TOELICHTING
Inleiding
Deze herziening van de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur houdt verband met de omzetting
van richtlijn nr. 2008/57/EG1 (interoperabiliteitsrichtlijn) en de daarop gebaseerde technische specificaties voor
interoperabiliteit (TSI’s). Vanwege de implementatie van deze Europese regelgeving
in de nationale spoorregelgeving zijn een aantal bepalingen uit de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur
overbodig geworden. Deze ministeriële regeling heeft tot doel die overbodige bepalingen
te schrappen.
Interoperabiliteitsrichtlijn (richtlijn nr. 2008/57/EG)
Het doel van de Interoperabiliteitsrichtlijn is het verwezenlijken van de interoperabiliteit
van het spoorwegstelsel binnen de Europese Unie. Daartoe bevat de Interoperabiliteitsrichtlijn
regels met betrekking tot:
-
• de toelating van nieuwe, verbeterde of vernieuwde spoorvoertuigen tot het spoorverkeer
binnen de Europese Unie;
-
• de indienststelling van nieuwe, verbeterde of vernieuwde spoorweginfrastructuur; en
-
• het op de markt brengen van interoperabiliteitsonderdelen.
TSI’s
Uit de Interoperabiliteitsrichtlijn volgt onder meer dat de technische eisen waaraan
nieuwe, verbeterde of vernieuwde spoorweginfrastructuur bij de indienststelling moet
voldoen, zoveel mogelijk zijn opgenomen in de zogenaamde ‘Technische specificaties
inzake interoperabiliteit’ (TSI’s). TSI’s zijn besluiten van de Europese Commissie
die overeenkomstig de Interoperabiliteitsrichtlijn tot stand komen. TSI’s bevatten
technische voorschriften ter uitwerking van de volgende in de richtlijn algemeen verwoorde
eisen: veiligheid, betrouwbaarheid en beschikbaarheid, gezondheid, bescherming van
het milieu en technische comptabiliteit; deze eisen noemt de richtlijn ‘essentiële
eisen’.2 De volgende voor de spoorweginfrastructuur relevante TSI’s zijn gebaseerd op de Interoperabiliteitsrichtlijn:
-
• TSI INF (infrastructuur);3
-
• TSI ENE (energievoorziening);4
-
• TSI CR CCS (beveiliging conventioneel);5
-
• TSI HS CCS (beveiliging hogesnelheidslijn);6
-
• TSI PRM (minder validen);7
-
• TSI SRT (tunnels).8
Hoofdlijnen van het voorstel
Een werkgroep met vertegenwoordigers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu,
ProRail, NS Reizigers, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Lloyd’s Register
heeft onderzocht hoe het Besluit spoorweginfrastructuur en de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur
in overeenstemming kunnen worden gebracht met de interoperabiliteitsrichtlijn en de
daarop gebaseerde TSI’s.
De werkgroep heeft bij haar onderzoek de volgende uitgangspunten gehanteerd:
-
• de Europese regelgeving is leidend. Vigerende nationale regels blijven slechts behouden
en nieuwe nationale bepalingen worden slechts vastgesteld, indien deze noodzakelijk
zijn met het oog op de spoorwegveiligheid en de interoperabiliteit tussen de hoofdspoorweginfrastructuur
en spoorvoertuigen;
-
• met het oog op die interoperabiliteit is consistentie vereist tussen de regels met
betrekking de hoofdspoorweginfrastructuur en die met betrekking tot spoorvoertuigen.
Uit het onderzoek is gebleken dat het merendeel van de bepalingen uit de Regeling
hoofdspoorweginfrastructuur kunnen vervallen.
Verhouding tot bestaande regelgeving
Zoals hierboven beschreven, houdt deze ministeriële regeling verband met de omzetting
van de interoperabiliteitsrichtlijn en de daarop gebaseerde TSI’s in Nederlandse regelgeving.
Die richtlijn en TSI’s zijn geïmplementeerd door middel van:
-
• wijzigingen van de Spoorwegwet, het Besluit spoorverkeer en het Besluit spoorweginfrastructuur;9
-
• de intrekking van het Besluit keuring spoorverkeer en de Regeling keuring spoorvoertuigen;10
-
• de vaststelling van de Regeling spoorvoertuigen; en door middel van deze ministeriële
regeling.
Uitvoering en handhaving
Een ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan ProRail en aan de ILT met het verzoek
een Uitvoerings- en Handhavingstoets uit te voeren.
ProRail heeft enkele opmerkingen gemaakt bij de bepalingen met betrekking tot overwegen
en hoofdspoorweginfrastructuur buiten overwegen. Het gaat voor wat betreft de overwegen
om de artikelen 10 tot en met 12 van de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur die door
middel van deze regeling vernummerd worden tot artikelen 2 tot en met 4. Voor de hoofdspoorweginfrastructuur
buiten overwegen gaat het om artikel 5. Deze ministeriële regeling brengt geen inhoudelijke
wijzigingen in die bepalingen aan.
ProRail is van mening dat deze eisen – met uitzondering van het nieuwe artikel 2,
onderdeel a – kunnen vervallen. Het voorschrijven van schrikhekken, verlichting, bellen,
informatieborden en verlichte, reflecterende overwegbomen voor openbare overwegen
is volgens ProRail niet noodzakelijk, omdat de veiligheid op overwegen gewaarborgd
wordt door middel van ProRails veiligheidsprocedures. Verder is ProRail van mening
dat in de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur beter tot uitdrukking gebracht moet
worden dat de spoorwegbeheerder verplicht is tot de plaatsing van de voor het wegverkeer
essentiële tekens, zoals Andreaskruisen11 en rode lichten. Dit zou ook aansluiten bij de praktijk: de Andreaskruisen en rode
lampen zijn bevestigd aan de overweginstallatie.
ProRail is verder van mening dat ook op openbare niet-actief beveiligde hoofdspoorwegen
waarover minder dan eenmaal per week een spoorvoertuig rijdt Andreaskruisen zouden
moeten worden geplaatst, opdat op die overwegen dezelfde verkeersregels gaan gelden
als op de overige overwegen. De volgende verkeersregels uit het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens 1990 gelden slechts voor kruisingen van een weg en een spoorweg
die wordt aangeduid door middel van een Andreaskruis:
-
• weggebruikers mogen een overweg opgaan, indien zij direct kunnen doorgaan en de overweg
geheel kunnen vrijmaken;
-
• bij overwegen laten weggebruikers een spoorvoertuig voorgaan en laten daarbij de overweg
geheel vrij.12
Daarnaast heeft ProRail een opmerking gemaakt bij de categorisering van overwegen
die uit de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur volgt. ProRail vindt deze categorisering
achterhaald en niet in overeenstemming met de Kadernota Railveiligheid.
Verder heeft ProRail opgemerkt dat het mogelijk is dat ProRail het beheer krijgt over
voormalige stamlijnen met overwegen waarvan de inrichting niet overeenkomt met de
Regeling hoofdspoorweginfrastructuur.
Naar aanleiding van de bovengenoemde opmerkingen vindt momenteel overleg plaats tussen
vertegenwoordigers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de ILT en ProRail.
Besluitvorming over het al dan niet wijzigen van de eisen met betrekking tot overwegen
moet dus nog plaatsvinden.
De ILT heeft opgemerkt dat voor handhaving nodig zijn: concrete verbindende normen,
strafbaarstelling van de overtreding van die normen en de bevoegdheid om sancties
op te leggen in geval van overtreding. De ILT is er daarom voorstander van dat in
de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur aanvullende nationale eisen worden opgenomen
met betrekking tot aspecten van de hoofdspoorweginfrastructuur waarover de Europese
TSI’s niets bepalen.
De ILT vindt dat de spoorwegveiligheid onvoldoende gewaarborgd is, indien de eisen
waaraan in gebruik genomen hoofdspoorweginfrastructuur voortdurend aan moet voldoen,
slechts volgen uit het veiligheidszorgsysteem van de beheerder. De ILT is van mening
dat er – om de veiligheid op de hoofdspoorwegen te garanderen – te weinig handhavingsmiddelen
zijn met betrekking tot dat veiligheidszorgsysteem. In geval dat veiligheidszorgsysteem
niet meer voldoet aan de eisen, kan de veiligheidsvergunning van de beheerder ingetrokken
worden en mag de beheerder zijn beheerstaken niet meer uitoefenen.
Naar aanleiding van dit fundamentele commentaar van de ILT is er nader overleg tussen
vertegenwoordigers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de ILT en ProRail.
Besluitvorming over het al dan niet aanvullen van de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur
zal dus nog plaatsvinden.
Gevolgen
Deze ministeriële regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten en bedrijfseffecten
van burgers en bedrijven.
Advisering en consultatie
Deze ministeriële regeling is tot stand gekomen in samenwerking met vertegenwoordigers
van ProRail, NS Reizigers, de ILT en Lloyd’s Register.
Inwerkingtreding
Met het oog op de veiligheid op het spoor dienen de regels betreffende de hoofdspoorweginfrastructuur
te allen tijde in overeenstemming te zijn met de regels met betrekking tot spoorvoertuigen.
Deze ministeriële regeling treedt daarom op hetzelfde moment in werking als de hiermee
samenhangende wijziging van de Spoorwegwet (Stb. 2011, 218) en de nieuwe Regeling spoorvoertuigen. Met dit pakket aan nieuwe regels wordt onder
meer richtlijn nr. 2008/57/EG geïmplementeerd in de nationale regelgeving. Regelgeving
ter implementatie hoeft niet op een zogenaamd vast verandermoment – 1 januari, 1 april,
1 juli of 1 oktober – in werking te treden. Daarom is voor deze ministeriële regeling
een afwijking van die vaste verandermomenten aan de orde.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en B
Richtlijn nr. 2008/57/EG en de daarop gebaseerde TSI’s zijn geïmplementeerd in de
Spoorwegwet.13 Als gevolg van deze implementatie kan een groot aantal artikelen van de Regeling
hoofdspoorweginfrastructuur vervallen. Als gevolg daarvan kan ook een aantal begripsbepalingen
vervallen.
Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 1 de letters voor de begripsbepalingen
te schrappen.
Artikel I, onderdeel C
Dit onderdeel verplaatst drie bepalingen met betrekking tot de plaatsing van verkeerstekens,
verkeerslichten en/of overwegbomen bij spoorwegovergangen.
Deze bepalingen betreffen regels voor overwegen. Hiervoor bestaan (nog) geen uniforme
Europese regels. De huidige regels worden ongewijzigd gehandhaafd. Wel zal nader onderzoek
plaatsvinden om voldoende beeld te krijgen of deze regels geheel of gedeeltelijke
aanpassing behoeven.
Artikel I, onderdeel D
Dit onderdeel vernummert twee slotbepalingen.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.