Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 13 december 2012, nr. 333192, betreffende het financieel beheer van de politie (Regeling financieel beheer politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de Minister van Veiligheid en Justitie;

b. algemene bijdrage:

bijdrage voor het geheel van werkzaamheden dat wettelijk tot de taak van de politie behoort, niet zijnde een bijzondere bijdrage;

c. bijzondere bijdrage:

bijdrage voor een specifiek omschreven doel;

d. begrotingsjaar:

het kalenderjaar waarvoor de begroting dient;

e. verslagjaar:

het kalenderjaar waarover verslag wordt uitgebracht;

f. begroting:

de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet;

g. meerjarenraming:

de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet;

h. managementrapportage:

rapportage van de korpschef aan de Minister waarin wordt ingegaan op de financiële stand van zaken van de politie;

i. jaarrekening:

de jaarrekening, bedoeld in artikel 35 van de wet;

j. jaaraanschrijving:

jaarlijkse aanschrijving van de Minister waarin aanwijzingen worden gegeven;

k. wet:

Politiewet 2012.

Artikel 2

De begroting en de meerjarenraming geven duidelijk en stelselmatig inzicht in de geraamde baten en lasten, de geraamde investeringen en de financiering hiervan alsmede de ontwikkeling van de vermogenspositie. De managementrapportages en de jaarrekening geven inzicht in de inzet en de besteding van de financiële middelen van de politie.

HOOFDSTUK 2. BEGROTINGS- EN VERANTWOORDINGSCYCLUS

Artikel 3

  • 1. De Minister zendt de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving. De jaaraanschrijving heeft betrekking op de managementrapportages alsmede op de door de korpschef te verrichten voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening en de daarvoor nodige informatie.

  • 2. De jaaraanschrijving bevat aanwijzingen over de inhoud van de managementrapportages en de modellen op basis waarvan deze worden opgesteld.

Artikel 4

  • 1. De Minister stelt voor de derde dinsdag van september de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming voor het komende begrotingsjaar vast.

  • 2. De ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming, bedoeld in het eerste lid, wordt als bijlage bij de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 3. De Minister stelt de begroting en de daarbij behorende meerjarenraming voor het komende begrotingsjaar vast na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal.

Artikel 5

  • 1. De korpschef verstrekt jaarlijks uiterlijk 1 januari aan de Minister de informatie die van belang is voor de Voorjaarsnota, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001.

  • 2. De korpschef verstrekt jaarlijks uiterlijk 1 september aan de Minister de informatie die van belang is voor de Najaarsnota, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001.

Artikel 6

  • 1. De korpschef verstrekt aan de Minister een 5-maands-, een 8-maands- en een 12-maands managementrapportage en afzonderlijke maandrapportages over de maanden januari tot en met april, juni en juli, en september tot en met november.

  • 2. De 5-maands, de 8-maands en de 12-maands rapportage, bedoeld in het eerste lid, worden telkens uiterlijk op respectievelijk 1 juli, 1 oktober en 1 februari verstrekt aan de Minister.

  • 3. De maandrapportages, bedoeld in het eerste lid, worden binnen 4 weken na het einde van de betreffende maand verstrekt aan de Minister.

Artikel 7

  • 1. De Minister stelt jaarlijks vóór 15 mei, ten behoeve van zijn verantwoording aan de Staten-Generaal in het jaar volgend op het verslagjaar, de jaarrekening vast.

  • 2. De jaarrekening wordt als bijlage van de jaarrekening van het ministerie van Veiligheid en Justitie ter informatie aan de Staten-Generaal gezonden.

HOOFDSTUK 3. BEGROTING EN MEERJARENRAMING

Artikel 8

  • 1. De begroting en meerjarenraming bevatten een jaarlijks sluitende raming van de baten en lasten van de politie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de begroting en de meerjarenraming een negatief resultaat bevatten voorzover het negatieve resultaat wordt veroorzaakt door lasten waarvoor een bestemmingsreserve, als bedoeld in artikel 23, is gevormd.

  • 3. De Minister kan in overeenstemming met de Minister van Financiën, het eigen vermogen van de politie aanwenden om de begroting en de meerjarenraming sluitend te maken.

HOOFDSTUK 4. BIJDRAGEN

Artikel 9

De politie ontvangt uitsluitend bijdragen als bedoeld in artikel 33 van de wet.

Artikel 10

De bijdragen, bedoeld in artikel 33 van de wet, zijn een voorschot.

Artikel 11

  • 1. Het totaal van de bijdragen, bedoeld in artikel 10 wordt betaalbaar gesteld in vier termijnen, respectievelijk op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van elk jaar.

  • 2. De hoogte van de bijdrage per termijn wordt bepaald aan de hand van de liquiditeitsbehoefte van de politie.

Artikel 12

  • 1. De bijdragen, bedoeld in artikel 10, bestaat uit algemene en bijzondere bijdragen.

  • 2. Aan de algemene en bijzondere bijdragen kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 13

  • 1. In de jaarrekening wordt verantwoording afgelegd over de besteding van de bijdragen.

  • 2. Op basis van de jaarrekening en de bijbehorende verklaring, bedoeld in artikel 35 van de wet, stelt de Minister de als voorschot verstrekte bijdragen vast.

  • 3. De Minister kan de toegekende algemene of bijzondere bijdragen geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de jaarrekening blijkt dat de bijdragen niet in overeenstemming met de gestelde voorwaarden zijn besteed.

HOOFDSTUK 5. DE JAARREKENING

Artikel 14

  • 1. Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, zijn de artikelen 361 tot en met 388, met uitzondering van artikelen 363, zesde lid, artikel 380, artikel 381a, 381b, 383, 383a tot en met 383e, van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, met dien verstande dat in die titel

    • a. voor ‘winst- en verliesrekening’ wordt gelezen: exploitatierekening;

    • b. voor ‘bestuur’ wordt gelezen: korpschef;

    • c. voor ‘leden of aandeelhouders’ wordt gelezen: Minister; en

    • d. voor de inrichting van de jaarrekening, de modellen, bedoeld in artikel 3, worden gebruikt.

  • 2. Ten behoeve van de controle van de jaarrekening door de accountant, bedoeld in artikel 35 van de wet, wordt het door de Minister vastgestelde controleprotocol gebruikt. De accountant wordt benoemd door de Minister, die de korpschef kan verzoeken daarvoor voorbereidende werkzaamheden te verrichten.

  • 3. Het verslag van de accountant bevat bevindingen over de vraag of het beheer van de politie heeft voldaan aan de eisen van rechtmatigheid.

  • 4. Het verslag van de accountant, bedoeld in het derde lid, wordt ter beschikking gesteld aan de Minister.

Artikel 15

  • 1. Aanschaffingen worden geactiveerd indien sprake is van:

    • a. activa boven een bedrag van € 10.000 per eenheid, en

    • b. activa waarvan het bedrag per eenheid groter is dan € 500 en het totaalbedrag van de aanschaffing een bedrag van € 10.000 overschrijdt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt afgezien van activering indien gedurende opeenvolgende jaren een gelijk bedrag wordt geïnvesteerd als aan afschrijvingslasten wordt verantwoord in de begroting en in de jaarrekening ten aanzien van activa van eenzelfde soort.

Artikel 16

Niet bestede bijzondere bijdragen worden als ‘openstaande bijdragen’ onder de vlottende passiva verantwoord en kunnen door de Minister worden afgeroomd.

Artikel 17

Het eigen vermogen bestaat uitsluitend uit een algemene reserve.

Artikel 18

De Minister kan in de jaaraanschrijving, bedoeld in artikel 3, aanwijzingen geven met betrekking tot het vormen van voorzieningen met inachtneming van artikel 374, vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

HOOFDSTUK 6. LIQUIDITEITSMANAGEMENT EN EIGEN VERMOGEN

Artikel 19

  • 1. De politie neemt, gelet op artikel 29, derde lid, onder a, van de Politiewet 2012, deel aan het schatkistbankieren bij de Minister van Financiën.

  • 2. De maximale limiet op het rekening-courantkrediet bij het ministerie van Financiën bedraagt € 250 miljoen.

  • 3. De begroting bevat naast de meerjarenraming een financieringsparagraaf met daarin opgenomen een investeringsplan.

  • 4. Leningen worden slechts aangegaan voor investeringen in vaste activa, voorzover deze onderdeel zijn van het investeringsplan, bedoeld in het derde lid.

  • 5. De politie maakt gebruik van een door de Minister vastgesteld treasurystatuut.

Artikel 20

  • 1. Het eigen vermogen van de politie bedraagt ultimo het jaar minimaal 0% en maximaal 5% van de gemiddelde bijdragen van de laatste drie jaar voorafgaand aan het jaar waarover het vermogen wordt berekend.

  • 2. Indien het eigen vermogen het in het eerste lid gestelde maximum overschrijdt, wordt het eigen vermogen tot het in het eerste lid bedoelde maximum, door de Minister afgeroomd.

  • 3. Indien de Minister instemt met een door de korpschef opgesteld bestedingsplan, dat maatregelen bevat waarmee het in het eerste lid bedoelde maximum wordt bereikt, wordt het afgeroomde bedrag wederom beschikbaar gesteld aan de politie.

  • 4. Indien het eigen vermogen minder bedraagt dan 1,5% van de gemiddelde bijdragen, bedoeld in het eerste lid, stelt de korpschef een plan van aanpak op om binnen twee jaar weer boven de 1,5% uit te komen. Het plan van aanpak behoeft de goedkeuring van de Minister.

  • 5. Indien uit de jaarrekening blijkt dat sprake is van een negatief eigen vermogen dan dient bij de eerstvolgende begrotingswijziging van het het ministerie van Veiligheid en Justitie te worden aangegeven hoe het negatieve eigen vermogen door de Minister zal worden hersteld binnen het lopende begrotingsjaar en voert de Minister overleg met de korpschef over te nemen maatregelen, in aanvulling op het plan van aanpak als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. De omvang van het eigen vermogen wordt ieder jaar berekend op grond van de vastgestelde jaarrekening van dat jaar.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

In afwijking van artikel 3, eerste lid, zendt de Minister de korpschef vóór 1 april 2013 de jaaraanschrijving 2014.

Artikel 22

Activa aangeschaft vóór de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 2012 worden afgeschreven overeenkomstig artikel 1 van de Regeling HAP.

Artikel 23

  • 1. In afwijking van artikel 18 is in de openingsbalans van de politie een bestemmingsreserve ICT van maximaal € 326 miljoen toegestaan.

  • 2. De bestemmingsreserve, bedoeld in het eerste lid, wordt niet meegewogen in de vaststelling van de omvang van het eigen vermogen, bedoeld in artikel 20.

Artikel 24

  • 1. In afwijking van artikel 20, eerste lid, mag het eigen vermogen van de politie gedurende de eerste vijf jaar na inwerkingtreding van de Politiewet 2012 maximaal 7,5% van de gemiddelde bijdragen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, bedragen.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 20, eerste lid, wordt de bijdrage vastgesteld op

    € 5,075 miljard voor 2010;

    € 5,182 miljard voor 2011, en

    € 4,928 miljard voor 2012.

Artikel 25

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Politiewet 2012 in werking treedt.

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling financieel beheer politie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

TOELICHTING

Algemeen

In de Politiewet 2012 zijn in de artikelen 33 tot en met 37, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen, de hoofdlijnen van de beleids- en beheerscyclus vastgelegd. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012 worden regels gesteld over het financieel beheer van de politie. Deze ministeriële regeling strekt daartoe. De regeling stelt regels rondom het tijdschema van de begroting, de managementrapportages en de jaarrekening, de bijdragen op grond van artikel 33 van de Politiewet 2012, het aangaan van leningen en de omvang van het eigen vermogen.

Deze regeling hangt samen met de Regeling beheer politie op grond van artikel 30, eerste lid, en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie op grond van artikel 36. De Regeling beheer behelst in hoofdzaak de inrichting van de politie. Daarnaast bevat deze regeling regels ten aanzien van informatie welke niet gerelateerd zijn aan de financiële beleids- en beheerscyclus.

Het Besluit verdeling sterkte en middelen regelt de vaststelling van de sterkte en de verdeling daarvan over de onderdelen van de politie door de Minister. Aanvullend op de genoemde regelgeving zijn in diverse documenten rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie vastgelegd. Daarmee zijn ook de werkprocessen rond de financiële beleids- en beheerscyclus geregeld.

Bezien in samenhang met de Regeling beheer politie en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie, kan deze regeling worden gezien als opvolger van de regels die onder de Politiewet 1993 in het Besluit financiën regionale politiekorpsen (hierna: BFRP) en het Besluit comptabele regelgeving regionale politiekorpsen (hierna: BCRRP) waren neergelegd.

Bij het opstellen van deze regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gestelde bepalingen met betrekking tot baten- en lastendiensten. In verband daarmee is deze regeling, overeenkomstig hetgeen daarover is opgemerkt ter gelegenheid van de eerste nota van wijziging bij het wetsvoorstel Politiewet 20121, in overleg met de Minister van Financiën tot stand gekomen. Ook toekomstige wijzigingen van deze regeling zullen steeds in overleg met de Minister van Financiën tot stand worden gebracht.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1

Het begrip algemene bijdrage dat in artikel 1, onder b, wordt omschreven sluit aan op de algemene bijdrage die onder het oude politiebestel aan de regionale korpsen werd verstrekt. De bijzondere bijdrage (artikel 1, onder c) komt in de plaats van de in artikel 2 van het BFRP genoemde specifieke budgetten, compensaties en bijzondere bijdragen. Het gaat om alle bijdragen, niet zijnde de algemene bijdrage, die voor een specifiek doel worden uitgekeerd aan de politie. In de toelichting op artikel 12 wordt nader ingegaan op de begrippen bijzondere en algemene bijdrage.

Artikel 2

In het nieuwe politiebestel stelt de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening van de politie vast. In de jaaraanschrijving zullen verscheidene voorbereidende werkzaamheden van de korpschef worden gevraagd die de Minister optimaal in staat stellen de begroting, meerjarenraming en de jaarrekening op te stellen. Artikel 2 bepaalt dat de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening een duidelijk en stelselmatig inzicht geven in de geraamde baten en lasten, de geraamde investeringen en de financiering hiervan alsmede de ontwikkeling van de vermogenspositie.

Hoofdstuk 2: Begrotings- en verantwoordingscyclus

Artikel 3

In de Comptabiliteitswet 2001 is het rijksbegrotingsproces geregeld. Bij dat proces is voor de begrotingscyclus van de politie zoveel mogelijk aangesloten.

Het begrotingsproces van het ministerie van Veiligheid en Justitie begint met het verschijnen van de rijksbegrotingvoorschriften (RBV) in november, twee jaar voordat deze begroting wordt uitgevoerd. De RBV is de begrotingsaanschrijving van de Minister van Financiën aan de Ministers van alle departementen met technische en procedurele aanwijzingen ten aanzien van hun departementale begroting.

De Minister zendt de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving. De jaaraanschrijving heeft betrekking op de modellen voor de managementrapportages alsmede op de door de korpschef te verrichten voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de begroting, meerjarenraming en de jaarrekening en de aan de Minister te verstrekken benodigde informatie hiertoe.

Artikel 4

De begroting betreft het komende begrotingsjaar en de meerjarenraming betreft de vier op het begrotingsjaar volgende jaren, als bedoeld in artikel 34 van de Politiewet 2012. In juni levert de Minister van Veiligheid en Justitie zijn departementale ontwerpbegroting aan bij de Minister van Financiën. In overleg met het ministerie van Financiën wordt de ontwerpbegroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie uitgewerkt en vindt definitieve besluitvorming plaats in de Ministerraad over alle departementale begrotingen.

Op basis van de resultaten van deze besluitvorming stelt de Minister voor de derde dinsdag van september de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming van de politie voor het komende begrotingsjaar vast. Op de derde dinsdag van september worden de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming, samen met de Miljoenennota, aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit betekent dat de Minister de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming van de politie voor het komende begrotingsjaar vaststelt onder voorbehoud van goedkeuring van de departementale begroting voor hetzelfde jaar van het ministerie door de Eerste en Tweede Kamer. Nadat de Eerste en Tweede Kamer de departementale begroting van Veiligheid en Justitie hebben goedgekeurd, zal de Minister de korpschef hiervan binnen twee weken na het besluit van de Eerste en Tweede Kamer, schriftelijk op de hoogte stellen. Deze brief bevestigt daarmee de vaststelling van de begroting van de politie, of brengt daarin veranderingen aan die het gevolg zijn van veranderingen in de departementale begroting.

De Rijksbegroting bevat onder meer de begrotingen van alle departementen en wordt door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer van de Staten-Generaal gestuurd. De begroting is een bijlage bij de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie en wordt ter informatie meegezonden. De begroting behoort hiermee tot de zogenaamde ‘witte stukkenstroom’. De Tweede Kamer van de Staten-Generaal heeft op de begroting van de politie geen recht van amendement.

Artikel 5

De Minister van Financiën dient jaarlijks een voor- en najaarsnota in bij de Eerste en Tweede Kamer. Bij voor- en najaarsnota vindt besluitvorming plaats over herprioritering van de Rijksgelden voor het daaropvolgende begrotingsjaar of bijstelling van het huidige begrotingsjaar. Indien de Minister herprioritering voor de politie noodzakelijk acht vanwege voorziene tekorten dan wel overschotten, verstrekt de korpschef uiterlijk 1 januari (ten behoeve van de voorjaarsnota) respectievelijk 1 september (ten behoeve van de najaarsnota) de benodigde informatie aan de Minister zodat deze verwerkt kan worden in de voor- en najaarsnota besluitvorming.

Artikel 6

Jaarlijks verstrekt de korpschef managementrapportages aan de Minister. Deze rapportages betreffen maandrapportages en een uitgebreidere managementrapportage bij 5-, 8- en 12-maanden. De maandrapportages, die elke maand, met uitzondering van de maanden mei, augustus en december, worden verstrekt, sluiten zoveel mogelijk aan op de rapportages die de korpschef intern hanteert ter sturing van de politie. De maandrapportages worden uiterlijk vier weken na einde van de maand beschikbaar gesteld aan de Minister.

De managementrapportages bij 5-, 8-, en 12 maanden worden uiterlijk één maand na het einde van de betreffende maand beschikbaar gesteld aan de Minister.

Deze managementrapportages hebben betrekking op de volgende perioden:

  • 5-maands rapportage, januari t/m mei;

  • 8-maands rapportage, januari t/m augustus;

  • 12-maands rapportage, januari t/m december

Zoals hierboven toegelicht bij artikel 3 worden de modellen van de managementrapportages opgenomen in de jaaraanschrijving.

Artikel 7

De Minister stelt jaarlijks vóór 15 mei, ten behoeve van zijn verantwoording aan de Staten-Generaal in het jaar volgend op het verslagjaar, de jaarrekening vast. Vóór 15 maart moet de Minister zijn jaarverslag (inclusief financiële verantwoording) naar het ministerie van Financiën sturen. Deze gaat vergezeld van een accountantsrapport. Het jaarverslag van het departement bevat informatie over de politie. Om deze op te kunnen nemen in het departementale jaarverslag dient de korpschef in opdracht van de Minister tijdig de benodigde informatie aan te leveren.

Bij de verzending van de departementale jaarverslagen door de Minister van Financiën aan de Staten-Generaal zal als bijlage van het jaarverslag van het ministerie van Veiligheid en Justitie ter informatie een ontwerp van de jaarrekening van de politie worden verzonden. Deze bijlage betreft een ontwerp omdat de vaststelling van de jaarrekening door de Minister pas op 15 mei plaatsvindt. Met de vaststelling van de jaarrekening verleent de Minister decharge aan de korpschef van de politie voor het gevoerde beleid.

Voor een toelichting op de controleverklaring wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.

Hoofdstuk 3: Begroting en meerjarenraming

Artikel 8

De begroting van de politie moet jaarlijks sluiten. Een niet sluitende begroting of meerjarenraming betekent immers dat het begrotingsbedrag met betrekking tot dat jaar niet toereikend is voor de bekostiging van de politiezorg in dat jaar. Bij het opstellen van de begroting is het vanzelfsprekend dat hierin o.a. de door de Minister vastgestelde en de door de korpschef te realiseren operationele sterkte wordt verwerkt.

Op dat uitgangspunt is in het tweede lid een uitzondering gemaakt in het kader van de toegestane bestemmingsreserve bij aanvang van de nationale politie. Ingevolge artikel 23 mag de openingsbalans van de politie een bestemmingsreserve bevatten. In dat geval kan op grond van het tweede lid van artikel 8 de begroting en de meerjarenraming een negatief resultaat bevatten.

Een bestemmingsreserve is een (vrijwillige) reserve, waaraan vooraf een specifieke bestemming is gegeven. Uit deze definitie vloeit voort dat de bestemmingsreserve een onderdeel is van de ‘overige reserves’ als bedoeld in artikel 373, eerste lid, onderdeel f, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Een dergelijke bestemmingsreserve kan alleen in overleg met de Minister van Financiën worden gevormd omdat deze reserve bij de eigen vermogensnormering als bedoeld in artikel 20 buiten beschouwing wordt gelaten. Dit is vastgelegd in artikel 23, tweede lid.

In het derde lid is neergelegd dat de Minister het eigen vermogen van de politie kan aanwenden voor het sluitend maken van de begroting en de meerjarenraming. Daarvoor is de instemming van de Minister van Financiën vereist. Reden voor dit vereiste is gelegen in het feit dat het eigen vermogen van de politie bedoeld is om onverwachte tegenvallers in de uitvoering van de begroting op te vangen (bufferfunctie).

Hoofdstuk 4: Bijdragen

Artikel 9

Op basis van artikel 33 van de Politiewet 2012 ontvangt de politie bijdragen van de Minister ten laste van de daartoe bestemde artikelen in zijn begroting. De wet biedt daarmee geen ruimte aan financiering van de politie door anderen dan de Minister, tenzij dat door tussenkomst van de Minister (en dus via zijn begroting door ter beschikkingstelling van bijdragen in de zin van artikel 33) geschiedt. Het is ook onwenselijk dat derden, zonder tussenkomst van de Minister, budgetten toekennen aan de politie en daarmee de omvang van de totale operationele sterkte beïnvloeden en daarnaast ook eisen zouden kunnen verbinden of taken zouden kunnen opdragen aan de sterkte die zij betalen.

Voor alle duidelijkheid (het vloeit immers reeds voort uit de wet) is daarom in artikel 9 vastgelegd dat bijdragen enkel via het daartoe bestemde artikel op de begroting van Veiligheid en Justitie mogen worden toegekend. Specifieke budgetten voor specifieke taken van andere begrotingsartikelen en andere ministeries, kunnen enkel via dit artikel en daarmee met instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie, worden toegekend. Hierover dient de betreffende Minister afspraken te maken met de Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 10

De toegekende bijdragen betreffen een voorschot. Definitieve vaststelling van de bijdragen vindt pas plaats door vaststelling van de jaarrekening door de Minister.

Artikel 11

Het ministerie van Veiligheid en Justitie keert de voorlopig toegekende bijdrage, als bedoeld in artikel 10, als voorschot conform de vastgestelde begroting voor 100% uit in vier termijnen. De hoogte van de termijnbetalingen is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de politie, in die zin dat er rekening wordt gehouden met een seizoenspatroon. Daarbij is gekozen voor het ritme 20%-30%-20%-30%. De departementale begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt elk kwartaal uitgeput met de termijnbetaling aan de politie.

De bijdragen aan de politie zijn een substantieel onderdeel van de begroting van Veiligheid en Justitie. In dit verband is daarom afgesproken dat in het geval de begrotingsuitvoering van het ministerie van Veiligheid en Justitie dit vereist, de terbeschikkingstelling van de laatste termijnbetaling al dan niet deels wordt uitgesteld. De politie zal dit bedrag dan als kortlopende vordering op het departement in de balans van de politie opnemen. Een kortlopende vordering impliceert dat de Minister de vordering van de politie binnen een jaar zal voldoen. Voorwaarde is dat de politie een liquiditeitsoverschot heeft.

Artikel 12

Evenals in het oude bestel is in het nieuwe politiebestel sprake van budgettoekenning via een algemene en bijzondere bijdragen. Het algemene budget wordt, als lumpsum budget, ter beschikking gesteld aan de politie. Aan de algemene bijdrage kunnen voorwaarden worden verbonden. De algemene bijdrage komt altijd volledig ten gunste van het resultaat in enig boekjaar tenzij deze door de Minister niet als rechtmatig wordt vastgesteld.

Naast de algemene bijdrage kunnen door de Minister bijzondere bijdragen ter beschikking worden gesteld. Bijzondere bijdragen komen slechts ten gunste van het resultaat als is voldaan aan de specifieke eisen die zijn gesteld. In de toelichting bij de artikelen 13 en 16 wordt dit uitgebreider beschreven.

Artikel 13

Met het vaststellen van de jaarrekening door de Minister worden de als voorschot verstrekte bijdragen definitief vastgesteld. Een goedkeurende controleverklaring is de basis voor vaststelling van de (algemene en bijzondere) bijdragen. Met de vaststelling van de jaarrekening door de Minister is de bijdrage voor dat boekjaar vastgesteld zoals toegelicht bij artikel 13. De totale vastgestelde algemene bijdrage komt ten gunste van het resultaat in het betreffende boekjaar. Slechts in het geval dat blijkt dat de algemene bijdrage niet rechtmatig is besteed kan de Minister besluiten tot gedeeltelijke of gehele terugvordering van de algemene bijdrage. Als blijkt dat een bijzondere bijdrage niet volledig is besteed dan wordt het openstaande bedrag opgenomen op de balans als openstaande bijdrage en teruggevorderd zoals toegelicht bij artikel 16. De hieraan gestelde voorwaarden blijven van toepassing op de besteding van de bijdrage, tenzij de Minister anders beslist.

Hoofdstuk 5: De jaarrekening

Artikel 14

In deze regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de verslaggevinggrondslagen neergelegd in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Expliciet zijn van toepassing de artikelen 361 tot en met 388, met uitzondering van artikelen 363, zesde lid, artikel 380, artikel 381a, 381b, 383, 383a tot en met 383e, van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verslaggevingregels in BW2 zijn uitgewerkt door de Raad van de Jaarverslaggeving in de Richtlijnen voor de jaarverslaglegging2. Afdeling 1 tot en met 3 van deze Richtlijnen bevatten algemene verslaggevingregels ten aanzien van balans, exploitatierekening en toelichting. Zoals gebruikelijk in het maatschappelijk verkeer volgt de politie deze richtlijnen bij het opstellen van haar jaarrekening en jaarverslag rekening houdend met aanvullende regels zoals neergelegd in deze regeling.

Uit het voldoen aan Boek 2, titel 9, volgt de verplichting een openingsbalans op te stellen en een deugdelijke administratie te voeren op basis waarvan de jaarrekening kan worden opgemaakt.

In Boek 2, titel 9, en de Richtlijnen van de Raad van de Jaarverslaggeving wordt andere terminologie gebruikt dan van toepassing voor de politie. Deze terminologie is daarom ‘vertaald’ in het eerste lid.

De jaarrekening gaat vergezeld van een controleverklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid van de besteding, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

De accountant geeft een controleverklaring af omtrent de getrouwheid van de jaarrekening en de daarin vervatte bedrijfsvoeringparagraaf. In de bedrijfsvoeringparagraaf rapporteert de Minister over de rechtmatigheid op een zodanige wijze dat deze rapportage voldoet aan de door de accountant te stellen eisen van getrouwheid en rechtmatigheid van het controleverslag en de controleverklaring.

Door in de bedrijfsvoeringparagraaf over de rechtmatigheid in ruime zin [niet alleen Europese Aanbestedingen] te rapporteren wordt een adequaat beeld over de rechtmatigheid gepresenteerd. Daarmee kan de accountant in zijn controleverklaring beperken tot de getrouwheid van de jaarrekening en de in de bedrijfsvoeringsparagraaf vervatte bevindingen, bedenkingen en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid.

De controle op de rechtmatigheid wordt daarmee getrapt uitgevoerd. Dit jaarrekeningmodel met bedrijfsvoeringparagraaf wordt door departementen gehanteerd. Omdat de Nationale Politie zich richt naar de begroting- en jaarrekening cyclus van het ministerie van Veiligheid en Justitie kan dit model ook door de Nationale Politie worden gehanteerd.

Het verslag van de accountant bevat eveneens bevindingen over de vraag of het beheer van de politie heeft voldaan aan de eisen van rechtmatigheid. De controleverklaring spreekt zich niet uit over dit verslag.

De Minister benoemt de accountant en kan de korpschef verzoeken daarvoor voorbereidende werkzaamheden te verrichten. De accountant stelt de Minister en de Commissie van Toezicht op het beheer, gevraagd en ongevraagd, in kennis van alle bevindingen die aan de orde komen bij de accountantscontrole, ook van die bevindingen die niet worden verwerkt in zijn rapportages. De accountant rapporteert zijn bevindingen in managementletters en accountantsverslagen.

Artikel 15

In dit artikel wordt de grens aangegeven waarboven tot activering van aangeschafte activa moet worden overgegaan (€ 10.000). Indien het bedrag van de aanschaf per eenheid € 500 of hoger is en het totaalbedrag van de aanschaf bovendien een grens van € 10.000 overschrijdt, dient eveneens te worden geactiveerd. Met het bedrag van € 500 wordt de grens tussen de aanschaf van een gebruiksvoorwerp en een investeringsgoed aangegeven. Onder ‘aanschaffing’ moet worden verstaan het ‘contract’ als geheel en niet een deel ervan bijv. als gevolg van termijn betalingen.

Mede met het oog op de vermindering van de administratieve lastendruk wordt afgezien van activering indien er sprake is van een over de jaren gelijkmatige aanschaf van activa van eenzelfde soort (ideaalcomplex).

Bijvoorbeeld: Voor de inrichting van een pand worden 500 bureaustoelen van € 250 per stuk besteld. De totale inkooporder (=contract) bedraagt hiermee € 125.000. Per stoel bekeken hoeft er niet tot activering te worden overgegaan. Immers de aanschafwaarde per stoel is lager van € 10.000. De totale order komt echter boven de grens van € 10.000 uit, daarom wordt deze totale order wel geactiveerd. Dit staat los van het feit of de order in termijnen wordt gefactureerd of betaald.

Met het verwerken van financiële consequentie van de aanschaf van een gebruiksvoorwerp vervalt niet de verantwoordelijkheid voor de registratie van (strategische) eigendommen en bezittingen van de politie.

De korpschef is hiermee dus niet ontheven van zijn verplichting om voor strategische activa wel een administratie te voeren om de bezittingen van de politie te kunnen bewaken en te kunnen verantwoorden bij de controle op de uitgaven.

Artikel 16

Bijzondere bijdragen worden gegeven voor de realisatie van een bepaald doel als ook toegelicht bij de artikelen 12 en 13. Aan dit doel worden voorwaarden gesteld, die SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) zijn geformuleerd. De bekostiging van deze doelen vallen uiteen in investeringen ten behoeve van bijvoorbeeld beleid, verbouwingen, aanschaf vervoersmiddelen, personeel etc.

In enig jaar kan door onvoorziene omstandigheden vertraging plaatsvinden in de investeringen, zoals bijvoorbeeld de aanschaf van vervoersmiddelen doordat een aanbesteding niet binnen de gestelde tijd kan worden afgerond. In een dergelijk geval kan de bijzondere bijdrage niet worden teruggevorderd omdat deze uiteindelijk wel voor het volle bedrag wat hiervoor meerjarig beschikbaar is gesteld zal worden ingezet. Indien de bijzondere bijdrage voor een jaar specifiek wordt verstrekt, bijvoorbeeld voor uitbreiding van het aantal fte met een bepaalde functie, bijvoorbeeld wijkagenten, zijn de kosten van de bijzondere bijdrage afhankelijk van de mate van invulling van de uitbreiding. Indien de uitbreiding in enig jaar niet volledig wordt behaald kan het ‘restant’ worden teruggevorderd door de Minister óf de bijdrage voor het jaar erna kan met hetzelfde bedrag worden verlaagd. Voor dat specifieke jaar zullen de lasten niet (volledig) worden gemaakt.

Artikel 18

Over door regelgeving niet verplicht gestelde voorzieningen (bijvoorbeeld een huisvestingsvoorziening) kan de Minister besluiten of deze wel of niet moeten worden opgenomen in de jaarrekening van de politie. De Minister neemt deze aanwijzing(en) op in zijn jaaraanschrijving.

In artikel 374, vierde lid, van Boek 2 is neergelegd dat de volgende voorzieningen verplicht moeten worden opgenomen in de jaarrekening:

  • de voorziening voor belastingverplichtingen, die na het boekjaar kunnen ontstaan, doch aan het boekjaar of een voorafgaand boekjaar moeten worden toegerekend, met inbegrip van de voorziening voor belastingen die uit waardering boven de verkrijging- of vervaardigingprijs kan voortvloeien;

  • de voorziening voor pensioenverplichtingen.

In het algemeen moet volgens de verslaggevingsregels een voorziening worden getroffen indien er sprake is van voorzienbare (in rechte afdwingbare) verplichtingen waarvan de hoogte goed is in te schatten maar waarvan men niet precies weet wanneer de uitstroom van middelen plaats zal vinden. Dit is geheel in de lijn van het voorzichtigheidsprincipe.

Hoofdstuk 6: Liquiditeitsmanagement en eigen vermogen

Artikel 19

De politie mag op grond van de Politiewet 2012 uitsluitend leningen aangaan bij het ministerie van Financiën. De politie neemt deel aan het schatkistbankieren bij het ministerie van Financiën (Agentschap van de Generale Thesaurie), onder de voorwaarden van een Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT).

In het tweede lid wordt geregeld dat de politie voor een maximum van € 250 miljoen een rekening-courantkrediet mag aanhouden bij het ministerie van Financiën. De politie wordt conform artikel 11 tweede lid bevoorschot naar liquiditeitsbehoefte. Het vaststellen van een maximale limiet op de rekening courant is gezien de voorgestane systematiek van bevoorschotting strikt gezien niet noodzakelijk. Het saldo op het rekening-courantkrediet mag niet ingezet worden voor financieringsdoeleinden. Om op enig moment een tijdelijk tekort te kunnen opvangen mag de politie een rekening-courantkrediet van maximaal € 250 miljoen aanhouden. Dit bedrag komt overeen met circa 5% van de door het ministerie van Veiligheid en Justitie verstrekte bijdrage.

Het derde lid legt vast dat de begroting een financieringsparagraaf bevat waarin de leenbehoefte voor dat jaar en meerjarig is onderbouwd. De financieringsparagraaf dient als basis voor de in dat begrotingsjaar toe te kennen leningen. In de financieringsparagraaf wordt in ieder geval ingegaan op de ontwikkeling van investeringen, voorzieningen, leningen en eigen vermogen. In de jaaraanschrijving wordt de inhoud van de financieringsparagraaf nader uitgewerkt. In de managementrapportages wordt periodiek gerapporteerd over de onderwerpen uit de financieringsparagraaf.

Bij het vaststellen van de begroting (onderdeel financieringsparagraaf) wordt jaarlijks het definitieve bedrag aan leningen bepaald. De leningen worden aangegaan voor investeringen in vaste activa. De methodiek voor het bepalen van het leenbedrag wordt in overleg met het ministerie van Financiën vastgesteld. Het ministerie van Veiligheid en Justitie staat uiteindelijk garant voor de afgesloten leningen. De garantstelling ten behoeve van de leningen loopt parallel aan het proces van het jaarlijks vaststellen van de leenbehoefte en het autoriseren van leningen.

Het vijfde lid regelt dat de politie gebruik maakt van een treasurystatuut voor de interne beheersing. De Minister stelt het treasurystatuut vast. In het treasurystatuut zijn taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken functionarissen binnen de politie vastgelegd. Het treasurystatuut omvat verder: het financierings- en treasurybeleid. Dit betreft de procedures die intern binnen de politie moeten worden gevolgd bij beleidsontwikkeling en het verrichten van financieringshandelingen en; interne controle maatregelen en functionarissen die bevoegd zijn om de hiermee in verband staande handelingen te verrichten.

De naleving van de leenvoorwaarden en het treasurystatuut worden opgenomen in het voor de politie geldende controleprotocol. Hiermee maken de leenvoorwaarden en het treasurystatuut onderdeel uit van de controle van de jaarrekening door de (externe) accountant.

Artikel 20

Uitgangspunt voor dit artikel betreft een goede financiële startpositie van de politie en een adequate financiering door de Minister. Daarom is gekozen voor een bandbreedte van het eigen vermogen voor de politie.

Het maximum van 5% is een gebruikelijk percentage voor het ministerie van Financiën in het kader van de regeling agentschappen zoals deze per 1 januari 2013 in werking zal treden. Bij overschrijding van het maximum percentage wordt dit surplus afgeroomd. Dit geschiedt op basis van de definitief vastgestelde en van controleverklaring voorziene jaarrekening.

Bij de berekening van de vermogensnormering worden de totale bijdragen van de politie betrokken.

De korpschef heeft de mogelijkheid een bestedingsplan op te stellen waarin hij verantwoordt waarvoor de politie de vermogensoverschrijding wil inzetten om weer te voldoen aan de normeringen voor het eigen vermogen. De Minister moet dit plan goedkeuren waarna de politie de overschrijding ter grootte van het bedrag uit het bestedingsplan weer tot haar beschikking kan krijgen.

Als het eigen vermogen daalt tot onder de grens van 1,5% (exclusief het bedrag uit lid 3), dreigt de bufferfunctie weg te vallen en moet de korpschef aangeven op welke wijze hij het eigen vermogen binnen twee jaar wil versterken. De korpschef stelt hiertoe een plan van aanpak op om binnen twee jaar weer boven de 1,5% uit te komen. Dit plan behoeft de goedkeuring van de Minister.

Een negatief eigen vermogen dient zo snel mogelijk te worden hersteld. Een negatief eigen vermogen blijkt uit de vastgestelde jaarrekening. Bij de eerstvolgende begrotingswijziging van het het ministerie van Veiligheid en Justitie zal de Minister aangeven hoe het eigen vermogen zal worden hersteld binnen het lopende begrotingsjaar. Met de korpschef vindt overleg plaats over te nemen maatregelen om het eigen vermogen te herstellen, in aanvulling op het eerder genoemde plan van aanpak.

Hoofdstuk 7: Overgangs- en slotbepaling

Artikel 21

Op grond van artikel 3, eerste lid, zendt de Minister de korpschef jaarlijks vóór 1 december de jaaraanschrijving. Omdat hier vanwege de overgangsperiode niet aan voldaan kan worden, voorziet artikel 21 voor de jaaraanschrijving 2014 in een andere datum.

Artikel 22

Vanaf 1 januari 2013 worden de afschrijvingspercentages gebaseerd op Boek 2, titel 9. Deze kunnen afwijken van de gehanteerde percentages uit het oude bestel. Om de overgang te versoepelen wordt nieuw aangeschafte activa ná 1 januari 2013 op basis van de nieuwe afschrijvingspercentages afgeschreven voor zover deze niet fundamenteel afwijken van de percentages uit de Regeling HAP en de oude activa volgens de in de Regeling HAP3 vermelde percentages. Deze overgangsvoorziening werkt uit zodra het betreffende actief volledig is afgeschreven.

Artikel 23

In de openingsbalans van de politie is een bestemmingsreserve toegestaan voor het ‘Aanvalsplan ICT’ van € 326 miljoen. Met de uitvoering van het project ‘Aanvalsplan ICT’ zal de bestemmingsreserve jaarlijks vanaf 2013 in omvang afnemen en daarmee de jaren ná 2013 ook op de balans staan. In het eigen vermogen van de politie zijn andere bestemmingsreserves dan die voor het ‘Aanvalsplan ICT’ niet toegestaan.

Artikel 24

Artikel 20 eerste lid berekent de norm van het eigen vermogen over de gemiddelde bijdragen van de afgelopen drie jaar op 5%. In de eerste vijf jaren wordt een hoger maximum toegestaan van 7,5%. Na drie jaar vindt evaluatie plaats van dit percentage.

Om de normering in de eerste drie jaar van de politie te kunnen berekenen worden voor 2010, 2011 en 2012 respectievelijk de volgende bijdragen gehanteerd:

2010 € 5.075.406.591

2011 € 5.182.330.820

2012 € 4.928.070.866

Deze bedragen bestaan uit de opgetelde bijdragen van de in de politie opgegane organisaties, zijnde de 25 politiekorpsen, het KLPD en de VtsPN.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 30880, nr. 11.

X Noot
2

Zie www.rjnet.nl.

Naar boven