Regeling HAP

19 december 2003

Nr. EA2003/84352

DGOOV/POL/B&T

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2, derde lid, artikel 17, tweede lid en artikel 18a van het Besluit comptabele regelgeving regionale politiekorpsen;

Besluit:

Artikel 1

De afschrijvingstermijnen voor de materiële vaste activa luiden als volgt:

1. Grond

geen

  

2. Huisvesting

 

2.1 Standaard-gebouwen/ casco

35 jaar

2.2 Verbouwingen

 

a. met als oogmerk de levensduur te

verlengen

a. Op basis van de verlengde levensduur

b. zonder oogmerk de levensduur te

verlengen

b. Op basis van de resterende levensduur

2.3 Installaties

15 jaar

2.4 Inrichting gebouwen / inventaris

10 jaar

  

3. Vervoer

 

3.1 opvallende auto’s / motoren

3 jaar

3.2 onopvallende auto’s / motoren

5 jaar

3.3 ME-voertuigen

10 jaar

3.4 zeegaande vaartuigen

 

a. romp (staal)

20 jaar

b. romp (kunststof / aluminium)

10 jaar

c. inbouw

10 jaar

d. overige onderdelen

4 jaar

3.5 overige vaartuigen

10 jaar

  

4. Verbindingen en automatisering

 

4.1 Radiobediensystemen

(vaste apparatuur)

10 jaar

4.2 Mobiele apparatuur

 

a. mobilofoons

a. 7 jaar

b. portofoons

b. 5 jaar

4.3 pc’s en randapparatuur

3 jaar

4.4 Windows based terminals (WBT’s)

5 jaar

4.5 Servers

5 jaar

4.6 Software

3 jaar

4.7 Netwerken / bekabeling

 

a. inpandig

a. 5 jaar

b. uitpandig

b. 10 jaar

Artikel 2

1. Bij een actief dat in gebruik is, kan van de in artikel 1 genoemde termijnen worden afgeweken, mits hiervoor vooraf toestemming is verleend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Bij een nieuw actief kan van de in artikel 1 genoemde termijnen worden afgeweken, mits hiervoor uiterlijk in het jaar van aanschaf van dat actief toestemming is verleend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

3. Voor activa die niet in artikel 1 zijn genoemd, blijft de afschrijvingstermijn ongewijzigd.

Artikel 3

1. In de begroting of de meerjarenraming opgenomen investeringen worden geacht te zijn gedaan op 1 juli van het jaar van aanschaf of ingebruikname.

2. Gerealiseerde investeringen worden afgeschreven vanaf het moment van aanschaf of ingebruikname.

Artikel 4

Onder de financiële vaste activa wordt opgenomen de netto-vermogenswaarde (het saldo van bezittingen en schulden) van alle samenwerkingsverbanden waarin het regionaal politiekorps deelneemt, zowel van bovenregionale als van interregionale aard.

Artikel 5

Beleggingen van liquide middelen in welke vorm ook worden opgenomen onder de post liquide middelen.

Artikel 6

De balans bevat de volgende voorzieningen:

1. een Voorziening Tijdelijke Ouderenregeling (TOR).

De omvang van deze voorziening wordt per balansdatum als volgt berekend:

A x B x C + D – E, waarin:

A = het aantal personen dat in de jaren waarvoor de TOR van kracht is, naar verwachting van de TOR gebruik maakt;

B = de periode gedurende welke de personen onder A gebruik maken van de TOR;

C = het salarisniveau, inclusief sociale lasten, van de personen onder A volgens de begroting, respectievelijk, in voorkomend geval, de jaarrekening;

D = de kosten van het verlof, inclusief sociale lasten, voorafgaand aan de postactieve periode;

E = de bijdrage die voor de personen onder A van het Rijk als bijzondere bijdrage wordt ontvangen als tegemoetkoming in de kosten van de TOR;

2. een Voorziening wachtgelden/WW.

Deze voorziening wordt als volgt berekend:

P x Q x R, waarin:

P = het aantal personen per balansdatum dat recht heeft op een uitkering als vervat in een wachtgeldregeling/WW;

Q = de periode gedurende welke de personen onder P gebruik maken van de wachtgeldregeling/WW;

R = het salarisniveau van de personen onder P volgens de begroting, respectievelijk, in voorkomend geval, de jaarrekening;

3. een Voorziening periodiek onderhoud huisvesting. Aan deze voorziening ligt een door het Regionaal College goedgekeurd meerjarig onderhoudsplan ten grondslag.

Artikel 7

1. Het vormen van nieuwe voorzieningen is toegestaan nadat daartoe op verzoek van de korpsbeheerder toestemming is verleend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid dient te worden ingediend uiterlijk op 1 december van het begrotingsjaar waarin de voorziening wordt gevormd.

Artikel 8

1. De balans bevat tenminste de volgende kortlopende schulden:

a. een post Vakantiegeld. Deze post heeft betrekking op de opgebouwde vakantierechten van het personeel per de datum van de balans.

b. een post Verlofstuwmeer. Deze post wordt als volgt berekend:

E x F, waarin E de som is van het aantal openstaande verlofuren, overuren, meeruren en spaaruren per balansdatum en F een bedrag per uur zoals vastgelegd in de circulaire die jaarlijks uiterlijk 1 december op grond van artikel 2, achtste lid, van het Besluit financiën regionale politiekorpsen wordt verzonden.

2. De egalisatierekening behoort tot de balanspost Kortlopende schulden.

Artikel 9

1. Aanschaffingen boven een bedrag van € 5.000 en aanschaffingen waarvan het bedrag per eenheid groter is dan € 500 en het totaalbedrag van de aanschaffing een bedrag van € 5.000 overschrijdt, worden geactiveerd.

2. Toepassing van het begrip ‘ideaalcomplex’ in plaats van activering is niet toegestaan.

3. De kosten van groot onderhoud dat ten doel heeft de levensduur van een gebouw te verlengen of de functionaliteit van een gebouw te wijzigen, worden geactiveerd en afgeschreven over de resterende gebruiksduur van het pand.

Artikel 10

Een voordelig, respectievelijk nadelig effect als gevolg van de herziening van de afschrijvingstermijnen over het reeds verstreken deel van de afschrijvingsperiode, genoemd in artikel 1, wordt ten gunste, respectievelijk ten laste van de reserve waardeverschillen gebracht.

Artikel 11

1. De omvang van de reserve waardeverschillen die vrijvalt als gevolg van het bepaalde in het Besluit van 15 december 2003, tot wijziging van het Besluit comptabele regelgeving regionale politiekorpsen en het Besluit financiën regionale politiekorpsen in verband met de mogelijkheid om regels te stellen ter zake van de begroting, meerjarenraming en jaarrekening, alsmede de wijziging van de uiterste datum van indiening van de jaarrekening en het jaarverslag (Stb. 2003, 560) wordt ten gunste, respectievelijk ten laste van de algemene reserve gebracht.

2. De mutaties in de balansposten als gevolg van het bepaalde in artikel 6 worden ten gunste, respectievelijk ten laste van de algemene reserve gebracht.

Artikel 12

1. De bepaling van het exploitatieresultaat in de meerjarenraming en de jaarrekening, zijnde het resultaat uit normale bedrijfsvoering plus de buitengewone baten minus de buitengewone lasten, geschiedt zonder dotaties of onttrekkingen aan de bestemmingsreserves, tenzij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, al dan niet op verzoek van de korpsbeheerder, anderszins besluit.

2. Mutaties in reserves die gepland zijn of waarvoor reeds toestemming is verleend door het Regionaal College, worden bij de bestemming van het resultaat expliciet in beeld gebracht.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling HAP

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

Bij Besluit van 15 december 2003 zijn het Besluit comptabele regelgeving regionale politiekorpsen (BCRRP) en het Besluit financiën regionale politiekorpsen (BFRP) gewijzigd (Stb. 2003, 560). Het besluit heeft betrekking op twee hoofdonderwerpen. Ten eerste heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid verkregen om nadere regels te stellen ten aanzien van de posten van de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening van de regionale politiekorpsen, alsmede de indeling daarvan en de wijze waarop deze posten worden berekend. Ten tweede is de datum waarop de jaarrekening en het jaarverslag jaarlijks uiterlijk dienen te worden vastgesteld en bij de minister van BZK dienen te worden ingediend, gewijzigd van 1 juni in 31 maart.

De onderhavige ministeriële regeling vormt de uitwerking van de regels die kunnen worden gesteld ten aanzien van de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening.

Allereerst worden voor een aantal categorieën vaste activa uniforme afschrijvingstermijnen vastgesteld. Deze termijnen zijn gebaseerd op een inventarisatie van de termijnen die momenteel bij de regionale politiekorpsen worden gehanteerd en de termijnen die in andere organisaties gebruikelijk zijn. De economische levensduur van het actief is hierbij het uitgangspunt geweest. Op basis van deze termijnen is per onderscheiden categorie van de vaste activa voor afschrijvingstermijnen gekozen die voor alle regionale politiekorpsen van toepassing worden verklaard. Bij de afschrijving wordt geen restwaarde voor het actief gehanteerd. De boekwaarde van het actief gedurende de afschrijvingsperiode stemt op deze wijze overeen met de actuele waarde van het actief. De eventuele opbrengst bij verkoop van een actief wordt in principe in mindering gebracht op de afschrijving van het actief of – indien de opbrengst van het actief groter is dan 1% van de algemene bijdrage – verantwoord als buitengewone bate.

Op deze wijze worden de afschrijvingslasten in de staat van baten en lasten (exploitatierekening) zodanig bepaald dat zowel het resultaat uit normale bedrijfsvoering als de vermogenspositie van de politiekorpsen beter dan voorheen met elkaar kunnen worden vergeleken. De afschrijvingstermijnen voor huisvesting vormen binnen de de totale post afschrijvingen het belangrijkste aandeel.

Voor verbouwingen die ten doel hebben de levensduur van een pand te verlengen, geldt dat deze investeringen worden afgeschreven over de nog resterende (verlengde) levensduur van het pand. Wordt een verbouwing zonder dit oogmerk gepleegd, dan dient de afschrijving van de investering uiteraard in de oorspronkelijke resterende levensduur van het pand plaats te vinden

Verbouwingen die aan gehuurde panden worden verricht, dienen te worden afgeschreven over de de resterende huurtermijn. Als hierbij de verplichting bestaat om de panden in de oorspronkelijke staat terug te brengen, moeten hiervoor verschuldigde vergoedingen tijdens de huurtermijn van het pand ten laste van het resultaat worden verantwoord.

In artikel 2 is bepaald dat van de afschrijvingstermijnen kan worden afgeweken indien daarvoor vooraf toestemming is verleend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze bepaling is bedoeld voor gevallen waarin de voorgeschreven afschrijvingstermijnen tot onbedoelde of onredelijke effecten zouden leiden. Een voorbeeld hiervan is een politiebureau dat in een historisch pand is gehuisvest. Het is in een dergelijk geval niet opportuun de voorgeschreven afschrijvingstermijn te hanteren.

Artikel 3 ziet op de situatie dat in de begroting of meerjarenraming is voorzien dat in een jaar investeringsuitgaven in vaste activa worden gedaan. Deze uitgaven kunnen betrekking hebben een investering die volledig in een jaar wordt gedaan, maar zij kunnen ook verband houden met de eerste jaartranche van een meerjarige investering. Onder de eerste tranche van een meerjarige investering dienen alle investeringsbedragen te worden begrepen die in het eerste kalenderjaar van de desbetreffende meerjarige investering zijn gedaan. Om tot een uniform berekende tijdsduur van de afschrijvingslast te komen, wordt voorgeschreven dat deze investeringen geacht worden te zijn gedaan op 1 juli van het desbetreffende jaar. Op deze wijze bedraagt de tijdsevenredig berekende afschrijvingslast van investeringen die volledig in één jaar plaatsvinden en van de eerste jaartranche van meerjarige investeringen de helft van het bedrag op jaarbasis.

Voor investeringen die zijn gerealiseerd geldt dat de afschrijving wordt berekend vanaf het moment van aanschaf of ingebruikname.

De bepalingen in artikel 4, eerste en tweede lid, hebben betrekking op de situatie waarin activiteiten die voorheen door een korps werden verricht zijn ondergebracht in een samenwerkingsverband, waarin het desbetreffende korps deelneemt. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd een centrum waarin gezamenlijke automatiseringsactiviteiten ten behoeve van de korpsen worden uitgevoerd. Om de financiële verantwoordelijkheid van het korps voor het samenwerkingsverband tot uitdrukking te brengen, is voorgeschreven dat onder de financiële vaste activa het financiële aandeel wordt opgenomen van elk samenwerkingsverband waarin het korps deelneemt. Het betreft hier de netto-vermogenswaarde in het samenwerkingsverband, die bestaat uit het saldo van bezittingen en schulden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de vraag- en aanbodorganisaties op het terrein van de ICT (ISC en CIP) die in de vorm van samenwerkingsverbanden zijn opgericht maar ook aan gemeenschappelijke meldcentra en IBT’s.

Voor samenwerkingsverbanden die momenteel nog niet in de balans zijn opgenomen, geldt de verplichting dat een staat in zowel de begroting als de jaarrekening wordt opgenomen, waaruit blijkt in welk samenwerkingsverband wordt deelgenomen, de duur van het samenwerkingsverband, wie de overige partners in het samenwerkingsverband zijn, welk aandeel de regio heeft in het saldo van bezittingen minus schulden en welk resultaat behaald is in het boekjaar, evenals het aandeel van de regio hierin. Ten slotte wordt gemeld of de regio risico’s loopt in dit samenwerkingsverband en hoe en voor welk bedrag de regio aansprakelijk gesteld kan worden.

Artikel 5 heeft ten doel tot een uniforme wijze van verantwoording van deposito’s en soortgelijke financiële produkten te komen. In een aantal gevallen worden deze posten onder de financiële vaste activa verantwoord. Aangezien deze echter in feite moeten worden gezien als tijdelijk overtollige middelen, die in principe zijn bedoeld voor het bieden van politiezorg, wordt voor de eenduidigheid van de verslaglegging bepaald dat deze posten tot de liquide middelen behoren.

Met de bepaling in artikel 6 wordt bereikt dat op de juiste wijze wordt omgegaan met het vormen en aanhouden van en onttrekkingen aan voorzieningen. In de praktijk wordt niet in alle gevallen op de juiste wijze met voorzieningen omgegaan, waardoor het Regionaal college geen juist beeld wordt gepresenteerd van het resultaat uit normale bedrijfsvoering en de vermogenspositie.

Het vormen en het aanhouden van een op uniforme wijze berekende balanspost Voorziening Tijdelijke Ouderenregeling (TOR) en een Voorziening Wachtgelden/WW wordt voorgeschreven vanwege de noodzaak tot een uniforme opzet van deze voorzieningen te komen. Gebleken is dat deze voorzieningen op dit moment op uiteenlopende wijzen worden berekend, waardoor een onjuist beeld van de vermogenspositie van de korpsen ontstaat. De voorziening Wachtgelden/WW heeft voor wat betreft het WW-gedeelte betrekking op de kosten die voortvloeien uit het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie (Stb. 2000, 609). Het samenstel van de WW-uitkering en de bovenwettelijke uitkering is gelijk aan de voormalige wachtgeldregeling. Kosten die verband houden met de voormalige wachtgeldregeling worden eveneens in deze voorziening opgenomen.

Om deze reden is ook voorgeschreven dat er een voorziening voor periodiek onderhoud aan gebouwen als balanspost dient te worden opgenomen. Aan deze voorziening dient een door het Regionaal College vastgesteld onderhoudsplan voor een termijn van 5 jaar ten grondslag te liggen waaruit het noodzakelijk onderhoud blijkt. Met de voorziening periodiek onderhoud wordt uitdrukkelijk niet gedoeld op groot onderhoud dat ten doel heeft de levensduur van een gebouw te verlengen of de functionaliteit van een gebouw aan te passen aan de eisen van de tijd of gewijzigde behoeften. In dit geval dient geen voorziening te worden gevormd, maar dienen de verbouwingskosten conform artikel 9, vierde lid, te worden geactiveerd en te worden afgeschreven over de resterende levensduur van het pand.

In de circulaire die op 27 november 2003, kenmerk EA2003/83447, is verschenen zijn mededelingen gedaan over de omvang van de bestemmingsreserve en de voorziening voor C2000. Het C2000-systeem wordt momenteel geïmplementeerd en zal in de komende jaren geleidelijk verder worden ingevoerd.

Met het voorschrift in artikel 7 dat voor het vormen van nieuwe voorzieningen toestemming is vereist van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-relaties, wordt beoogd naast de voorzieningen die in de onderhavige regeling worden genoemd, het aantal voorzieningen zoveel mogelijk te beperken. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd een voorziening die wordt gevormd met het oog op een reorganisatie. Voorzieningen die op dit moment reeds naast de genoemde in deze regeling bestaan, dienen derhalve in principe vrij te vallen. Dit uitgangspunt is uiteraard niet van toepassing indien de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van zijn bevoegdheid in lid 1 van dit artikel alsnog instemt met het aanhouden van een dergelijke voorziening. Een en ander heeft gevolgen voor de voorzieningen die momenteel worden aangehouden naast de in deze regeling voorgeschreven voorzieningen. Indien een korps het aanhouden van deze voorzieningen na de inwerkingtreding van de onderhavige regelgeving noodzakelijk acht, zal daarvoor toestemming moeten worden verleend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Dezelfde uitgangspunten die van toepassing zijn ten aanzien van voorzieningen gelden ook voor de kortlopende schulden op de balans die betrekking hebben op de per balansdatum door het personeel opgebouwde rechten voor vakantiegeld en de op geld gewaardeerde omvang van het aantal uren niet-opgenomen vakantieuren van het personeel per balansdatum. In dit verband zijn in artikel 8, eerste en tweede lid voorschriften voor deze posten gegeven. Het bedrag per uur dat in de formule voor de berekening van de post Verlofstuwmeer voorkomt, heeft betrekking op het gemiddelde salarisbedrag in de korpsen voor het jaar 2003 en zal periodiek aan het actuele salarisniveau worden aangepast om tot een correcte bepaling van deze balanspost te komen. Het bedrag dat per jaar moet worden gehanteerd, zal worden opgenomen in de zogenoemde decembercirculaire over de uitkeringen ten behoeve van de politiekorpsen die jaarlijks uiterlijk 1 december door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gepubliceerd. Op deze wijze kan het bedrag ieder jaar op relatief eenvoudige wijze aan het actuele uurbedrag worden aangepast. Het tarief voor het jaar 2003 bedraagt € 21,50 per uur.

In een aantal gevallen is geconstateerd dat de egalisatierekening ten onrechte is opgenomen onder het eigen vermogen. Deze rekening wordt gebruikt om inzicht te geven in de niet bestede bijdragen van derden. Het bedrag op deze post is daarmee gelijk aan de openstaande Rijksbijdragen. Daarom wordt in artikel 8, derde lid, expliciet voorgeschreven dat deze post tot de kortlopende schulden behoort. Door de egalisatierekening als kortlopende schuld op te nemen, wordt bereikt dat het eigen vermogen op dit punt correct wordt vastgesteld.

In het eerste lid van artikel 9 is de grens aangegeven waarboven tot activering van aangeschafte activa moet worden overgegaan (€ 5.000). Indien het bedrag van de aanschaf per eenheid € 500 of hoger is en het totaalbedrag van de aanschaf bovendien een grens van € 5.000 overschrijdt, dient eveneens te worden geactiveerd. Met het bedrag van € 500 wordt de grens aangegeven tussen de aanschaf van een gebruiksvoorwerp en een investeringsgoed.

De bepaling in artikel 9, tweede lid heeft ten doel te voorkomen dat door gebruik van het uitganspunt dat er ten aanzien van bepaalde activa sprake is van een zogenoemd ideaalcomplex een deel van de vaste activa niet langer op de balans worden opgenomen. Van een ideaalcomplex is sprake wanneer de aanschaf van een aantal activa zodanig gelijkmatig verdeeld in de tijd heeft plaatsgevonden, dat de totale afschrijvingen per jaar op die activa gelijk zijn aan de aanschafprijs van een actief dat in een jaar vervangen wordt. Per saldo vindt derhalve geen mutatie in de omvang van de vaste activa plaats. In vergelijking tot korpsen die een dergelijk uitgangspunt niet hanteren, wordt hierdoor geen juist beeld van de vermogenspositie van een korps gegeven. Door het gebruik van het ideaalcomplex uit te sluiten, zijn de vermogens van de korpsen op dit punt op vergelijkbare leest geschoeid.

In artikel 10 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gehandeld indien de nu vastgestelde afschrijvingstermijnen afwijken van de termijnen die momenteel worden gehanteerd. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen het eenmalige en het structurele effect. Het eenmalige effect betreft de herrekening van de afschrijvingen over het reeds verstreken gedeelte van de afschrijvingstermijn van het desbetreffende actief. Deze afschrijvingslasten dienen eenmalig te worden herrekend en, afhankelijk van het resultaat, rechtstreeks ten gunste danwel ten laste van de reserve waardeverschillen te worden gebracht.

Daarnaast leiden de gewijzigde afschrijvingstermijnen vanaf dat moment uiteraard ook tot structureel hogere, danwel lagere reguliere exploitatielasten over de nog resterende afschrijvingstermijn.

Alle mutaties in de balansposten die het gevolg zijn van de invoering van de regels die in deze ministeriële regeling zijn gesteld, komen ten laste of ten gunste van het eigen vermogen. De mutaties worden per balanspost in de toelichting op de balanspost en de toelichting van het eigen vermogen duidelijk toegelicht.

Zo is op grond van het gewijzigde artikel 16, negende en tiende lid, de reserve waardeverschillen vervallen. Ten aanzien van de bestemming van de omvang van deze reserve, worden in artikel 11 voorschriften gegeven. Voorzover de omvang van de reserve toereikend is om het effect van deze mutaties te dragen, wordt deze reserve als eerste benut. In het geval dat deze reserve niet toereikend is, worden resterende tekorten uit de verwerking van de gevolgen van deze regeling ten laste van de overige posten van het eigen vermogen gebracht.

De omvang die de reserve per 31 december 2003 heeft na aftrek van de gevolgen van de harmonisatie van de afschrijvingstermijnen, wordt toegevoegd aan, respectievelijk ten laste gebracht van de algemene reserve.

Verder wordt in artikel 11, tweede lid voorgeschreven dat de algemene reserve wordt gebruikt om de in artikel 6 voorgeschreven voorzieningen te vormen, respectievelijk op het voorgeschreven peil te brengen indien de voorzieningen al aanwezig zijn maar nog niet het niveau hebben dat uit de formule voortvloeit.

Door het vervallen van de reserve waardeverschillen wordt bereikt dat de onttrekkingen aan deze reserve die tot nu toe plaatsvonden ter dekking van het exploitatietekort van een regio niet langer meer mogelijk zijn. Hierdoor ontstaat een zuiver beeld van het resultaat uit normale bedrijfsvoering (resultaatbepaling).

Met de bepalingen in artikel 12 wordt beoogd tot een zuivere bepaling van het resultaat te komen. Mutaties in de bestemmingsreserves vallen onder de resultaatbestemming en behoren derhalve niet in de staat van baten en lasten te worden opgenomen. Hierdoor ontstaat een zuiver beeld van het resultaat uit bedrijfsvoering. In de dekkingsparagraaf wordt de verwerking van het exploitatieresultaat opgenomen. Rechtstreekse onttrekkingen en dotaties aan bestemmingsreserves zijn derhalve niet toegestaan. De balans wordt gepresenteerd na verwerking van het gehele exploitatieresultaat, waardoor de post ‘Resultaat boekjaar’ niet meer in de balans zichtbaar zal zijn.

In artikel 12, tweede lid wordt bepaald dat mutaties in reserves die reeds gepland zijn of waarvoor al toestemming is verleend door het Regionaal College, expliciet in beeld worden gebracht bij de bestemming van het resultaat. Op deze wijze krijgt het Regionaal College een zuiver beeld van het exploitatieresultaat in de begroting en de jaarrekening en de wijze waarop een bestemming aan het positieve resultaat wordt gegeven respectievelijk het negatieve resultaat wordt gedekt.

Bij de toetsing van de begroting, meerjarenraming en jaarrekening zal veelvuldig worden gerefereerd aan de onderhavige regeling. Daarom is in artikel 13 een citeertitel voor de regeling vastgelegd.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2003. Als gevolg hiervan dienen de geharmoniseerde uitgangspunten vanaf de jaarrekening over 2003 en de begroting voor 2004 te worden toegepast. De regionale politiekorpsen hebben hierop kunnen anticiperen, doordat de concept-regelgeving in een vroegtijdig stadium bekend is gemaakt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

Naar boven