TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
Per 1 januari 2008 is de vrijstelling van de heffing van vennootschapsbelasting voor woningbouwlichamen, tot dan toe geregeld
in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, vervallen. De hiervan afgeleide vrijstelling voor gelijkgestelde stadsherstellichamen
verviel daarmee eveneens. De vrijstelling van de heffing van vennootschapsbelasting stelde de stadsherstellichamen in staat
om incourante monumenten aan te kopen, te restaureren en al dan niet opnieuw geschikt te maken voor volkshuisvesting. De restauratie
van beschermde monumenten werd door de vrijstelling dus bevorderd.
2. Doel van de regeling
De staatssecretaris van Financiën stelt een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar voor een jaarlijks door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) te verlenen subsidie ten behoeve van stadsherstellichamen om de gevolgen van het
vervallen van de vrijstelling voor stadsherstellichamen te matigen. Dit bedrag komt overeen met de jaarlijkse kostenpost die
de betrokken stadsherstellichamen tezamen ondervinden van de vennootschapsbelastingheffing en is gelijk aan het uitgekeerde
staatssteunbedrag in de jaren 2004 tot en met 2007 op grond van de vrijstelling van de heffing van vennootschapsbelasting.
Vooruitlopend op een structurele subsidieregeling in de op de Monumentenwet 1988 gebaseerde instandhoudingsregeling, het Besluit
rijkssubsidiëring instandhouding monumenten, is het beschikbare bedrag voor de jaren 2009 en 2010 via een ministeriële regeling
verdeeld. Het ging hierbij om subsidie ten behoeve van de restauratie en aankoop van beschermde monumenten, met een grondslag
in het Brim, respectievelijk de Wet overige OCW-subsidies. Deze Regeling restauratie monumenten stadsherstellichamen van 27 januari
2010 (Stcrt. 2010, 2076) wordt met onderhavige regeling voor nog eens twee jaar materieel verlengd, omdat gedurende deze periode een definitieve
regeling in de instandhoudingsregeling nog niet kan worden gerealiseerd. De verlenging gaat in de vorm van een nieuwe regeling
omdat het Brim intussen is vervangen door het Brim 2011 en de aankoop van beschermde monumenten niet langer gesubsidieerd
wordt. Een grondslag in de Wet overige OCW-subsidies is daarmee ook niet meer nodig.
3. Samenvatting van de regeling
Samenvattend komt de regeling op het volgende neer:
-
– subsidie wordt uitsluitend verleend aan stadsherstellichamen of daarmee vergelijkbare organisaties, die voorheen recht hadden
op vrijstelling van de vennootschapsbelasting;
-
– per stadsherstellichaam wordt één aanvraag ingediend voor de jaren 2011 en 2012 voor de te restaureren beschermde monumenten;
-
– een aanvraag bevat de gegevens van de aanvrager, de monumentnummers en adresgegevens van de te restaureren monumenten en een
raming van de kosten per monument. De restauratiekosten worden door de subsidieontvanger zelf geraamd op basis van de regeling
en de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten Brim 2011;
-
– de uiterste indieningsdatum voor aanvragen is 30 november 2011;
-
– per stadsherstellichaam geldt een maximaal subsidiebedrag dat voortvloeit uit de resultaten over de jaren 2007 tot en met
2010 ten opzichte van het totaal van de resultaten in die jaren van alle ingediende aanvragen die voor subsidie in aanmerking
komen;
-
– bevoorschotting door het Nationaal Restauratiefonds is direct na verlening van de subsidie mogelijk. De rente bedraagt 0%;
-
– de subsidievaststelling geschiedt op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten;
-
– bij subsidiebedragen boven de € 125.000 kan een accountantsverklaring worden gevraagd inzake de juistheid van de bij de aanvraag
tot vaststelling op te geven restauratiekosten per beschermd monument.
Gelet op het doel van de regeling is voor de desbetreffende monumenten naast restauratiesubsidie op basis van deze regeling
tevens "reguliere" instandhoudingssubsidie op grond van het Brim 2011 mogelijk.
4. Uitvoering en handhaafbaarheid
Het betreft een regeling die leidt tot subsidieverstrekking. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: Rijksdienst)
voert de regeling uit en zal de aanvragen volgens een standaard procedure in behandeling nemen. De omvang van de regeling
is zodanig, dat dit geen problemen in de uitvoering en handhaving oplevert, mede gelet op de ervaringen met de uitvoering
van de Regeling restauratie monumenten stadsherstellichamen.
5. Administratieve lasten
Om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken, zijn het aantal indieningsvereisten voor de aanvrager en het aantal door
de subsidieverlener te toetsen gegevens tot een absoluut minimum beperkt. Bovendien is het uniform subsidiekader toegepast
in deze regeling. Dit betekent dat subsidies onder € 25.000 gelijk worden vastgesteld en niet behoeven te worden verantwoord
en dat voor subsidies onder € 125.000 slechts een beperkte inhoudelijke verantwoording wordt gevraagd en geen financiële verantwoording.
Omdat de regeling binnen het kader van artikel 35 van het Brim 2011 moet passen – het betreft immers restauratiesubsidie –
is een raming van de restauratiekosten per beschermd monument een minimumvereiste. Hierbij kan de subsidieaanvrager er zekerheidshalve
voor kiezen meer restauraties op te voeren, zodat bij de subsidievaststelling eventueel nog geschoven kan worden met de subsidiebedragen
per beschermd monument. De betrokken stadsherstellichamen zullen deze gegevens gelet op hun expertise en de reeds bestaande
statutaire verantwoordingsverplichtingen zonder veel extra moeite of kosten kunnen leveren. Er hoeft geen uitgebreide werkomschrijving
of begroting te worden overgelegd. De reden hiervoor is dat de in aanmerking komende organisaties bekend zijn bij de minister
en ervaren zijn met het restaureren van beschermde monumenten. De verantwoording van de subsidie zal plaatsvinden overeenkomstig
de bepalingen hieromtrent in het Brim 2011 en levert geen bijzondere administratieve lasten op.
Voor de Rijksdienst, die de subsidie namens de minister zal verlenen, levert deze regeling een minimale bestuurlijke last
op, aangezien de subsidiabele kosten niet door de Rijksdienst berekend hoeven te worden en het om een zeer beperkt aantal
aanvragers gaat.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In artikel 2 wordt een deel van de artikelen van het Brim 2011 van overeenkomstige toepassing verklaard. De artikelen 1 en
35 van het Brim 2011 zijn overigens rechtstreeks van toepassing. De van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen hebben
voornamelijk betrekking op de verplichtingen van de subsidieontvanger en de verantwoording en vaststelling van de subsidie.
Artikel 13 van het Brim 2011 wordt van overeenkomstige toepassing verklaard omdat de begroting voor 2012 nog niet is vastgesteld.
De subsidieverlening geschiedt dus onder voorbehoud van het beschikbaar komen van voldoende begrotingsgelden.
Artikel 3
Uitsluitend stadsherstellichamen en vergelijkbare organisaties die tot 1 januari 2008 profiteerden van de vrijstelling van
vennootschapsbelasting en die thans nadeel ondervinden van de afschaffing hiervan, komen op grond van de regeling voor subsidie
in aanmerking. Het doel van de regeling is deze stadsherstellichamen in staat te stellen om beschermde monumenten te blijven
restaureren. De subsidie wordt dan ook slechts verstrekt voor de restauratie van beschermde monumenten.
Artikel 4
Voor zowel 2011 als 2012 is een bedrag voor deze regeling beschikbaar van € 2 miljoen. Dit betekent dat voor de totale periode
waarvoor deze regeling is opgesteld een bedrag beschikbaar is van € 4 miljoen.
Artikel 5
Het eerste lid heeft slechts betrekking op de kosten ten behoeve van restauratie en bepaalt welke restauratiekosten voor subsidie
in aanmerking komen. De basis hiervan ligt in artikel 35 van het Brim 2011. Op grond van dit artikel wordt onder restauratie
verstaan het verrichten van die werkzaamheden, die de normale instandhouding te boven gaan en die voor het herstel van het
monument noodzakelijk zijn. In de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten Brim 2011 (hierna: Leidraad), de bijlage bij
de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011, staat welke kosten subsidiabel zijn. De Leidraad is voor onderhavige
regeling slechts relevant voor zover het kosten betreft die verband houden met restauratie. Onderhoudskosten komen derhalve
niet in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling.
In hoofdstuk 1 van de Leidraad zijn algemene bepalingen opgenomen met basiscriteria voor de beoordeling of er sprake is van
subsidiabele kosten.
De kosten moeten gericht zijn op herstel van het monument en zijn monumentale waarden. Uitgangspunt is dat de werkzaamheden
op een sobere en doelmatige wijze dienen te worden verricht. Dit houdt in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal
behoud van monumentale waarden, op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade
worden voorkomen. Ook vloeit daaruit voort dat herstel vóór vervanging gaat en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren
van monumenten is in beginsel niet subsidiabel.
Bij (materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging dienen de nieuwe onderdelen in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering,
afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal
een gedegen afweging moeten plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd moeten en kunnen worden en zo ja op welke
manier.
Kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik of kosten voor werkzaamheden die op comfortverbetering of
verfraaiing zijn gericht, komen niet voor subsidie in aanmerking.
In hoofdstuk 2 van de Leidraad wordt uiteengezet welke kosten subsidiabel zijn. Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen
in de Leidraad komen dus niet voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet
subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar
de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief bedoeld.
De Leidraad is te vinden op de internetsite www.cultureelerfgoed.nl.
Omdat de subsidie een compensatie betreft voor de jaren 2011 en 2012, kan de subsidie worden gebruikt voor kosten van werkzaamheden
die al in 2011 zijn verricht. Werkzaamheden van voor 2011 komen niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 6
Om de administratieve lasten te drukken, wordt de subsidie voor de jaren 2011 en 2012 in één keer verleend.
Het subsidiebedrag dat een stadsherstellichaam ten hoogste kan ontvangen is afhankelijk van de resultaten van het desbetreffende
stadsherstellichaam ten opzichte van de andere stadsherstellichamen die voor subsidie in aanmerking komen. Voor de berekening
van de verhouding worden de gegevens gebruikt over de vier meest recente jaren (2007 tot en met 2010). Daarom dient elke subsidieaanvrager,
aan de hand van de jaarrekeningen, de resultaten in vóór de afdracht van belastingen. De hoogte van de resultaten bepaalt
namelijk de hoogte van de heffing van de vennootschapsbelasting. De resultaten van elke aanvrager worden gedeeld door het
totaal van de resultaten van de aanvragers die voor subsidie in aanmerking komen en het percentage dat hier uit volgt, vermenigvuldigt
met twee keer het jaarlijkse subsidieplafond van deze regeling (in totaal vier miljoen euro), is het bedrag dat een stadsherstellichaam
ten hoogste aan subsidie kan ontvangen. Hiermee wordt beoogd dat de stadsherstellichamen evenredig worden gecompenseerd ten
opzichte van het voordeel dat zij genoten onder de vrijstelling.
Artikel 7
Op grond van deze regeling kan per stadsherstellichaam voor meer dan één beschermd monument tegelijk subsidie worden aangevraagd.
Er hoeven geen restauratieplannen te worden ingediend. Deze organisaties worden geacht professioneel met hun monumentenbestand
om te gaan. Bovendien vindt er via de verlening van de monumentenvergunning controle plaats op de wijze van uitvoering van
de restauratiewerkzaamheden. Wel dienen de monumentnummers en adresgegevens van de te restaureren monumenten te worden aangegeven,
omdat artikel 35 van het Brim 2011 voorschrijft dat subsidieverlening per beschermd monument (of zelfstandig onderdeel daarvan)
plaats vindt. Daarnaast dient de subsidieaanvrager een raming in waarbij per beschermd monument wordt aangegeven hoe hoog
de restauratiekosten zijn waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De restauratiekosten berekent de aanvrager op grond van de
benodigde restauratie in combinatie met de subsidiabele kosten als opgenomen in de Leidraad, bedoeld in artikel 5. In tegenstelling
tot hetgeen gebruikelijk is bij andere restauratiesubsidieregelingen raamt de aanvrager zelf de subsidiabele restauratiekosten
per monument. Gelet op het feit dat de betrokken organisaties professionele partijen zijn op het gebied van de monumentenzorg,
zijn zij hiertoe zonder meer in staat.
Voorts dient een aanvrager de jaarrekeningen over de jaren 2004 tot en met 2010 in. De jaarrekeningen over 2004 tot en met
2007 zijn nodig om vast te stellen dat de aanvrager in aanmerking kwam voor de vrijstelling die tot 1 januari 2008 van toepassing
was. De jaarrekeningen over de jaren 2007 tot en met 2010 worden gebruikt om overeenkomstig artikel 6 het subsidiebedrag per
aanvrager te berekenen. Indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat de Minister al over de jaarrekeningen beschikt,
dan behoeven deze niet bij de aanvraag gevoegd te worden. Instellingen die op grond van de Regeling restauratie stadsherstellichamen
voor de jaren 2009 en 2010 subsidie hebben ontvangen, zullen over de jaren 2004 tot en met 2007 al de jaarrekeningen hebben
ingediend en zullen dan die jaarrekeningen niet meer bij de aanvraag hoeven te voegen.
Artikel 8
De aanvragen kunnen worden ingediend direct na bekendmaking van de regeling in de Staatscourant en worden uiterlijk 30 november
2011 ingediend.
Artikel 9
In geval de te verstrekken subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie zonder subsidieverlening onmiddellijk
door de minister vastgesteld. Dit betekent dat geen verantwoording over de subsidie behoeft te worden ingediend en dat na
verzending van de beschikking tot subsidieverstrekking het subsidiebedrag onmiddellijk betaald wordt aan de subsidieontvanger.
Artikel 11
Voor de verantwoording van een verleende subsidie bestaan in deze regeling twee regimes. In beide regimes wordt de aanvraag
tot vaststelling van de subsidie voor 1 oktober 2013 ingediend en beslist de minister binnen dertien weken op de aanvraag.
1: subsidie onder € 125.000
Als de verleende subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling slechts vergezeld van een prestatieverklaring.
Deze prestatieverklaring behelst een beknopt overzicht van monumenten met monumentnummers ten behoeve waarvan de subsidie
is besteed.
2: subsidie van € 125.000 of meer
Als het verleende subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van
een financieel verslag. Dit verslag bestaat uit een overzicht van totaal gemaakte restauratiekosten per beschermd monument.
Het gaat hierbij om het totaalbedrag van de daadwerkelijk gemaakte restauratiekosten. De subsidie kan niet hoger uitvallen
dan de subsidieverlening, maar wel lager, indien de restauratieproductie tegenvalt. Het is dus zaak voor een aanvrager om
voldoende restauraties op te voeren in de aanvraag, en deze restauraties ook daadwerkelijk uit te voeren, teneinde te voorkomen
dat het totaal aan gemaakte restauratiekosten lager uitvalt dan het verleende subsidiebedrag.
Bij subsidies van € 125.000 of meer kan de minister de subsidieontvanger verplichten bij de aanvraag tot vaststelling tevens
een controleverklaring van een accountant te voegen, waarin wordt verklaard dat de bedragen in het financieel verslag juist
zijn. Indien de minister een controleprotocol opstelt, doet de accountant tevens een uitspraak over de naleving door de subsidieontvanger
van de in dat protocol genoemde voorschriften.
Artikel 12
De regeling voor de compensatie voor de jaren 2009 en 2010 wordt ingetrokken. Mochten er nog beschikkingen zijn die na 1 januari
2012 afgehandeld moeten worden of waartegen bezwaar of beroep is ingesteld, dan geschiedt afhandeling hiervan overeenkomstig
de ingetrokken regeling.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra.