TOELICHTING
Algemeen
In de Politiewet 2012 zijn in de artikelen 33 tot en met 37, zoals deze luiden na
de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met
de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen,
de hoofdlijnen van de beleids- en beheerscyclus vastgelegd. Ingevolge artikel 30,
eerste lid, van de Politiewet 2012 worden regels gesteld over het financieel beheer
van de politie. Deze ministeriële regeling strekt daartoe. De regeling stelt regels
rondom het tijdschema van de begroting, de managementrapportages en de jaarrekening,
de bijdragen op grond van artikel 33 van de Politiewet 2012, het aangaan van leningen
en de omvang van het eigen vermogen.
Deze regeling hangt samen met de Regeling beheer politie op grond van artikel 30,
eerste lid, en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie op grond van artikel
36. De Regeling beheer behelst in hoofdzaak de inrichting van de politie. Daarnaast
bevat deze regeling regels ten aanzien van informatie welke niet gerelateerd zijn
aan de financiële beleids- en beheerscyclus.
Het Besluit verdeling sterkte en middelen regelt de vaststelling van de sterkte en
de verdeling daarvan over de onderdelen van de politie door de Minister. Aanvullend
op de genoemde regelgeving zijn in diverse documenten rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
tussen de politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie vastgelegd. Daarmee
zijn ook de werkprocessen rond de financiële beleids- en beheerscyclus geregeld.
Bezien in samenhang met de Regeling beheer politie en het Besluit verdeling sterkte
en middelen politie, kan deze regeling worden gezien als opvolger van de regels die
onder de Politiewet 1993 in het Besluit financiën regionale politiekorpsen (hierna:
BFRP) en het Besluit comptabele regelgeving regionale politiekorpsen (hierna: BCRRP)
waren neergelegd.
Bij het opstellen van deze regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gestelde bepalingen
met betrekking tot baten- en lastendiensten. In verband daarmee is deze regeling,
overeenkomstig hetgeen daarover is opgemerkt ter gelegenheid van de eerste nota van
wijziging bij het wetsvoorstel Politiewet 20121, in overleg met de Minister van Financiën tot stand gekomen. Ook toekomstige wijzigingen
van deze regeling zullen steeds in overleg met de Minister van Financiën tot stand
worden gebracht.
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1
Het begrip algemene bijdrage dat in artikel 1, onder b, wordt omschreven sluit aan
op de algemene bijdrage die onder het oude politiebestel aan de regionale korpsen
werd verstrekt. De bijzondere bijdrage (artikel 1, onder c) komt in de plaats van
de in artikel 2 van het BFRP genoemde specifieke budgetten, compensaties en bijzondere
bijdragen. Het gaat om alle bijdragen, niet zijnde de algemene bijdrage, die voor
een specifiek doel worden uitgekeerd aan de politie. In de toelichting op artikel
12 wordt nader ingegaan op de begrippen bijzondere en algemene bijdrage.
Artikel 2
In het nieuwe politiebestel stelt de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna:
de Minister) de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening van de politie vast.
In de jaaraanschrijving zullen verscheidene voorbereidende werkzaamheden van de korpschef
worden gevraagd die de Minister optimaal in staat stellen de begroting, meerjarenraming
en de jaarrekening op te stellen. Artikel 2 bepaalt dat de begroting, de meerjarenraming
en de jaarrekening een duidelijk en stelselmatig inzicht geven in de geraamde baten
en lasten, de geraamde investeringen en de financiering hiervan alsmede de ontwikkeling
van de vermogenspositie.
Hoofdstuk 2: Begrotings- en verantwoordingscyclus
Artikel 3
In de Comptabiliteitswet 2001 is het rijksbegrotingsproces geregeld. Bij dat proces
is voor de begrotingscyclus van de politie zoveel mogelijk aangesloten.
Het begrotingsproces van het ministerie van Veiligheid en Justitie begint met het
verschijnen van de rijksbegrotingvoorschriften (RBV) in november, twee jaar voordat
deze begroting wordt uitgevoerd. De RBV is de begrotingsaanschrijving van de Minister
van Financiën aan de Ministers van alle departementen met technische en procedurele
aanwijzingen ten aanzien van hun departementale begroting.
De Minister zendt de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving. De
jaaraanschrijving heeft betrekking op de modellen voor de managementrapportages alsmede
op de door de korpschef te verrichten voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van
de begroting, meerjarenraming en de jaarrekening en de aan de Minister te verstrekken
benodigde informatie hiertoe.
Artikel 4
De begroting betreft het komende begrotingsjaar en de meerjarenraming betreft de vier
op het begrotingsjaar volgende jaren, als bedoeld in artikel 34 van de Politiewet
2012. In juni levert de Minister van Veiligheid en Justitie zijn departementale ontwerpbegroting
aan bij de Minister van Financiën. In overleg met het ministerie van Financiën wordt
de ontwerpbegroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie uitgewerkt en vindt
definitieve besluitvorming plaats in de Ministerraad over alle departementale begrotingen.
Op basis van de resultaten van deze besluitvorming stelt de Minister voor de derde
dinsdag van september de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de
meerjarenraming van de politie voor het komende begrotingsjaar vast. Op de derde dinsdag
van september worden de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming,
samen met de Miljoenennota, aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit betekent dat de Minister
de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming van de
politie voor het komende begrotingsjaar vaststelt onder voorbehoud van goedkeuring
van de departementale begroting voor hetzelfde jaar van het ministerie door de Eerste
en Tweede Kamer. Nadat de Eerste en Tweede Kamer de departementale begroting van Veiligheid
en Justitie hebben goedgekeurd, zal de Minister de korpschef hiervan binnen twee weken
na het besluit van de Eerste en Tweede Kamer, schriftelijk op de hoogte stellen. Deze
brief bevestigt daarmee de vaststelling van de begroting van de politie, of brengt
daarin veranderingen aan die het gevolg zijn van veranderingen in de departementale
begroting.
De Rijksbegroting bevat onder meer de begrotingen van alle departementen en wordt
door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer van de Staten-Generaal gestuurd.
De begroting is een bijlage bij de begroting van het ministerie van Veiligheid en
Justitie en wordt ter informatie meegezonden. De begroting behoort hiermee tot de
zogenaamde ‘witte stukkenstroom’. De Tweede Kamer van de Staten-Generaal heeft op
de begroting van de politie geen recht van amendement.
Artikel 5
De Minister van Financiën dient jaarlijks een voor- en najaarsnota in bij de Eerste
en Tweede Kamer. Bij voor- en najaarsnota vindt besluitvorming plaats over herprioritering
van de Rijksgelden voor het daaropvolgende begrotingsjaar of bijstelling van het huidige
begrotingsjaar. Indien de Minister herprioritering voor de politie noodzakelijk acht
vanwege voorziene tekorten dan wel overschotten, verstrekt de korpschef uiterlijk
1 januari (ten behoeve van de voorjaarsnota) respectievelijk 1 september (ten behoeve
van de najaarsnota) de benodigde informatie aan de Minister zodat deze verwerkt kan
worden in de voor- en najaarsnota besluitvorming.
Artikel 6
Jaarlijks verstrekt de korpschef managementrapportages aan de Minister. Deze rapportages
betreffen maandrapportages en een uitgebreidere managementrapportage bij 5-, 8- en
12-maanden. De maandrapportages, die elke maand, met uitzondering van de maanden mei,
augustus en december, worden verstrekt, sluiten zoveel mogelijk aan op de rapportages
die de korpschef intern hanteert ter sturing van de politie. De maandrapportages worden
uiterlijk vier weken na einde van de maand beschikbaar gesteld aan de Minister.
De managementrapportages bij 5-, 8-, en 12 maanden worden uiterlijk één maand na het
einde van de betreffende maand beschikbaar gesteld aan de Minister.
Deze managementrapportages hebben betrekking op de volgende perioden:
-
– 5-maands rapportage, januari t/m mei;
-
– 8-maands rapportage, januari t/m augustus;
-
– 12-maands rapportage, januari t/m december
Zoals hierboven toegelicht bij artikel 3 worden de modellen van de managementrapportages
opgenomen in de jaaraanschrijving.
Artikel 7
De Minister stelt jaarlijks vóór 15 mei, ten behoeve van zijn verantwoording aan de
Staten-Generaal in het jaar volgend op het verslagjaar, de jaarrekening vast. Vóór
15 maart moet de Minister zijn jaarverslag (inclusief financiële verantwoording) naar
het ministerie van Financiën sturen. Deze gaat vergezeld van een accountantsrapport.
Het jaarverslag van het departement bevat informatie over de politie. Om deze op te
kunnen nemen in het departementale jaarverslag dient de korpschef in opdracht van
de Minister tijdig de benodigde informatie aan te leveren.
Bij de verzending van de departementale jaarverslagen door de Minister van Financiën
aan de Staten-Generaal zal als bijlage van het jaarverslag van het ministerie van
Veiligheid en Justitie ter informatie een ontwerp van de jaarrekening van de politie
worden verzonden. Deze bijlage betreft een ontwerp omdat de vaststelling van de jaarrekening
door de Minister pas op 15 mei plaatsvindt. Met de vaststelling van de jaarrekening
verleent de Minister decharge aan de korpschef van de politie voor het gevoerde beleid.
Voor een toelichting op de controleverklaring wordt verwezen naar de toelichting bij
artikel 14.
Hoofdstuk 3: Begroting en meerjarenraming
Artikel 8
De begroting van de politie moet jaarlijks sluiten. Een niet sluitende begroting of
meerjarenraming betekent immers dat het begrotingsbedrag met betrekking tot dat jaar
niet toereikend is voor de bekostiging van de politiezorg in dat jaar. Bij het opstellen
van de begroting is het vanzelfsprekend dat hierin o.a. de door de Minister vastgestelde
en de door de korpschef te realiseren operationele sterkte wordt verwerkt.
Op dat uitgangspunt is in het tweede lid een uitzondering gemaakt in het kader van
de toegestane bestemmingsreserve bij aanvang van de nationale politie. Ingevolge artikel
23 mag de openingsbalans van de politie een bestemmingsreserve bevatten. In dat geval
kan op grond van het tweede lid van artikel 8 de begroting en de meerjarenraming een
negatief resultaat bevatten.
Een bestemmingsreserve is een (vrijwillige) reserve, waaraan vooraf een specifieke
bestemming is gegeven. Uit deze definitie vloeit voort dat de bestemmingsreserve een
onderdeel is van de ‘overige reserves’ als bedoeld in artikel 373, eerste lid, onderdeel
f, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Een dergelijke bestemmingsreserve kan alleen
in overleg met de Minister van Financiën worden gevormd omdat deze reserve bij de
eigen vermogensnormering als bedoeld in artikel 20 buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit is vastgelegd in artikel 23, tweede lid.
In het derde lid is neergelegd dat de Minister het eigen vermogen van de politie kan
aanwenden voor het sluitend maken van de begroting en de meerjarenraming. Daarvoor
is de instemming van de Minister van Financiën vereist. Reden voor dit vereiste is
gelegen in het feit dat het eigen vermogen van de politie bedoeld is om onverwachte
tegenvallers in de uitvoering van de begroting op te vangen (bufferfunctie).
Hoofdstuk 4: Bijdragen
Artikel 9
Op basis van artikel 33 van de Politiewet 2012 ontvangt de politie bijdragen van de
Minister ten laste van de daartoe bestemde artikelen in zijn begroting. De wet biedt
daarmee geen ruimte aan financiering van de politie door anderen dan de Minister,
tenzij dat door tussenkomst van de Minister (en dus via zijn begroting door ter beschikkingstelling
van bijdragen in de zin van artikel 33) geschiedt. Het is ook onwenselijk dat derden,
zonder tussenkomst van de Minister, budgetten toekennen aan de politie en daarmee
de omvang van de totale operationele sterkte beïnvloeden en daarnaast ook eisen zouden
kunnen verbinden of taken zouden kunnen opdragen aan de sterkte die zij betalen.
Voor alle duidelijkheid (het vloeit immers reeds voort uit de wet) is daarom in artikel
9 vastgelegd dat bijdragen enkel via het daartoe bestemde artikel op de begroting
van Veiligheid en Justitie mogen worden toegekend. Specifieke budgetten voor specifieke
taken van andere begrotingsartikelen en andere ministeries, kunnen enkel via dit artikel
en daarmee met instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie, worden toegekend.
Hierover dient de betreffende Minister afspraken te maken met de Minister van Veiligheid
en Justitie.
Artikel 10
De toegekende bijdragen betreffen een voorschot. Definitieve vaststelling van de bijdragen
vindt pas plaats door vaststelling van de jaarrekening door de Minister.
Artikel 11
Het ministerie van Veiligheid en Justitie keert de voorlopig toegekende bijdrage,
als bedoeld in artikel 10, als voorschot conform de vastgestelde begroting voor 100%
uit in vier termijnen. De hoogte van de termijnbetalingen is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte
van de politie, in die zin dat er rekening wordt gehouden met een seizoenspatroon.
Daarbij is gekozen voor het ritme 20%-30%-20%-30%. De departementale begroting van
het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt elk kwartaal uitgeput met de termijnbetaling
aan de politie.
De bijdragen aan de politie zijn een substantieel onderdeel van de begroting van Veiligheid
en Justitie. In dit verband is daarom afgesproken dat in het geval de begrotingsuitvoering
van het ministerie van Veiligheid en Justitie dit vereist, de terbeschikkingstelling
van de laatste termijnbetaling al dan niet deels wordt uitgesteld. De politie zal
dit bedrag dan als kortlopende vordering op het departement in de balans van de politie
opnemen. Een kortlopende vordering impliceert dat de Minister de vordering van de
politie binnen een jaar zal voldoen. Voorwaarde is dat de politie een liquiditeitsoverschot
heeft.
Artikel 12
Evenals in het oude bestel is in het nieuwe politiebestel sprake van budgettoekenning
via een algemene en bijzondere bijdragen. Het algemene budget wordt, als lumpsum budget,
ter beschikking gesteld aan de politie. Aan de algemene bijdrage kunnen voorwaarden
worden verbonden. De algemene bijdrage komt altijd volledig ten gunste van het resultaat
in enig boekjaar tenzij deze door de Minister niet als rechtmatig wordt vastgesteld.
Naast de algemene bijdrage kunnen door de Minister bijzondere bijdragen ter beschikking
worden gesteld. Bijzondere bijdragen komen slechts ten gunste van het resultaat als
is voldaan aan de specifieke eisen die zijn gesteld. In de toelichting bij de artikelen
13 en 16 wordt dit uitgebreider beschreven.
Artikel 13
Met het vaststellen van de jaarrekening door de Minister worden de als voorschot verstrekte
bijdragen definitief vastgesteld. Een goedkeurende controleverklaring is de basis
voor vaststelling van de (algemene en bijzondere) bijdragen. Met de vaststelling van
de jaarrekening door de Minister is de bijdrage voor dat boekjaar vastgesteld zoals
toegelicht bij artikel 13. De totale vastgestelde algemene bijdrage komt ten gunste
van het resultaat in het betreffende boekjaar. Slechts in het geval dat blijkt dat
de algemene bijdrage niet rechtmatig is besteed kan de Minister besluiten tot gedeeltelijke
of gehele terugvordering van de algemene bijdrage. Als blijkt dat een bijzondere bijdrage
niet volledig is besteed dan wordt het openstaande bedrag opgenomen op de balans als
openstaande bijdrage en teruggevorderd zoals toegelicht bij artikel 16. De hieraan
gestelde voorwaarden blijven van toepassing op de besteding van de bijdrage, tenzij
de Minister anders beslist.
Hoofdstuk 5: De jaarrekening
Artikel 14
In deze regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de verslaggevinggrondslagen
neergelegd in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Expliciet zijn van toepassing
de artikelen 361 tot en met 388, met uitzondering van artikelen 363, zesde lid, artikel
380, artikel 381a, 381b, 383, 383a tot en met 383e, van titel 9 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek. De verslaggevingregels in BW2 zijn uitgewerkt door de Raad van
de Jaarverslaggeving in de Richtlijnen voor de jaarverslaglegging2. Afdeling 1 tot en met 3 van deze Richtlijnen bevatten algemene verslaggevingregels
ten aanzien van balans, exploitatierekening en toelichting. Zoals gebruikelijk in
het maatschappelijk verkeer volgt de politie deze richtlijnen bij het opstellen van
haar jaarrekening en jaarverslag rekening houdend met aanvullende regels zoals neergelegd
in deze regeling.
Uit het voldoen aan Boek 2, titel 9, volgt de verplichting een openingsbalans op te
stellen en een deugdelijke administratie te voeren op basis waarvan de jaarrekening
kan worden opgemaakt.
In Boek 2, titel 9, en de Richtlijnen van de Raad van de Jaarverslaggeving wordt andere
terminologie gebruikt dan van toepassing voor de politie. Deze terminologie is daarom
‘vertaald’ in het eerste lid.
De jaarrekening gaat vergezeld van een controleverklaring omtrent de getrouwheid en
de rechtmatigheid van de besteding, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel
393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De accountant geeft een controleverklaring af omtrent de getrouwheid van de jaarrekening
en de daarin vervatte bedrijfsvoeringparagraaf. In de bedrijfsvoeringparagraaf rapporteert
de Minister over de rechtmatigheid op een zodanige wijze dat deze rapportage voldoet
aan de door de accountant te stellen eisen van getrouwheid en rechtmatigheid van het
controleverslag en de controleverklaring.
Door in de bedrijfsvoeringparagraaf over de rechtmatigheid in ruime zin [niet alleen
Europese Aanbestedingen] te rapporteren wordt een adequaat beeld over de rechtmatigheid
gepresenteerd. Daarmee kan de accountant in zijn controleverklaring beperken tot de
getrouwheid van de jaarrekening en de in de bedrijfsvoeringsparagraaf vervatte bevindingen,
bedenkingen en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid.
De controle op de rechtmatigheid wordt daarmee getrapt uitgevoerd. Dit jaarrekeningmodel
met bedrijfsvoeringparagraaf wordt door departementen gehanteerd. Omdat de Nationale
Politie zich richt naar de begroting- en jaarrekening cyclus van het ministerie van
Veiligheid en Justitie kan dit model ook door de Nationale Politie worden gehanteerd.
Het verslag van de accountant bevat eveneens bevindingen over de vraag of het beheer
van de politie heeft voldaan aan de eisen van rechtmatigheid. De controleverklaring
spreekt zich niet uit over dit verslag.
De Minister benoemt de accountant en kan de korpschef verzoeken daarvoor voorbereidende
werkzaamheden te verrichten. De accountant stelt de Minister en de Commissie van Toezicht
op het beheer, gevraagd en ongevraagd, in kennis van alle bevindingen die aan de orde
komen bij de accountantscontrole, ook van die bevindingen die niet worden verwerkt
in zijn rapportages. De accountant rapporteert zijn bevindingen in managementletters
en accountantsverslagen.
Artikel 15
In dit artikel wordt de grens aangegeven waarboven tot activering van aangeschafte
activa moet worden overgegaan (€ 10.000). Indien het bedrag van de aanschaf per eenheid
€ 500 of hoger is en het totaalbedrag van de aanschaf bovendien een grens van € 10.000
overschrijdt, dient eveneens te worden geactiveerd. Met het bedrag van € 500 wordt
de grens tussen de aanschaf van een gebruiksvoorwerp en een investeringsgoed aangegeven.
Onder ‘aanschaffing’ moet worden verstaan het ‘contract’ als geheel en niet een deel
ervan bijv. als gevolg van termijn betalingen.
Mede met het oog op de vermindering van de administratieve lastendruk wordt afgezien
van activering indien er sprake is van een over de jaren gelijkmatige aanschaf van
activa van eenzelfde soort (ideaalcomplex).
Bijvoorbeeld: Voor de inrichting van een pand worden 500 bureaustoelen van € 250 per
stuk besteld. De totale inkooporder (=contract) bedraagt hiermee € 125.000. Per stoel
bekeken hoeft er niet tot activering te worden overgegaan. Immers de aanschafwaarde
per stoel is lager van € 10.000. De totale order komt echter boven de grens van € 10.000
uit, daarom wordt deze totale order wel geactiveerd. Dit staat los van het feit of
de order in termijnen wordt gefactureerd of betaald.
Met het verwerken van financiële consequentie van de aanschaf van een gebruiksvoorwerp
vervalt niet de verantwoordelijkheid voor de registratie van (strategische) eigendommen
en bezittingen van de politie.
De korpschef is hiermee dus niet ontheven van zijn verplichting om voor strategische
activa wel een administratie te voeren om de bezittingen van de politie te kunnen
bewaken en te kunnen verantwoorden bij de controle op de uitgaven.
Artikel 16
Bijzondere bijdragen worden gegeven voor de realisatie van een bepaald doel als ook
toegelicht bij de artikelen 12 en 13. Aan dit doel worden voorwaarden gesteld, die
SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) zijn geformuleerd.
De bekostiging van deze doelen vallen uiteen in investeringen ten behoeve van bijvoorbeeld
beleid, verbouwingen, aanschaf vervoersmiddelen, personeel etc.
In enig jaar kan door onvoorziene omstandigheden vertraging plaatsvinden in de investeringen,
zoals bijvoorbeeld de aanschaf van vervoersmiddelen doordat een aanbesteding niet
binnen de gestelde tijd kan worden afgerond. In een dergelijk geval kan de bijzondere
bijdrage niet worden teruggevorderd omdat deze uiteindelijk wel voor het volle bedrag
wat hiervoor meerjarig beschikbaar is gesteld zal worden ingezet. Indien de bijzondere
bijdrage voor een jaar specifiek wordt verstrekt, bijvoorbeeld voor uitbreiding van
het aantal fte met een bepaalde functie, bijvoorbeeld wijkagenten, zijn de kosten
van de bijzondere bijdrage afhankelijk van de mate van invulling van de uitbreiding.
Indien de uitbreiding in enig jaar niet volledig wordt behaald kan het ‘restant’ worden
teruggevorderd door de Minister óf de bijdrage voor het jaar erna kan met hetzelfde
bedrag worden verlaagd. Voor dat specifieke jaar zullen de lasten niet (volledig)
worden gemaakt.
Artikel 18
Over door regelgeving niet verplicht gestelde voorzieningen (bijvoorbeeld een huisvestingsvoorziening)
kan de Minister besluiten of deze wel of niet moeten worden opgenomen in de jaarrekening
van de politie. De Minister neemt deze aanwijzing(en) op in zijn jaaraanschrijving.
In artikel 374, vierde lid, van Boek 2 is neergelegd dat de volgende voorzieningen
verplicht moeten worden opgenomen in de jaarrekening:
-
• de voorziening voor belastingverplichtingen, die na het boekjaar kunnen ontstaan,
doch aan het boekjaar of een voorafgaand boekjaar moeten worden toegerekend, met inbegrip
van de voorziening voor belastingen die uit waardering boven de verkrijging- of vervaardigingprijs
kan voortvloeien;
-
• de voorziening voor pensioenverplichtingen.
In het algemeen moet volgens de verslaggevingsregels een voorziening worden getroffen
indien er sprake is van voorzienbare (in rechte afdwingbare) verplichtingen waarvan
de hoogte goed is in te schatten maar waarvan men niet precies weet wanneer de uitstroom
van middelen plaats zal vinden. Dit is geheel in de lijn van het voorzichtigheidsprincipe.
Hoofdstuk 6: Liquiditeitsmanagement en eigen vermogen
Artikel 19
De politie mag op grond van de Politiewet 2012 uitsluitend leningen aangaan bij het
ministerie van Financiën. De politie neemt deel aan het schatkistbankieren bij het
ministerie van Financiën (Agentschap van de Generale Thesaurie), onder de voorwaarden
van een Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT).
In het tweede lid wordt geregeld dat de politie voor een maximum van € 250 miljoen
een rekening-courantkrediet mag aanhouden bij het ministerie van Financiën. De politie
wordt conform artikel 11 tweede lid bevoorschot naar liquiditeitsbehoefte. Het vaststellen
van een maximale limiet op de rekening courant is gezien de voorgestane systematiek
van bevoorschotting strikt gezien niet noodzakelijk. Het saldo op het rekening-courantkrediet
mag niet ingezet worden voor financieringsdoeleinden. Om op enig moment een tijdelijk
tekort te kunnen opvangen mag de politie een rekening-courantkrediet van maximaal
€ 250 miljoen aanhouden. Dit bedrag komt overeen met circa 5% van de door het ministerie
van Veiligheid en Justitie verstrekte bijdrage.
Het derde lid legt vast dat de begroting een financieringsparagraaf bevat waarin de
leenbehoefte voor dat jaar en meerjarig is onderbouwd. De financieringsparagraaf dient
als basis voor de in dat begrotingsjaar toe te kennen leningen. In de financieringsparagraaf
wordt in ieder geval ingegaan op de ontwikkeling van investeringen, voorzieningen,
leningen en eigen vermogen. In de jaaraanschrijving wordt de inhoud van de financieringsparagraaf
nader uitgewerkt. In de managementrapportages wordt periodiek gerapporteerd over de
onderwerpen uit de financieringsparagraaf.
Bij het vaststellen van de begroting (onderdeel financieringsparagraaf) wordt jaarlijks
het definitieve bedrag aan leningen bepaald. De leningen worden aangegaan voor investeringen
in vaste activa. De methodiek voor het bepalen van het leenbedrag wordt in overleg
met het ministerie van Financiën vastgesteld. Het ministerie van Veiligheid en Justitie
staat uiteindelijk garant voor de afgesloten leningen. De garantstelling ten behoeve
van de leningen loopt parallel aan het proces van het jaarlijks vaststellen van de
leenbehoefte en het autoriseren van leningen.
Het vijfde lid regelt dat de politie gebruik maakt van een treasurystatuut voor de
interne beheersing. De Minister stelt het treasurystatuut vast. In het treasurystatuut
zijn taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken functionarissen binnen
de politie vastgelegd. Het treasurystatuut omvat verder: het financierings- en treasurybeleid.
Dit betreft de procedures die intern binnen de politie moeten worden gevolgd bij beleidsontwikkeling
en het verrichten van financieringshandelingen en; interne controle maatregelen en
functionarissen die bevoegd zijn om de hiermee in verband staande handelingen te verrichten.
De naleving van de leenvoorwaarden en het treasurystatuut worden opgenomen in het
voor de politie geldende controleprotocol. Hiermee maken de leenvoorwaarden en het
treasurystatuut onderdeel uit van de controle van de jaarrekening door de (externe)
accountant.
Artikel 20
Uitgangspunt voor dit artikel betreft een goede financiële startpositie van de politie
en een adequate financiering door de Minister. Daarom is gekozen voor een bandbreedte
van het eigen vermogen voor de politie.
Het maximum van 5% is een gebruikelijk percentage voor het ministerie van Financiën
in het kader van de regeling agentschappen zoals deze per 1 januari 2013 in werking
zal treden. Bij overschrijding van het maximum percentage wordt dit surplus afgeroomd.
Dit geschiedt op basis van de definitief vastgestelde en van controleverklaring voorziene
jaarrekening.
Bij de berekening van de vermogensnormering worden de totale bijdragen van de politie
betrokken.
De korpschef heeft de mogelijkheid een bestedingsplan op te stellen waarin hij verantwoordt
waarvoor de politie de vermogensoverschrijding wil inzetten om weer te voldoen aan
de normeringen voor het eigen vermogen. De Minister moet dit plan goedkeuren waarna
de politie de overschrijding ter grootte van het bedrag uit het bestedingsplan weer
tot haar beschikking kan krijgen.
Als het eigen vermogen daalt tot onder de grens van 1,5% (exclusief het bedrag uit
lid 3), dreigt de bufferfunctie weg te vallen en moet de korpschef aangeven op welke
wijze hij het eigen vermogen binnen twee jaar wil versterken. De korpschef stelt hiertoe
een plan van aanpak op om binnen twee jaar weer boven de 1,5% uit te komen. Dit plan
behoeft de goedkeuring van de Minister.
Een negatief eigen vermogen dient zo snel mogelijk te worden hersteld. Een negatief
eigen vermogen blijkt uit de vastgestelde jaarrekening. Bij de eerstvolgende begrotingswijziging
van het het ministerie van Veiligheid en Justitie zal de Minister aangeven hoe het
eigen vermogen zal worden hersteld binnen het lopende begrotingsjaar. Met de korpschef
vindt overleg plaats over te nemen maatregelen om het eigen vermogen te herstellen,
in aanvulling op het eerder genoemde plan van aanpak.
Hoofdstuk 7: Overgangs- en slotbepaling
Artikel 21
Op grond van artikel 3, eerste lid, zendt de Minister de korpschef jaarlijks vóór
1 december de jaaraanschrijving. Omdat hier vanwege de overgangsperiode niet aan voldaan
kan worden, voorziet artikel 21 voor de jaaraanschrijving 2014 in een andere datum.
Artikel 22
Vanaf 1 januari 2013 worden de afschrijvingspercentages gebaseerd op Boek 2, titel
9. Deze kunnen afwijken van de gehanteerde percentages uit het oude bestel. Om de
overgang te versoepelen wordt nieuw aangeschafte activa ná 1 januari 2013 op basis
van de nieuwe afschrijvingspercentages afgeschreven voor zover deze niet fundamenteel
afwijken van de percentages uit de Regeling HAP en de oude activa volgens de in de
Regeling HAP3 vermelde percentages. Deze overgangsvoorziening werkt uit zodra het betreffende actief
volledig is afgeschreven.
Artikel 23
In de openingsbalans van de politie is een bestemmingsreserve toegestaan voor het
‘Aanvalsplan ICT’ van € 326 miljoen. Met de uitvoering van het project ‘Aanvalsplan
ICT’ zal de bestemmingsreserve jaarlijks vanaf 2013 in omvang afnemen en daarmee
de jaren ná 2013 ook op de balans staan. In het eigen vermogen van de politie zijn
andere bestemmingsreserves dan die voor het ‘Aanvalsplan ICT’ niet toegestaan.
Artikel 24
Artikel 20 eerste lid berekent de norm van het eigen vermogen over de gemiddelde bijdragen
van de afgelopen drie jaar op 5%. In de eerste vijf jaren wordt een hoger maximum
toegestaan van 7,5%. Na drie jaar vindt evaluatie plaats van dit percentage.
Om de normering in de eerste drie jaar van de politie te kunnen berekenen worden voor
2010, 2011 en 2012 respectievelijk de volgende bijdragen gehanteerd:
2010 € 5.075.406.591
2011 € 5.182.330.820
2012 € 4.928.070.866
Deze bedragen bestaan uit de opgetelde bijdragen van de in de politie opgegane organisaties,
zijnde de 25 politiekorpsen, het KLPD en de VtsPN.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten.