Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 december 2012, nummer 2012-0000735789, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderdenveertiende wijziging)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en de artikelen 3.80a, vijfde lid, 3.96a, vijfde lid, 3.107a, vijfde lid en 3.108, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3.16 komt te luiden:

  • 1. Bij een beroep op artikel 3.80a, tweede lid, onder e, of artikel 3.96a, tweede lid, onder e, van het Besluit overlegt de aanvrager de beschikking, waarbij ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wet inburgering is verleend, die niet ouder is dan 3 jaar.

  • 2. Bij een beroep op artikel 3.80a, derde lid, of artikel 3.96a, derde lid, van het Besluit overlegt de aanvrager het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering, dat niet ouder is dan zes maanden.

B

Aan artikel 3.34, tweede lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • g. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit terwijl de hoofdpersoon een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, een bedrag van € 250 is verschuldigd;

  • h. ter zake van de afdoening van een aanvraag van een gezinslid van een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet doet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van € 130 is verschuldigd.

  • i. ter zake van de afdoening van een aanvraag van een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere lidstaat of een gezinslid daarvan tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van € 130 is verschuldigd.

C

Artikel 3.34c wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit terwijl de hoofdpersoon een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van € 250 is verschuldigd.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, met een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder d, van het Besluit, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ter zake van de afdoening geen leges verschuldigd.

  • 7. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die houder is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere lidstaat of een gezinslid daarvan en een aanvraag indient tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van € 130 verschuldigd.

D

Artikel 3.34d wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, terwijl de hoofdpersoon een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, een bedrag van € 250 verschuldigd is.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die houder is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere lidstaat of een gezinslid daarvan en een aanvraag indient tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van € 130 verschuldigd.

E

In artikel 3.34g, eerste lid, wordt ‘€ 401’ vervangen door: € 130.

F

Artikel 3.34j wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 8, onder a en b’ vervangen door: artikel 8, onder a.

2. Het tweede lid en derde lid wordt vernummerd tot het derde en vierde lid.

3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet blijkt, is de vreemdeling een bedrag van € 130 verschuldigd.

G

Artikel 3.42a komt te luiden:

De vreemdeling die niet de toegang is geweigerd, geeft in persoon bij de Aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie te kennen dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet wil indienen.

H

Artikel 3.48 komt te luiden:

  • 1. Bij een beroep op artikel 3.107a, tweede lid, onder e, van het Besluit overlegt de aanvrager de beschikking, waarbij ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wet inburgering is verleend, die niet ouder is dan drie jaar.

  • 2. Bij een beroep op artikel 3.107a, derde lid, van het Besluit overlegt de aanvrager het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering, dat niet ouder is dan zes maanden.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, voor zover het artikel 3.34, tweede lid, onderdeel g betreft, onderdeel C, voor zover het artikel 3.34c, eerste lid, onderdeel f betreft en onderdeel D, voor zover het artikel 3.34d, eerste lid, onder f betreft, werken terug tot en met 10 januari 2012.

  • 3. Artikel I, onderdeel B, voor zover het artikel 3.34, tweede lid, onderdeel h en i betreft, onderdeel C, voor zover het artikel 3.34c, zevende lid betreft, onderdeel D, voor zover het artikel 3.34d, vierde lid betreft en de onderdelen E en F, werken terug tot en met 26 april 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 december 2012

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

TOELICHTING

Algemeen

In deze regeling worden de gevolgen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 januari 2012 en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 april 2012 voor het Voorschrift Vreemdelingen 2000 weergegeven. Voorts wordt een nieuw legesbedrag geïntroduceerd naar aanleiding van het Besluit van 27 maart 2012 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, het Besluit modern migratiebeleid en het Besluit inburgering (aanscherping eisen gezinsmigratie) (Stb. 2012, 148). Voorts worden in de regeling ook gevolgen van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430) en het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432) uitgewerkt. Tot slot wordt het artikel waarin is geregeld waar de vreemdeling, die voornemens is een asielaanvraag in te dienen, zich dient te melden, gewijzigd.

De invoeringstermijn wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze regeling betreft onder andere een aanpassing van de leges als gevolg van twee rechterlijke uitspraken, waarvoor afwijking van het kabinetsstandpunt is toegestaan (uitzonderingsgrond 3, Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, blz. 4).

Artikelsgewijs

Artikel 3.16 en 3.48

Deze wijziging is het gevolg van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430) en het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten (Stb. 2012, 432). Door de vernummering en verlettering van bepaalde artikelen in de gewijzigde Wet inburgering en het Besluit inburgering is het Voorschrift Vreemdelingen hierop tevens aangepast. Het gewijzigde inburgeringsstelsel is met ingang van 1 januari 2013 van kracht.

Artikelen 3.34, tweede lid, onderdeel g, 3.34c, eerste lid, onder f, 3.34d, eerste lid, onderdeel f

Deze wijziging is het gevolg van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 januari 2012. Bij brief van 13 april 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 32 175, nr. 28) is aangegeven dat een nieuw legesbedrag wordt ingevoerd voor aanvragers van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd indien verblijf wordt beoogd bij een hoofdpersoon, die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt. Deze wijziging laat overigens onverlet dat bij de beoordeling van de aanvraag wordt getoetst aan het middelenvereiste.

Artikelen 3.34, tweede lid, onderdeel h en i, 3.34c, zevende lid, 3.34d, vierde lid, 3.34g, eerste lid en 3.34j, tweede lid

Deze wijziging is het gevolg van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 april 2012. Bij brief van 4 juli 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 30 573, nr. 108) is aangegeven dat, op basis van deze uitspraak, de leges voor langdurig ingezeten derdelanders - zowel voor degenen die in Nederland de status aanvragen als voor hen die vanuit een andere lidstaat naar Nederland komen - worden verlaagd naar € 130. Voorts zijn de leges voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verlaagd tot € 130 aangezien de status van langdurig ingezeten derdelanders en de nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd nauw aan elkaar verbonden zijn.

Artikel 3.34c, zesde lid

De nieuwe tijdelijke verblijfsvergunning in artikel 3.29 van het Vreemdelingenbesluit 2000 biedt gelegenheid om in Nederland een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan te gaan (Stb. 2012, 148). De geldigheidsduur is daartoe gesteld op zes maanden (artikel 3.70 van het Vreemdelingenbesluit 2000).

Voor afloop van de geldigheidsduur van de tijdelijke vergunning kan de vreemdeling, uiteraard als hij voldoet aan de voorwaarden, het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning wijzigen in «gezinshereniging». Voor de aanvraag tot het wijzigen van het verblijfsdoel zijn geen leges verschuldigd.

Artikel 3.42a

Om kenbaar te maken dat hij voornemens is een asielaanvraag in te dienen, dient de vreemdeling zich te melden bij de Aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie. De Aanmeldunit bevindt zich in Ter Apel. De minderjarige vreemdeling die niet wordt begeleid door een ouder of een wettelijke vertegenwoordiger is niet langer uitgezonderd van deze werkwijze. Ook de alleenstaande minderjarige vreemdeling dient zich op deze locatie in persoon te melden om te kennen te geven dat hij een asielaanvraag wil indienen.

De wijziging valt samen met de ingebruikname van het Justitieel Complex Schiphol, waarvan het aanmeldcentrum Schiphol deel uitmaakt. Gezien de aard van dat Justitieel Complex is er voor gekozen om alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet langer in aanmeldcentrum Schiphol te laten melden, maar is gekozen voor een locatie met een meer open karakter.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven