Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 11 april 2011, nr. 267737 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de wijziging van Bijlage Aa

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 4, 5 en 15 van de Meststoffenwet, en de artikelen 4, derde lid, 5, 21, eerste lid, onderdeel d, 36 en 41 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

Besluit:

ARTIKEL I

A

In de artikelen 38, vierde lid, en 46, achtste lid, vervalt telkens na ‘onder IV’: ‘,1’.

B

‘Onderdeel IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld’ van Bijlage Aa wordt als volgt gewijzigd:

1. In Categorie 1 wordt na ‘categorieën of subcategorieën’ ingevoegd:, met dien verstande dat de stoffen genoemd onder categorie G uitsluitend worden gebruikt als nevenbestanddeel indien tevens de maximale waarden waarnaar in categorie G wordt verwezen niet worden overschreden.

2. Aan het slot van de lijst onder Categorie 1 wordt na categorie F Hulpstoffen of toevoegingsmiddelen, een nieuwe categorie ingevoegd, luidende:

  • G Stoffen waar de in bijlage II, onder tabel 1, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel en de in bijlage II, onder tabel 4, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel voor gelden.

  • G1 Plantaardige stoffen en stoffen afkomstig van de verwerking van plantaardige producten

    • 1. Reststof die verkregen wordt bij de verwerking van aardappelen dat in hoofdzaak uit aardappel Solanum tuberosum. L. en aardappelresten bestaat en vrij is van verpakkingsmateriaal. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (aardappelrestanten)

    • 2. Reststof verkregen bij de verwerking van groenten bestemd voor levensmiddelenproducten en resteert na het snijden, wassen en of blancheren. Dierlijke vetten kunnen aanwezig (groentenrestanten).

    • 3. Reststof bestaande uit zaad van de zonnebloem Helianthus annuus L. (zonnebloemzaad).

    • 4. Reststof die vrijkomt bij het winnen van olie door persing uit zaad van zonnebloemen Helianthus annuus L. (zonnebloemzaadschilfers).

    • 5. Reststof die vrijkomt bij het schillen van zonnebloemzaad Helianthus annuus L. (zonnebloemzaadschillen).

    • 6. Reststof van de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van zonnebloemzaadschilfers Helianthus annuus L. die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebloemzaad, geextraheerd).

    • 7. Reststof die vrijkomt bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van schilfers van zonnebloemzaden Helianthus annuus L. waarvan de doppen gedeeltelijk of volledig zijn verwijderd en die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebleomzaadschroot, ontdopt).

    • 8. Reststof die vrijkomt bij het maaien van randen langs akkers en bestaat uit de vegetatieresten met onder andere zonnebloemen Helianthus annuus L. (maaisel van zonnebloemen).

    • 9. Reststof bestaande uit graankorrels van Tricticum aestivum L., Triticum durum Dosf. en andere gecultiveerde tarwesoorten (tarwe).

    • 10. Reststof verkregen door het kiemen van brouwtarwe en het schonen van mout, bestaande uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute tarwekorrels (tarwekiemwortels).

    • 11. Reststof verkregen door gemalen of gebroken tarwe in vochtige, warme omstandigheden onder druk te behandelen en is afgescheiden van voorverstijfselde tarwe (tarwe, voorverstijfseld).

    • 12. Reststof verkregen door uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt bloemt te bereiden en waaruit bloem is verwijderd en dat in hoofdzaak bestaat uit fijne schilddelen en enkele andere delen van de korrel (tarwevoerbloem).

    • 13. Reststof verkregen bij de productie van tarwevlokken door gepelde tarwe te stomen en te pletten en dat bestaat uit resten tarwedoppen en tarwevlokken (tarwevlokken).

    • 14. Reststof verkregen bij de productie van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en dat overwegend bestaat uit deeltjes van de schil en voorts uit korreldeeltjes waaruit minder endosperm is verwijder dan bij tarwegries (tarwevoer).

    • 15. Reststof verkregen bij de bereiding van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en waaruit tarwegries is verwijderd dat overwegend bestaat uit resten deeltjes van de schil, stof en endosperm (tarwegries).

    • 16. Reststof verkregen door een gecombineerd procedé van het mouten en gisten van tarwe en tarwezemelengrint en dat is gedroogd en gemalen (gemoute en gegiste tarwedeeltjes).

    • 17. Reststof verkregen bij de verwerking van tarwe en die in hoofdzaak bestaat uit vezels (tarwevezel).

    • 18. Reststof verkregen bij de bereiding van bloem, en dat overwegend bestaat uit al dan niet geplette tarwekiemen, waaraan eventueel nog delen van het endosperm en van de schil hechten (tarwekiemen).

    • 19. Reststof verkregen door het gisten van tarwekiemen en waarvan de micro-organismen zijn geïnactiveerd (tarwekiemen, gegist).

    • 20. Reststof van de productie van zetmeel of ethanol uit tarwe en bestaat uit geëxtraheerd tarweeiwit, eventueel gehydrolyseerd (tarwe-eiwit).

    • 21. Reststof van de productie van tarwezetmeel en gluten en bestaat uit gries waarvan de kiemen eventueel gedeeltelijk zijn verwijderd en waaraan tarwepersspa, gebroken tarwe en andere reststoffen van tarwezetmeel en het raffineren van zetmeelproducten kunnen zijn toegevoegd (tarweglutenvoer).

    • 22. Reststof verkregen bij de productie van zetmeel/glucose en gluten uit tarwe (tarwezetmeel, vloeibaar).

    • 23. Reststof verkregen na natte extractie van eiwit en zetmeel dat eventueel gehydrolyseerd is (tarweperssap).

    • 24. Reststof verkregen na gisting van tarwezetmeel na productie van alcohol (tarweconcentraat).

    • 25. Reststof verkregen na het schonen van brouwtarwe bestaande uit kleine brouwtarwekorrels en fracties van gebroken brouwtarwekorrels die vóór het brouwprocedé zijn gescheiden (brouwtarwevoermeel).

    • 26. Reststof die verkregen is door opzuiging zijn verkregen tijdens korreloverdracht (brouwtarwe en moutkorrel).

    • 27. Reststof verkregen door het schonen van brouwtarwe, en bestaat uit fracties van doppen en korrels (brouwtarwedoppen).

    • 28. Reststof verkregen uit gekiemde granen, gedroogd, gemalen en/of geëxtraheerd (moutkiemen).

    • 29. Reststof verkregen door het kiemen van brouwgranen en het schonen van mout, bestaande uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute graankorrels en dat eventueel gemalen is (moutkiemwortels).

    • 30. Reststof verkregen door de bereiding van maïszetmeel en dat hoofdzakelijk uit gluten bestaat verkregen door afscheiden van het zetmeel (maisgluten)

    • 31. Reststof verkregen bij de verwerking van groenten bestemd voor levensmiddelenproducten en resteert na het snijden, wassen en of blancheren (groentenresiduen).

    • 32. Reststof verkregen bij de oogst van bloembollen en bestaat uit restmateriaal van de teelt; dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (bloembollen).

    • 33. Reststof verkregen bij het in bloei trekken van bollen en knollen, bloembollenloof en/of bestaat uit halve of hele bollen en niet marktbare bloemtakken (waterbloeitulpen)

    • 34. Reststof verkregen bij het sorteren van bloembollen en bestaat uit restmateriaal; dit zijn te kleine en/of beschadigde bollen (inclusief kralen) of knollen, bolhuiden en pelresten (afval bij het sorteren van bloembollen).

    • 35. Reststof verkregen bij de oogst van bloembollen afkomstig van biologische productiemethoden en bestaat uit restmateriaal van de teelt; dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (biologische bloembollen).

    • 36. Reststof verkregen bij winning van olie door persing uit het gedroogde, door de zaadhuid bedekte endosperm van het zaad van de kokospalm Cocos Nucifera L. (kokosschilfers).

    • 37. Reststof verkregen bij winning van olie door persing uit kool- en raapzaad (raapzaadolie).

    • 38. Reststof verkregen bij winning van olie door persing uit zoveel mogelijk van de steenschaal ontdane zaden van de volgende soorten oliepalm: Elaes guineensis Jacq., Coroza oleifera (HBK), L., H. Baily (Elaeis melanococca auct.) (palmolie)

    • 39. Reststof verkregen door het malen van voederrijst, bestaande uit de buitenste lagen van de korrel (zaadhuid, zaadvlies, kern, aleuron) met een deel van de kiem (rijstevoermeel).

    • 40. Reststof verkregen bij de verwerking van onbehandeld hout en in hoofdzaak bestaat uit poeder of schilfers hout (zaagsel).

    • 41. Reststof verkregen bij winning van olie door persing uit zaad van zonnenbloemen Helianthus annuus L. (zonnebloemolie).

    • 42. Enkelvoudige concentraten en grondstoffen die bij de VGI of diervoederindustrie wegens non-conformiteiten als niet GMP-waardig werden afgekeurd.

    • 43. Reststof die vrijgekomen is bij de oogst van tarwe en bestaat uit stof van tarwe, kaf, kafdeeltjes, tarwekorrel, delen van tarwekorrels en stroresten (kaf, stro van kaf en koren).

    • 44. Resten van granen welke door middel van een zeef ontdaan worden van vreemde bestanddelen (zeefresten graanverwerkende industrie).

    • 45. Reststof die vrijgekomen is bij de verwerking van suikerbieten of suikerriet en in hoofdzaak bestaat uit suikers die resteren na suikerproductie (melasse).

    • 46. Reststof die vrijgekomen is bij de verwerking van sojabonen en in hoofdzaak uit suikers bestaat (sojasuiker).

    • 47. Reststof die vrijgekomen is bij de verwerking van sojabonen en in hoofdzaak uit het extract van onthulde en ontvette sojabonen dat vrijkomt bij de productie van soja-eiwitconcentraten (sojamelasse).

    • 48. Product bestaande uit het stroopachtige residu, dat verkregen wordt bij het bereiden of het raffineren van de suikerfractie van citrusvruchten (cirtusmelasse).

    • 49. Reststof verkregen bij de bereiding van inuline uit wortels van Cichorium intybus L., en hoofdzakelijk bestaat uit geschoonde delen cichorei en delen van het loof (staartjes en blad van cichoreiwortelen).

    • 50. Reststof verkregen bij het schillen van schorseneren Scorzonera hispanica L. en verkregen via een stoombehandeling en in hoofdzaak bestaat uit gestoomde schillen in water waarna eventueel gepureerd is (stoomschillen van schorseneren).

    • 51. Reststof verkregen bij het ontdoppen van gegiste en vervolgens geroosterde cacaobonen van de vrucht van Theobroma cacao L. en dat in hoofdzaak bestaat uit gebroken doppen (cacaodoppen).

    • 52. Reststof verkregen van de productie van aardappellen tot frites bestemd voor levensmiddel en bestaat uit gefrituurde aardappelresten (voorgebakken frites).

    • 53. Reststof verkregen bij de bierbereiding en bestaat uit bier dat niet als een drank voor menselijke consumptie kan worden verkocht (voerbier).

    • 54. Rest product welke vrijkomt bij het drogen en algemeen malen van complete kruidenplanten of delen daarvan zonder extractie of toevoeging van andere stoffen (kruidenresten).

    • 55. Reststof die verkregen wordt bij de productie van sap van Malus domestica L. of ciderproductie en hoofdzakelijk bestaat uit geperste inwendige pulp en schillen die eventueel gedroogd zijn en eventueel pectinevrij gemaakt is (appelpulp).

    • 56. Reststof die verkregen wordt bij het sorteren van groenten bestemd voor levensmiddelen en vrij is van verpakkingsmateriaal. (sorteerafval van groenten).

    • 57. Reststof die verkregen wordt bij de verwerking van aardappelen en dat in hoofdzaak uit aardappel Solanum tuberosum. L. en aardappelresten bestaat en vrij is van verpakkingsmateriaal (aardappelrestanten).

    • 58. Reststof die vrijgekomen is bij de verwerking van aardappeleiwit afkomstig van zetmeelaardappelen en dat resteert na wassen en opwerking van het aardappeleiwit tot diervoeder en als slib wordt weggevangen uit afvalwater (slib dat vrijkomt bij de productie van aardappeleiwit).

    • 59. Reststof verkregen bij de verwerking van groenten bestemd voor levensmiddelenproducten en resteert na het snijden, wassen en of blancheren (groentenrestanten).

    • 60. Reststof verkregen bij de versnijding van groenten en fruit bestemd voor levensmiddelenproducten en resteert na het het snijden, wassen en of blancheren (snijafval van groenten en fruit).

    • 61. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol uit vergist beslag van graan nadat de alcohol (ethanol, bioethanol) door destillatie is verwijderd en dat in hoofdzaak bestaat uit de vaste residuen van granen al dan niet gedroogd (graanspoeling, gedroogde graanspoeling) (graanspoeling).

    • 62. Reststof van de alcoholdistilleerderij, verkregen door het drogen van de vaste residuen van gegiste granen, waaraan een deel van de spelingsiroop of de geëvaporeerde draf is toegevoegd (donker gedroogde spoeling)

    • 63. Restproduct van de alcoholdistilleerderij verkregen door het drogen van vaste residuen van gegiste granen (gedroogde spoeling).

    • 64. Restproduct van de alcoholdistilleerderij verkregen door het drogen van vaste residuen van gegiste granen (concentrated distillers solubles).

    • 65. Reststof verkregen door het evaporeren van het concentraat van de bostel na gisting en distillatie van graan gebruik bij de productie van alcohol uit graan (graanbostelsiroop)

    • 66. Reststof verkregen als de vaste fractie door het centrifugeren en/of filteren van de bostel uit gegiste en gedistilleerde granen gebruikt bij de productie van alcohol uit granen (graanbostel).

    • 67. Reststof dat achterblijft in de kolf na de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij (spoeling).

    • 68. Reststof verkregen na de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij, geproduceerd door het evaporeren van de spoeling die in de kolf achterblijft (spoelingsiroop).

    • 69. Reststof van de moutwhiskyproductie en dat bestaat uit de residuen van de extractie van gemoute gerst met heet water (draf).

    • 70. Reststof verkregen door de productie van bier, moutextract en whisky spirit en dat bestaat uit residuen van de extractie van gemalen mout met heet water en eventueel andere suiker- of zetmeelrijke toevoegsels (maischefiltergranen).

    • 71. Reststof verkregen uit gekiemde granen, gedroogd, gemalen en/of geëxtraheerd (moutkiemen).

    • 72. Reststof die is vrijgekomen bij het brouwen van bier en bestaat uit uitgetrokken en afgewerkte mout en dat uitsluitend bestaat uit het omhulsel van kaf, vruchtwand of zaadhuid en niet in warm water oplosbare bestanddelen van gerst of tarwe (bierbostel).

    • 73. Residuen van plantaardige oliën die vrijkomen bij de productie van glycerinen welke niet meer food- of feedwaardig zijn.

    • 74. Reststof die vrijkomt bij het beheer van wegbermen en bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, houtresten en zwerfvuil (bermmaaisel).

    • 75. Reststof die vrijkomt bij het beheer van slootkanten en bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, zwerfvuil en bagger (slootmaaisel).

  • G2 Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst en stoffen afkomstig van de verwerking van dierlijke producten

    • 1. Reststof die vrijkomt bij de productie van biodiesel uit dierlijke vetten en oliën en in hoofdzaak bestaat uit glycerine (glycerine).

    • 2. Reststof die vrijkomt bij de productie van diervoeders bestemd voor gezelschapsdieren en bestaat uit resten van mengsels van voedermiddelen. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (petfood).

    • 3. Reststof die vrijkomt bij de zuivering van afvalwater van een slachterij en bestaat uit dierlijk weefsel en ongeboren mest (slib van slachterij).

    • 4. Reststof die vrijkomt bij de melkproductie en bestaat uit rauwe melk die door de aanwezigheid van residuen antibiotica niet meer geschikt zijn voor gebruik als levensmiddel (rauwe boerderijmelk met resten antibiotica).

    • 5. Niet meer GMP+ waardige producten welke afgekeurd zijn wegens non-conformiteiten (voerresten).

    • 6. Permeaat van bewerking van wei waaruit lactose is verwijderd (weipermeaat).

    • 7. Reststof die is vrijgekomen bij de bereiding van kaas, kwark of caseïne en hoofdzakelijk bestaat uit melksuiker (lactose), resten eiwit en resten melkvet en mineralen van melk. De reststof kan geconcentreerd of gedroogd zijn (wei, weiconcentraat of gedroogde wei).

  • G3 Stoffen afkomstig uit overige bronnen

    • 1. Slib welke vrijkomt bij het reinigen van de bekkens in de waterzuivering (flotatieslib).

    • 2. Rest-oliën welke worden ingezameld bij restaurants, hotels, cafetaria’s etc. en welke alleen nog geschikt zijn voor technische toepassing (frituurolie)

    • 3. Residu van bewerkte ontoliede bleekaarde.Bleekaarde is een fossiele kaolienklei (montmorilloniet) die zeer poreus van structuur is (ontoliede bleekaarde).

    • 4. Reststof die als mengsel is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte voedingsmiddelen die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. Het mengsel bestaat uit uitgepakte voedingsmiddelen die oorspronkelijk bestemd waren voor humane consumptie en is vrij van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (uitgepakte voedingsmiddelen voor humane consumptie).

    • 5. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van brood en banket en die bestaat uit resten brood, koek, banket en deegresten en die zijn uitgevallen bij het productieproces en oorspronkelijk bestemd waren om in voedingsmiddelen te verwerken en niet bestaan uit veegvuil, productievreemde delen, keukenafval en etensresten (bakkerijrestproducten).

3. In de categorieën 2 en 3 wordt na ‘vermeld onder’, ingevoegd: de categorieën A tot en met F onder.

4. In Categorie 4 wordt ‘categorie onder 1’ vervangen door: onder de categorieën A tot en met F onder categorie 1.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 april 2012

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

TOELICHTING

§ 1. Inleiding

De onderhavige regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsregeling). De wijziging ziet op de toevoeging van nieuwe stoffen aan Bijlage Aa.

§ 2. Wijziging bijlage Aa

In categorie 1 van onderdeel IV van bijlage AA van de Uitvoeringsregeling staat een positieve lijst van organische materialen en producten (covergistingsmaterialen) die samen met dierlijke uitwerpselen vergist mogen worden en waarvan het eindproduct ‘covergiste mest’ als meststof verhandeld mag worden. Met deze wijziging wordt er een nieuwe categorie voor covergistingsmaterialen toegevoegd aan categorie 1 van onderdeel IV . Onder de nieuwe categorie G staan nu de stoffen die als covergistingsmateriaal mogen worden gebruikt, zolang de in categorie G naar verwezen maximale waarden voor gehalten van zware metalen en organische microverontreinigingen herleid op het waardegevend bestanddeel dat de dosering limiteert niet worden overschreden.

Met de toevoeging van categorie G aan categorie 1 van onderdeel IV van bijlage Aa, wordt nadere uitvoering gegeven aan de toezegging in de brief aan de Tweede Kamer van 16 juni 2011 om meer producten toe te staan in vergisters (Kamerstukken II 2010/11, 28 385, nr. 210). Deze wijziging heeft tot resultaat dat meer stoffen als covergistingsmaterialen mogen worden gebruikt. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de knelpunten rondom de positieve lijst die betrekking hebben op de procedure rondom een verzoek tot plaatsing van een stof op de lijst die als te lang wordt ervaren, de beoordelingscriteria die onduidelijk en onterecht streng lijken en de kosten die een betrokkene maakt bij het indienen van een verzoek voor plaatsing van een stof, terwijl een ieder profiteert zodra de stof op de lijst staat (Kamerstukken II 2010/11, 28 385, nr. 194). Deze wijziging maakt het mogelijk de biogasproductie uit covergisting te verhogen, wat bijdraagt aan de doelstelling voor duurzame energieproductie van dit kabinet. De wijziging geeft tot slot ook een betere concurrentiepositie, nu de regels voor gebruik van covergistingsmaterialen beter aansluiten bij die in omringende landen.

Een essentieel verschil met de stoffen die nu op de positieve lijst staan is dat de ondernemer er zelf op moet toezien dat voor de stoffen die worden genoemd onder categorie G, de normen voor zware metalen en organische microverontreinigingen in de gebruikte covergistingsmaterialen niet worden overschreden.

De aanwijzing van de in bijlage Aa opgenomen stoffen geschiedt op grond van artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Hierna: Uitvoeringsbesluit) indien er naar het oordeel van de minister geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan dat deze stoffen bij de productie van meststoffen worden gebruikt. Met deze wijziging worden de stoffen onder categorie G aangewezen. Dit zijn stoffen die het bedrijfsleven graag wil gebruiken voor covergisting. Tegen het gebruik van deze stoffen bestaan geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren om deze als covergistingsmateriaal te gebruiken, zolang de concentraties van zware metalen en organische microverontreinigingen de gestelde normen niet overschrijden. Wat betreft deze maximale concentraties wordt aansluiting gezocht bij de maximale concentraties die gelden voor overige anorganische meststoffen en overige organische meststoffen en genoemd worden in de tabellen 1 en 4 van bijlage II van het Uitvoeringsbesluit.

Enkel de ‘covergiste mest’ die is vervaardigd met de onder categorie G opgenomen covergistingsmaterialen, voor zover de maximale waarden niet worden overschreden, mag als meststof verhandeld worden en op grond van artikel 1a van het Besluit gebruik meststoffen gebruikt worden als meststof.

Het is, indien is komen vast te staan dat meststoffen zijn verhandeld dan ook primair aan de desbetreffende landbouwer of intermediair om zich bij wijze van strafuitsluitingsgrond te beroepen op voldoening aan de in het derde lid, onderdeel c, van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit bedoelde uitzonderingssituatie. Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit bestaat namelijk een algeheel verbod om meststoffen te verhandelen. Zoals in paragraaf 10 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) is vermeld, ziet dit verbod ingevolge de in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Meststoffenwet opgenomen begripsomschrijving van ‘verhandelen’ niet alleen op het afleveren van meststoffen aan handelaren of gebruikers, maar ook op het met het oog daarop voorhanden hebben, aanbieden of vervoeren van meststoffen. Dit verbod is ingevolge artikel 4, derde lid, onderdeel c van het Uitvoeringsbesluit niet van toepassing op onder meer de krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit aangewezen producten van uitwerpselen van dieren, waaronder covergiste mest die is vervaardigd met aangewezen covergistingsmaterialen. Betrokkene zal daartoe aannemelijk moeten maken dat de covergiste mest uitsluitend is geproduceerd met de onder categorie G genoemde covergistingsmaterialen en dat de in categorie G naar verwezen maximale waarden niet zijn overschreden.

Hierbij wordt wat betreft milieukundige eisen meer aangesloten bij de algemene regels voor het verhandelen van meststoffen. Om meststoffen te mogen verhandelen, moeten deze voldoen aan algemene eisen, waaronder milieueisen. De verantwoordelijkheid bij de verhandeling van meststoffen en de covergiste mest waarvoor de covergistingsmaterialen zijn gebruikt die worden genoemd onder categorie G ligt bij de producent van het eindproduct en bij de ondernemer die het eindproduct als meststof verhandelt.

§ 3. Administratieve Lasten

Het gebruik van covergistingsmaterialen bij de vergisting van dierlijke uitwerpselen heeft een hogere opbrengst van methaan en een betere samenstelling van het biogas tot doel. Deze wijziging heeft tot resultaat dat meer stoffen als covergistingsmateriaal mogen worden gebruikt. Dit strekt tot voordeel van leveranciers en gebruikers van die materialen.

Om een nieuwe stof op de bestaande, zgn. positieve lijst van covergistingsmaterialen geplaatst te krijgen, dient een belanghebbende een dossier met gegevens over die stof aan te leveren aan de minister. De kosten daarvan belopen gemiddeld ca € 2500,– per verzoek. Voor plaatsing van de stoffen op de nieuwe lijst behoeven die kosten niet meer te worden gemaakt. Volstaan kan worden met eenvoudige aanmelding hetgeen maximaal een uur vergt.

De administratieverplichtingen zijn niet anders dan voor de overige afval- en reststoffen op de positieve lijst. Voor de vaststelling van de hoeveelheden zware metalen en organische microverontreinigingen in de reststoffen worden de administratieve lasten ingeschat op € 2000,– Bij deze schatting is uitgegaan van het strengst denkbare scenario, waarbij iedere gebruikte partij zou moeten worden geanalyseerd op alle zware metalen en organische microverontreinigingen in de tabellen 1 en 4 van bijlage II van het Uitvoeringsbesluit, hetgeen niet altijd noodzakelijk, afhankelijk van de aard en de herkomst van het covergistingsmateriaal.

Gebruik van stoffen die niet zijn geplaatst op de positieve lijst heeft tot gevolg dat het digestaat dat daarmee wordt verkregen niet mag worden gebruikt, vervoerd of verhandeld als meststof. Dit geldt bij gebruik van stoffen die staan onder categorie G, indien de gehalten zware metalen en organische microverontreinigingen niet voldoen aan de gestelde normen. Op dit punt verschillen de nalevingskosten niet van de kosten bij het gebruik van de overige stoffen op de positieve lijst.

§ 4. Inwerkingtreding van de regeling in verband met vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het uitgangspunt van vaste inwerkingtredingsdata zoals beschreven in artikel 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden voor deze afwijking is dat de doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

Naar boven