controle door het daartoe bevoegd gezag of door de houder van de stortplaats waar de grond wordt aangeboden. Een wijziging van de verklaring moet worden aangevraagd indien de partij na ontgraven meer dan 10% groter is dan in de verklaring is aangegeven (zie artikel 37). Dit tenzij voor het meerdere een aparte verklaring wordt aangevraagd.

Wat een gewijzigde samenstelling betreft, kan als vuistregel worden aangehouden dat bij onder- of overschrijding van een of meer minimum- respectievelijk maximumwaarden (zie artikel 36) er mogelijkerwijs een wijziging van de verklaring nodig is. Het verdient aanbeveling om in een dergelijk geval contact op te nemen met SenterNovem, onderdeel Bodem+.

De beslissing inzake het wijzigen van een verklaring is een beschikking.

Tegen deze beslissing staat beroep open.

Artikel 39

Intrekking van een verklaring zal naar verwachting niet vaak voorkomen. Toch wordt in artikel 39 aangegeven dat intrekking in enkele gevallen mogelijk is. Het betreft gevallen waarin het onjuist of onwenselijk is dat een afgegeven verklaring in stand blijft. In één geval (onderdeel a) gaat het om een verklaring die de aanvrager ten onrechte heeft verkregen. In de beide andere gevallen gaat het alleen om situaties waarin het wenselijk is dat er een hernieuwde beoordeling plaatsvindt.

De intrekking van een verklaring is een beschikking. Zij zal (vaak) niet op verzoek van de houder ervan plaatsvinden. Uiteraard zal deze beschikking zorgvuldig worden voorbereid. Zo zal in elk geval de houder van de verklaring worden gehoord. Tegen de beslissing inzake de intrekking staat beroep open.

Opgemerkt wordt verder dat artikel 39 alleen de bevoegdheid geeft tot intrekking. Er is geen verplichting om een verklaring in te trekken. Er kan dus rekening worden gehouden met de omstandigheden van elke individuele situatie. Ten aanzien van de intrekkingsgrond, genoemd onder a, zal mede een rol spelen in hoeverre de aanvrager een verwijt kan worden gemaakt inzake het overleggen van onjuiste of onvolledige gegevens.

Onderdeel a heeft betrekking op het geval dat blijkt dat de aanvrager in werkelijkheid geen aanspraak had op de verklaring, en op de daarmee verbonden vrijstelling van het stortverbod, maar hij een verklaring heeft verkregen als gevolg van het overleggen van onjuiste of onvolledige gegevens.

Onderdeel b ziet met name op het geval dat een verklaring is afgegeven voor een bepaalde partij, maar de omvang of samenstelling van de partij nadien zodanig is gewijzigd dat een hernieuwde beoordeling noodzakelijk is. Dit kan zich voordoen bij partijen die in situ, dus voor het ontgraven, zijn beoordeeld. Bij het ontgraven kan dan bijvoorbeeld dieper of breder zijn ontgraven. Op zichzelf geldt ook al dat een verklaring niet kan worden benut als er in feite sprake is van een partij die niet meer dezelfde is als de partij waarop de verklaring betrekking heeft. Niet altijd zal echter duidelijk zijn of niet meer sprake is van dezelfde partij moet worden gezien als een andere partij. Intrekking kan dan uitsluitsel bieden. De betrokkene kan uiteraard een verklaring aanvragen voor de partij in haar nieuwe omvang en samenstelling.

Onderdeel c betreft bijvoorbeeld het geval dat een verklaring is afgegeven, maar de werkzaamheden vervolgens voor langere tijd worden opgeschort. Ook hier zal het naar verwachting gaan om partijen die in situ zijn beoordeeld. Partijen die in depot zijn beoordeeld, zullen immers doorgaans zo snel mogelijk worden afgevoerd. Als de werkzaamheden (dus het ontgraven) lang uitblijven, is het niet wenselijk dat een verklaring in een dergelijk geval voor onbepaalde tijd in portefeuille kan worden gehouden. Intrekking is dan mogelijk. Als de partij alsnog wordt ontgraven, kan opnieuw een verklaring worden aangevraagd.

Artikel 40

Dit artikel geeft de termijn voor de beslissing op de aanvraag van een verklaring c.q. een wijziging van een verklaring. Opgemerkt wordt dat de termijn voor deze beslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de aanvrager wordt uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dit staat in artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikelen 41 en 42

Voor de beoordeling van verontreinigde grond in het kader van de Wbb gelden slechts enkele voorschriften. Aangezien deze beoordeling niet leidt tot een beschikking, ontbreken procedurele voorschriften. Voorschriften inzake een depotkeuring ontbreken eveneens, aangezien het voor de Wbb gaat om een beoordeling in situ. De regeling beperkt zich tot het van overeenkomstige toepassing verklaren van de voorschriften inzake een in situ beoordeling van verontreinigde grond (artikel 41) en omtrent het indelen van nog niet ontgraven verontreinigde bodem in partijen (artikel 42).

Artikel 43

Dit artikel bevat het overgangsrecht. Lopende aanvragen op het tijdstip van inwerkingtreden van deze regeling worden afgehandeld conform de oude regels. Nieuwe aanvragen (ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de regeling) lopen via de nieuwe regeling, ook als zij partijen betreffen die er al waren voordat de nieuwe regeling in werking trad.

Toelichting op de bijlagen

Bijlage 1

In de praktijk wordt SenterNovem, onderdeel Bodem+ ook geconfronteerd met de aanwezigheid van stoffen in verontreinigde grond die ontbreken in de bijlage 1, tabel 1 en en bijlage 2, onderdeel D, kolom 3, van het Bouwstoffenbesluit opgenomen waarden. Een aantal van deze stoffen is opgenomen in bijlage 1, met een samenstellingswaarde voor schone grond en een samenstellingswaarde voor herbruikbare grond.

Uit het derde lid van artikelen 9 en 10 volgt dat de stoffen uit bijlage 1 worden betrokken bij het oordeel van SenterNovem, onderdeel Bodem+, over de reinigbaarheid van verontreinigde grond. Als deze stoffen in verontreinigde grond worden aangetroffen, dan is de grond alleen reinigbaar als zij ook voor deze stoffen kan worden gereinigd, en wel tot de in bijlage 1 aangegeven waarden.

Voor een goed begrip wordt opgemerkt dat het derde lid van artikel 9 en artikel 10 betrekking heeft op grond die door andere stoffen verontreinigd is, maar waarin tevens een of meerdere stoffen uit bijlage 1 worden aangetroffen. De stoffen van bijlage 1 spelen dus geen rol bij de vraag of grond verontreinigd is, maar alleen bij de vraag of verontreinigde grond reinigbaar is.

In bijlage 1 zijn in de eerste plaats de stoffen opgenomen waarvoor de meergenoemde circulaire – in plaats van een interventiewaarde – een indicatief niveau voor ernstige verontreiniging geeft (voorzover zij niet al in bijlage 2, onderdeel D, kolom 3, van het Bouwstoffenbesluit voorkomen). De samenstellingswaarden van bijlage 1 voor deze stoffen, zijn gelijk aan de streefwaarden (grond/sediment) die de circulaire voor deze stoffen geeft. Omdat de stoffen geen rol spelen bij de vraag of de grond verontreinigd is, zijn de indicatieve niveaus voor ernstig verontreiniging niet in bijlage 1 opgenomen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven