TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
Per 1 januari 2008 is de vrijstelling van de heffing van vennootschapsbelasting voor
woningbouwlichamen, tot dan toe geregeld in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, vervallen.
De hiervan afgeleide vrijstelling voor gelijkgestelde stadsherstellichamen verviel
daarmee eveneens. De vrijstelling van de heffing van vennootschapsbelasting stelde
de stadsherstellichamen in staat om incourante monumenten aan te kopen, te restaureren
en al dan niet opnieuw geschikt te maken voor volkshuisvesting. De restauratie van
beschermde monumenten werd door de vrijstelling dus bevorderd.
2. Doel van de regeling
Er is in de jaren 2013 tot en met 2016 jaarlijks een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar
voor een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister)
te verlenen subsidie ten behoeve van stadsherstellichamen om de gevolgen van het vervallen
van de vrijstelling voor stadsherstellichamen te matigen. Dit bedrag komt overeen
met de jaarlijkse kostenpost die de betrokken stadsherstellichamen tezamen ondervinden
van de vennootschapsbelastingheffing en is gelijk aan het uitgekeerde staatssteunbedrag
in de jaren 2004 tot en met 2007 op grond van de vrijstelling van de heffing van vennootschapsbelasting.
Voor de jaren 2009–2010 is het beschikbare bedrag verdeeld via de Regeling restauratie monumenten stadsherstellichamen (Stcrt. 2010, 2076), die was gebaseerd op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten. Die
regeling is daarna met de op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten
2011 gebaseerde Subsidieregeling restauratie monumenten stadsherstellichamen 2011 en 2012 (Stcrt. 2011, 18342) voor nog eens twee jaar materieel verlengd.
In 2012 is het instrument van de restauratieregeling voor stadsherstellichamen heroverwogen.
Hierbij is onder andere gekeken naar de recent gewijzigde monumentengeldstromen en
is het uitgangspunt van het kabinet meegewogen te komen tot minder regelgeving. Het
voor de monumentenzorg beschikbare budget wordt inmiddels beschikbaar gesteld via
de provincies, voor de verstrekking van restauratiesubsidies, en via het Besluit rijkssubsidiëring
instandhouding monumenten 2013 (Brim 2013) en de Subsidieregeling instandhouding monumenten
(Sim), voor laagrentende restauratieleningen en onderhoudssubsidies. De restauratieregeling
voor stadsherstellichamen is een kleine regeling met een beperkte doelgroep en past
daardoor niet goed in het nieuwe stelsel. Deze regeling wordt bij wijze van overgangsperiode
nog één maal voor vier jaar materieel verlengd. Dit gebeurt wederom in de vorm van
een nieuwe ministeriële regeling, omdat inmiddels het Brim 2013 van kracht is. Met
ingang van 2017 zal het budget van € 2 miljoen per jaar worden toegevoegd aan het
budget voor de verstrekking van laagrentende restauratieleningen of onderhoudssubsidies.
3. Samenvatting van de regeling
Samenvattend komt de regeling op het volgende neer:
-
– subsidie wordt uitsluitend verleend aan stadsherstellichamen of daarmee vergelijkbare
organisaties, die voorheen recht hadden op vrijstelling van de vennootschapsbelasting;
-
– per stadsherstellichaam kan in twee subsidierondes (voor de jaren 2013–2014 en voor
de jaren 2015–2016) steeds één subsidieaanvraag worden ingediend voor de te restaureren
beschermde monumenten;
-
– een aanvraag bevat de gegevens van de aanvrager, de monumentnummers en adresgegevens
van de te restaureren monumenten en een raming van de subsidiabele restauratiekosten
per monument. De subsidiabele restauratiekosten worden door de subsidieontvanger zelf
geraamd op basis van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten, die is opgenomen
als bijlage bij de Sim;
-
– de uiterste indieningsdata voor aanvragen zijn 30 november 2013 voor de eerste subsidieronde
en 30 september 2015 voor de tweede subsidieronde;
-
– per stadsherstellichaam geldt een maximaal subsidiebedrag dat voortvloeit uit de resultaten
over de jaren 2009 tot en met 2012 ten opzichte van het totaal van de resultaten in
die jaren van alle ingediende aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen;
-
– renteloze bevoorschotting door het Nationaal Restauratiefonds is direct na verlening
van de subsidie mogelijk;
-
– de subsidievaststelling geschiedt op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten;
-
– bij subsidiebedragen boven de € 125.000 kan een accountantsverklaring worden gevraagd
inzake de juistheid van de bij de aanvraag tot vaststelling op te geven subsidiabele
restauratiekosten per beschermd monument.
Gelet op het doel van de regeling is voor de desbetreffende monumenten naast restauratiesubsidie
op basis van deze regeling tevens "reguliere" instandhoudingssubsidie op grond van
de Subsidieregeling instandhouding monumenten mogelijk. Het moet dan uiteraard wel
gaan om andere kosten dan de restauratiekosten waarvoor op grond van deze regeling
subsidie wordt gevraagd.
4. Uitvoering en handhaafbaarheid
Het betreft een regeling die leidt tot subsidieverstrekking. De Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed (hierna: Rijksdienst) voert de regeling uit en zal de aanvragen
volgens een standaardprocedure in behandeling nemen. De omvang van de regeling is
zodanig, dat dit geen problemen in de uitvoering en handhaving oplevert, mede gelet
op de ervaringen met de uitvoering van de twee voorgaande restauratieregelingen voor
stadsherstellichamen.
5. Administratieve lasten
Om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken, zijn het aantal indieningsvereisten
voor de aanvrager en het aantal door de subsidieverlener te toetsen gegevens tot een
absoluut minimum beperkt. Bovendien is het Uniform Subsidiekader van toepassing. Dit
betekent dat subsidies onder € 25.000 gelijk worden vastgesteld en niet behoeven te
worden verantwoord en dat voor subsidies onder € 125.000 slechts een beperkte inhoudelijke
verantwoording wordt gevraagd en geen financiële verantwoording.
Omdat de regeling binnen het kader van artikel 4 van het Brim 2013 moet passen, is
een raming van de subsidiabele kosten per beschermd monument een minimumvereiste.
Hierbij kan de subsidieaanvrager er zekerheidshalve voor kiezen meer restauraties
met de bijbehorende subsidiabele kosten op te voeren, zodat een vertraagde of uitgestelde
restauratie kan worden vervangen door de restauratie van een ander, eveneens opgevoerd
beschermd monument. De betrokken stadsherstellichamen zullen de gevraagde gegevens
gelet op hun expertise en de reeds bestaande statutaire verantwoordingsverplichtingen
zonder veel extra moeite of kosten kunnen leveren. Bovendien hoeven documenten waarover
de minister reeds beschikt niet nogmaals overgelegd te worden. Er hoeft geen uitgebreide
werkomschrijving of begroting te worden overgelegd. De reden hiervoor is dat de in
aanmerking komende organisaties bekend zijn bij de minister en ervaren zijn met het
restaureren van beschermde monumenten. De verantwoording van de subsidie zal plaatsvinden
overeenkomstig het Uniform Subsidiekader en levert geen bijzondere administratieve
lasten op.
Voor de Rijksdienst, die de subsidie namens de minister zal verlenen, levert deze
regeling een minimale uitvoeringslast op, aangezien de subsidiabele kosten niet door
de Rijksdienst berekend hoeven te worden en het om een zeer beperkt aantal aanvragers
gaat.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In artikel 2 wordt een deel van de artikelen van de Sim van overeenkomstige toepassing
verklaard. Deze artikelen hebben betrekking op de verplichtingen van de subsidieontvanger
en de vaststelling van de subsidie bij eigendomsoverdracht van een beschermd monument.
De artikelen 1, 4, 5 en 7 van het Brim 2013 zijn overigens rechtstreeks van toepassing.
In artikel 1 van het Brim 2013 worden de begrippen eigenaar, restauratie en zelfstandig
onderdeel gedefinieerd. Artikel 4 betreft de grondslag voor onderhavige regeling,
artikel 5 een begrotingsvoorbehoud (de subsidieverlening geschiedt onder voorbehoud
van het beschikbaar komen van voldoende begrotingsgelden) en artikel 7 een weigeringsgrond
voor het geval dat al een lening is verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds
voor de werkzaamheden.
Artikel 3
Uitsluitend stadsherstellichamen en vergelijkbare organisaties die tot 1 januari 2008
profiteerden van de vrijstelling van vennootschapsbelasting en die thans nadeel ondervinden
van de afschaffing hiervan, komen op grond van de regeling voor subsidie in aanmerking.
Het doel van de regeling is deze stadsherstellichamen gedurende een overgangsperiode
van nog eens vier jaar in staat te stellen om beschermde monumenten te blijven restaureren.
De subsidie wordt dan ook slechts verstrekt voor de restauratie van beschermde monumenten
(rijksmonumenten).
Artikel 4
Voor de jaren 2013 tot en met 2016 bedraagt het subsidieplafond jaarlijks € 2 miljoen.
Dit betekent dat voor de totale periode waarvoor deze regeling is opgesteld een bedrag
beschikbaar is van € 8 miljoen. Dit budget wordt in twee subsidierondes verdeeld:
€ 4 miljoen per subsidieronde (zie ook artikel 7).
Artikel 5
Het eerste lid heeft slechts betrekking op de kosten ten behoeve van restauratie en
bepaalt welke restauratiekosten voor subsidie in aanmerking komen. De basis hiervan
ligt in artikel 1 van het Brim 2013. Op grond van dit artikel wordt onder restauratie
verstaan het verrichten van die werkzaamheden, die de normale instandhouding te boven
gaan en die voor het herstel van het monument noodzakelijk zijn. In de Leidraad subsidiabele
instandhoudingskosten 2013 (hierna: Leidraad), de bijlage bij de Subsidieregeling
instandhouding monumenten, staat welke kosten subsidiabel zijn. De Leidraad is voor
onderhavige regeling slechts relevant voor zover het kosten betreft die verband houden
met restauratie. Onderhoudskosten komen derhalve niet in aanmerking voor subsidie
op grond van deze regeling.
In hoofdstuk 1 van de Leidraad zijn algemene bepalingen opgenomen met basiscriteria
voor de beoordeling of er sprake is van subsidiabele kosten.
De kosten moeten gericht zijn op herstel van het monument en zijn monumentale waarden.
Uitgangspunt is dat de werkzaamheden op een sobere en doelmatige wijze dienen te worden
verricht. Dit houdt in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud
van monumentale waarden, op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden
verval en vervolgschade worden voorkomen. Ook vloeit daaruit voort dat herstel vóór
vervanging gaat en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren van monumenten
is in beginsel niet subsidiabel.
Bij (materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging dienen de nieuwe onderdelen
in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering, afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk
overeen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal
een gedegen afweging moeten plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd
moeten en kunnen worden en zo ja op welke manier.
Kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik of kosten voor werkzaamheden
die op comfortverbetering of verfraaiing zijn gericht, komen niet voor subsidie in
aanmerking.
In hoofdstuk 1.3 van de Leidraad wordt uiteengezet welke kosten subsidiabel zijn.
Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen dus niet voor
subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten
niet subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn bedoeld ter verduidelijking
en als afbakening om aan te geven waar de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel
ligt, maar zijn niet limitatief bedoeld.
De Leidraad is te vinden op de internetsite www.cultureelerfgoed.nl
.
De subsidie verleend in de eerste subsidieronde kan worden gebruikt voor subsidiabele
kosten van werkzaamheden die van 1 januari 2013 tot 1 januari 2015 zijn of worden
verricht. Werkzaamheden van voor 2013 komen dus niet voor subsidie in aanmerking.
Voor de tweede subsidieronde geldt dat de werkzaamheden moeten zijn verricht in de
periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016.
Kosten zijn tot slot niet subsidiabel voor zover ze al gesubsidieerd worden op grond
van een andere rijkssubsidieregeling, voor zover ze – in geval van schade – door een
verzekering worden gedekt, of voor zover ze in aftrek kunnen worden gebracht op verschuldigde
omzetbelasting.
Artikel 6
Om de administratieve lasten te drukken, wordt de subsidie voor de jaren 2013 en 2014
in één keer verleend, evenals de subsidie voor de jaren 2015 en 2016.
Het subsidiebedrag dat een stadsherstellichaam ten hoogste kan ontvangen is afhankelijk
van de resultaten van het desbetreffende stadsherstellichaam ten opzichte van de andere
stadsherstellichamen die voor subsidie in aanmerking komen. Voor de berekening van
de verhouding worden de gegevens gebruikt over de vier meest recente jaren (2009 tot
en met 2012). Daarom dient elke subsidieaanvrager, aan de hand van de jaarrekeningen,
de resultaten in vóór de afdracht van belastingen. De hoogte van de resultaten bepaalt
namelijk de hoogte van de heffing van de vennootschapsbelasting. De resultaten van
elke aanvrager worden gedeeld door het totaal van de resultaten van de aanvragers
die voor subsidie in aanmerking komen en het percentage dat hier uit volgt, vermenigvuldigt
met twee keer het jaarlijkse subsidieplafond van deze regeling (in totaal vier miljoen
euro per subsidieronde), is het bedrag dat een stadsherstellichaam per subsidieronde
ten hoogste aan subsidie kan ontvangen. Hiermee wordt beoogd dat de stadsherstellichamen
evenredig worden gecompenseerd ten opzichte van het voordeel dat zij genoten onder
de vrijstelling.
Artikel 7
Op grond van deze regeling kan per stadsherstellichaam voor meer dan één beschermd
monument tegelijk subsidie worden aangevraagd. Er hoeven geen restauratieplannen te
worden ingediend. De stadsherstellichamen beheren hun monumentenbestand beroepsmatig
en worden in dit verband al geacht met restauratieplannen te werken. Bovendien vindt
er via de vereiste omgevingsvergunning controle plaats op de wijze van uitvoering
van de restauratiewerkzaamheden. Wel dienen de monumentnummers en adresgegevens van
de te restaureren beschermde monumenten te worden aangegeven, omdat artikel 4 van
het Brim 2013 voorschrijft dat subsidieverlening per beschermd monument of zelfstandig
onderdeel daarvan plaats vindt. Daarnaast dient de subsidieaanvrager een raming in
waarbij per beschermd monument wordt aangegeven hoe hoog de subsidiabele kosten zijn
waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De subsidiabele kosten raamt de aanvrager zelf
op grond van de benodigde restauratie in combinatie met de Leidraad, bedoeld in artikel
5. Gelet op hun beroepsmatige omgang met beschermde monumenten, kunnen deze organisaties
de subsidiabele kosten goed inschatten.
Voorts dient een aanvrager de jaarrekeningen over de jaren 2004 tot en met 2007 en
die over de jaren 2009 tot en met 2012 in. De jaarrekeningen over 2004 tot en met
2007 zijn nodig om vast te stellen dat de aanvrager in aanmerking kwam voor de vrijstelling
die tot 1 januari 2008 van toepassing was. De jaarrekeningen over de jaren 2009 tot
en met 2012 worden gebruikt om overeenkomstig artikel 6 het subsidiebedrag per aanvrager
te berekenen. Indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat de Minister
al over de jaarrekeningen beschikt, bijvoorbeeld omdat deze al bij een eerdere subsidieaanvraag
zijn overgelegd, dan behoeven deze niet bij de aanvraag gevoegd te worden. De aanvrager
maakt hier in voorkomend geval melding van in zijn aanvraag.
Artikel 8
De aanvragen kunnen worden ingediend vanaf de dag na bekendmaking van de regeling
in de Staatscourant en worden voor de eerste subsidieronde uiterlijk 30 november 2013
ingediend. Voor de tweede subsidieronde kunnen de aanvragen worden ingediend na de
eerste subsidieronde, doch uiterlijk op 30 september 2015.
Artikel 9
In geval de te verstrekken subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie
zonder subsidieverlening onmiddellijk door de minister vastgesteld. Dit betekent dat
geen verantwoording over de subsidie behoeft te worden ingediend en dat na verzending
van de beschikking tot subsidieverstrekking het subsidiebedrag onmiddellijk betaald
wordt aan de subsidieontvanger.
Artikel 11
Voor de verantwoording van een verleende subsidie bestaan in deze regeling twee regimes.
In beide regimes wordt de aanvraag tot vaststelling van de subsidie ingediend voor
1 oktober van het jaar volgend op de subsidieperiode en beslist de minister binnen
dertien weken op de aanvraag. Voor de eerste subsidieronde wordt de aanvraag tot vaststelling
dus uiterlijk 30 september 2015 ingediend en voor de tweede subsidieronde uiterlijk
op 30 september 2017.
1: subsidie onder € 125.000
Als de verleende subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling
slechts vergezeld van een prestatieverklaring. Deze prestatieverklaring behelst een
beknopt overzicht van monumenten met monumentnummers ten behoeve waarvan de subsidie
is besteed.
2: subsidie van € 125.000 of meer
Als het verleende subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot
vaststelling van de subsidie vergezeld van een financieel verslag. Dit verslag bestaat
uit een overzicht van totaal gemaakte restauratiekosten per beschermd monument. Het
gaat hierbij om het totaalbedrag van de daadwerkelijk gemaakte restauratiekosten.
De subsidie kan niet hoger uitvallen dan de subsidieverlening, maar wel lager, indien
de restauratieproductie tegenvalt. Het is dus zaak voor een aanvrager om voldoende
restauraties op te voeren in de aanvraag, en deze restauraties ook daadwerkelijk uit
te voeren, teneinde te voorkomen dat het totaal aan gemaakte restauratiekosten lager
uitvalt dan het verleende subsidiebedrag.
Bij subsidies van € 125.000 of meer kan de minister de subsidieontvanger verplichten
bij de aanvraag tot vaststelling tevens een controleverklaring van een accountant
te voegen, waarin wordt verklaard dat de bedragen in het financieel verslag juist
zijn. Indien de minister een controleprotocol opstelt, doet de accountant tevens een
uitspraak over de naleving door de subsidieontvanger van de in dat protocol genoemde
voorschriften.
Artikelen 12 en 14
De regeling wijzigt artikel 13 van de Subsidieregeling restauratie monumenten stadsherstellichamen
2011–2012 zodanig dat deze per 1 januari 2014 vervalt. Onderhavige regeling vervalt
per 1 januari 2018. Mochten er nog beschikkingen zijn die na 1 januari 2014, onderscheidenlijk
2018 afgehandeld moeten worden of waartegen bezwaar of beroep is ingesteld, dan geschiedt
afhandeling hiervan overeenkomstig de vervallen regeling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.