De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Gelet op de artikelen 1, derde lid, 8, 15, tweede lid, 32, tweede lid, 48, tweede
lid, 56, derde lid, 58, derde lid, 62, vierde lid, 63, tweede lid, en 68, derde lid,
van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
Besluit:
ARTIKEL I
De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt
gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel f, wordt na ‘hernieuwbare elektriciteit,’ ingevoegd:
hernieuwbare warmte.
3. Het eerste lid (nieuw), onderdeel g, komt te luiden:
- g. ean-code:
-
uniek 18-cijferig nummer dat dient om een productie-installatie voor de productie
van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas of een aansluiting
van een productie-installatie of een productie-eenheid op het net te identificeren;
4. In het eerste lid (nieuw), onderdeel i, wordt na ‘gebruikt’ ingevoegd: , waarmee
gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee
gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet
of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed.
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid (nieuw), onderdeel j,
door een puntkomma, worden acht onderdelen toegevoegd, luidende:
- k. zuivere biomassa:
-
producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige
en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, die geheel biologisch
afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch
afbreekbaar is;
- l. naar haar aard zuivere biomassa:
-
de zuivere biomassa opgenomen in de NTA 8003:2008, met uitzondering van de groepsnummers
701, 709, 729, 800 tot en met 804, 809, 900 tot en met 904 en 909, waarbij brandstof
na pyrolyse, torrefactie en carbonisatie worden toegevoegd aan de nummers 802, 803
en 804;
- m. naar zijn aard zuiver biogas:
-
stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas dat is ontstaan door inwerking van micro-organismen
op biologisch afbreekbare materialen;
- n. partij:
-
de op basis van één specificatie geleverde hoeveelheid materiaal die voor controle
op het aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische
oorsprong door de producent, die door middel van het materiaal warmte opwekt, gedurende
een door hem vastgestelde periode als eenheid wordt aangemerkt en als zodanig identificeerbaar
is;
- o. meetprotocol:
-
een document waarin beschreven zijn de bemetering van een productie-installatie, de
wijze van meten en de wijze van kwaliteitsborging van de meetgegevens ten aanzien
van de hoeveelheden warmte en, voor zover van toepassing, de hoeveelheden brandstof
die de installatie verbruikt en de wijze van bepaling van de calorische waarde van
de brandstof;
- p. meetrapport:
-
een rapport dat alle meetgegevens van de desbetreffende kalendermaand bevat;
- q. systeemgrens van de productie-installatie:
-
een fictieve gesloten omhulling van één of meer productie-eenheden die dezelfde wijze
van opwekking van warmte gebruiken;
- r. toegelaten meetbedrijf:
-
een meetbedrijf dat op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid,
onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998, is toegelaten.
6. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
2. Onder nuttig gebruik van hernieuwbare warmte als bedoeld in artikel 1, derde lid,
van het besluit wordt verstaan: de warmte, uitgedrukt in GJ die vrijkomt uit hernieuwbare
energiebronnen en die wordt aangewend voor:
-
a. gebouwklimatisering van de binnenruimten van gebouwen;
-
b. tapwaterverwarming en verwarming van water dat wordt ingezet in bedrijfsprocessen,
met uitzondering van het gebruik als voedingswater voor een productie-installatie
waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
-
c. verwarming in industriële processen en van tuinbouwkassen, met uitzondering van:
-
1°. de inzet in een turbine of organische rankine cyclus waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
-
2°. de inzet bij aardgasexpansie;
-
3°. het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie voor het opwekken
van elektriciteit, inclusief het voorverwarmen van verbrandingslucht;
-
4°. de inzet voor rookgasreiniging en waterzuivering van een productie-installatie voor
het opwekken van elektriciteit;
-
5°. de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een
energiedrager wordt geproduceerd;
-
6°. de verwarming van opslagtanks van grondstoffen en producten die gebruikt worden om
energie mee op te wekken;
-
d. klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepassingen;
-
e. levering aan een warmtenet, mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte
gebruikt wordt voor een van de toepassingen bedoeld onder ten eerste tot en met ten
vierde.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel k, worden producten, afvalstoffen
en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de
bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede industrieel en huishoudelijk afval,
met een aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische
oorsprong van ten hoogste 3,00 massaprocent per partij geacht geheel biologisch afbreekbaar
te zijn.
B
In de artikelen 2, onderdeel c, en 4 wordt na ‘hernieuwbare elektriciteit’ ingevoegd:
, hernieuwbare warmte.
C
Voor artikel 3 wordt een aanduiding ingevoegd, luidende:
§ 3.1. Algemene verplichtingen
D
In artikel 3, derde lid, wordt ‘49, derde lid, en 55, derde lid,’ vervangen door:
49 en 55a.
E
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘hernieuwbare elektriciteit’ vervangen door ‘hernieuwbare
warmte’, wordt ‘drie maanden’ vervangen door ‘vier maanden’ en vervalt ‘de duurzaamheid
van’.
2. In het tweede lid, wordt na ‘hernieuwbare elektriciteit’ telkens ingevoegd: of hernieuwbare
warmte.
3. Het vijfde en zesde lid komen te luiden:
-
5. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een assurancerapport
van een externe accountant dat is opgesteld met inachtneming van het onderzoeksprotocol
assurancerapport biomassa, opgenomen in bijlage 3, tenzij het een productie-installatie
voor de productie van hernieuwbare warmte met een vermogen kleiner dan of gelijk aan
3 MW thermisch betreft.
-
6. Uit het assurancerapport blijkt eenduidig per kalendermaand welke biomassagrondstoffen
zijn ingezet en wat de aard en de verhouding van de in de productie-installatie verwerkte
brandstoffen is in honderdste van procenten nauwkeurig.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
7. Indien paragraaf 3.3 van toepassing is gaat de accountant ten behoeve van het bepalen
van de gegevens, bedoeld in het zesde lid, na of een juiste toepassing is gegeven
aan de geëigende methode, bedoeld in de artikelen 7h en 7i.
F
Voor artikel 7 wordt een aanduiding ingevoegd, luidende:
§ 3.2. Verplichtingen hernieuwbaar gas en groen gas hubs
G
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
-
4. De subsidie-ontvanger kan de minister om toestemming verzoeken om in afwijking van
het eerste lid, onderdeel c, artikel 6, eerste lid, of artikel 7a, achtste lid, eerste
volzin, de gegevensverstrekking via een voldoende gekwalificeerde derde te laten verlopen.
Indien de toestemming wordt verleend, is het tweede lid niet van toepassing en hoeft
het formulier, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet te worden gebruikt.
2. Het vijfde lid vervalt.
H
Aan artikel 7a worden vier leden toegevoegd, luidende:
-
5. De subsidie-ontvanger die met zijn productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar
gas onderdeel is van een groen gas hub waarmee hernieuwbaar gas op een gasnet wordt
ingevoegd, draagt er zorg voor dat:
-
a. de aansluiting van de groens gas hub voldoet aan de eisen van de Aansluit- en transportvoorwaarden
Gas – RNB of de Aansluitvoorwaarden Gas – LNB;
-
b. de hoeveelheid Nm3 aardgasequivalent die op het net wordt ingevoed, gemeten wordt
volgens de Meetvoorwaarden Gas – RNB of de Meetvoorwaarden Gas – LNB.
-
6. Artikel 7, eerste lid, is niet van toepassing op subsidie-ontvangers die met hun
productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas onderdeel uitmaken van
een groen gas hub.
-
7. Het aantal GJ dat voor subsidie in aanmerking komt wordt per productie-installatie
van een groen gas hub bepaald door het totaal aantal GJ hernieuwbare warmte die nuttig
wordt gebruikt of hernieuwbare elektriciteit dat door de groen gas hub wordt geproduceerd
die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie,
wordt ingevoed, naar rato van de geleverde energie, uitgedrukt in methaangehalte of
calorische waarde, over de productie-installaties die onderdeel zijn van de groen
gas hub te verdelen.
-
8. De subsidie-ontvanger wiens productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar
gas onderdeel is van een groen gas hub draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld
in het vierde of zevende lid, uiterlijk vier maanden na afloop van het kwartaal waarop
de gegevens betrekking hebben aan de minister worden overgelegd. Indien met de groen
gas hub hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte
worden geproduceerd, draagt de subsidie-ontvanger er zorg voor dat de gegevens, bedoeld
in het vierde of vijfde lid, worden overgelegd middels de voor de geproduceerde hernieuwbare
elektriciteit of hernieuwbare warmte geboekte garanties van oorsprong als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998.
I
Na artikel 7b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3.3. Verplichtingen hernieuwbare warmte
Artikel 7c
-
1. Deze paragraaf is van toepassing op subsidie-ontvangers die een productie-installatie
bedrijven waarmee hernieuwbare warmte en geen hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd.
-
2. De subsidie-ontvanger wiens productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar
gas onderdeel is van een groen gas hub waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte en
geen hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd, draagt er zorg voor dat deze paragraaf
op overeenkomstige wijze wordt nageleefd voor de groen gas hub.
Artikel 7d
-
1. Een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare
warmte wordt geproduceerd draagt er zorg voor dat ten aanzien van zijn installatie
iedere vijf jaar een meetprotocol opgesteld wordt dat voldoet aan de meetvoorwaarden,
opgenomen in bijlage 4 en laat het meetprotocol voor de eerste dag van de kalendermaand
waarin hij de productie-installatie in gebruik neemt of indien een nieuw meetprotocol
wordt opgesteld, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf.
-
2.
Indien de subsidie-ontvanger, bedoeld in het eerste lid, voornemens is een aanpassing
door te voeren die een wijziging van het meetprotocol tot gevolg heeft, draagt hij
er zorg voor dat alvorens hij die aanpassing doorvoert, een nieuw meetprotocol wordt
opgesteld en wordt goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf. De termijn van vijf
jaar, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op het moment van goedkeuring van het nieuwe
meetprotocol.
Artikel 7e
-
1. Een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare
warmte wordt geproduceerd, verzoekt het toegelaten meetbedrijf iedere vijf jaar vast
te stellen of de productie-installatie geschikt is voor de opwekking van hernieuwbare
warmte alsmede of de inrichting om te meten geschikt is voor de meting van de hernieuwbare
warmte die met de productie-installatie wordt geproduceerd en die nuttig wordt gebruikt,
met gebruikmaking van formulier dat is opgenomen in bijlage 6.
-
2. De subsidie-ontvanger deelt het resultaat van de vaststelling binnen vier weken na
afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid, mee aan de minister.
-
3. Indien de subsidie-ontvanger voornemens is een aanpassing door te voeren die een
wijziging van een van de onderdelen 3 en 4 van het formulier, bedoeld in het eerste
lid, ten gevolge heeft, verzoekt de subsidie-ontvanger het toegelaten meetbedrijf
om een nieuwe vaststelling als bedoeld in het eerste lid alvorens hij die aanpassing
daadwerkelijk doorvoert. In dat geval deelt de subsidie-ontvanger alvorens de aanpassing
door te voeren het resultaat van de vaststelling mee aan de minister, vervalt de eerder
verrichte vaststelling en vangt de termijn van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid,
aan op het moment waarop de subsidie-ontvanger het toegelaten meetbedrijf om de vaststelling
verzoekt.
Artikel 7f
-
1. Een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare
warmte wordt geproduceerd draagt er zorg voor dat alle energiestromen die zijn omschreven
in de meetvoorwaarden, opgenomen in bijlage 4,en die de systeemgrens passeren, gemeten
worden volgens het meetprotocol.
-
2. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat onder toepassing van het meetprotocol
een meetrapport wordt opgesteld, dat:
-
a. voldoet aan de meetvoorwaarden, opgenomen in bijlage 4,
-
b. de wijze van totstandkoming van de meetgegevens beschrijft en
-
c. geverifieerd wordt door een toegelaten meetbedrijf.
-
3. Een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare
warmte wordt geproduceerd:
-
a. met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 3 MWth meet de hoeveelheid
geproduceerde hernieuwbare warmte die nuttig wordt gebruikt ten minste iedere kalendermaand
en laat over ieder kwartaal een meetrapport als bedoeld in het tweede lid opstellen;
-
b. met een nominaal vermogen kleiner dan 3 MWth meet de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare
warmte die nuttig wordt gebruikt ten minste ieder jaar en laat over ieder jaar een
meetrapport als bedoeld in het tweede lid opstellen.
-
4. Indien de duurzame warmte jaarlijks wordt gemeten, verdeelt het toegelaten meetbedrijf
de meetgegevens in gelijke delen over de twaalf voorafgaande kalendermaanden, tenzij
de subsidie-ontvanger aantoont dat deze meetgegevens op een andere wijze over de twaalf
voorafgaande kalendermaanden verdeeld moeten worden.
-
5. De subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare
warmte wordt geproduceerd:
-
a. met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 3 MWth legt het meetrapport
uiterlijk vier maanden na afloop van het kwartaal waarop het meetrapport betrekking
heeft over aan de minister.
-
b. met een nominaal thermisch vermogen kleiner dan 3 MWth legt het meetrapport uiterlijk
vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het meetrapport betrekking heeft
over aan de minister.
Artikel 7g
Indien de subsidie-ontvanger voor de productie van hernieuwbare warmte gebruik maakt
van warmte brengt het toegelaten meetbedrijf de hoeveelheid gebruikte warmte in mindering
op de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare warmte.
Artikel 7h
-
1. Indien in een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte zuivere
biomassa wordt verwerkt, verklaart de subsidie-ontvanger bij de overlegging van het
resultaat van de vaststelling, bedoeld in artikel 7e, eerste lid, dat hij door middel
van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt
dat het materiaal waaruit de duurzame warmte wordt opgewekt, is aan te merken als
zuivere biomassa.
-
2. In afwijking van het eerste lid, hanteert de subsidie-ontvanger, indien in de productie-installatie
biomassa die een behandeling heeft ondergaan, zoals pyrolyse, torrefactie, carbonisatie,
wordt verwerkt, een daartoe geëigende methode om vast te stellen dat de biomassa vóór
bewerking is aan te merken als zuivere biomassa.
-
3. Indien in de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte niet-zuivere
biomassa wordt verwerkt, verklaart de subsidie-ontvanger bij de overlegging van het
resultaat van de vaststelling, bedoeld in artikel 7e, eerste lid, dat hij door middel
van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt
wat het biologisch afbreekbare gedeelte is van de niet-zuivere biomassa waaruit de
hernieuwbare warmte wordt opgewekt. Het biologisch afbreekbare gedeelte dient te worden
bepaald op grond van de energiebasis met twee decimalen nauwkeurigheid.
-
4. Indien de hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van naar haar aard zuivere
biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, verklaart de subsidie-ontvanger bij de overlegging
van het resultaat van de vaststelling, bedoeld in artikel 7e, eerste lid, dat hij
gedurende de periode waarop de verklaring betrekking heeft, door middel van naar haar
aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas hernieuwbare warmte zal produceren.
-
5. Indien in een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte niet
naar zijn aard zuiver biogas of niet-zuiver biogas wordt verwerkt, hanteert de subsidie-ontvanger
ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt een daartoe
geëigende methode om aan de hand van bemonstering per partij vast te stellen dat het
materiaal waaruit de duurzame warmte is opgewekt, is aan te merken als zuivere of
als niet-zuivere biomassa.
Artikel 7i
-
1. De methode van vaststelling, bedoeld in de artikel 7h, eerste, derde en vijfde lid,
is geëigend als de subsidie-ontvanger ter zake van de werkzaamheden voor de bepaling
van het biologisch afbreekbare gedeelte van de biomassa beschikt over:
-
a. een productcertificaat als bedoeld in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016 voor
de vaststelling van het aandeel biomassa in secundaire brandstoffen of
-
b. een schriftelijk bewijs dat hij voldoet aan vergelijkbare procesnormen als vastgelegd
in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016.
-
2. De methode van vaststelling, bedoeld in artikel 7h, tweede lid, is geëigend als de
subsidie-ontvanger beschikt over:
-
a. een certificaat behorend bij de biomassa die een behandeling heeft ondergaan, afgegeven
door een certificeringsinstantie, waaruit blijkt dat de oorsprong van de biomassa
van die partijen volledig is aan te merken als zuivere biomassa, en
-
b. het certificaat voldoet aan de eis dat dit per partij wordt aangebracht en gevolgd
en gereproduceerd kan worden.
-
3. De certificeringinstantie is onafhankelijk en werkt volgens kwaliteitsstandaarden
die zijn gecertificeerd door een organisatie die is geaccrediteerd door een accreditatie-instantie
die is aangesloten bij de European co-operation for Accredition of het International
Accreditation Forum.
Artikel 7j
-
1. Indien de meegedeelde percentages van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen
uit het meetrapport afwijken van de percentages van de in de productie-installatie
verwerkte brandstoffen die uit het assurancerapport blijken, wordt bij de subsidieverstrekking
uitgegaan van het assurancerapport.
-
2. Indien het meetrapport, de biomassaverklaring of het assurancerapport niet voldoet
aan de vereisten, bedoeld in artikel 7f, eerste en tweede lid, artikel 6, eerste lid,
respectievelijk artikel 6,vijfde tot en met zevende lid, geeft de minister de subsidie-ontvanger
vier weken de tijd om het meetrapport, de biomassaverklaring of het assurancerapport
alsnog aan deze eisen te laten voldoen.
Artikel 7k
De subsidie-ontvanger kan de minister om toestemming verzoeken om, in afwijking van
de artikelen 6, eerste lid, 7e, tweede en derde lid, 7f, vijfde lid, en 7h, eerste
en vierde lid, de gegevensverstrekking via een voldoende gekwalificeerde derde te
laten lopen.
J
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘waarover garanties van oorsprong of certificaten
zijn afgegeven’ ingevoegd: , het aantal GJ hernieuwbare warmte dat in het betreffende
kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt.
2. Het eerste lid, onderdelen b en c, komen te luiden:
-
b. de voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde correcties op grond van artikelen
14, vijfde lid, 22, vijfde lid, 31, vierde lid, 39, vierde lid, 47, vierde lid, en
54, vierde lid, van het besluit en
-
c. indien artikel 11, derde lid, onderdeel a, b of c, 28, derde lid, onderdeel a, b of
c, of 44, derde lid, onderdeel a, b, of c, van het besluit van toepassing is, het
aantal geproduceerde kWh, GJ of Nm3 aardgasequivalenten die voor subsidie in aanmerking komt, het aantal gerealiseerde
vollasturen van de productie-installatie of het gerealiseerde rendement van de productie-installatie.
K
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en het tweede lid, onderdeel b, onder 1°,
wordt ‘of 28, derde lid, onderdeel c,’ vervangen door ‘28, derde lid, onderdeel c,
of 44, derde lid, onderdeel c,’ en wordt ‘artikel 14, zesde lid, of 31, vijfde lid,’
vervangen door: artikel 14, zesde lid, 31, vijfde lid, of 47, vijfde lid.
2. In het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en het tweede lid, onderdeel b, onder 2°,
wordt ‘artikel 22, zesde lid, of 39, vijfde lid,’ vervangen door: artikel 22, zesde
lid, 39, vijfde lid, of 54, vijfde lid,.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot
derde tot en met vijfde lid.
4. In het vierde lid (nieuw), onderdeel b, wordt na ‘hernieuwbare elektriciteit’ ingevoegd
‘, hernieuwbare warmte’ en wordt na ‘kWh’ ingevoegd: , GJ.
L
In artikel 11 wordt onder vernummering van het tweede tot derde lid een lid ingevoegd,
luidende:
-
2. Onverminderd het eerste lid geldt voor de toepassing van artikel 3, eerste tot en
met derde lid, van het besluit dat geen sprake is van dezelfde productie-installatie
wanneer het een productie-installatie betreft waarvan het vermogen meer dan 20% afwijkt
ten opzichte van het vermogen van een productie-installatie waarvoor eerder een beschikking
tot subsidieverlening is verstrekt, indien de beschikking tot subsidieverlening voor
1 juli 2011 is ingetrokken of de subsidie voor 1 juli 2011 is vastgesteld.
M
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. In aanvulling op de voor de subsidieverstrekking toegestane biomassastromen kunnen
subsidie-ontvangers aan wie subsidie is verstrekt op grond van artikel 21, eerste
lid, onderdeel c, of 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame
energieproductie 2011 met ingang van 1 januari 2011 biomassastromen als bedoeld in
de NTA 8003:2008: 587 en 592 gebruiken.
N
Na artikel 14 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 14a
Productie-installaties, met uitzondering van productie-installaties voor de productie
van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, waarvoor subsidie is verstrekt
op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008, de
Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009, de Regeling aanwijzing
categorieën duurzame energieproductie 2010 en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame
energieproductie 2011, worden met ingang van 1 januari 2012 aangewezen als productie-installaties
als bedoeld in de artikelen 15, tweede lid, 32, tweede lid, of 48, tweede lid, van
het besluit.
Artikel 14b
De omrekenfactor voor de omrekening van Nm3 aardgasequivalent naar GJ, bedoeld in artikel 58, derde lid, van het besluit, is:
Nm3 aardgasequivalent / GJ = 40,27777778.
O
De bijlagen worden als volgt gewijzigd:
1. Bijlage 2 behorende bij artikel 6, eerste lid, wordt vervangen door bijlage 1 behorende
bij deze regeling.
2. Bijlage 3 wordt vervangen door bijlage 2 behorende bij deze regeling.
3. Bijlage 3 behorende bij deze regeling wordt als bijlage 4 ingevoegd.
4. Bijlage 5 behorende bij artikel 10 wordt vervangen door bijlage 4 behorende bij deze
regeling.
5. Bijlage 6 wordt vervangen door bijlage 5 behorende bij deze regeling.
ARTIKEL II
De Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
- b. Minister:
-
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;.
2. In het vijfde lid wordt na ‘en aan wie’ ingevoegd: voor 1 januari 2012.
B
In artikel 1b, eerste lid, aanhef, wordt na ‘waarvoor’ ingevoegd: voor 1 januari 2012.
C
In artikel 2a, eerste lid, wordt na ‘waarvoor hij’ ingevoegd ‘voor 1 januari 2012’
en wordt ‘aanvraagt’ vervangen door: heeft aangevraagd.
D
Artikel 8, tweede lid, komt te luiden:
-
2. In afwijking van het eerste lid, hanteert de producent, indien in de productie-installatie
biomassa die een behandeling heeft ondergaan, zoals pyrolyse, torrefactie of carbonisatie,
wordt verwerkt, een daartoe geëigende methode om vast te stellen dat de biomassa vóór
de behandeling is aan te merken als zuivere biomassa.
E
Aan artikel 12 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Indien in de productie-installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt en
de producent subsidie ontvangt op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering
duurzame energieproductie, rapporteert de subsidie-ontvanger gelijktijdig met de overlegging
van het meetrapport over de ingezette biomassa middels het formulier dat is opgenomen
in de bij deze regeling behorende bijlage 5.
F
Aan artikel 12a wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Indien in de productie-installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt en
de producent subsidie ontvangt op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering
duurzame energieproductie, rapporteert de subsidie-ontvanger gelijktijdig met de overlegging
van het assurancerapport over de ingezette biomassa middels het formulier dat is opgenomen
in de bij deze regeling behorende bijlage 5.
G
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘duurzame elektriciteit’ vervangen door: duurzame elektriciteit
of warmte.
2. In het eerste en tweede lid wordt ‘niet-zuivere biomassa’ vervangen door: huishoudelijk
afval of vergelijkbaar bedrijfsafval.
3. In het derde lid wordt na ‘Indien de garantiebeheerinstantie constateert dat in een
afvalverbrandingsinstallatie of in een AVI-eenheid’ ingevoegd: waarin duurzame elektriciteit
wordt opgewekt door middel van huishoudelijk afval of vergelijkbaar bedrijfsafval,.
H
De bijlagen worden als volgt gewijzigd:
1. Bijlage 2 behorende bij artikel 2, eerste lid, wordt vervangen door bijlage 6 behorende
bij deze regeling.
2. Bijlage 5 behorende bij artikel 12a, eerste lid, wordt vervangen door bijlage 7 behorende
bij deze regeling.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 13 maart 2012.
Den Haag, 17 februari 2012
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.
BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN ....., NR. WJZ/12001505, HOUDENDE WIJZIGING
VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN DE REGELING
GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 2 behorende bij artikel 6, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie
Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)
Biomassaverklaring hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas
Bijlage 2 behorende bij artikel 6, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie
Dit formulier is te vinden op www.agentschapnl.nl/sde
Dit formulier is verstrekt door en moet worden ingediend bij:
Agentschap NL
NL Energie en Klimaat
Postbus 10073
8000 GB Zwolle
T. (088) 602 34 50
Bezoekadres
Agentschap NL
Hanzelaan 310
8017 JK Zwolle
T. (088) 602 30 00 (receptie)
Toelichting
In dit formulier verklaart de producent van hernieuwbaar warmte of hernieuwbaar gas
afkomstig van biomassa dat uitsluitend biomassastromen zijn gebruikt die zijn toegestaan
voor de categorie productie-installaties waarvoor SDE(+)-subsidie is ontvangen. Deze
verplichting is omschreven in artikel 6, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie. Bij gecombineerde opwekking van hernieuwbare
elektriciteit en hernieuwbare warmte (WKK) is de biomassaverklaring geregeld in de
Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit. Voor WKK-installaties
is dit formulier daarom niet van toepassing.
De biomassaverklaring moet per productie-installatie ingevuld worden. De verklaring
wordt gebruikt om te controleren of de gebruikte biomassastromen overeenkomen met
de voorwaarden van de SDE.
Waar u schrijfruimte tekort komt mag u een bijlage toevoegen.
Het formulier moet worden ingediend binnen vier maanden na afloop van het kalenderjaar
waarover gerapporteerd wordt.
|
1. Gegevens aanvrager
a. Naam organisatie:
|
|
b. Ondernemingsvorm1 :
|
|
c. Vertegenwoordigd door:
|
(m/v)
|
d. Functie:
|
|
e. Adres:
|
|
f. Postcode en plaats:
|
|
g. Postbusnummer:
|
|
h. Postcode en plaats:
|
|
i. Land:
|
|
j. Telefoonnummer:
|
|
k. E-mailadres:
|
|
2. Gegevens contactpersoon (indien afwijkend van onder 1 ingevulde gegevens)
a. Naam organisatie:
|
|
b. Naam contactpersoon:
|
(m/v)
|
c. Functie:
|
|
d. Adres:
|
|
e. Postcode en plaats:
|
|
f. Land:
|
|
g. Telefoonnummer(s):
|
|
h. E-mailadres:
|
|
3. Dossiergegevens
a. Kenmerk subsidietoezegging:
|
|
b. EAN-code van het aansluitpunt:2
|
□□□□□□□□□□□□□□□□□□
|
c. Kalenderjaar van de verklaring:
|
20□□
|
d. Categorie duurzame energieproductie/ type productie-installatie:
|
|
Duurzaamheidscriteria vloeibare biomassa thermische conversie
Voor productie-installaties voor thermische conversie van onder andere vloeibare biomassa
met een beschikking voor SDE-subsidie uit de SDE-ronde 2011 of later moet worden aangetoond
dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, als bedoeld
in artikel 17, eerste lid, van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik
van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn
2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU L 140) (richtlijn hernieuwbare energie).
Deze verplichting geldt niet voor vergisters of productie-installaties voor louter
vaste biomassa en niet voor productie-installaties met een SDE-beschikking van voor
de SDE-ronde 2011.
e. Heeft u een SDE-beschikking uit de SDE-ronde 2011 of later
|
□ ja
|
voor thermische conversie van biomassa en heeft u vloeibare biomassastromen gebruikt?
|
□ nee
|
Indien ‘nee’, ga door met onderdeel 4 van deze rapportage.
Als u vraag 3e met ‘ja’ heeft beantwoord dient u aan te tonen dat de vloeibare biomassa
voldoet aan de duurzaamheidscriteria. Dit kunt u doen met certificaten op basis van
een certificeringssysteem dat accuraat is bevonden door de Europese Commissie op grond
van artikel 18, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. U dient de certificaten
mee te sturen met deze rapportage.
Indien de gebruikte vloeibare biomassa vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur,
visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen en in bijlage V van de richtlijn
hernieuwbare energie voor de betreffende soort biomassa een standaardwaarde is vastgesteld,
kunt u volstaan door in tabel 2, in de kolom Opmerkingen ‘bijlage V’ en de vastgestelde standaardwaarde in te vullen.
4. Dossiergegevens
Tabel 2: Gebruikte biomassagrondstoffen. Deze tabel moet voor alle typen productie-installaties
worden in gevuld.
Grondstof
|
Code NTA 8003 (dec 2008)
|
Hoeveelheid (ton)
|
Opmerkingen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal:
|
|
|
|
Toelichting op de tabel
Grondstof
|
De biomassa inputstroom. Tabel 3 geeft een overzicht met mogelijke invulwaarden. Bij
vergisters moeten de grondstoffen worden aangegeven, die zijn ingevoed in de vergister.
|
Code NTA 8003
|
De classificatie van de gebruikte biomassa conform de NTA 8003 (december, 2008). Hierbij
moet u in deze Nederlandse Technische Afspraak opzoeken welke classificatie voor de
door U gebruikte biomassastroom van toepassing is.
|
Hoeveelheid
|
Hier vult u de hoeveelheid tonnen biomassa in, die gedurende het rapportagejaar gebruikt
is voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas.
|
Opmerkingen
|
Ruimte voor overige relevante informatie, bijvoorbeeld verdere specificatie van de
grondstof of informatie over de duurzaamheid van vloeibare biomassa.
|
Administratieve batches van grondstoffen (hoeveelheid product met identieke eigenschappen
qua grondstof) mogen in één regel worden samengevoegd. Er mogen meerdere fysieke ladingen
van dezelfde grondstof bij elkaar opgeteld worden.
Tabel 3. Grondstofsoorten en indeling in hoofd- of bijproduct, ten behoeve van de
gegevens in tabel 2.
Grondstof
|
NTA 8003
|
Pluimveemest, rundermest, varkensmest, overige mest
|
310, 320, 330, 301 of 309 of 340
|
Maïs
|
241
|
Tarwe
|
242
|
Overig graan of overige gewassen
|
242/249
|
Reststoffen VGI: reststoffen uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie niet zijnde
plantaardige of dierlijke oliën of vetten
|
500 – 539 of 580 – 589
|
Plantaardige vetten of oliën: specificeer in rapportage
|
550 – 559 of 570 – 573
|
Dierlijke vetten of oliën
|
561 – 569 of 570 – 573
|
Veilingafval, tuinbouwafval, fruitteeltrestproduct, bloembollenpelsel
|
251, 252, 253, 254
|
Restproducten uit land- en tuinbouw, zoals doppen
|
200 – 249
|
Slib
|
400 – 440
|
Restproduct biotransportbrandstoffen zoals bostels, oliezadenmeel/ schroot) niet zijnde
glycerine of vetzuren
|
590 – 599
|
Gras
|
210 – 219
|
Zetmeel
|
589
|
Bieten
|
249 of 533
|
Aardappelen
|
249
|
GFT: Groente Fruit en Tuinafval/ organisch afval van huishoudens en bedrijven
|
600 – 620
|
Glycerine (niet van petrochemische origine)
|
592
|
Vetzuren, die vrijkomen bij de raffinage van oliën
|
587
|
Papier
|
710
|
Slachtbijproducten, diermeel
|
586, 585
|
Zaagsel
|
115
|
Vers (primair) hout, inclusief de boomstam zelf
|
110 – 132
|
Vers resthout/ vers snoeihout/ park- of plantsoenhout
|
113 – 115
|
Schors
|
112
|
Gebruikt onbehandeld hout, Gebruikt geverfd of verlijmd hout, Gebruikt geïmpregneerd
hout, Hout uit verwerking 1
|
150 – 199
|
Stro
|
220 – 229
|
Overige vaste biomassa; specificeer in rapportage
|
|
Overige biomassa; specificeer in rapportage
|
|
Ondertekening
Dit formulier moet worden ondertekend door de aanvrager. Indien dit formulier wordt
ondertekend door een ander dan de aanvrager moet een machtiging van de aanvrager worden bijgevoegd.
Aldus naar waarheid ingevuld,
Naam ondertekenaar:
|
O Dhr. O Mw.
|
Plaats:
|
|
Datum:
|
|
Handtekening:
|
|
Controleer voordat u de rapportage verstuurt of:
-
• Het formulier volledig is ingevuld;
-
• Het formulier is ondertekend met een originele handtekening;
-
• Het formulier vergezeld gaat van een goedkeurend assurance rapport waarin wordt verklaard
dat de gegevens, zoals deze zijn vermeld in het onderhavige formulier, correct zijn.
Dit assurance rapport is niet vereist als het productie-installatie betreft waarmee
hernieuwbare warmte wordt geproduceerd met een nominaal thermisch vermogen kleiner
dan of gelijk aan 3 MWth
-
• Het goedkeurende assurance rapport dient te worden opgesteld met inachtneming van
het onderzoeksprotocol Assurance rapport biomassa hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas zoals opgenomen in bijlage 9 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame
energieproductie.
-
• (Indien van toepassing:) het formulier vergezeld gaat van duurzaamheidscertificaten,
waarmee wordt aangetoond dat de vloeibare biomassa die gebruikt wordt om door middel
van thermische conversie hernieuwbare elektriciteit te produceren, voldoet aan de
duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare
energie.
-
• (Indien van toepassing:) het formulier vergezeld gaat van een machtiging van de aanvrager.
BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN ....., NR. WJZ/12001505, HOUDENDE WIJZIGING
VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN DE REGELING
GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 3 behorende bij artikel 6, vijfde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie
Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)
Controleprotocol en voorbeeld assurancerapport productie hernieuwbare warmte of hernieuwbaar
gas uit biomassa
Bijlage 3 behorende bij artikel 6, vijfde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie
Dit formulier is te vinden op www.agentschapnl.nl/sde
Dit formulier is verstrekt door en moet worden ingediend bij:
Agentschap NL
NL Energie en Klimaat
Postbus 10073
8000 GB Zwolle
T. (088) 602 34 50
Bezoekadres
Agentschap NL
Hanzelaan 310
8017 JK Zwolle
T. (088) 602 30 00 (receptie)
Toelichting
Op grond van artikel 6, vijfde lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering
duurzame energieproductie overlegt de subsidieontvanger voor hernieuwbaar gas of de
subsidieontvanger voor hernieuwbare warmte uit biomassa die een productie-installatie
bedrijft met een nominaal thermisch vermogen groter dan 3 MWth, een assurance rapport
van een externe accountant over aan de minister.
Het assurance rapport dient ter controle van de gegevens die door de producent, op
grond van art. 6, eerste lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame
energieproductie, na afloop van het kalenderjaar zijn overlegd in de biomassaverklaring hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas.
Het assurance rapport dient te worden opgesteld conform de in dit formulier opgenomen
model, met inachtneming van het in dit formulier opgenomen onderzoeksprotocol Assurance rapport productie hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas uit biomassa.
Het assurance rapport moet samen met de door een accountant goedgekeurde biomassaverklaring
hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar
worden opgestuurd naar de minister. Voor iedere afzonderlijke productie-installatie
dient een assurance rapport te worden opgesteld.
Assurance rapport productie hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas uit biomassa
In artikel 6, vijfde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame
energieproductie, is bepaald dat de producent uiterlijk binnen vier maanden na afloop
van ieder kalenderjaar aan de minister een assurance rapport (conform NV COS richtlijn
3000)
1 overlegt inzake, onder meer, de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte
brandstoffen.
Dit onderzoeksprotocol beoogt in aanvulling op (het stramien voor Assurance-opdrachten
en) de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden richtlijn 3000 (zie website
NIVRA.nl) een handreiking aan de controlerend accountant te geven met specifieke aandachtspunten
bij de inrichting van zijn onderzoek. De accountant onderzoekt de definitieve opgave
van de producent met toelichtingen op conformiteit met artikel 7h en 7i van de regeling
(zie NV COS 3000 nr. 33). Dit ter onderbouwing van zijn conclusies/oordeel. Hiertoe
onderzoekt de accountant de door de producent verantwoorde definitieve uitkomsten
van de verhouding voor wat betreft de gebruikte biomassagrondstoffen, de aard en verhouding
van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen.
Het doel van het assurance rapport is om – met redelijke mate van zekerheid – een
oordeel te verstrekken over de juistheid van de door de producent (of zijn gemachtigde)
in de biomassaverklaring hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas opgegeven aard en
calorische verhouding van de gebruikte biomassa en de soort en hoeveelheid biomassagrondstoffen
die zijn ingezet voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas. In
het geval de opgewekte energie wordt aangemerkt als duurzame energie, waarvoor een
subsidie-beschikking is afgegeven, zal voor de subsidiabele hoeveelheid duurzaam opgewekte
energie subsidie worden verstrekt. De accountant dient derhalve rekening te houden
met een tendentie in de opgegeven verhouding.
In het assurance rapport moet verwezen worden naar het stramien voor Assurance-opdrachten
en de nadere voorschriften zoals opgenomen in de controle- en overige standaard (NV
COS richtlijn 3000), zoals vermeld op de website van het NIVRA2, en naar de aanvullende specifieke punten van aandacht zoals vermeld in het betreffende
protocol.
Assurance-werkzaamheden accountant
Ten behoeve van de controle van de biomassaverklaring onderzoekt de accountant wat
de aard en de calorische verhouding is van de gebruikte biomassa en welke biomassagrondstoffen
zijn ingezet en in welke hoeveelheid.
Reviewbeleid Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
De Auditdienst van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan
een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De
accountant, die de controle heeft uitgevoerd, verstrekt de Auditdienst desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden3. De eventuele extra kosten van de accountant in verband met de review zijn niet voor
rekening van het ministerie.
Onderzoekstolerantie en gewenste zekerheid
De aan de individuele regels van de rapportage toegerekende onderzoekstolerantie bedraagt
maximaal éénhonderdste deel van het verantwoorde percentage. Het onderzoek van de
accountant dient er op gericht te zijn om redelijke mate van zekerheid te verkrijgen
dat deze tolerantie niet wordt overschreden.
Minimaal uit te voeren onderzoekswerkzaamheden
-
1. Het beoordelen van de inrichting van de administratie teneinde vast te stellen dat
deze als basis kan dienen voor de opstelling van de jaaropgave. Daarbij stelt de accountant
vast dat er bij de producent een stelsel van al dan niet geautomatiseerde interne
controlemaatregelen aanwezig is, in opzet, bestaan en in werking, waaraan een redelijke
mate van zekerheid is te ontlenen dat de opgegeven verhouding geen fouten van materieel
belang bevat.
-
2. Het beoordelen van de opzet van de methode van bemonsteren door de producent (door
middel van het inwinnen van inlichtingen van de producent c.q. beoordelen van de relevante
AO-beschrijving van de producent) en het vaststellen van bestaan en werking daarvan
(door middel van deelwaarnemingen).
-
3. Het vaststellen (door middel van deelwaarnemingen) van correcte verwerking in de administratie,
van de resultaten van de bemonsteringen, waaruit de aard en calorische verhouding
van de gebruikte biomassa en de soort en hoeveelheid biomassagrondstoffen die zijn
ingezet voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas blijkt.
-
4. Aansluiten van de verantwoorde brandstoffen met de administratie, uitgesplitst naar
maand en soort biomassa. In het verlengde hiervan stelt de accountant vast in welke
verhouding deze brandstoffen zijn verwerkt en of deze verhouding inderdaad heeft geleid
tot de percentages opgewekte hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas zoals deze door
de producent of zijn gemachtigde zijn opgegeven. De accountant maakt hierbij gebruik
van de sluitende energie balans van de betreffende installatie, gebaseerd op voldoende
onderbouwde normen en juist en volledig vastgestelde meet- en installatiegegevens.
Indien een geëigende methode dient te worden toegepast, stelt de accountant vast of
een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode.
-
5. Vaststellen dat de definitieve opgave van de producent en de daarin opgenomen verhouding
van de verwerkte brandstoffen in honderdste van procenten nauwkeurig is.
Toelichting op format biomassaverklaring
In de praktijk blijkt de regeling met betrekking tot biomassa complexe materie. Dit
document bevat een toelichting bij het format van de jaarlijks op te stellen opgave
en de daarbij te hanteren biomassa indeling, type installaties en de vereisten waaraan
het assurance rapport moet voldoen.
Biomassa: Zuiver, naar haar/zijn aard zuiver of niet zuiver
Op basis van de regeling is biomassa ingedeeld in zuiver en niet zuiver. Zuivere biomassa
bevat niet meer dan drie massaprocent onvermijdbare kunststoffen.
Zuivere biomassa: Een nadere indeling
Zuivere biomassa kan worden verdeeld in twee groepen: 1) Naar haar aard zuiver en
2) niet naar haar aard zuiver. Voor biogassen wordt gesproken over resp. naar zijn
aard zuiver en niet naar zijn aard zuiver. De definitie van naar haar aard zuivere
biomassa is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdelen k, l en m, van de Algemene
uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.
Niet zuivere biomassa
Niet zuivere biomassa wordt in de regeling ook wel aangeduid als mengstromen. Het
dient bemonsterd te worden (volgens BRL-K10016). Bepaald dient te worden in welke
mate het biogene gedeelte bijdraagt in de energieopwekking. Dat betekent dat het calorische
aandeel van het biogene deel dient te worden bepaald in verhouding tot de totale calorische
waarde.
Biogassen
De volgende soorten biogassen worden beschouwd als naar zijn aard zuiver: Stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas, afvalwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel
van vergisting. Voor overige soorten biogas dient te worden aangetoond of het gaat
om zuiver biogas. Hiertoe dient het basismateriaal waaruit het biogas ontstaat te
worden bemonsterd.
Gebruikte biomassa
Producenten dienen tevens te rapporteren over de gebruikte soort en hoeveelheid biomassagrondstoffen,
gespecificeerd in NTA-codes. In het geval dat biogas is gebruikt, dient te worden
gerapporteerd over de soort biomassagrondstof waaruit het biogas is geproduceerd.
Voorbeeld assurance rapport productie hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas uit
biomassa
Naam accountantskantoor:
Assurance rapport
Opdracht
Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde, door ons gewaarmerkte biomassaverklaring hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas met daarin de opgave betreffende de aard en calorische verhouding van de gebruikte
biomassa en de soort en hoeveelheid biomassagrondstoffen die zijn ingezet voor de
productie van hernieuwbare energie in de installatie, bekend onder EAN-code <123456789012345678>,
met betrekking tot de periode van <datum> t/m <datum> onderzocht op juistheid en overeenstemming
met de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de artikelen 7h en 7i van de Algemene
uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna aangeduid als de
regeling),
De opgave is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <het bestuur van de vennootschap/de
leiding van de huishouding>. Het is onze verantwoordelijkheid om een assurance rapport
inzake deze biomassaverklaring hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gaste verstrekken.
Werkzaamheden
Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder
Standaard 3000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling
van historische financiële informatie- en het onderzoeksprotocol dat als bijlage bij
de regeling is gepubliceerd.
Dienovereenkomstig dient het onderzoek zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat
een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de opgave geen afwijkingen van
materieel belang bevat.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt
is voor onze conclusie.
Conclusie
Op grond van onze werkzaamheden concluderen wij dat de biomassaverklaring hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas juist weergeeft en in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals opgenomen
in de artikelen 7h en 7i van de regeling de opgave van:
{Ingeval van zuivere en niet naar haar aard zuiver biomassa}
<en dat de geëigende methode voor de vaststelling of het in de installatie verwerkte
materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt ten behoeve van de berekening
van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast.>
{Ingeval van niet zuivere biomassa}
<en dat de geëigende methode voor de vaststelling van het gedeelte van de in de installatie
verwerkte niet-zuivere biomassa dat biologisch afbreekbaar is, ten behoeve van de
berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast>
Overige informatie
De accountant kan hier overige informatie en uiteenzettingen opnemen die niet als
doel hebben afbreuk te doen aan zijn conclusie.
Plaats en datum:
Ondertekening:
BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN ....., NR. WJZ/12001505, HOUDENDE WIJZIGING
VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN DE REGELING
GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 4 behorende bij artikel 7d, eerste lid en artikel 7f, eerste en tweede lid,
onderdeel a, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)
Meetvoorwaarden voor productie-installaties met registratie van nuttig aangewende
warmte
Bijlage 4 behorende bij artikel 7d, eerste lid en artikel 7f, eerste en tweede lid,
onderdeel a, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
Toelichting
Een subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare
warmte wordt geproduceerd draagt er zorg voor dat voor deze installatie iedere vijf
jaar een meetprotocol wordt opgesteld. Dit meetprotocol moet voldoen aan de meetvoorwaarden
zoals beschreven in deze bijlage.
De subsidieontvanger laat het meetprotocol voor de eerste dag van de kalendermaand
waarin hij de productie-installatie in gebruikt neemt, of indien een nieuw meetprotocol
wordt opgesteld, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf.
1. Definities
-
1.1. Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand
de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.
-
1.2. Meetgegeven: het resultaat van het meten van energie. Indien een energievorm op meer
dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor
die energievorm zijn.
-
1.3. Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie
dat nodig is om de energie die de systeemgrens van de productie-installatie passeert,
te meten en te waarborgen.
-
1.4. Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die
nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten.
-
1.5. Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid
energie.
-
1.6. Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan
een meter.
2. Algemene eisen
Meetprotocol
-
2.1. Het meetprotocol van de productie-installatie bevat ten minste de volgende elementen:
-
a. beschrijving van de verschillende componenten van de productie-installatie, inclusief
de verschillende hulpinstallaties;
-
b. beschrijving en schets van de systeemgrenzen van de productie-installatie zoals uitgewerkt
in hoofdstuk 3;
-
c. beschrijving en schets van de bemetering van de productie-installatie;
-
d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;
-
e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;
-
f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig
van de meetinrichtingen;
-
g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;
-
h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;
-
i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden
in geval van storing van de meetinrichting;
-
j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig
van de meetinrichtingen;
-
k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;
-
l. beschrijving van de toepassing en de bepaling van de geaggregeerde hoeveelheid nuttig
aangewende warmte.
Administratie
-
2.2. Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende
gegevens worden geregistreerd:
-
a. fabricaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen,
meters en meetmiddelen;
-
b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;
-
c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;
-
d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging
die voor de meetinrichting is aangebracht;
-
e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;
-
f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;
-
g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;
-
h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen
te onderhouden respectievelijk te beheren. Aanvullend geldt norm EN 1434-sectie 2.
De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.
Onzekerheid
-
2.3. De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de
afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression
of uncertainty in measurement’ (ISO/IEC Guide 98-3:2008).
Meetrapport
-
2.4. Het meetrapport bevat voor de productie-installatie tenminste de meetgegevens van
in- en uitgaande warmtestromen en in aanvulling daarop het aantal draaiuren.
-
2.5. Het meetrapport bevat de totale hoeveelheid netto nuttig aangewende warmte.
-
2.6. Het meetrapport bevat een overzicht van de gewogen percentages van de in de productie
installatie ingezette brandstoffen;
-
2.7. In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:
-
a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;
-
b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid
van de meetgegevens
-
c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;
-
d. correctie van meetgegevens, en
-
e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen
zijn voor het bepalen van de hoeveelheid garanties van oorsprong.
-
2.8. Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen
door onverkorte toepassing van het meetprotocol.
Storingen
-
2.9. De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert
of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal
vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.
-
2.10. Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten
volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.
-
2.11. Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende
kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke
wijze de reparatie is aangebracht.
Eisen aan meetinrichtingen en meters
-
2.12. Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele
meetinrichtingen.
-
2.13. Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden
niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting
of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.
-
2.14. De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters
en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale
normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een
organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.
-
2.15. De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming
met de maximale hoeveelheden warmte die de productie-installatie kan consumeren respectievelijk
produceren.
-
2.16. Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken
van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant
van de meter of meetmiddel.
-
2.17. Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig
dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt.
De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling
zichtbaar te verbreken.
-
2.18. De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden
voldoet.
3. Systeemgrens
-
3.1. De systeemgrens omsluit één productie-installatie.
-
3.2. Op de systeemgrens van de productie-installatie worden alle vormen van warmte-input
en warmte-output gemeten.
-
3.3. Alle onderdelen van de productie-installatie bevinden zich binnen de systeemgrens.
-
3.4. Niet aan de productie-installatie gerelateerde systemen die warmte opwekken vallen
buiten de systeemgrens.
-
3.5. De consumptie van energie van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt
niet gemeten.
-
3.6. Voor de productie-installatie wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de
systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en de meetinrichtingen
die zich op de systeemgrens van de productie-installatie bevinden.
4. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters
Warmte
-
4.1. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water of thermische olie, wordt gemeten
met een meetinrichting die voldoet aan EN 1434 sectie 1, klasse 1, dan wel een vergelijkbare
norm.
-
4.2. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en eventueel verminderd met retourcondensaat,
wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm ISO 5167-1 of aan een vergelijkbare
norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting
bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van
de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van
de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van
de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet
aan norm IEC-751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm IEC-584,
nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.
Brandstof
-
4.3. Elke fossiele brandstof die in de productie-installatie wordt verbruikt, wordt afzonderlijk
gemeten.
-
4.4. Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid
met een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling gasmeters, waarbij voor balgengasmeters
de eisen voor nauwkeurigheidsklasse I gelden.
-
4.5. De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting
die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij
de eisen voor klasse 1.0 gelden.
-
4.6. De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele
meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.
Bagatelbepaling
-
4.7. Voor ten hoogste 2,5% van de in totaal gemeten hoeveelheid warmte, kunnen de maximaal
toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande
bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.
5. Alternatieve meting
-
5.1. De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten
met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:
-
a. geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,
-
b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie
zou leiden;
-
c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou
leiden, of
-
d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.9 tot en met 2.11.
-
5.2. De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.
-
5.3. De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken
van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:
-
a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of
-
b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk
4 niet toegepast kan worden, of
-
c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting
aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en
-
d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en
-
e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.
-
5.4. De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt
nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de productie-installatie en wordt voorafgaand
aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.
-
5.5. De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van
de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.
-
5.6. De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting,
is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien
van de desbetreffende meting vereist.
-
5.7. Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve
meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende
meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd:
-
a. voor warmte die aan de productie-installatie wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt
vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste
onnauwkeurigheid en
-
b. voor warmte die de productie-installatie produceert: de meetwaarde wordt verminderd
met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.
-
5.8. De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het
meetprotocol.
-
5.9. Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens
5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.
BIJLAGE 4 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN ....., NR. WJZ/12001505, HOUDENDE WIJZIGING
VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN DE REGELING
GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 5 behorende bij artikel 10 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering
duurzame energieproductie
Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)
Vaststellingsformulier
Bijlage 5 behorende bij artikel 10 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering
duurzame energieproductie
Dit formulier is te vinden op www.agentschapnl.nl/sde
Dit formulier is verstrekt door en moet worden ingediend bij:
Agentschap NL
NL Energie en Klimaat
Postbus 10073
8000 GB Zwolle
T. (088) 602 34 50
Bezoekadres
Agentschap NL
Hanzelaan 310
8017 JK Zwolle
T. (088) 602 30 00 (receptie)
Toelichting
Dit formulier is bedoeld om een verzoek in te dienen tot vaststelling van de subsidie
op grond van de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) aan het eind
van de subsidieperiode.
Waar u schrijfruimte tekort komt, mag u een bijlage toevoegen.
1. Gegevens aanvrager
a. Naam organisatie1:
|
|
b. Ondernemingsvorm2:
|
|
c. Vertegenwoordigd door:
|
(m/v)
|
d. Functie:
|
|
e. Adres:
|
|
f. Postcode en plaats:
|
|
g. Postbusnummer:
|
|
h. Postcode en plaats:
|
|
i. Land:
|
|
j. Telefoonnummer:
|
|
k. E-mailadres:
|
|
2. Gegevens contactpersoon (indien afwijkend van onder 1 ingevulde gegevens)
a. Naam organisatie:
|
|
n. Naam contactpersoon:
|
(m/v)
|
c. Functie:
|
|
d. Adres:
|
|
e. Postcode en plaats:
|
|
f. Land:
|
|
g. Telefoonnummer(s):
|
|
h. E-mailadres:
|
|
3. Dossiergegevens
a. Kenmerk subsidietoezegging:
|
|
b. EAN-code van het aansluitpunt3:
|
□□□□□□□□□□□□□□□□□□
|
4. Rekeninggegevens
a. Naam rekeninghouder:
|
|
b. Postcode en plaats:
|
|
c. IBAN:
|
NL□□ □□□□ □□□□□□□□□□
|
d. BIC-code:
|
□□□□ NL □□
|
Vanaf 1 november 2009 worden alle bank- en betaalrekeningen vervangen door de zogenoemde
IBAN (International Bank Account Number) en BIC (Bank Identifier Code). De IBAN en
BIC bij uw bankrekening staan op uw bankafschrift of zijn te vinden op www.ibanbicservice.nl.
5. Wijzigingen
Zijn er ten opzichte van de bij Agentschap NL opgegeven gegevens wijzigingen opgetreden
op de volgende punten?:
|
Opgesteld vermogen van de installatie:
|
O nee
|
O ja, namelijk:
|
|
|
Ten aanzien van het eigendom van de installatie
|
O nee
|
O ja, namelijk:
|
|
|
Ten aanzien van de brandstoffenmix
|
O nee
|
O ja, namelijk:
|
|
|
Overige essentiële wijzigingen
|
O nee
|
O ja, namelijk:
|
|
|
|
|
|
|
U dient er hier echter rekening mee te houden dat u in uw aanvraagformulier hebt verklaard,
door deze te ondertekenen, dat u Agentschap NL onverwijld schriftelijk melding zal
doen van essentiële wijzigingen: gewijzigde datum van ingebruikname, gewijzigde aanvangsdatum
van subsidieperiode, uitbedrijfname, renovatie en uitbreiding, langdurige stilstand,
indien van toepassing ingrijpende wijzigingen van de brandstofmix, wijzigingen van
de technische specificatie van de installatie, et cetera en daarnaast van wijzigingen
in de gegevens van de aanvrager en de steunsituatie.
6. Algemene informatie
Is voor de aanvrager surseance van betaling aangevraagd?
|
O nee
|
O ja, namelijk op:
|
...-...-..... (dd-mm-jj)
|
|
|
|
Is voor de aanvrager faillissement aangevraagd?
|
O nee
|
O ja, namelijk op:
|
...-...-..... (dd-mm-jj)
|
|
|
|
Is voor de aanvrager een verzoek ingediend voor de schuldsaneringregeling natuurlijke
personen?
|
O nee
|
O ja, namelijk op:
|
...-...-..... (dd-mm-jj)
|
|
|
|
Zijn er subsidies of fiscale faciliteiten voor het project verstrekt?
|
O nee
|
O ja, namelijk
|
|
|
Naam regeling:
|
|
|
Voor een bedrag van:
|
|
|
Verstrekt op:
|
...-...-..... (dd-mm-jj)
|
U dient er hier echter rekening mee te houden dat u in uw aanvraagformulier hebt verklaard,
door deze te ondertekenen, dat u Agentschap NL onverwijld schriftelijk melding zal
doen van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surséance
van betaling of tot verzoek faillietverklaring of wanneer een verzoek is ingediend
voor de schuldsaneringregeling natuurlijke personen of andere zaken die van invloed
zijn op de subsidieverstrekking.
7. Opmerkingen
Zijn er nog andere gegevens, die voor de aanvraag om vaststelling van belang kunnen
zijn?
8. Ondertekening
Dit formulier moet worden ondertekend door de aanvrager. Indien dit formulier wordt
ondertekend door een ander dan de aanvrager moet een machtiging van de aanvrager worden bijgevoegd.
Aldus naar waarheid ingevuld,
Naam ondertekenaar:
|
O Dhr O Mw
|
Plaats:
|
|
Datum:
|
|
Handtekening:
|
|
Bij dit formulier voor aanvraag om vaststelling moet u de volgende bijlagen meesturen:
Controleer voordat u de aanvraag verstuurt of:
-
• Het formulier volledig is ingevuld;
-
• Het formulier is ondertekend met een originele handtekening;
-
• Alle bijlagen zijn bijgevoegd.
BIJLAGE 5 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN ....., NR. WJZ/12001505, HOUDENDE WIJZIGING
VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN DE REGELING
GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 6 behorende bij artikel 7e, eerste lid van de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie
Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)
Verzoek tot vaststelling van de geschiktheid van een productie-installatie voor de
opwekking van hernieuwbare warmte en mededeling van meetgegevens van hernieuwbare
warmte
Bijlage 6 behorende bij artikel 7e, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie
Dit formulier is te vinden op www.agentschapnl.nl/sde
Dit formulier is verstrekt door en moet worden ingediend bij:
Agentschap NL
NL Energie en Klimaat
Postbus 10073
8000 GB Zwolle
T. (088) 602 34 50
Bezoekadres
Agentschap NL
Hanzelaan 310
8017 JK Zwolle
T. (088) 602 30 00 (receptie)
Toelichting
Met dit formulier verklaart u duurzame warmte te produceren en verzoekt u het toegelaten
meetbedrijf vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking
van duurzame warmte en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van duurzame
warmte en verzoekt u het toegelaten meetbedrijf de meetgegevens met betrekking tot
de door u geproduceerde duurzame warmte als zodanig mede te delen aan de Minister
van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en –
voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend.
Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden, dient
u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens
kan meerdere productie-eenheden omvatten.
1. Gegevens producent
-
a. Naam:
-
b. Adres:
-
c. Postcode:
-
d. Woonplaats:
-
e. Land:
-
f. Telefoonnummer:
-
g. Faxnummer:
-
h. E-mail adres:
2. Locatiegegevens productie-installatie
3. Typegegevens productie-installatie
Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts
één antwoord mogelijk.
-
a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van duurzame warmte door
middel van:
Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame warmte
door middel van biomassa betreft, welke soort brandstof wordt ingezet?
-
0. uitsluitend biogas uit vergisting
-
0. uitsluitend stortgas
-
0. uitsluitend rioolwaterzuiveringsgas of afvalwaterzuiveringsgas (uit slibvergisting)
-
0. uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa
-
0. huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval
-
0. overig (bijvoorbeeld combinaties van bovenstaande brandstoffen, combinaties met fossiele
brandstoffen etc.)
-
b. Datum waarop de installatie in gebruik is genomen:
-
c. Thermisch vermogen installatie (MWth):
4. Algemene verklaring
U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:
-
a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n)
aan de gestelde criteria, dat door het toegelaten meetbedrijf de nuttige warmte eenduidig
kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;
-
b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door het meetbedrijf uit te voeren controles
van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover
deze controles betrekking hebben op dit verzoek tot vaststelling van een productie-installatie
voor de opwekking van duurzame warmte en mededeling van meetgegevens omtrent duurzame
warmte;
-
c. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar haar aard zuivere biomassa of
niet zuivere biomassa wordt verwerkt, door middel van een daartoe geëigende methode
aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen of de biomassa
als zuiver kan worden aangemerkt c.q. welk gedeelte van de verwerkte niet zuivere
biomassa biologisch afbreekbaar is;
-
d. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet
zuiver biogas wordt verwerkt, ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van
dit biogas gebruikt wordt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand
van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen dat het materiaal waaruit
de duurzame warmte is opgewekt, is aan te merken als zuivere of niet-zuivere biomassa;
-
e. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2,
3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te
vullen en te doen toekomen aan het meetbedrijf;
-
f. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.
5. Ondertekening
Plaats:
|
Datum:
|
|
Handtekening aanvrager:
|
Bijlage(n):
|
|
|
|
Ruimte voor opmerkingen producent:
|
|
|
|
Plaats:
|
Datum:
|
Naam toegelaten meetbedrijf:
|
|
Handtekening toegelaten meetbedrijf:
|
|
Ruimte voor opmerkingen toegelaten meetbedrijf:
|
|
BIJLAGE 6 BEHORENDE BIJ ARTIKEL II, ONDERDEEL H, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN ....., NR. WJZ/12001505, HOUDENDE WIJZIGING
VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN DE REGELING
GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 2 behorende bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong
voor duurzame elektriciteit
VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN EEN PRODUCTIE-INSTALLATIE VOOR DE OPWEKKING VAN DUURZAME
ELEKTRICITEIT EN MEDEDELING VAN MEETGEGEVENS OMTRENT DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 2 bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor
duurzame elektriciteit
Met dit formulier verklaart u duurzame elektriciteit te produceren en verzoekt u de
netbeheerder vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking
van duurzame elektriciteit en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van
duurzame elektriciteit en verzoekt u de netbeheerder de meetgegevens met betrekking
tot de door u geproduceerde duurzame elektriciteit als zodanig mede te delen aan de
garantiebeheerinstantie.
Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en –
voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend
bij de garantiebeheerinstantie.
Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden waarvoor
u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten heeft aangevraagd, dient u tevens
een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere
productie-eenheden omvatten.
1. Gegevens producent.
2. Locatiegegevens productie-installatie.
-
a. Adres:
-
b. Postcode:
-
c. Plaats:
-
d. EAN-code van de aansluiting op het net (18-cijferig):
-
e. EAN-code van de netbeheerder van het net waarop de productie-installatie is aangesloten,
dan wel van de netbeheerder in wiens geografische gebied de productie-installatie
staat:
-
f. Datum waarop de inschrijving van deze installatie moet ingaan:
-
g. Zijn er meerdere productie-installaties waarvoor garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten
zijn aangevraagd aangesloten via dezelfde netaansluiting?
Indien u deze vraag heeft beantwoord met ‘Ja’ dient u ook vraag 2h in te vullen en
een tekening met de systeemgrenzen van de productie-installatie bij te voegen.
-
h. EAN-code van de productie-installatie waarop dit verzoek tot vaststelling betrekking
heeft:
3. Typegegevens productie-installatie.
Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts
één antwoord mogelijk.
-
a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit
door middel van:
-
b. Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit
door middel van biomassa betreft, welke soort brandstof wordt ingezet?
-
0 uitsluitend biogas uit vergisting
-
0 uitsluitend stortgas
-
0 uitsluitend rioolwaterzuiveringsgas of afvalwaterzuiveringsgas (uit slibvergisting)
-
0 uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (subsidiebeschikking
MEP of SDE 2008)
-
0 uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (geen subsidiebeschikking
of SDE vanaf 2009)
-
0 huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval
-
0 overig (bijvoorbeeld combinaties van bovenstaande brandstoffen, combinaties met fossiele
brandstoffen etc.)
-
c. Indien uw installatie elektriciteit opwekt door middel van thermische verwerking van
brandstoffen: Wilt u dat op de GvO ook wordt geregistreerd of certificaten aangaande
duurzaamheidscriteria met betrekking tot (een deel van) de gebruikte brandstoffen
zijn afgegeven?
-
d. Indien uw aanvraag een afvalverbrandingsinstallatie betreft: heeft u een MEP subsidiebeschikking
of een SDE subsidiebeschikking voor het jaar 2008, 2009 of 2010?
Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen,
dat voldoet aan de AVI-meetvoorwaarden (bijlage 1 bij de Regeling garanties van oorsprong
voor duurzame elektriciteit).
-
e. Indien u subsidie voor deze productie-installatie ontvangt of heeft ontvangen, of
indien u in het bezit bent van een subsidiebeschikking of andere financiële ondersteuning
geef dan hieronder aan in welke categorie deze ondersteuning valt:
-
f. Indien u een subsidiebeschikking hebt ontvangen op basis van het Besluit stimulering
duurzame energieproductie, vul dan hier het projectnummer in:
-
g. Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit
door middel van verwerking van biomassa betreft, wenst u voor deze productie-installatie
registratie van nuttige aangewende warmte te laten plaatsvinden?
Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen,
dat voldoet aan de meetvoorwaarden nuttige aanwending van warmte (bijlage 4 bij de
Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).
-
h. Indien in de productie installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt dient
u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden (bijlage
4 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).
-
i. Datum waarop de installatie in gebruik is genomen:
-
j. Elektrisch vermogen installatie (MW):
4. Gegevens met betrekking tot de ingevoede elektriciteit
Indien u de eerdere vraag 2g (zijn er meerdere installaties achter dezelfde netaansluiting
waarvoor u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten aanvraagt) met ‘Ja’ heeft
beantwoord bent u, op grond van artikel 5, derde lid, van de Regeling garanties van
oorsprong voor duurzame elektriciteit, verplicht om vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b
met ‘Ja’ te beantwoorden.
-
a. Voedt u alle door uw productie-installatie opgewekte elektriciteit in op een net?
-
b. Wilt u ook garanties van oorsprong ontvangen voor de elektriciteit die niet op een
net, maar op een installatie is ingevoed?
Indien u een installatie heeft met een aansluitwaarde gelijk aan of kleiner dan 3X80
A is het niet verplicht om uw netto-netlevering te meten. U kunt volstaan met het
installeren van een bruto-productiemeter, waardoor u de kosten voor een nieuwe meter
voor het bepalen van de netto-netlevering bespaart indien uw huidige meter daarvoor
niet geschikt is. De netbeheerder zal in dat geval voor de netlevering een 0-waarde
insturen (deze wordt immers niet gemeten) en u ontvangt voor de volledige productie
van uw installatie garanties van oorsprong voor elektriciteit die op een installatie
is ingevoed. Deze elektriciteit wordt geacht door uzelf te zijn gebruikt en is niet
verhandelbaar. Dit heeft geen invloed op uw eventuele recht op subsidie. Ook in dit
geval beantwoord u vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’
Indien u toch onderscheid wilt laten maken tussen hetgeen u aan het net levert en
hetgeen u zelf verbruikt kunt u dit aangeven door in het opmerkingenveld bij punt
6 te vermelden: ‘Uitsplitsen netlevering en niet-netlevering’
Uiteraard dient de meter dan geschikt te zijn (of worden gemaakt) om de teruglevering
te meten. Dit zal uw netbeheerder beoordelen.
-
c. EAN-code van de rekeninghouder (‘handelaar’) op wiens rekening de Garanties van Oorsprong
worden dienen te bijgeschreven:
5. Algemene verklaring
U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:
-
a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie zodanig op een net of op een (andere)
installatie is aangesloten en voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan
de criteria gesteld in de Meetcode Elektriciteit, dat door de netbeheerder dan wel
door het toegelaten meetbedrijf de op een net of een installatie ingevoede elektriciteit
eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan
worden berekend;
-
b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door de netbeheerder uit te voeren controles
van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover
deze controles betrekking hebben op dit verzoek tot vaststelling van een productie-installatie
voor de opwekking van duurzame elektriciteit en mededeling van meetgegevens omtrent
duurzame elektriciteit;
-
c. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar haar aard zuivere biomassa of
niet zuivere biomassa wordt verwerkt, door middel van een daartoe geëigende methode
aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen of de biomassa
als zuiver kan worden aangemerkt c.q. welk gedeelte van de verwerkte niet zuivere
biomassa biologisch afbreekbaar is;
-
d. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet
zuiver biogas wordt verwerkt, ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van
dit biogas gebruikt wordt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand
van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen dat het materiaal waaruit
de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere of niet-zuivere
biomassa;
-
e. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2,
3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te
vullen en te doen toekomen aan de netbeheerder;
-
f. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.
6. Ondertekening
Plaats:
Datum:
Handtekening aanvrager:
Bijlage(n):
Let op! Maak een kopie van dit ingevulde aanvraagformulier voor eigen gebruik.
Ruimte voor opmerkingen producent:
Plaats:
Datum:
Naam netbeheerder:
Handtekening netbeheerder:
Ruimte voor opmerkingen netbeheerder:
BIJLAGE 7 BEHORENDE BIJ ARTIKEL II, ONDERDEEL H, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN ....., NR. WJZ/12001505, HOUDENDE WIJZIGING
VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN DE REGELING
GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR DUURZAME ELEKTRICITEIT
Bijlage 5 behorende bij artikel 12a, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong
voor duurzame elektriciteit
Controle op biomassa: Een inleiding
Dit document geeft een toelichting op de controle die moet worden uitgevoerd op elektriciteit
opgewekt met biomassa op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame
elektriciteit (verder: de regeling). Afhankelijk van het type biomassa installatie
dient een assurancerapport of een meetrapport te worden ingediend.
Na afloop van ieder kalenderjaar dienen biomassa elektriciteitsproducenten een controle
te laten uitvoeren op de groenpercentages die in het betreffende kalenderjaar hebben
geleid tot uitgifte van Garanties van Oorsprong. Producenten die uitsluitend één soort
naar zijn aard zuiver biogas verwerken met een nominaal elektrisch vermogen van ten
hoogste 2 MW dienen daartoe een meetrapport in te dienen dat is goedgekeurd door een
toegelaten meetbedrijf (artikel 12). De betreffende producenten dienen eenmaal in
de vijf jaar voorafgaand aan de periode waarover dient te worden gemeten een meetprotocol
te laten goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf en in te dienen bij CertiQ.
De overige producenten dienen na afloop van ieder kalenderjaar een assurancerapport
in te dienen dat is goedgekeurd door een accountant.
Dit document is met name bedoeld als een onderzoeksprotocol voor de uit te voeren
werkzaamheden door de accountant om bij deze opgave tot een assurancerapport te komen,
conform artikel 12a van de regeling voor duurzame elektriciteit.
Voor de groep van producenten die geen assurancerapport maar een meetrapport dienen
te overleggen zijn de vereisten weergegeven in bijlage 4 van de regeling.
In de praktijk blijkt de regeling met betrekking tot ‘biomassa’ complexe materie.
Dit document bevat een toelichting bij het format van de jaarlijks op te stellen opgave
en de daarbij te hanteren biomassa indeling, type installaties en de vereisten waaraan
het assurancerapport moet voldoen. Verder bevat dit document enkele instructies voor
stortgas- en vergistingsinstallaties.
Naast de inleiding is een onderzoeksprotocol opgenomen dat de accountant conform artikel
12a van de regeling dient te hanteren bij de onderzoekswerkzaamheden ten behoeve van
het af te geven assurancerapport. Het is de bedoeling dat de accountant het protocol
toepast en in het assurancerapport verwijst naar het stramien voor Assurance-opdrachten
en de nadere voorschriften zoals opgenomen in de controle- en overige standaard (NV
COS richtlijn 3000), zoals vermeld op de website van het NIVRA1, en naar de aanvullende specifieke punten van aandacht zoals vermeld in het betreffende
protocol.
Daarnaast is een voorbeeld van het assurancerapport opgenomen. Tenslotte bevat dit
document ook een voorbeeld van de bij het assurancerapport behorende rapportagetabel.
Dit voorbeeld is ook afzonderlijk te downloaden vanaf de website van de garantiebeheerinstantie
(verder CertiQ) op www.certiq.nl.
Biomassa: ‘Zuiver’, ‘naar haar/zijn aard zuiver’, ‘niet zuiver’
Op basis van de regeling is biomassa ingedeeld in ‘zuiver’ en ‘niet zuiver’. Zuivere
biomassa bevat niet meer dan drie massaprocent onvermijdbare kunststoffen.
Zuivere biomassa: Een nadere indeling
Zuivere biomassa kan worden verdeeld in twee groepen: 1) ‘Naar haar aard zuiver’ en
2) ‘niet naar haar aard zuiver’. Voor biogassen wordt gesproken over resp. ‘naar zijn
aard zuiver’ en ‘niet naar zijn aard zuiver’. De definitie van naar haar aard zuivere
biomassa is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder j, van de regeling.
Niet zuivere biomassa
‘Niet zuivere biomassa’ wordt in de regeling ook wel aangeduid als ‘mengstromen’.
Het dient bemonsterd te worden (volgens BRL-K10016). Bepaald dient te worden in welke
mate het biogene gedeelte bijdraagt in de elektriciteitsopwek. Dat betekent dat het
calorische aandeel van het biogene deel dient te worden bepaald in verhouding tot
de totale calorische waarde.
Biogassen
De volgende soorten biogassen worden beschouwd ‘als naar zijn aard zuiver’: Stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas, afvalwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel
van vergisting.
Voor overige soorten biogas dient te worden aangetoond of het gaat om zuiver biogas.
Hiertoe dient het basismateriaal waaruit het biogas ontstaat te worden bemonsterd.
Afvalverbrandingsinstallaties
De elektriciteit die wordt opgewekt in afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) die huishoudelijk
en vergelijkbaar bedrijfsafval verwerken, wordt deels beschouwd als duurzaam. Hoewel
het dus niet-zuivere biomassa betreft, hoeven AVI’s niet maandelijks een groenpercentage
te bepalen. Het groenpercentage wordt jaarlijks vanuit de overheid vastgesteld en
bedraagt voor bijvoorbeeld 2011 51%. AVI’s hoeven dan ook geen assurancerapport of
meetrapport in te dienen om de groenpercentages te onderbouwen.
Gebruikte biomassa
Producenten die gebruik maken van biogas als brandstof dienen tevens te rapporteren
over de biomassagrondstoffen waaruit het biogas is geproduceerd, gespecificeerd in
NTA-codes.
Achtergrond groenpercentages
Voor iedere elektriciteitsproducent worden maandelijks meetgegevens door de regionale
netbeheerder naar CertiQ gestuurd. Vervolgens stuurt de producent de groenpercentages
naar CertiQ. De groenpercentages volgen uit berekeningen van de elektriciteitsproducent.
Daarna maakt CertiQ garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit aan en kan
AgentschapNL vervolgens eventueel subsidie uitbetalen. Voor installaties die 100%
duurzame elektriciteit opwekken worden de garanties van oorsprong automatisch aangemaakt.
Bij de definitieve jaarlijkse vaststelling van de groenpercentages baseert CertiQ
zich op een assurancerapport van een accountant of een meetrapport van een toegelaten
meetbedrijf. Eventuele verschillen tussen het assurance-rapport en de eerder ingediende
percentages dienen gecorrigeerd te worden door CertiQ.
Termijn voor het indienen
Na afloop van een kalenderjaar hebben biomassa elektriciteitsproducenten uiterlijk
vier maanden de tijd (artikel 12, derde lid, van de regeling) om een meetrapport of
een assurancerapport te overleggen. Voor productie over jaar t dient dus uiterlijk
30 april van jaar t+1 een assurancerapport of een meetrapport bij CertiQ te worden
ingediend. Bij te laat indienen dient CertiQ (op grond van artikel 13 van de regeling)
een deel van de uitgegeven garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit af
te boeken: indien de opgave met assurancerapport of meetrapport binnen een maand na
het verstrijken van de deadline wordt ingediend, wordt een hoeveelheid garanties van
oorsprong voor duurzame elektriciteit afgeboekt ter grootte van de gemiddelde hoeveelheid
opgewekte duurzame elektriciteit in één kalendermaand in jaar t. Indien de opgave
met assurancerapport of meetrapport tussen één en twee maanden te laat wordt ingeleverd,
wordt de hoeveelheid garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit van twee
kalendermaanden afgeboekt, enz. Als de installatie in aanmerking komt voor subsidie,
dan zal het afboeken van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit ook leiden
tot verrekeningen bij de betalingen.
Assurance-werkzaamheden accountant
In het geval van een assurancerapport dient de accountant te onderzoeken welke brandstoffen
zijn ingezet en in welke (calorische) verhouding dat heeft plaatsgevonden. De accountant
dient deze verhoudingen te vergelijken met de groenpercentages zoals die in de loop
van het kalenderjaar naar CertiQ zijn gestuurd en te constateren of er verschillen
zijn. Het is de bedoeling dat de producent de groenpercentages bepaalt op maandniveau
en dat de accountant hierbij redelijke mate van zekerheid verschaft over de conformiteit
van deze opgave conform artikel 12a, tweede lid, van de regeling. Om CertiQ een goede
consistentiecheck te kunnen laten uitvoeren, kan CertiQ om onderliggende gegevens
vragen. Daarbij moet worden gedacht aan hoeveelheden ingezette biomassa (tonnen) en
bijbehorende calorische waarden.
Onderzoeksprotocol assurancerapport biomassa
Inleiding
In artikel 12a, derde lid, van de regeling, is bepaald dat de producent, niet zijnde
een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, uiterlijk binnen vier maanden
na afloop van ieder kalenderjaar aan de garantiebeheerinstantie (TenneT2)een assurancerapport (conform NV COS richtlijn 3000) overlegt inzake, onder meer,
de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen.
In artikel 13, tweede lid, van de regeling is bepaald dat wanneer deze termijn wordt
overschreden, een hoeveelheid garanties van oorsprong wordt afgeboekt, afhankelijk
van de overschrijdingstijd.
Dit onderzoeksprotocol beoogt in aanvulling op (het stramien voor Assurance-opdrachten
en) de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden richtlijn 30003 (zie website NIVRA.nl) een handreiking aan de controlerend accountant te geven met
specifieke aandachtspunten bij de inrichting van zijn onderzoek.
Het doel van het assurancerapport is om – met redelijke mate van zekerheid – een oordeel
te verstrekken aan CertiQ over de juistheid van de door de producent (of zijn gemachtigde)
opgegeven verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen. In geval de
opgewekte elektriciteit wordt aangemerkt als duurzame energie zullen er door CertiQ
garanties van oorsprong worden aangemaakt overeenkomstig het aantal MWh duurzaam opgewekte
elektriciteit. Deze vertegenwoordigen een waarde en zijn verhandelbaar.
Daarnaast kan de Minister van Economische Zaken op basis van de aangemaakte garanties
van oorsprong subsidie verstrekken, waarvan de hoogte afhankelijk is van het type
installatie en de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen.
De accountant dient derhalve rekening te houden met een tendentie in de opgegeven
verhouding.
Procedure
Na afloop van een maand wordt door de netbeheerder een meetbericht verzonden aan CertiQ
waarin gerapporteerd wordt over de totale elektriciteitsproductie van die maand. Dit
meetbericht bevat in ieder geval de hoeveelheid op het net geleverde elektriciteit,
maar indien de producent hierom verzoekt, bevat het ook de totale opgewekte elektriciteit.
Daarnaast geeft de producent de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte
brandstoffen (de ‘groenpercentages’) door aan CertiQ. Na afloop van het kalenderjaar
voert de producent een controleberekening uit en bepaalt hij definitief de verhouding
van de in de installatie verwerkte brandstoffen.
Rol van de accountant
Als sluitstuk onderzoekt de accountant de definitieve opgave van de producent met
toelichtingen op conformiteit met artikel 12a van de regeling (zie NV COS 3000 nr. 33).
Dit ter onderbouwing van zijn assurance-rapport.
Hiertoe onderzoekt de accountant de door de producent verantwoorde definitieve uitkomsten
van de verhouding voor wat betreft aard en verhouding van de in de productie-installatie
verwerkte brandstoffen.
De accountant:
De accountant rapporteert in zijn assurancerapport over de uitkomsten van zijn werkzaamheden.
Reviewbeleid Ministerie van Economische Zaken
De Auditdienst van het ministerie van Economische Zaken kan een review uitvoeren op
de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle
heeft uitgevoerd, verstrekt de Auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden4. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van het ministerie.
Onderzoekstolerantie en gewenste zekerheid
De aan de individuele regels van de rapportage toegerekende onderzoekstolerantie bedraagt
maximaal éénhonderdste deel van het verantwoorde percentage. Het onderzoek van de
accountant dient er op gericht te zijn om redelijke mate van zekerheid te verkrijgen
dat deze tolerantie niet wordt overschreden.
Minimaal uit te voeren onderzoekswerkzaamheden
-
1. Het beoordelen van de inrichting van de administratie teneinde vast te stellen dat
deze als basis kan dienen voor de opstelling van de jaaropgave. Daarbij stelt de accountant
vast dat er bij de producent een stelsel van al dan niet geautomatiseerde interne
controlemaatregelen aanwezig is, in opzet, bestaan en in werking, waaraan een redelijke
mate van zekerheid is te ontlenen dat de opgegeven verhouding geen fouten van materieel
belang bevat.
-
2. Het beoordelen van de opzet van de methode van bemonsteren door de producent (door
middel van het inwinnen van inlichtingen van de producent c.q. beoordelen van de relevante
AO-beschrijving van de producent) en het vaststellen van bestaan en werking daarvan
(door middel van deelwaarnemingen.
-
3. Het vaststellen (door middel van deelwaarnemingen) van correcte verwerking in de administratie,
van de resultaten van de bemonsteringen, waaruit de aard en de verhouding van de verwerkte
brandstoffen blijkt.
-
4. Het uitvoeren van een cijfervergelijking tussen de definitieve opgave van de producent
en de eerder door de producent gedane maandelijkse opgaven en beoordelen van de toelichting
door de producent bij de definitieve opgave op verschillen.
-
5. Aansluiten van de verantwoorde brandstoffen met de administratie, uitgesplitst naar
maand en soort biomassa, waarbij eventuele gecertificeerde stromen als bedoeld in
artikel 11, derde lid, van de regeling dienen te worden onderscheiden van niet gecertificeerde
stromen. In het verlengde hiervan stelt de accountant vast in welke verhouding deze
brandstoffen zijn verwerkt en of deze verhouding inderdaad heeft geleid tot de percentages
opgewekte duurzame elektriciteit zoals deze door de producent of zijn gemachtigde
zijn opgegeven. Indien een geëigende methode dient te worden toegepast, stelt de accountant
vast of een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode.
-
6. Vaststellen dat de definitieve opgave van de producent en de daarin opgenomen verhouding
van de verwerkte brandstoffen in honderdste van procenten nauwkeurig is.
Voorbeeld assurancerapport
Naam accountantskantoor
Aan: Opdrachtgever/producent
Assurancerapport
Opdracht
Ingevolge uw opdracht hebben wij het bijgevoegde, door ons gewaarmerkte rapportage
betreffende de aard en de verhouding van de in de installatie, bekend onder EAN-code
<123456789012345678>, verwerkte brandstoffen met betrekking tot de periode van <datum>
t/m <datum> onderzocht op conformiteit met artikel 12a van de Regeling garanties van
oorsprong voor duurzame elektriciteit (hierna aangeduid als de regeling),
Deze rapportage is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <het bestuur van de vennootschap/de
leiding van de huishouding>. Het is onze verantwoordelijkheid om een assurancerapport
inzake deze rapportage te verstrekken.
Werkzaamheden
Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder
Standaard 3000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling
van historische financiële informatie’ en het onderzoeksprotocol dat als bijlage bij
de regeling is gepubliceerd.
Dienovereenkomstig dient het onderzoek zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat
een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de rapportage geen afwijkingen
van materieel belang bevat.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt
is voor onze conclusie.
Conclusie
Op grond van onze werkzaamheden concluderen wij dat bovengenoemde de rapportage de
aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen per maand juist
weergeeft, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de artikelen
8 tot en met 12a van de regeling.
Tevens concluderen wij dat de door de <producent/gemachtigde van de producent> op
grond van artikel 11, eerste lid, van de regeling meegedeelde percentages <niet> overeenstemmen
met de in bovengenoemde rapportage weergegeven verhouding van de brandstoffen..........
{Ingeval van zuivere en ‘niet naar haar aard zuivere’ biomassa}
<en dat de geëigende methode voor de vaststelling of het in de installatie verwerkte
materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt ten behoeve van de berekening
van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast.>
{Ingeval van niet zuivere biomassa}
<en dat de geëigende methode voor de vaststelling van het gedeelte van de in de installatie
verwerkte niet-zuivere biomassa dat biologisch afbreekbaar is, ten behoeve van de
berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast>
Overige informatie
De accountant kan hier overige informatie en uiteenzettingen opnemen die niet als
doel hebben afbreuk te doen aan zijn conclusie.
Beperking in gebruik (en verspreidingskring)
Dit assurancerapport is uitsluitend bedoeld ter onderbouwing van het jaarlijks door
de directie van de onderneming te verstrekken rapportage aan de garantiebeheerinstantie
(artikel 12a van de regeling) en kan derhalve niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
Plaats en datum
Ondertekening
Gebruikte biomassagrondstoffen.
Deze tabel moet alleen worden ingevuld door installaties met biogas als grondstof.
In de tabel moet de grondstof worden ingevuld die is gebruikt voor de productie van
het biogas.
Grondstof
|
Code NTA 8003 (dec 2008)
|
Hoeveelheid (ton)
|
Opmerkingen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal:
|
|
|
|
Toelichting op de tabel
Grondstof
|
De biomassa inputstroom. Tabel 3 geeft een overzicht met mogelijke invulwaarden. Bij
vergisters moeten de grondstoffen worden aangegeven, die zijn ingevoed in de vergister.
|
Code NTA 8003
|
De classificatie van de gebruikte biomassa conform de NTA 8003 (december, 2008). Hierbij
moet u in deze Nederlandse Technische Afspraak opzoeken welke classificatie voor de
door U gebruikte biomassastroom van toepassing is.
|
Hoeveelheid
|
Hier vult u de hoeveelheid tonnen biomassa in, die gedurende het rapportagejaar gebruikt
is voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas.
|
Opmerkingen
|
Ruimte voor overige relevante informatie, bijvoorbeeld verdere specificatie van de
grondstof of informatie over de duurzaamheid van vloeibare biomassa.
|
Administratieve batches van grondstoffen (hoeveelheid product met identieke eigenschappen
qua grondstof) mogen in één regel worden samengevoegd. Er mogen meerdere fysieke ladingen
van dezelfde grondstof bij elkaar opgeteld worden.
Grondstofsoorten en indeling in hoofd- of bijproduct, ten behoeve van de gegevens
in de tabel ‘Gebruikte biomassagrondstoffen’
Grondstof
|
NTA 8003
|
Pluimveemest, rundermest, varkensmest, overige mest
|
310, 320, 330, 301 of 309 of 340
|
Maïs
|
241
|
Tarwe
|
242
|
Overig graan of overige gewassen
|
242/249
|
Reststoffen VGI: reststoffen uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie niet zijnde
plantaardige of dierlijke oliën of vetten
|
500 – 539 of 580 – 589
|
Plantaardige vetten of oliën: specificeer in rapportage
|
550 – 559 of 570 – 573
|
Dierlijke vetten of oliën
|
561 – 569 of 570 – 573
|
Veilingafval, tuinbouwafval, fruitteeltrestproduct, bloembollenpelsel
|
251, 252, 253, 254
|
Restproducten uit land- en tuinbouw, zoals doppen
|
200 – 249
|
Slib
|
400 – 440
|
Restproduct biotransportbrandstoffen zoals bostels, oliezadenmeel/ schroot) niet zijnde
glycerine of vetzuren
|
590 – 599
|
Gras
|
210 – 219
|
Zetmeel
|
589
|
Bieten
|
249 of 533
|
Aardappelen
|
249
|
GFT: Groente Fruit en Tuinafval/ organisch afval van huishoudens en bedrijven
|
600 – 620
|
Glycerine (niet van petrochemische origine)
|
592
|
Vetzuren, die vrijkomen bij de raffinage van oliën
|
587
|
Papier
|
710
|
Slachtbijproducten, diermeel
|
586, 585
|
Zaagsel
|
115
|
Vers (primair) hout, inclusief de boomstam zelf
|
110 – 132
|
Vers resthout/ vers snoeihout/ park- of plantsoenhout
|
113 – 115
|
Schors
|
112
|
Gebruikt onbehandeld hout, Gebruikt geverfd of verlijmd hout, Gebruikt geïmpregneerd
hout, Hout uit verwerking 1
|
150 – 199
|
Stro
|
220 – 229
|
Overige vaste biomassa; specificeer in rapportage
|
|
Overige biomassa; specificeer in rapportage
|
|
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Doel en aanleiding
Met deze regeling worden de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
(hierna: Algemene uitvoeringsregeling) en de Regeling garanties van oorsprong voor
duurzame elektriciteit (hierna: GvO-regeling) gewijzigd. De wijzigingen in de Algemene
uitvoeringsregeling hangen samen met de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
2012 (hierna: Aanwijzingsregeling 2012) en met de door dit kabinet gewijzigde opzet
van de SDE (SDE+ genaamd).
2. Algemene uitvoeringsregeling
2.1 Warmte
Op basis van het Besluit SDE kan vanaf 2012 ook voor de productie van hernieuwbare
warmte subsidie worden verstrekt. De subsidie wordt verstrekt per GJ geproduceerde
warmte. Aan de Algemene uitvoeringsregeling worden artikelen toegevoegd die regelen
hoe de productie van warmte gemeten dient te worden en hoe hierover wordt gecommuniceerd
met de Minister. De bepalingen zijn afgeleid van de bepalingen in de GvO-regeling.
Een producent dient onder andere iedere vijf jaar een meetprotocol op te stellen en
jaarlijks een meetrapport van een toegelaten meetbedrijf op te sturen. Daarbij is
er een onderscheid tussen installaties kleiner of gelijk aan 3 MW thermisch en installaties
groter dan 3 MW thermisch. Installaties groter dan 3 MW thermisch dienen de meetwaarden
gespecificeerd per maand te rapporteren en het meetrapport doen vergezellen van een
assurancerapport. Voor installaties kleiner dan 3 MW thermisch hoeven slechts jaarlijkse
meetwaarden te worden overlegd en hoeft het meetrapport niet vergezeld te worden door
een assurancerapport. Hierdoor blijven de administratieve lasten voor kleinschalige
installaties beperkt.
Indien voor de productie van hernieuwbare warmte gebruik wordt gemaakt van biomassa
dient tevens gerapporteerd te worden over de gebruikte biomassa. Indien de biomassa
voorbewerkt is, bijvoorbeeld door torrefactie, pyrolyse of carbonisatie, moet via
certificering worden aangetoond wat voor biomassa is gebruikt.
De rapportage met betrekking tot het meetrapport en de gebruikte biomassa kan bij
warmte via een voldoende gekwalificeerde derde verlopen, zoals CertiQ.
2.2 Groen gas hubs
Naast hubs die groen gas invoeden op het aardgasnet worden ook hubs subsidiabel waarbij
door verschillende producenten van biogas gezamenlijk hernieuwbare warmte of hernieuwbare
elektriciteit en warmte wordt geproduceerd. Er worden bepalingen toegevoegd om de
productie van de hub voor warmte of warmte en elektriciteit te verdelen over de achterliggende
vergisters. De meetvoorschriften voor productie-installaties aangesloten op een hub
voor groen gas zijn tevens van toepassing op productie-installaties aangesloten op
hubs voor warmte en warmte en elektriciteit. De producent draagt er zorg voor dat
de hub voldoet aan de meetvoorschriften van individuele productie-installaties voor
de energievorm die de betreffende hub produceert: warmte, elektriciteit en warmte
of groen gas. De producent draagt er tevens zorg voor dat de meetgegevens worden overgelegd.
In het geval van groen gas en warmte kan dit plaatsvinden via een voldoende gekwalificeerde
derde, zoals via groen gas certificaten die worden uitgegeven door Vertogas of hernieuwbare
warmtecertificaten die worden uitgegeven door CertiQ. In het geval van gecombineerde
opwek van elektriciteit en warmte moet gebruikt gemaakt worden van de garanties van
oorsprong voor duurzame elektriciteit die worden uitgegeven door CertiQ.
Voor groen gas en hernieuwbare warmtecertificaten is nog geen wettelijke basis. De
minister heeft het voornemen om certificering van groen gas door Vertogas en hernieuwbare
warmte door CertiQ wettelijk te regelen, naar voorbeeld van de garanties van oorsprong
voor duurzame elektriciteit.
2.3 Toegestane biomassa
Het aantal biomassastromen dat mag worden ingezet in installaties voor thermische
conversie met een SDE-beschikking uit 2011 wordt met ingang van 1 januari 2012 uitgebreid
met twee stromen, te weten glycerine (NTA 8003, nr. 592) en vetzuren (NTA 8003, nr.
587). In de praktijk is er behoefte om deze vloeibare stromen te mogen gebruiken.
Voor de projecten voor thermische conversie met een beschikking uit 2011 gelden duurzaamheidscriteria
voor vloeibare stromen. Deze zijn ook op deze stromen van toepassing.
2.4 Banking
Op basis van het Besluit SDE+ is het vanaf 2012 mogelijk om subsidiabele productie,
indien deze niet is benut mee te nemen naar een volgend jaar, om later in te kunnen
halen. Na de reguliere subsidieperiode krijgt de producent nog één jaar de tijd om
eventueel niet benutte subsidiabele productie in te halen. In deze regeling wordt
door middel van artikel 14a geregeld dat dit ook geldt voor installaties die al een
subsidiebeschikking hebben op basis van het Besluit SDE.
Vanaf 1 januari 2012 kan onbenutte subsidiabele productie worden opgespaard. Eventuele
subsidiabele productie die voor 1 januari 2012 niet benut is, kan niet later worden
ingehaald.
De mogelijkheid voor banking geldt voor alle categorieën productie-installaties, behalve
voor windenergie. Banking is bedoeld om tegenvallers in de productie later in te kunnen
halen. Voor windprojecten is dit al geregeld door de windfactor. Windenergieprojecten
hebben subsidie gehad op basis van de windfactor. Om de jaarlijkse fluctuatie van
wind op te vangen werd slechts 80% van de verwachte vollasturen gesubsidieerd. Ter
compensatie werd het basisbedrag gedeeld door 80% en zodoende hoger vastgesteld dan
het berekende basisbedrag.
2.5 Duurzaamheidsrapportage
Producenten van duurzame energie uit biomassa dienden ten behoeve van de subsidieverstrekking
te rapporteren over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa. Een groot deel van
de gevraagde informatie wordt echter tevens ingewonnen door certificeringsinstanties
van duurzame energie (CertiQ voor elektriciteit en warmte en Vertogas voor groen gas).
Sinds 2011 zijn bovendien verplichte duurzaamheidscriteria ingevoerd voor vloeibare
biomassa, die via duurzaamheidscertificaten kan worden aangetoond. De duurzaamheidcertificaten
kunnen op de garanties van oorsprong of groen gas certificaten geplaatst worden. Hiermee
zijn de duurzaamheidsrisico’s van de meest risicovolle stromen afgedekt.
Om administratieve lasten te verminderen worden de rapportages over gebruikte biomassa
afgeschaft voor projecten die de geproduceerde duurzame energie laten certificeren.
Producenten van duurzame elektriciteit moeten rapporteren over de gebruikte biomassa
aan CertiQ, voor het verkrijgen van garanties van oorsprong. De subsidie wordt verstrekt
op basis van garanties van oorsprong. Met onderhavige wijzigingsregeling wordt geregeld
dat er daarom niet meer apart gerapporteerd hoeft te worden over de gebruikte biomassa
aan Agentschap NL voor de subsidieverstrekking. Agentschap NL maakt gebruik van de
gegevens die aangeleverd zijn bij CertiQ. Producenten van groen gas en hernieuwbare
warmte kunnen groen gas certificaten die zijn uitgegeven door Vertogas en hernieuwbare
warmte certificaten die zijn uitgegeven door CertiQ aanvragen. Indien zij de subsidiabele
productie van groen gas of hernieuwbare warmte laten certificeren, hoeft niet apart
te worden gerapporteerd over de gebruikte biomassa, ten behoeve van de subsidiëring.
3. GVO-regeling
3.1 AVI’s
In de GvO-regeling zijn aparte regels vastgesteld voor afvalverbrandingsinstallaties
(AVI’s). Voor AVI’s dient het rendement te worden bepaald en wordt het percentage
biogene fractie in het afval jaarlijks forfaitair vastgesteld voor huishoudelijk afval
in Nederland. Het rendement dient te worden bepaald met het oog op MEP en SDE-subsidie.
Vanaf 2012 komen nieuwe AVI’s niet meer in aanmerking voor subsidie, maar kunnen bestaande
AVI’s zonder subsidiebeschikking wel in aanmerking komen voor een warmtesubsidie.
Daarvoor is het bepalen van het rendement niet nodig. Daarom wordt in deze regeling
geregeld dat rendementsbepaling alleen geldt voor installaties met een subsidiebeschikking
die is afgegeven voor 1 januari 2012.
Het forfaitair percentage biogene fractie in huishoudelijk afval is vastgesteld voor
installaties die dat afval ook verwerken. In de praktijk zijn er echter ook afvalverbrandingsinstallaties
die ander type afval verbranden. Daarom wordt in deze regeling geregeld dat het forfaitair
percentage slechts wordt toegepast op installaties die huishoudelijk afval of vergelijkbaar
bedrijfsafval verbranden.
3.2 Biomassaverklaring
Zoals in paragraaf 2.5 beschreven, wordt niet meer apart gerapporteerd over gebruikte
biomassa voor SDE-subsidie. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van de informatie
over biomassa die aan CertiQ wordt aangeleverd. Voor het verstrekken van garanties
van oorsprong registreerde CertiQ voor vergisters als brandstof biogas. Voor de subsidieverstrekking
is het van belang om te weten waarvan dit biogas is gemaakt. Daarom worden voor de
betreffende installaties enkele aanvullende vragen vermeld op het formulier.
3.3 Bewerkte biomassa
Biomassa kan bewerkt zijn zodat de oorspronkelijke biomassastroom niet meer als zodanig
herkenbaar is en niet meer kan worden vastgesteld of de bewerkte stof andere, niet
biogene stoffen bevat. Voorbeeld van dergelijke bewerkingsprocessen zijn torrefactie,
pyrolyse en carbonisatie. Voor torrefactie werd al in de GvO-regeling geregeld dat
via certificering de aard van de biomassa kon worden aangetoond. Met onderhavige wijziging
wordt dit ook voor andere vormen van bewerking van biomassa geregeld.
4. Administratieve lasten
4.1 Uitvoeringsregeling
Bij de publicatie van de Algemene uitvoeringsregeling (Stcrt. 2008, 44) en een wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling (Stcrt. 2009, 60) zijn de administratieve lasten zoals die samenhangen met het Besluit SDE en de onderliggende
regelgeving die daarop is gebaseerd uitgebreid toegelicht. De administratieve lasten
zijn destijds per € 100 miljoen open te stellen subsidiebudget bepaald, zodat de daadwerkelijke
hoogte van de administratieve lasten die samenhangen met de openstelling van de subsidieregelingen
eenvoudig per openstelling bepaald kunnen worden. Omdat zon-pv projecten qua investeringskosten
en administratieve lasten over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit
de andere categorieën, zijn voor zon-pv projecten de administratieve lasten afzonderlijk
bepaald.
Hernieuwbare warmte is een nieuwe categorie in de SDE+ regeling. De eisen met betrekking
tot bemetering en rapportage zijn echter equivalent aan de eisen die gesteld worden
aan duurzame elektriciteit en groen gas. Per € 100 miljoen subsidiebudget levert dit
daarom geen verandering in de administratieve lasten op. Datzelfde geldt voor hubs
voor hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en warmte. De eisen zijn gelijk
aan de eisen die gelden voor de hubs voor groen gas. Het openstellen van hubs voor
elektriciteit en warmte is slechts een verruiming van de mogelijkheden voor producenten.
Ook het toestaan van extra biomassastromen voor een bepaalde categorie is slechts
een verruiming van de mogelijkheden en zorgt niet voor een wijziging in de administratieve
lasten.
Het afschaffen van de duurzaamheidsrapportage voor biomassa, indien gebruik wordt
gemaakt van certificering van de duurzame energie levert een reductie van de administratieve
lasten op. Uit de berekening van de administratieve lasten in de toelichting van de
Algemene uitvoeringsregeling (Stcrt. 2008, 44) blijkt dat voor de duurzaamheidsrapportage € 134.100,– aan administratieve lasten
is berekend. Door deze rapportages af te schaffen worden de administratieve lasten
verlaagd met € 134.100,–.
De totale administratieve lasten nemen daarmee fors af. Voor alle categorieën, exclusief
zon-pv zullen de totale administratieve lasten per 100 miljoen euro subsidiebudget
€ 38.270,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen subsidiebudget
is dit 0,04%.Voor de kleinschalige categorie zon-pv bedragen de totale administratieve
lasten per € 100 miljoen subsidiebudget voor niet particulieren nog steeds maximaal
€ 770.320,– (daarbij wordt ervan uitgegaan dat de niet particulieren de helft van
het opengestelde subsidiebudget voor hun rekening nemen). Uitgedrukt in een percentage
per € 100 miljoen subsidiebudget is dit 1,54%. Voor particulieren zijn de administratieve
lasten nog steeds 43.290 uur (waarbij ervan wordt uitgegaan dat de particulieren de
helft van het opengestelde subsidiebudget krijgen toegewezen). Per gehonoreerde aanvraag
is dit 5,2 uur. Voor de middelgrote categorie zon-pv zullen de totale administratieve
lasten per 100 miljoen euro subsidiebudget nog steeds € 553.000,– bedragen, waarvan
€ 10.500,– voor de afgewezen aanvragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen
subsidiebudget zijn de administratieve lasten van de regeling voor de categorie middelgrote
zon-pv indicatief berekend maximaal ca. 0,55%.
4.2 GvO-regeling
De onderhavige regeling levert geen wijziging in de administratieve lasten op. De
wijziging met betrekking tot AVI’s zal alleen van toepassing zijn op afvalverbrandingsinstallaties
die zich nieuw inschrijven bij de garantiebeheersinstantie. De administratieve lasten
voor deze installaties zullen overeenkomen met ander type installaties die zijn ingeschreven
bij CertiQ.
De wijzigingen met betrekking tot biogashubs en de biomassaverklaring betreft informatievoorziening
die nodig is in het kader van subsidieverlening, ongeacht of dit opgenomen wordt in
de GvO-regeling. Daarom komen daar geen extra administratieve lasten uit voort.
De regels voor bewerkte biomassastromen leveren tevens geen wijziging in de administratieve
lasten op. Tot op heden konden ook bewerkte biomassastromen, bijvoorbeeld door middel
van pyrolise, worden ingezet en moest worden aangetoond dat het zuivere biomassa betrof.
Met onderhavige wijziging, wordt slechts duidelijk gemaakt, hoe dit kan worden aangetoond.
5. Vaste verandermomenten
De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste
Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. De regeling betreft uitvoeringsbepalingen
omtrent de subsidie voor de productie van duurzame energie waarvoor afwijking in dat
kabinetsstandpunt wegens uitzonderingsgrond 1 (de regelgeving heeft een directe relatie
met andere jaarindelingen, zoals het subsidiejaar, en de doelgroepen zijn gebaat bij
een spoedige inwerkingtreding) in dit geval is toegestaan.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling wordt aangevuld in verband met de subsidieverstrekking
voor de productie van hernieuwbare warmte (zie paragraaf 2.1 van de algemene toelichting).
De definities zijn afgeleid van de definities van de GvO-regeling.
Artikel I, onderdeel E
Door de wijziging in het eerste lid is het voor de producenten van hernieuwbare elektriciteit
niet langer verplicht om een biomassaverklaring te overleggen (zie paragrafen 2.5
en 3.2 van de algemene toelichting).
Aan artikel 6 worden regels toegevoegd over een assurancerapport dat moet worden overgelegd
bij de biomassaverklaring indien deze moet worden overgelegd. In bijlage 3 is dat
verder uitgewerkt. Het assurancerapport dient als controlemiddel om te zien of de
subsidie-ontvanger de regels naleeft.
Artikel I, onderdeel G
De verplichting om te rapporteren over de gebruikte biomassa kan komen te vervallen,
omdat de informatie ook beschikbaar is via de certificaten voor de hernieuwbare energie.
Hiermee worden de administratieve lasten voor subsidie-ontvanger gereduceerd.
Daarnaast is de mogelijkheid om gegevensverstrekking via een voldoende gekwalificeerde
derde, bijvoorbeeld CertiQ of Vertogas, uitgebreid voor de verplichtingen met betrekking
tot hernieuwbare warmte.
Artikel I, onderdeel H
In artikel 7a wordt de wijze waarop de productie van hernieuwbare warmte door productie-installaties
die zijn aangesloten op een hub wordt bepaald geregeld. Tevens worden twee onduidelijkheden
in de regels met betrekking tot groen gas hubs weggenomen. Het gaat ten eerste om
de verduidelijking dat er niet voldaan hoeft te worden aan artikel 7, eerste lid,
op het niveau van de productie-installatie, maar op het niveau van de hub. De tweede
verduidelijking betreft het expliciet vastleggen van welke gegevens op welk moment
verstrekt dienen te worden.
Artikel I, onderdeel I
Aan de regeling wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd die gaat over hoe de productie
van hernieuwbare warmte dient te worden gemeten. Het begint met het opstellen van
een meetprotocol dat moet worden goedgekeurd door een meetbedrijf. Het meetprotocol
moet voldoen aan de meetvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 4. Naast het meetprotocol
dient de subsidie-ontvanger een meetbedrijf ook te laten vaststellen of de productie-installatie
geschikt is voor de productie van hernieuwbare warmte.
De subsidie-ontvanger moet er zorg voor dragen dat de productie van hernieuwbare warmte
ook daadwerkelijk wordt gemeten conform het meetprotocol. Uiteindelijk dient het te
resulteren in een meetrapport dat wordt geverifieerd door een meetbedrijf. Het meetrapport
dient te worden overgelegd aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Naast de regels over het meten van de productie van hernieuwbare warmte bevat paragraaf
3.3 ook regels over hoe omgegaan dient te worden met het bepalen van de duurzaamheid
van de voor de productie van hernieuwbare warmte gebruikte biomassa. Voor het gebruik
van niet duurzame biomassa wordt immers geen subsidie verstrekt.
Artikel I, onderdeel L
Het nieuwe tweede lid van artikel 11 creëert overgangsrecht voor partijen van wie
een eerder verkregen SDE-beschikking al dan niet op hun eigen verzoek is ingetrokken
vóór 1 juli 2011 of van wie de subsidie is vastgesteld vóór 1 juli 2011. Op die datum
trad een wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling in werking (Stcrt. 2011, 9427), die het niet langer mogelijk maakte om opnieuw subsidie aan te vragen voor dezelfde
productie-installatie op dezelfde locatie en gebruikmakend van dezelfde technologie
door het vermogen te wijzigen met 20% of meer. Bij het inwerking treden van de wijziging
op 1 juli 2011 is er geen overgangsrecht gecreëerd voor partijen van wie de SDE-beschikking
op dat moment al was ingetrokken of van wie de subsidie al was vastgesteld. Echter,
als deze partijen de wijziging van 1 juli 2011 hadden kunnen voorzien, hadden zij
wellicht andere keuzes gemaakt met betrekking tot hun subsidie. Om deze partijen niet
te benadelen, wordt alsnog in overgangsrecht voorzien.
Artikel I, onderdeel M
Door het nieuwe derde lid van artikel 14 wordt het voor de subsidie-ontvangers aan
wie in 2011 subsidie is verleend voor thermische conversie van biomassa om twee aanvullende
biomassastromen te gebruiken, te weten glycerine (NTA 8003, nr. 592) en vetzuren (NTA
8003, nr. 587) (zie ook paragraaf 2.3 van de algemene toelichting).
Artikel I, onderdeel N
Op grond van artikel 14a wordt het ook voor subsidie-ontvangers aan wie voor 2012
subsidie is verstrekt mogelijk om gebruik te maken van banking. Dit geldt echter niet
voor subsidie-ontvangers die hernieuwbare elektriciteit produceren met behulp van
windenergie. Zie ook paragraaf 2.4 van de algemene toelichting.
Op grond van artikel 58, derde lid, van het Besluit SDE dient een omrekenfactor voor
de omrekening van Nm3 aardgasequivalent naar GJ te worden vastgesteld. De omrekenfactor is opgenomen in
artikel 14b. De omrekenfactor is van belang om zonder discussie over de calorische
waarde van het gas om te kunnen rekenen tussen Nm3 aardgasequivalent en GJ.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.