Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2012, 26248 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2012, 26248 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft, Nederland uit eigen beweging moet verlaten. De vreemdeling is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn vertrek uit Nederland. Deze eigen verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel 61, eerste lid, Vw. De verplichting om Nederland te verlaten is ingevolge dat artikel afhankelijk van de rechtmatigheid van het verblijf. Welke vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, is opgenomen in artikel 8 Vw.
De rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat op het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. Dit wordt in voorkomende gevallen door middel van een meeromvattende beschikking die tevens geldt als een terugkeerbesluit aan de vreemdeling kenbaar gemaakt. Conform artikelen 27 en 45 Vw heeft deze meeromvattende beschikking een vertrekplicht tot gevolg. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland moet verlaten is vastgesteld in artikel 62 Vw. De vreemdeling die na afloop van de termijn die vermeld is in het terugkeerbesluit Nederland niet zelfstandig heeft verlaten kan worden uitgezet. In aanvulling op het genomen terugkeerbesluit krijgt hij in overeenstemming met A5/1 een inreisverbod opgelegd (zie artikel 66a Vw en zie A5/1). In het geval uitzetting niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling zich aan toezicht heeft onttrokken, wordt eveneens in aanvulling op het terugkeerbesluit een inreisverbod uitgevaardigd. In dat geval moet van de beschikking mededeling worden gedaan in de Stcrt (artikel 66a, vijfde lid, Vw). Voor personen die Nederland legaal zijn ingereisd voor een bepaalde duur en waarvan de termijn voor verblijf in Nederland is verlopen, geldt ook dat een terugkeerbesluit wordt uitgereikt, dat tevens een inreisverbod (zie artikel 66a Vw en zie A5/1) zal inhouden.
Vreemdelingen die nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft, krijgen in geval van aantreffen een terugkeerbesluit, waarmee zij van de op hen rustende vertrekplicht in kennis worden gesteld. Alvorens tot het uitvaardigen van een terugkeerbesluit wordt overgegaan, wordt de vreemdeling eerst hieromtrent gehoord. Als uit dat gehoor blijkt dat het voornemen van de vreemdeling bestaat asiel te vragen wordt de vreemdeling de gelegenheid gegeven een dergelijke aanvraag in te dienen en wordt pas een terugkeerbesluit uitgevaardigd als hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt. Voor zover blijkt dat vreemdeling om andere redenen verblijf hier te lande wenst, wordt de vreemdeling erop gewezen dat een verblijfsvergunning regulier ingediend kan worden. In laatstgenoemde situatie bestaat er geen aanleiding om het uitbrengen van een terugkeerbesluit achterwege te laten. In het terugkeerbesluit kan worden bepaald dat de vreemdeling de Unie – en daarmee ook Nederland – moet verlaten binnen vier weken. De vreemdeling die na afloop van de termijn vermeld in het terugkeerbesluit Nederland niet zelfstandig heeft verlaten en geen andere rechtsgrond voor verblijf hier ten lande heeft (zoals rechtmatig verblijf vanwege een ingediende verblijfsaanvraag of artikel 64 Vw), kan worden uitgezet en krijgt door middel van een zelfstandige beschikking of wijziging van het genomen terugkeerbesluit een inreisverbod opgelegd (zie artikel 66a Vw en zie A5/1).
Ingeval echter een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan een vertrektermijn worden onthouden. In dat geval moet de vreemdeling de Unie onmiddellijk verlaten en wordt in het terugkeerbesluit als regel een inreisverbod opgenomen (zie A5/1).
Voor vreemdelingen die een aanvraag hebben ingediend, maar waarvan de aanvraag is afgewezen en het bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking niet opschort, ontstaat de rechtsplicht na afwijzing van de aanvraag. Als bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking opschort, dan ontstaat de rechtsplicht nadat de opschorting is geëindigd. Hetzelfde geldt indien het rechtsmiddel (waaronder hoger beroep) op grond van een rechterlijk oordeel mag worden afgewacht.
Voor vreemdelingen uit derde landen die illegaal in Nederland verblijven en in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, geldt dat zij een aanzegging krijgen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Wanneer deze aanzegging niet wordt nageleefd, of uit de verklaringen of gedragingen van de vreemdeling aannemelijk kan worden geacht dat hij deze aanzegging niet zal opvolgen of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdelingen vereist is, zal wel een terugkeerbesluit worden uitgereikt. Zie voor een nadere uitleg van redenen van openbare orde en nationale veiligheid A4/3.3. Nadat de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgereikt, zal een terugkeerprocedure worden opgestart die in beginsel is gericht op de terugkeer naar het land van herkomst. Indien de vreemdeling alsnog – al dan niet gefaciliteerd door de overheid – bereid en in staat is terug te keren naar de lidstaat die hem een vergunning heeft verleend, dan wordt hij begeleid in de terugkeer naar dat land. Op dit punt wordt in dat geval ten gunste van de vreemdeling afgeweken van de richtlijn 2008/115.
Indien de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de Unie wordt geen inreisverbod uitgevaardigd aangezien deze vreemdelingen immers wel elders in de Unie verblijf heeft. Alvorens een terugkeerbesluit uit te reiken dat tevens een inreisverbod inhoudt, zal in dit geval (via Sirene) contact opgenomen moeten worden met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Pas indien de betreffende lidstaat over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, kan een inreisverbod worden opgelegd. Indien hieruit geconcludeerd moet worden dat het uitvaardigen van het terugkeerbesluit strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Vreemdelingen uit derde landen die illegaal in Nederland verblijven en kunnen worden overgedragen aan een andere lidstaat op grond van een bilaterale overeenkomst of regeling, die al van kracht was op 13 januari 2009, ontvangen ook geen terugkeerbesluit, omdat zij de Unie niet verlaten (zie A4/11).
Vreemdelingen die voldoen aan de uit het terugkeerbesluit voortvloeiende terugkeerverplichting en die opnieuw Nederland binnenkomen krijgen een nieuw terugkeerbesluit, voor zover hun verblijfsrechtelijke positie daar aanleiding toe geeft, bijvoorbeeld indien een verblijfsaanvraag wordt afgewezen, maar ook indien de vreemdeling zonder het indienen van een aanvraag als illegaal wordt aangetroffen.
Vreemdelingen wier verblijfsvergunning wordt ingetrokken of van wie de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunning niet wordt verlengd, krijgen eveneens een terugkeerbesluit.
Zie B14 in geval de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
B
Paragraaf A4/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenselijk maken om een kortere vertrektermijn te geven. Om die reden is in artikel 62, tweede lid, Vw de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten dan wel te bepalen dat de vreemdeling Nederland (het grondgebied van de Unie) onmiddellijk moet verlaten. De Korpschef, dan wel de Commandant der KMar kan ingevolge artikel 1.4 Vb zelfstandig tot verkorting van de vertrektermijn besluiten.
De vertrektermijn wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw, onthouden indien:
• een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken;
• de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens; of
• de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Een risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken wordt op grond van artikel 6.1, lid 1 en 2, Vb aangenomen indien ten minste twee van de feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b Vb op de vreemdeling van toepassing zijn. Echter, ook als twee of meer feiten of omstandigheden aanwezig zijn, zal niet zonder meer sprake zijn van een risico op onttrekken aan toezicht. Steeds is vereist dat nader wordt toegelicht waarom uit de geconstateerde feiten of omstandigheden kan worden afgeleid dat aannemelijk is dat dit risico zich voordoet. Dit is slechts anders als uit de aard van de betreffende feiten of omstandigheden reeds aanstonds van zodanig risico blijkt.
Onverkort het gestelde in artikel 6.1, lid 2 Vb juncto artikel 5.1b, lid 2, Vb brengen de volgende feiten en omstandigheden naar hun aard aanstonds een risico op onttrekken aan toezicht met zich mee:
a. Nederland niet op voorgeschreven wijze binnenkomen en zich vervolgens in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht onttrekken (artikel 5.1b, eerste lid, onder a, Vb);
b. Eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven (artikel 5.1b, eerste lid, onder c, Vb);
c. Niet dan wel niet voldoende meewerken aan de vaststelling van identiteit en nationaliteit (artikel 5.1b, eerste lid, onder d, Vb);
d. In verband met de aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens hebben verstrekt met betrekking tot de identiteit of nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat (artikel 5.1b, eerste lid, onder f, Vb);
e. Zich zonder noodzaak hebben ontdaan van reis- of identiteitsdocumenten (artikel 5.1b, eerste lid, onder g, Vb);
f. In het Nederlandse rechtsverkeer gebruik hebben gemaakt van valse of vervalste documenten (artikel 5.1b, eerste lid, onder h, Vb);
g. Tot ongewenst vreemdeling zijn verklaard als bedoeld in artikel 67 Vw dan wel onderworpen zijn aan een inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw (artikel 5.1b, eerste lid, onder m, Vb) en niet onmiddellijk vertrokken na oplegging ervan terwijl daartoe wel gelegenheid bestond. Als na bekendmaking van het besluit tot ongewenstverklaring dan wel het besluit tot opleggen van een zwaar inreisverbod direct, op dezelfde dag, inbewaringstelling plaatsvindt, kan het niet onmiddellijk vertrekken uiteraard niet worden tegengeworpen.
Een risico op onttrekken aan toezicht zal niet worden aangenomen bij een eerste asielaanvraag, tenzij het een grensgeweigerde of een in bewaringgestelde vreemdeling betreft, de vreemdeling zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag of indien tegen de vreemdeling reeds eerder een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, lid 1 onder j, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en Vc B1/4.3.3.
Van de mogelijkheid om de vertrektermijn te onthouden wegens kennelijke ongegrondheid van de verblijfsaanvraag wordt geen gebruik gemaakt, aangezien kennelijke ongegrondheid van de verblijfsaanvraag als afwijzingsgrond niet is beschreven in de nationale wetgeving.
Als gevaar voor de openbare orde wordt hier aangemerkt iedere verdenking of veroordeling ter zake van een misdrijf. Ook het aanvaarden van een transactie ter zake van een misdrijf wordt aangemerkt als een gevaar voor de openbare orde. Een verdenking moet kunnen worden bevestigd door de Korpschef.
Om te kunnen spreken van gevaar voor de nationale veiligheid is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere de Dienst Nationale Recherche, ((inter)nationale) ministeries of inlichtingendiensten.
Bij EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, is verkorting of onthouding van de vertrektermijn alleen mogelijk in naar behoren aantoonbare dringende gevallen (zie artikel 8.24, derde lid, Vb en A6/5.3.3.7). Hiervan is slechts sprake bij een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging van de openbare orde (AbRS, 15 juli 2005, 200505057/1).
De verkorting of onthouding van de vertrektermijn kan op twee manieren door de rechter worden beoordeeld:
• indien de Minister de vertrektermijn tegelijk met de afwijzing van de aanvraag verkort of een vertrektermijn onthoudt, dan zal de rechter die kortere vertrektermijn, als onderdeel van het bij de meeromvattende beschikking horende terugkeerbesluit, kunnen beoordelen;
• indien de Minister pas na afloop van het beroep op de rechter de vertrektermijn verkort, dan wordt dit gezien als heroverweging van het eerdere terugkeerbesluit, waar ingevolge artikel 75 Vw beroep tegen open staat.
Het verkorten of onthouden van de vertrektermijn heeft overigens geen gevolg voor de termijn waarbinnen de vreemdeling bezwaar of beroep kan instellen. Deze termijn blijft in genoemde situaties in het algemeen vier weken, tenzij de aanvraag in de algemene asielprocedure wordt afgedaan, in welk geval de beroepstermijn een week bedraagt (zie artikel 69, eerste en tweede lid, Vw).
De vreemdeling die reeds eerder een terugkeerbesluit heeft gehad en niet heeft voldaan aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting (inclusief vertrektermijn) krijgt op grond van artikel 62a, eerste lid, en onder a, Vw in beginsel niet opnieuw een vertrektermijn. De gedachte hierachter is dat deze vreemdeling een eerder opgelegde vertrektermijn ongebruikt heeft laten verstrijken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een vreemdeling die een opvolgende aanvraag indient, terwijl niet gebleken is dat hij gehoor heeft gegeven aan een eerder opgelegd terugkeerbesluit met vertrektermijn. Indien de aanvraag van de vreemdeling wordt afgewezen, wordt een nieuw terugkeerbesluit uitgevaardigd waarin de vertrektermijn wordt onthouden en een inreisverbod wordt opgelegd in overeenstemming met A5/1 (zie artikel 66a Vw en zie A5/1).
C
Paragraaf A5/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De gronden waarop een inreisverbod kan worden opgelegd staan vermeld in artikel 66a, eerste en tweede lid, Vw.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, Vw krijgt een vreemdeling een inreisverbod indien:
• hij Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, Vw;
• hij Nederland niet binnen de hem opgelegde vertrektermijn uit eigen beweging heeft verlaten.
De gronden uit artikel 66a, eerste lid, Vw zijn imperatief. Op grond van artikel 66a, achtste lid, Vw is het echter mogelijk om vanwege humanitaire of andere redenen af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Daarnaast kan op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw een inreisverbod worden opgelegd aan de vreemdeling, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten.
Hierbij kan gedacht worden aan een vreemdeling die een gevaar is voor de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid, indien er redenen bestaan om in een dergelijk geval de vreemdeling – in afwijking van artikel 62, tweede lid, onder c Vw – een vertrektermijn te gunnen dan wel indien er redenen bestaan (de ratio van) artikel 64 Vw op hem van toepassing te achten.
D
Paragraaf A5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 66a, zesde lid, Vw kan de vreemdeling die een inreisverbod heeft ontvangen of die is gesignaleerd ter fine van weigering van de toegang geen rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8 Vw.
Uitzonderingen hierop zijn:
• het rechtmatig verblijf hangende de beslissing op een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28;
• de situatie waarin het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen, bedoeld in artikel 64;
• indien de uitzetting van de vreemdeling op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of beroepschrift is beslist.
Door middel van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt gewaarborgd dat de rechtsgevolgen van het inreisverbod voor het rechtmatig verblijf vergelijkbaar zijn met de gevolgen voor het rechtmatig verblijf in geval de vreemdeling ongewenst (ex art. 67 Vw 2000) zou zijn verklaard. Voor het overige is gewaarborgd dat het inreisverbod in vergelijkbare gevallen kan worden gegeven als waarin een ongewenstverklaring kan worden gegeven, doordat in het zevende lid de gronden voor de ongewenstverklaring, beschreven in artikel 67, eerste lid, onder b tot en met e, zijn overgenomen in artikel 66a, zevende lid, onderdelen a tot en met d. Ten aanzien van artikel 67, eerste lid, onder a, Vw geldt dat overeenkomstig het geldende beleid voor de ongewenstverklaring in een dergelijke situatie ook een inreisverbod wordt opgelegd. Voor een uitleg bij de onderdelen a, b en d van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt verwezen naar A5/10.2 ad b tot en met e.
Het inreisverbod betekent dus dat behoudens genoemde uitzonderingen artikel 8 Vw niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat deze vreemdelingen – zolang het inreisverbod van kracht blijft – niet gedurende de ‘vrije termijn’ in Nederland mogen verblijven. Dit betekent ook dat in het kader van de grensbewaking aan deze vreemdelingen de toegang tot het grondgebied zal worden geweigerd. Evenmin is het hun toegestaan de behandeling van een reguliere aanvraag in Nederland af te wachten.
Vreemdelingen jegens wie een inreisverbod geldt en op wie artikel 66a, zevende lid, Vw niet van toepassing is, kunnen een verblijfsaanvraag indienen die verband houdt met een verblijfsdoel dat wordt genoemd in artikel. 6.5, tweede lid, Vb. Dit geldt ook verblijfsaanvragen voor gezinshereniging/-vorming en medische behandeling. Indien aan alle voorwaarden voor verblijf wordt voldaan, bestaat aanleiding het inreisverbod op te heffen.
Ten aanzien van een asielaanvraag geldt dat deze in alle gevallen inhoudelijk wordt beoordeeld en dat bij het voldoen aan de voorwaarden opheffing van het inreisverbod plaats vindt.
De vreemdeling aan wie een inreisverbod is opgelegd, wordt gesignaleerd in (N)SIS (zie A3/9).
E
Paragraaf A5/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 66a, eerste lid, Vw wordt geen inreisverbod opgelegd aan diegene die gemeenschapsonderdaan is of op wie artikel 64 Vw van toepassing is.
Daarnaast wordt ook geen inreisverbod uitgevaardigd, als:
• de vreemdeling onderwerp is van de Dublin-verordening (claim uit-procedure);
• de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat. Enkel indien de andere lidstaat er na consultatie via SIRENE mee instemt de verblijfsvergunning in te trekken, kan aan de vreemdeling een inreisverbod worden opgelegd;
• de vreemdeling niet in Nederland verblijft, tenzij het voornemen om een inreisverbod op te leggen kenbaar is gemaakt voordat de vreemdeling Nederland heeft verlaten.
Een inreisverbod kan wel uitgevaardigd worden bij uitreis uit Nederland.
Verder wordt geen inreisverbod uitgevaardigd in de situatie als beschreven in artikel 6.5, eerste of tweede lid, Vb, tenzij de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Een opgelegd inreisverbod staat niet in de weg aan inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag (zie A5/2.2). Beoordeling van asielgerelateerde aspecten, waaronder artikel 3 EVRM, vindt dan ook niet plaats in het kader van het inreisverbod. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien de openbare orde aspecten die aan de vreemdeling worden tegengeworpen, zouden leiden tot weigering van de asielvergunning (zie C4/3.11). In dat geval kan inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag immers niet leiden tot vergunningverlening, zodat het in de rede ligt de aanspraken op vluchtelingschap of artikel 3 EVRM bij de beoordeling van het inreisverbod te betrekken. Toetsing vindt plaats overeenkomstig A5/10.4.4.
Ook wordt geen inreisverbod uitgevaardigd, indien het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 EVRM betekent. Dit betekent dat bij het uitvaardigen van een inreisverbod rekening gehouden moet worden met artikel 8 EVRM aspecten (zie B2/10 Vc2000).
Als de vreemdeling in bovengenoemde situaties al eerder een inreisverbod is opgelegd, dan wordt dit inreisverbod inclusief de signalering opgeheven.
F
Paragraaf A5/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 66a, vierde lid, Vw, bedraagt de duur van een inreisverbod niet langer dan vijf jaren, tenzij het inreisverbod is gegeven op grond dat de vreemdeling naar het oordeel van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een ernstige bedreiging vormt van de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid.
Om te voldoen aan de verplichting die is neergelegd in de Terugkeerrichtlijn om de duur te bepalen volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval, is in artikel 6.5a Vb opgenomen dat de duur niet meer mag bedragen dan de daar vermelde maximumduur. De maximum duur is afhankelijk is van de reden waarom het inreisverbod wordt opgelegd.
De maximale duur van het inreisverbod is afhankelijk van het bepaalde in artikel 6.5a Vb. In dit artikel is reeds verdisconteerd de ernst van de aanleiding om tot het opleggen van een inreisverbod over te gaan. Om die reden wordt, behoudens door de vreemdeling aangevoerde en nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden, de maximale duur opgelegd zoals die in de verschillende onderdelen van artikel 6.5a Vb staan genoemd.
Met de vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 6.5a Vb, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bedoeld. Bij het bepalen van de duur van het inreisverbod worden de verschillende vrijheidsstraffen bij elkaar opgeteld.
Volgens artikel 6.5a, vierde lid, onder c, Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogte vijf jaren indien het een vreemdeling betreft die reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit. Van deze mogelijkheid wordt pas bij het uitvaardigen van een derde terugkeerbesluit gebruik gemaakt.
Volgens artikel 6.5a, lid 4, aanhef en onder d, Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste vijf jaren indien de vreemdeling zich op het grondgebied van Nederland heeft begeven terwijl een inreisverbod van kracht was. Dit houdt in dat, indien een vreemdeling Nederland en daarmee de EU (met uitzondering van VK en Ierland), EER en Zwitserland niet heeft verlaten, en zich dus in weerwil van het inreisverbod op het grondgebied bevindt, de duur van het inreisverbod wordt verhoogd naar vijf jaren. Ook betekent dit dat indien een vreemdeling Nederland en daarmee de EU (met uitzondering van VK en Ierland), EER en Zwitserland wél heeft verlaten, maar zich vervolgens wederom op het grondgebied bevindt terwijl een inreisverbod van kracht is, de duur van het inreisverbod tevens wordt verhoogd naar vijf jaren.
G
Paragraaf A5/6.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
H
Paragraaf A5/6.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
I
Paragraaf A5/6.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Naast een inreisverbod op voorstel van de vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar, kan de IND ook zelfstandig een inreisverbod opleggen.
Dit kan bijvoorbeeld indien de informatie zoals vermeld in paragraaf 6.4 bij de IND bekend is geworden in het kader van de behandeling van een verblijfsaanvraag, intrekking of niet-verlenging van een verblijfsvergunning.
Daarnaast kan de IND een inreisverbod geven in een meeromvattende beschikking, indien:
• de aan de vreemdeling opgelegde vertrektermijn wordt onthouden en is bepaald dat de vreemdeling onmiddellijk moet vertrekken; of
• indien bij de meeromvattende beschikking is gebleken dat de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan een hem eerder opgelegd terugkeerbesluit, inclusief vertrektermijn.
Indien de omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan een reeds uitgevaardigd inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw door een ambtenaar van de IND die hiertoe bevoegd is bij beschikking worden opgeheven en vervangen door een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw.
De IND draagt er dan wel zorg voor toepassing te geven aan hetgeen gesteld is in paragraaf 6.4.2. Indien overwogen wordt om een inreisverbod te geven bij de afwijzing van een asielaanvraag, dan kan het voornemen tot het geven van een inreisverbod worden meegenomen in de voornemenprocedure.
J
Paragraaf A5/6.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
K
Paragraaf A5/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ongewenstverklaring betreft een administratieve maatregel die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven, uit ons land te weren.
Door de ongewenstverklaring wordt het verblijf in en illegale terugkeer naar Nederland van de vreemdeling strafbaar. Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard, maakt zich schuldig aan een misdrijf (zie artikel 197 WvSr).
De ongewenstverklaring betekent tevens dat artikel 8 Vw niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat deze vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – niet gedurende de ‘vrije termijn’ in Nederland mogen verblijven en geen andere titel tot verblijf kunnen verkrijgen. Dit betekent tevens dat in het kader van de grensbewaking aan deze vreemdelingen de toegang tot het grondgebied zal worden geweigerd. Evenmin is het hun toegestaan de behandeling van een aanvraag in Nederland af te wachten. Tevens kan naar aanleiding van de ongewenstverklaring, de vreemdeling als ongewenst worden gesignaleerd in het OPS of (N)SIS (zie A3/9).
In weerwil van hetgeen in artikel 67, derde lid Vw is bepaald, heeft een vreemdeling die ongewenst is verklaard rechtmatig verblijf indien hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw heeft ingediend (of te kennen heeft gegeven een dergelijke aanvraag in te willen dienen) zolang op die aanvraag nog niet is beslist.
L
Paragraaf A5/10.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
M
Paragraaf B1/9.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en verder VV.
Terzake van de afdoening van een aanvraag worden leges geheven:
• tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
• tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
• tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
• tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
De vreemdeling is leges verschuldigd per aanvraag. Indien de vreemdeling tegelijkertijd twee of meer aanvragen indient, worden daarom evenzo vaak leges geheven. De leges zijn verschuldigd ongeacht de beslissing op de aanvraag. Indien de leges niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld (zie artikel 24, tweede lid, Vw).
Indien een ouder, althans wettelijk vertegenwoordiger, één aanvraag indient (mede) ten behoeve van een of meer minderjarige vreemdelingen, wordt het totaal van de per vreemdeling verschuldigde leges ineens geheven.
Het legestarief terzake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die in het bezit zijn van een mvv voor hetzelfde verblijfsdoel als waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, is vastgelegd in artikel 3.34, eerste lid, Vw.
De leges terzake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die niet over een mvv beschikken, van vreemdelingen die een mvv hebben voor een ander verblijfsdoel dan waarvoor de reguliere verblijfsvergunning wordt aangevraagd en van vreemdelingen die om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vragen, zijn afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel. De leges bedragen zijn vastgelegd in het VV. Voor een overzicht van de verschillende legesbedragen zie ook de IND website.
De toepasselijke legestarieven zijn voor:
• gezinshereniging en gezinsvorming vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV;
• arbeid, studie, verblijf in het kader van uitwisseling en au pair vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder a, VV;
• kennismigrant vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;
• een gezinslid en een in Nederland geboren kind en de overige verblijfsdoelen vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid onder d, VV;
• de overige verblijfsdoelen, vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;
• artikel 8 Remigratiewet en verblijf in het kader van Working Holiday Scheme, Working Holiday Programme en Young Workers Exchange Programme vastgelegd in artikel 3.34a VV;
• EU en EER vastgelegd in artikel 3.34h VV.
Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming kunnen twee legestarieven van toepassing zijn: een standaardtarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV en een gezinstarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder c of d, VV. Het gezinstarief is van toepassing indien meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. Zo is in het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, één van de aanvragers het standaardtarief verschuldigd en betalen de andere aanvragers het gezinstarief (artikel 3.34, tweede lid, onder d, VV). In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het gezinstarief. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het door hem beoogde verblijfsdoel (artikel 3.34, tweede lid, onder c, VV). Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan in Nederland uit een ouder, die in het bezit is van een verblijfsvergunning, geboren kinderen is het tarief van artikel 3.34, tweede lid, onder e, VV van toepassing.
Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, kan desgevraagd ontheven worden van de verplichting om de voor het afdoen van de aanvraag verschuldigde leges te betalen. Voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen, is dat hij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM. Ten behoeve van ontheffing van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt beoogd. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, dient door middel van het overleggen van bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie aan te tonen dat hij niet over middelen kan beschikken om de leges te voldoen. Tevens dient hij aannemelijk te maken dat hij op korte termijn noch zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te voldoen, noch deze kan verwerven bij personen in zijn naaste omgeving waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de vergoeding voor de belanghebbende betalen, zoals de partner, familieleden of andere in aanmerking komende derden.
Het onvermogen met betrekking tot legesbetaling dient bij de indiening van de aanvraag te worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. De vreemdeling dient te overleggen een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt. Ook dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn in het bezit zullen raken van financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan, waarbij ook aannemelijk moet worden gemaakt dat daartoe evenmin een beroep gedaan kan worden op familieleden of in aanmerking komende derden.
Indien de vreemdeling bij het doen van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming een beroep op vrijstelling van de leges doet maar niet heeft aangetoond niet te (kunnen) beschikken over financiële middelen om de verschuldigde leges te betalen, wordt hem herstel verzuim geboden zodat hij dat alsnog kan aantonen en wordt hem tegelijkertijd de gelegenheid geboden om de verschuldigde leges te voldoen. Indien de vreemdeling niet alsnog heeft aangetoond dat hij de verschuldigde leges niet kan betalen en evenmin leges heeft betaald, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Indien voornoemde stukken zijn overgelegd en de beoordeling ervan tot het oordeel leidt dat de vreemdeling, ook niet met behulp van derden, in staat is, noch op korte termijn in staat zal zijn, om de verschuldigde leges te voldoen, wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder dat de vreemdeling leges is verschuldigd. Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.
De volgende categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om leges te voldoen ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Het betreft niet-geprivilegieerd militair en niet-geprivilegieerd burgerpersoneel en hun gezinsleden, alsmede slachtoffers van mensenhandel en hun minderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en daartoe reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden en die onder het gezag van de hoofdpersoon staan, alsmede slachtoffers van dreigend eergerelateerd geweld en hun minderjarige kinderen. Tevens zijn vrijgesteld vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in het kader van het buiten de schuld van de vreemdeling niet kunnen vertrekken uit Nederland, dan wel voor een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan genoemd artikel 3.4, eerste lid, Vb; de vreemdeling die een aanvraag in dient in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel of als slachtoffer van huiselijk geweld onder de beperking ‘conform beschikking Minister’ en zijn minderjarige kinderen.
Daarnaast zijn vreemdelingen die op grond van Richtlijn 2001/55 de status van tijdelijk beschermde hebben ontheven van de legesplicht in het geval deze vreemdeling een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.
Het legestarief ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vastgelegd in de aanhef van artikel 3.34d VV, ongeacht de gevraagde duur van de verlenging en ongeacht de leeftijd van de vreemdeling. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor studie is vastgelegd in artikel 3.34d, onder a, VV. Artikel 3.34d, onder b, VV bepaalt de leges in het geval van aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging met de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’.
De toepassing van het gezinstarief bij verlengingsaanvragen is niet afhankelijk van de vraag of er sprake is van meerdere gelijktijdig ingediende aanvragen. Alle – individueel ingediende – verlengingsaanvragen voor het verblijfsdoel gezinshereniging, met de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’, komen voor het gezinstarief in aanmerking.
De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor het doorbrengen van verlof, van werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, is vastgelegd in artikel 3.34d, onder a, VV.
Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning leges zijn verschuldigd.
Daarbij wordt gedacht aan gevallen waarin de wijziging zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan, met name aan het einde van de looptijd van de vergunning. In die gevallen wordt een cumulatieve legesheffing ter afdoening van twee aanvragen die met hetzelfde verband houden, namelijk voortzetting van het verblijf, maar voor een gewijzigd doel, onwenselijk geacht.
Deze regeling is vooral getroffen met het oog op vreemdelingen die behoren tot de groep van al dan niet mishandelde vrouwen dan wel slachtoffers van mensenhandel, die vragen om verlenging van hun verblijfsvergunning en gelijktijdig tevens om wijziging in ‘voortgezet verblijf’. Deze regeling is echter niet tot die beide groepen beperkt.
Tevens kan worden gedacht aan bijvoorbeeld studenten, die wijziging vragen van ‘de voorbereiding op studie’ in ‘het volgen van studie’ of in ‘arbeid in loondienst’, voor verblijf in het kader van gezinsvorming of ‘voortgezet verblijf’.
Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag voor het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd leges zijn verschuldigd.
Indien echter op de datum van ontvangst van de gelijktijdige aanvragen de vergunning, waarvan verlenging wordt gevraagd, nog een jaar of meer geldig is, geldt deze regeling niet. De termijn waartegen verlenging dient plaats te vinden bedraagt immers als hoofdregel een jaar. Op een dergelijke termijn kan bezwaarlijk worden gesproken van cumulatie van legesheffingen.
In de situatie dat een vreemdeling, aan wie verblijf is toegestaan voor verblijf bij partner, met die partner in het huwelijk is getreden, kan redelijkerwijs niet van een wijziging (van het verblijfsdoel) worden gesproken en behoeft geen aanvraag om wijziging te worden gedaan, ter afdoening waarvan leges zouden zijn verschuldigd. Daarom is deze regeling evenmin in die situatie van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het huwelijk uiteraard wel geregistreerd in het informatiesysteem van de IND en wordt bij de afgifte van het nieuwe verblijfsdocument wel als beperking verblijf bij echtgenoot vermeld.
N
Paragraaf B1/9.7.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit onderdeel worden de algemene regels behandeld voor de kennisgeving van beschikkingen, met name betreffende de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en die voor onbepaalde tijd (zie artikel 24, eerst lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 3.104 Vb). De termijn voor het indienen van een beroep- of bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voor geschreven wijze is bekendgemaakt. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.
De hoofdregel is dat een beschikking in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden; zulks is in overeenstemming met het gestelde in artikel 3:41 Awb. Voor de uitzonderingen zie hierna onder 2.
1. Bij de toezending dienen de volgende situaties te worden onderscheiden:
a. er is een raadsman of gemachtigde, die de belangen van de vreemdeling behartigt. Aan de gemachtigde van de vreemdeling wordt een schriftelijke, gemotiveerde beschikking toegezonden. In deze beschikking is een clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister – indien het een beschikking in eerste aanleg betreft – dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen. De Korpschef ontvangt eerst bericht van de IND terzake van een afwijzende beslissing, wanneer deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden. Dit in verband met het regelen van het vertrek van de vreemdeling. Daarnaast wordt een afschrift gezonden aan degene die uitgenodigd was om ter zitting van een hoorcommissie zijn zienswijze naar voren te brengen.
b. er is géén raadsman of gemachtigde bekend. In deze gevallen geldt verzending van de schriftelijke, gemotiveerde beschikking naar het adres – zoals blijkt uit de GBA op het moment van verzending – van de vreemdeling als bekendmaking van de beschikking. In deze beschikking is een (Nederlandstalige) clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister – indien het een beschikking in eerste aanleg betreft – dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen. Bij minderjarige vreemdelingen geldt het adres van de wettelijk vertegenwoordiger. Blijkt de vreemdeling niet of niet meer op het in de GBA vermelde adres te wonen en heeft hij verzuimd een ander adres door te geven, dan geldt de verzending aan het laatst bekende GBA- adres als rechtsgeldige bekendmaking. Indien de vreemdeling een adres in het buitenland heeft, kan de beschikking, via het Ministerie van BZK, door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aldaar worden toegezonden of uitgereikt.
2. Gevallen waarin de – originele – beschikking wordt uitgereikt.
Uitzonderingen op de hoofdregel dat een beschikking wordt toegezonden, worden gemaakt in de volgende gevallen:
a. de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. In dit geval dient overeenkomstig het bepaalde in A6/5.3.4.4 de grondslag van de inbewaringstelling bij beschikking te worden gewijzigd. Derhalve moeten beide beschikkingen tegelijkertijd aan betrokkene worden uitgereikt;
b. de vreemdeling wordt ongewenst verklaard, dan wel tegen de vreemdeling wordt een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw. Ongewenstverklaring en een inreisverbod met de rechtsgevolgen zoals genoemd hebben een ingrijpend karakter, gelet op de onmiddellijk intredende strafbaarheid (zie artikel 197 WvSr); derhalve zal uitreiking in persoon in die gevallen plaatsvinden (zie voor die gevallen dat uitreiking niet in persoon kan plaatsvinden hierna);
c. de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen (volledige afwijzing) en de beslissing op het in te dienen bezwaarschrift mag niet in Nederland worden afgewacht (bij de beschikking is dan aangegeven dat de betrokken vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten) en er wordt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel opgelegd.
Ad b.
Bij deze uitreiking wordt door de vreemdelingenpolitie, ZHP of de KMar een uitreikingsblad ingevuld. De vreemdeling tekent op dit uitreikingsblad voor ontvangst van de beschikking. Ingeval de vreemdeling weigert te tekenen, wordt door de vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar een proces-verbaal opgemaakt. Bij de uitreiking van (het afschrift van) de beschikking wordt voor de betrokkene in begrijpelijke taal uitleg gegeven met betrekking tot de gevolgen van het inreisverbod en de ongewenstverklaring en het overtreden ervan.
In alle voornoemde gevallen wordt na uitreiking in persoon op dezelfde dag een afschrift van de beschikking door de politie, onder vermelding van de datum van uitreiking, ter informatie aan de gemachtigde of raadsman toegezonden. Van toezending van een afschrift wordt afgezien indien geen raadsman of bijzonder gemachtigde bekend is. In de situatie waarin de aanvraag in eerste aanleg wordt afgewezen (volledige afwijzing) en de beslissing op het in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag worden afgewacht (bij de beschikking is dan aangegeven dat de betrokken vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten) en er is géén vrijheidsbeperkende of ontnemende maatregel opgelegd, wordt de beschikking niet langer meer in persoon uitgereikt, doch door de IND aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Indien bij de beschikking (tevens) een inreisverbod wordt uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw, kan de beschikking zowel in persoon worden uitgereikt als worden toegezonden conform de hiervoor weergegeven hoofdregel. In geval van toezending zal van de beschikking tevens mededeling worden gedaan in de Stcrt.
In de situaties waarin de beschikking in persoon behoort te worden uitgereikt, zendt de Minister van een door hem gegeven beschikking alle drie exemplaren aan de politie met het verzoek de originele beschikking zo mogelijk in persoon uit te reiken.
De politie verzendt, terstond na uitreiking, een kopie van de beschikking aan de gemachtigde onder vermelding van de datum van uitreiking van het origineel.
De politie zendt de bijlage van de originele beschikking retour onder vermelding van de datum en de wijze van uitreiking en de datum van toezending van de informatiekopie (het tweede exemplaar) aan de gemachtigde van betrokkene.
Het derde exemplaar van de beschikking is bestemd voor de administratie van de politie.
Een beschikking die niet aan de vreemdeling in persoon kan worden uitgereikt, wordt door de politie bij aangetekende brief verzonden aan het laatst bekende (GBA)adres van de vreemdeling. In dit geval worden de Minister en de gemachtigde van de aangetekende verzending op de hoogte gesteld (zie ook C2 indien de beschikking niet aan de wettelijk vertegenwoordiger kan worden uitgereikt).
Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard dan wel een inreisverbod wordt uitgevaardigd, geschiedt door toezending, wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Stcrt.
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na uitreiking van de beschikking aan de betrokken vreemdeling.
Wanneer geen sprake is van uitreiking vangt die termijn aan de dag na verzending van de beschikking aan bedoelde laatst bekende adres. Indien deze beschikking tevens een inreisverbod of een ongewenstverklaring inhoudt, dan vangt deze termijn aan de dag na de publicatie in de Stcrt.
Wordt een beschikking gegeven, waarbij aan de vreemdeling (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan, geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met een door hem ingediende aanvraag, dan wordt de vreemdeling opgeroepen voor het uitreiken van het verblijfsdocument, nadat de IND het verblijfsdocument heeft ontvangen.
Op deze wijze wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een identiteitsbewijs dat hij verplicht is desgevraagd te tonen aan een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen (zie artikel 4.21 Vb).
De vreemdeling is op daartoe strekkende vordering verplicht een goed gelijkende pasfoto ter beschikking te stellen (zie artikel 4.45 Vb).
Verblijfsdocumenten worden alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt.
De IND ziet er op toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt.
In de situatie waarin:
a. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend;
b. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is verleend;
c. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend;
d. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend; of
e. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar verblijf wordt toegestaan op grond van het gemeenschapsrecht
wordt het kind zelf in het bezit gesteld van een verblijfsdocument.
In andere situaties wordt het verblijfsdocument slechts aan het kind beneden de leeftijd van twaalf jaar verstrekt, voor zover het kind er naar het oordeel van de Minister een redelijk belang bij heeft in het bezit van zulk een document te worden gesteld (zie artikel 4.21, tweede lid, Vb). Bij voorbeeld voor het maken van reizen naar het buitenland (mits op aanvraag of met instemming van de wettelijk vertegenwoordiger van het kind).
Van een beschikking niet gegeven in overeenstemming met een door de vreemdeling ingediende aanvraag is sprake, indien:
1. aan de vreemdeling wel (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan, maar gedeeltelijk van zijn aanvraag wordt afgeweken (de vergunning tot verblijf wordt bijvoorbeeld verleend voor een kortere duur dan gevraagd);
2. een door de vreemdeling ingediende aanvraag wordt afgewezen;
3. een aan de vreemdeling verleende verblijfstitel wordt ingetrokken.
Voor wat betreft de wijze van kennisgeving van de mededeling dat uitzetting niet achterwege zal blijven, zie ook A4.
Indien bij de beschikking (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan, wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een verblijfsdocument. Het verblijfsdocument wordt uitgereikt door de IND.
Bij afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, wordt op een in het document voor grensoverschrijding gestelde aantekening omtrent indiening van de aanvraag (sticker, bijlage 7g VV) de aantekening ‘vervallen’ geplaatst op het gedeelte van de sticker zonder laminaat.
De aantekening ‘vervallen’ op de sticker moet worden gedateerd en geparafeerd.
Maakt de vreemdeling bezwaar bij de Minister tegen een beschikking waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd, dan wordt het verblijfsdocument niet ingehouden indien de uitzetting achterwege blijft. In dat geval wordt in het document voor grensoverschrijding een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures’ (zie bijlage 7i VV) geplaatst. Op deze sticker wordt de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘bezwaar ingediend ...’. Ter verkrijging van deze sticker dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een ambtenaar van de IND dit verzoek af.
Indien geen bezwaar is gemaakt, wordt het verblijfsdocument ingehouden door de Korpschef dan wel op de sticker in het document voor grensoverschrijding door de ambtenaar belast met het toezicht de aantekening ‘vervallen’ geplaatst.
Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden in het bezit gesteld van een verblijfsdocument volgens artikel 3.1 VV. Op het verblijfsdocument staat de beperking aangegeven welke aan de verblijfsvergunning is gesteld. In de desbetreffende hoofdstukken van deel B van deze circulaire wordt voor de daar behandelde categorieën vreemdelingen aangegeven onder welke beperking de vergunning tot verblijf wordt verleend.
In de volgende gevallen wordt geen rekening gehouden met de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding:
a. bij de houder van een buitenlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, indien de geldigheidsduur van de vergunning tot verblijf langer is dan de termijn waarbinnen hij op grond van dat paspoort kan terugkeren naar het land waar hem voordien verblijf was toegestaan;
b. bij de in Nederland gevestigde houder van een Nederlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, ongeacht de geldigheidsduur van het reispapier.
Deze vreemdelingen mogen niet worden verplicht om een Nederlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort aan te vragen dan wel de geldigheidsduur daarvan te doen verlengen. Met het oog op het maken van reizen naar het buitenland zullen vreemdelingen als hier bedoeld er echter wel belang bij kunnen hebben om er voor zorg te dragen dat zij in het bezit zijn van een geldig vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort. In voorkomende gevallen moet de vreemdeling hierop worden gewezen.
Voor onderdanen van lidstaten van de EU of van de EER: zie B10.
Kinderen beneden de twaalf jaar worden begrepen in de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van één van de ouders bij wie zij inwonen. Deze kinderen worden feitelijk in het bezit gesteld van een verblijfsdocument waaruit het verblijfsrecht blijkt (zie artikel 4.21, tweede lid, Vb). Zie hiervoor onder ‘Verblijfsdocument voor een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar’.
O
Paragraaf B2/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.14, onder b, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb, op aanvraag verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van een in Nederland gevestigde hoofdpersoon, indien het kind onder het rechtmatig gezag van de hoofdpersoon staat. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon. Zie voor de nadere invulling van deze voorwaarde B2/5.4.
Het gestelde rechtmatig gezag van de om verblijf vragende echtgenoot of geregistreerd partner van de hoofdpersoon moet in beginsel met gelegaliseerde bescheiden worden aangetoond. Daarbij geldt het gestelde in B2/7(gelegaliseerde bescheiden).
Indien het gestelde rechtmatig gezag niet met gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen. Daarbij wordt, voor zover van toepassing, het in B2/7 vermelde en het hierna volgende in acht genomen.
In zeer veel gevallen zal het bestaan van gezag niet rechtstreeks blijken uit de bescheiden die toch reeds moeten worden overgelegd om de persoonlijke staat aan te tonen. De geboorte van het kind staande het huwelijk brengt – uitzonderingen daargelaten – met zich mee dat het kind van rechtswege onder het gezag van de beide echtgenoten staat.
Het aldus ter plaatse van de gewone verblijfplaats van het kind van rechtswege ontstane gezag wordt in Nederland erkend en kan worden afgeleid uit de buitenlandse geboorteakte van het kind. Uit die akte blijkt immers dat het kind afstamt van de met elkaar gehuwde ouders.
Ook het kind van een alleenstaande moeder staat doorgaans van rechtswege onder haar gezag.
In deze gevallen wordt ter zake van het gezag over het kind geen nader bewijs verlangd, tenzij er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij beide echtgenoten berust dan wel niet of niet langer bij de alleenstaande moeder.
De erkenning van het vaderschap van een kind van een ongehuwde moeder brengt in sommige, maar zeker niet in alle rechtsstelsels, van rechtswege mee dat het kind mede onder het gezag van de erkenner komt te staan, zonder dat dit gezag noodzakelijkerwijs uit de akte van erkenning of uit de geboorteakte van het kind blijkt.
Daarnaast zijn situaties denkbaar waarin de partner van de moeder het kind niet erkent, maar wel het gezag over het kind verkrijgt door een rechtshandeling, bijvoorbeeld een verklaring ten overstaan van een autoriteit.
In dergelijke gevallen wordt verlangd dat het bestaan van het medegezag van de partner wordt aangetoond door een verklaring van een daartoe bevoegde instantie.
De gezagssituatie van een kind kan na de geboorte ook wijziging ondergaan door de beslissing van een rechter of een andere autoriteit. Het kan gaan om een specifiek op het gezag betrekking hebbende beslissing dan wel om een beslissing houdende ontbinding van het huwelijk, waarbij tevens het kind aan een van de ex-echtgenoten is toegewezen. Betreft het een buitenlandse gezagsbeslissing, dan mag ervan worden uitgegaan dat die beslissing voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, indien zij is gegeven door een ter plaatse competente autoriteit en tot stand is gekomen in het land waar het kind ten tijde van de betreffende procedure zijn gewone verblijfplaats had. De betreffende beslissing wordt bij de aanvraag overgelegd.
In sommige landen wordt een gezagsbeslissing ingeschreven in een daartoe bestemd register of op de geboorteakte van het kind vermeld. In dat geval wordt, in de plaats van een afschrift van de beslissing, ook overlegging van een uittreksel uit de geboorteakte of het betreffende register als bewijs geaccepteerd.
Volgens de Islamitische rechtstraditie houdt de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag over zijn kinderen en krijgt de moeder de “hadânah”, het zorgrecht. Het zorgrecht is een minder sterk recht dan het gezagsrecht. Het zorgrecht wordt in het kader van deze paragraaf behandeld als gezag.
In het algemeen wordt ervan uitgegaan dat de moeder het zorgrecht heeft en hoeft dit niet met bescheiden te worden aangetoond. Dit is slechts anders als er tegenbewijs voorhanden is, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van de vader of de kinderen dat de moeder het zorgrecht niet meer heeft of omdat de moeder is hertrouwd met iemand met wie het kind niet in familierechtelijke betrekking staat, omdat ook dan in de regel het zorgrecht vervalt.
Het is verder mogelijk dat niet de vader of de moeder van het kind, maar een derde met het zorgrecht wordt belast. In dat geval dient dit met bescheiden te worden aangetoond.
Er zijn rechtsstelsels die, ingeval er gezamenlijk gezag van de ouders over kinderen bestaat, het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stellen van de toestemming van de andere ouder. In die gevallen wordt bij de aanvraag de verklaring, waaruit de toestemming van die andere ouder blijkt, overgelegd, alsmede een kopie van het identiteitsbewijs van die andere ouder, ter verificatie van de handtekening.
Indien de andere ouder, wiens toestemming is vereist, de toestemming niet wil geven, onvindbaar is of overleden, kan toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie daarvoor in de plaats worden gesteld. Die beslissing tot toestemming wordt bij de aanvraag overgelegd.
Bovenstaande regels worden gehanteerd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatige gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel die dat uitoefent.
Voor systematische overzichten per land van de belangrijkste bepalingen betreffende het personeel statuut van vreemdelingen zij verwezen naar de uitgave Burgerlijke stand en buitenlanders, ISBN 90 6500 3487. Voorts kan de benodigde informatie veelal worden verkregen bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente.
P
Paragraaf B2/5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.14, tweede lid, onder b, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend, indien het kind feitelijk behoort en reeds in het buitenland feitelijk behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd. De gezinsband moet reeds in het buitenland hebben bestaan en het kind moet gaan samenwonen met de ouder(s).
De aanvraag wordt afgewezen, indien het kind niet feitelijk behoort en reeds in het buitenland behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd.
Voor de invulling van het begrip feitelijke gezinsband in zaken waarin minderjarige biologische of juridische kinderen bij een in Nederland verblijvende ouder verblijf vragen, wordt aangesloten bij het begrip familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
Het gezinsleven tussen ouders en kinderen in de zin van artikel 8 EVRM eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook indien men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. De enkele ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.
Indien sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt aangenomen dat een biologisch of juridisch kind feitelijk behoort en reeds in het buitenland behoorde tot het gezin van de ouder(s).
Indien sprake is van één of meer van de volgende genoemde omstandigheden wordt, in uitzondering op het vorenstaande, aangenomen dat een kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s):
• het kind gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;
• het kind vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of een relatie;
• het kind is belast met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.
Ingeval het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.
Met de genoemde uitzonderingsgevallen is duidelijk gemaakt dat er omstandigheden kunnen zijn, waarin geoordeeld kan worden dat het kind niet (meer) feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s). In de eerste twee genoemde omstandigheden kan worden aangenomen dat het kind een zekere mate van zelfstandigheid heeft bereikt. In deze gevallen komt aan de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid meer gewicht toe dan aan het individuele belang van het kind om zich alsnog bij zijn ouder(s) in Nederland te voegen. De zorg voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, kan uitsluitend tot het oordeel leiden dat het kind niet feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien het kind daarnaast zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet, óf door het aangaan van een huwelijk of een relatie een zelfstandig gezin heeft gevormd.
Q
Paragraaf B2/5.11.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt verleend aan het in Nederland geboren kind, indien:
• dat kind het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/5.3.2);
• dat kind feitelijk is blijven behoren tot het in Nederland gevestigde gezin van de ouder (zie B2/5.4);
• die ouder rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Niet vereist is dat de ouder sedert de geboorte van het kind aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft gehad;
• die ouder sedert de geboorte van de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/5.3.2);
• het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie B1/4.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder; en
• het kind geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/4.4).
De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldig mvv of het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De aanvraag wordt evenmin afgewezen wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken.
Voor in Nederland geboren kinderen uit een ouder die op dat moment een asielprocedure doorloopt, wordt verwezen naar C2/6.1.
R
Paragraaf B2/5.11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend aan het tijdens een kort verblijf van de ouder(s) buiten Nederland geboren kind, indien:
a. de aanvraag is ontvangen voordat het kind de leeftijd van zes maanden heeft bereikt;
b. het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van beide ouder(s) (zie B2/5.4);
c. beide ouders sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw hebben;
d. de ouders het hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst (zie B1/5.3.2);
e. het kind beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 Vw of in artikel 3.71, tweede lid, Vb bedoelde categorieën (zie B1/4.1.1);
f. het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie B1/4.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder;
g. het kind bereid is een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen (zie B1/4.5); en
h. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/4.4).
Indien de vader van het kind onbekend is, wordt de verblijfsvergunning indien aan de hiervoor onder a, e, f, g, en h genoemde voorwaarden is voldaan, eveneens verleend, indien het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de moeder en de moeder sedert de geboorte van het kind rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, danwel l, Vw heeft, en de moeder het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.
De familierechtelijke relatie van het buiten Nederland geboren kind tot de ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd, wordt met officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich erop beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.23 Vb wordt voldaan.
Kort verblijf wil zeggen een verblijf waardoor het hoofdverblijf niet buiten Nederland wordt verplaatst, bijvoorbeeld vakantie. Om de hiergenoemde groep te onderscheiden van de overige gevallen waarin het verblijf van een minderjarig kind in het kader van gezinshereniging in Nederland wordt beoogd en waarin de algemene voorwaarden voor verblijf in het kader van gezinshereniging van toepassing zijn, is een termijnstelling noodzakelijk. Aangezien het tweede en derde lid van artikel 3.23 Vb uitsluitend zien op kinderen die tijdens kort verblijf van de moeder (al dan niet met de vader) buiten Nederland worden geboren, is aan de desbetreffende regeling een termijn gesteld van zes maanden, te rekenen vanaf de geboorte van de vreemdeling. Die termijn sluit aan bij de termijn van verblijf buiten Nederland waarna onder omstandigheden verplaatsing van het hoofdverblijf kan worden aangenomen. Indien de aanvraag later dan zes maanden na de geboorte van de vreemdeling is ontvangen, gelden de gebruikelijke voorwaarden voor gezinshereniging. In een dergelijk geval ligt het bovendien in de rede dat bij de beoordeling daarvan wordt onderzocht of de ouder het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
S
Paragraaf B2/10 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van één van de in artikel 3.4 Vb genoemde verblijfsdoelen (inclusief artikel 8 EVRM), dan wel verblijf op grond van paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Vb, wordt aan hem op aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend indien:
a. de vreemdeling een minderjarig kind heeft dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
b. dit kind ten laste komt van de vreemdeling ; en
c. dit kind bij het onthouden van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling, de vreemdeling moet volgen en het grondgebied van de Europese Unie moet verlaten.
Met ‘ten laste komen van de vreemdeling’ wordt bedoeld dat de vreemdeling de feitelijke zorg heeft voor het kind, dan wel de feitelijke zorg op zich zal nemen.
Het kind hoeft de vreemdeling niet te volgen en het grondgebied van de Europese Unie niet te verlaten indien er een andere ouder is die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet of de Nederlandse nationaliteit heeft, tenzij de andere ouder feitelijk niet voor het kind kan zorgen. Onder ‘andere ouder’ worden geen andere familieleden of kennissen verstaan – ook niet indien zij feitelijk voor het kind zorgen of hebben gezorgd.
Er is geen sprake van een feitelijke onmogelijkheid voor de andere ouder om voor het kind te zorgen indien verlangd kan worden dat gebruik wordt gemaakt van hulp en ondersteuning bij zorg en opvoeding die van overheidswege en door maatschappelijke instellingen worden geboden. Hieronder wordt ook de verstrekking verstaan van een uitkering uit de openbare kas waar Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak op kunnen maken.
De aanvraag wordt niet afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf bij (naam kind)’. De beperking wordt aangevuld met de tekst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.
T
Paragraaf B7/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het uitgangspunt voor verblijf als au pair is buitenlandse jongeren – in korte tijd en onder bepaalde voorwaarden – de gelegenheid te bieden kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur.
Het gastgezin verleent de au pair kost en inwoning. Een au pair mag als tegenprestatie voor deze faciliteiten alleen lichte huishoudelijke werkzaamheden in het gezin verrichten onder de onder 2.2 omschreven voorwaarden. Een au pair mag dus niet worden ingezet als een nanny of werk(st)er. Ook mag een au pair geen taken verrichten voor mensen die een bijzondere zorg nodig hebben, die een specifieke vaardigheid vereist. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om handelingen waarvoor een (medische) opleiding nodig of vereist is.
Een belangrijke plaats bij de beoordeling vooraf bij de aanvraag van de verblijfsvergunning en bij het toezicht wordt ingenomen door de bewustverklaring (zie bijlage 10 VV) en de overeenkomst au pair – gastgezin (zie bijlage 13 en 13a VV). In de overeenkomst komen de au pair en het gastgezin overeen dat zij de daarin neergelegde verplichtingen zullen nakomen. Hetgeen wordt vastgelegd in de overeenkomst is direct van toepassing op de desbetreffende au pair en het gastgezin.
Dit verblijfskarakter en de noodzaak om oneigenlijk gebruik van het au pair beleid tegen te gaan, rechtvaardigen een restrictieve toepassing van het beleid.
U
Paragraaf B7/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het verblijf van een au pair heeft primair een cultureel karakter. De werkzaamheden die een au pair verricht zijn arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen, maar indien de au pair en het gastgezin zich houden aan de onderstaande cumulatieve voorwaarden geldt geen twv-plicht. Indien het gastgezin en/of de au pair zich hier niet aan houden wordt de Wet arbeid vreemdelingen overtreden. Zie ook het gestelde in B5/6 (wettelijke maatregelen tegen illegale tewerkstelling). Bovendien wordt dan door de au pair niet (langer) voldaan aan de voorwaarden van het verblijf in Nederland, zie onder 2.3 en kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken.
Cumulatieve voorwaarden:
• de au pair verblijft in een (eenouder) gastgezin van minimaal twee personen voor wie de vreemdeling niet eerder werkzaamheden heeft verricht;
• de au pair geniet kost en inwoning van het gastgezin;
• de au pair mag in het gastgezin maximaal 8 uur per dag tot een maximum van 30 uur per week uitsluitend lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten, waarvoor steeds een aantoonbaar alternatief voorhanden is;
• de au pair heeft minimaal 2 dagen per week vrij;
• de au pair en het gastgezin hebben schriftelijk en in een voor de au pair begrijpelijke taal een dagindeling opgesteld en ondertekend op grond waarvan de au pair de hierin opgenomen licht ondersteunende huishoudelijke werkzaamheden verricht; en
• de au pair mag, afgezien van de in de dagindeling opgenomen lichte huishoudelijke werkzaamheden, geen werkzaamheden verrichten.
Het verrichten van taken voor mensen die een bijzondere zorg nodig hebben, die een specifieke vaardigheid vereist valt niet onder lichte huishoudelijke werkzaamheden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om handelingen waarvoor een (medische) opleiding nodig of vereist is.
V
Paragraaf B7/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De aanvraag wordt afgewezen of het verblijfsrecht beëindigd indien de au pair:
• de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor (andere) afhankelijke gezinsleden (dan kinderen, bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, onder b, Vb). Indien de au pair bij de aanvraag om een verblijfsvergunning geen verklaring burgerlijke staat (zie bijlage 13 en 13a VV) ondertekent, wordt aangenomen dat hij of zij de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor (andere) afhankelijke gezinsleden. Van zorg voor afhankelijke gezinsleden is bijvoorbeeld ook sprake als kinderen in het land van herkomst bij derden zijn ondergebracht;
• niet daadwerkelijk woon- en verblijfplaats heeft in de woning van het gastgezin en evenmin daar staat ingeschreven;
• andere werkzaamheden verricht of gaat verrichten dan waarvoor in zijn of haar aanwezigheid steeds aantoonbaar een alternatief voorhanden is (dat wil zeggen andere werkzaamheden dan die welke gewoonlijk worden verricht door een of meer leden van het gastgezin, een oppas of huishoudelijke hulp);
• met uitsluiting van de leden van het gastgezin volledig verantwoordelijk is voor de lichte huishoudelijke taken (de au pair verblijft immers op basis van gelijkheid met de gezinsleden in het gastgezin);
• taken verricht of gaat verrichten voor mensen die een meer bijzondere zorg nodig hebben, die een specifieke vaardigheid vereist;
• meer dan acht uur op een dag licht huishoudelijke werkzaamheden verricht of gaat verrichten (inclusief werkzaamheden ’s avonds, zoals oppassen) of minder dan twee vrije dagen per week heeft;
• andere werkzaamheden verricht of gaat verrichten dan de in de dagindeling opgenomen lichte huishoudelijke werkzaamheden;
• geen antecedentenverklaring ondertekent;
• weigert medewerking te verlenen aan onderzoek naar TBC van de ademhalingsorganen of behandeling ervan (zie artikel 3.79 Vb en B1/4.5), voor zover die medewerking gelet op de nationaliteit mag worden verlangd;
• geen volledig ingevulde en ondertekende overeenkomst overeenkomstig bijlage 13 en 13a VV heeft overgelegd, of niet alle gegevens, die op dat model moeten worden ingevuld, heeft verstrekt;
• verblijf wenst in een gastgezin dat wegens misbruik is uitgesloten van het au pairbeleid;
• een geldbedrag voor bijvoorbeeld inschrijfgeld en/of bemiddelingskosten en/of het volgen van een (door de eigen overheid voorgeschreven) cursus ter voorbereiding op het verblijf in Nederland door de buitenlandse uitwisselingsjongere aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft betaald, dat in totaal hoger is dan 10% van het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag betalen. Dit bedrag is opgenomen in het besluit “Loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen, achterwege laten inhouding loonheffing au pairs” van 21 december 2000;
• een geldbedrag als borgsom aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft betaald; of
• een contract met een gastgezin of (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft ondertekend waarmee de aanvrager zich verplicht tot het betalen van geld of een geldboete als sanctie wegens het niet nakomen van een of meerdere bepalingen van dit contract.
W
Paragraaf B15/11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning kan op aanvraag worden verleend, indien:
a. de vreemdeling niet reeds in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘zoekjaar afgestudeerde’;
b. de vreemdeling een Master-graad heeft behaald of is gepromoveerd aan een geaccrediteerde opleiding, als opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs, of aan een buitenlandse onderwijsinstelling die in de top-200 staat van de meest recent gepubliceerde lijsten van de ‘Times Higher Education World University Rankings’, ‘de QS World University Rankings’ of de ‘Academic Ranking of World Universities’ (ook wel genoemd de Shanghai Jiao Tong ranking);
c. de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan drie jaar is afgestudeerd of gepromoveerd;
d. de vreemdeling minimaal 35 punten heeft behaald in het puntensysteem;
e. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoen (zie B1/4).
In afwijking van B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende duurzame middelen van bestaan, mits geen beroep wordt gedaan op de publieke middelen.
Als de vreemdeling gedurende het zoekjaar hoogopgeleide een beroep doet op de algemene middelen kan dit gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.
Ad a.
De vreemdeling die reeds een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar afgestudeerde’ heeft gehad, kan geen verblijfsvergunning meer krijgen onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar hoogopgeleide’.
Ad b. Opleiding
De in Nederland afgestudeerde vreemdeling dient een geaccrediteerde opleiding, als opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs te hebben afgerond met een Master-graad of een Doctor-graad te hebben behaald.
Omdat nog niet alle studenten een geaccrediteerde opleiding met een Master-graad afronden, maar er ook nog studenten afstuderen aan een ongedeelde opleiding, wordt een getuigschrift van een geaccrediteerde ongedeelde opleiding in het wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 18:15 WHW, gelijkgesteld met een Master-graad als hier bedoeld.
De in het buitenland afgestudeerde vreemdeling dient een opleiding te hebben afgerond met een Master-graad of een Doctor of Philosophy-graad of equivalent daarvan aan een onderwijsinstelling die voorkomt in de top-200 van de meest recent gepubliceerde lijsten van de ‘Times Higher Education World University Rankings’, ‘de QS World University Rankings’ of de ‘Academic Ranking of World Universities’ (ook wel genoemd de Shanghai Jiao Tong ranking).
De vreemdeling dient zelf zorg te dragen voor waardering van zijn diploma door de Nuffic. Hiertoe dient hij een gewaarmerkt kopie van zijn diploma en de bijbehorende cijferlijst, zonodig voorzien van een vertaling door een beëdigde vertaler voor waardering aan de Nuffic voor te leggen. De aanvraag dient te worden ingediend bij het Informatiecentrum Diplomawaardering. De Nuffic zal aan de hand van de gewaarmerkte kopieën zomogelijk de authenticiteit van het diploma beoordelen. Betrokkene toont dit aan door overlegging van de schriftelijke diplomawaardering van Nuffic bij de aanvraag bij de IND.
Ad c.
De vreemdeling heeft tot drie jaar na datum afstuderen of promoveren de mogelijkheid van de regeling hoogopgeleiden gebruik te maken.
Ad d. Puntensysteem
Onze Minister beoordeelt door middel van het puntensysteem of de vreemdeling in aanmerking komt voor het zoekjaar hoogopgeleiden.
In het puntensysteem kan de vreemdeling maximaal 40 punten behalen.
De vreemdeling heeft minimaal 35 punten nodig om voor verblijf in aanmerking te komen. De onderdelen waarvoor punten kunnen worden toegekend zijn:
1. opleiding;
2. leeftijd; en
3. indicatoren voor welslagen in Nederland.
Ad 1.
De afgestudeerde of gepromoveerde aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling of een buitenlandse topuniversiteit krijgt maximaal 30 punten.
Ad 2.
Hoe jonger een vreemdeling binnenkomt, hoe langer hij/zij een positieve bijdrage kan leveren aan de welvaartstaat. Een jongere leeftijd betekent doorgaans ook dat de vreemdeling zich snel aan Nederland zal kunnen aanpassen en gemakkelijker een baan zal kunnen vinden. De vreemdeling die tussen de 21 en 40 jaar is, scoort 5 extra punten.
Ad 3.
Hieronder wordt verstaan eerder verblijf in Nederland voor arbeid of studie, de Nederlandse of Engelse taal sprekend of opleiding voltooid aan een hoger onderwijsinstelling in een land aangesloten bij de Bologna-verklaring.
Een eerdere ervaring met Nederland of het spreken van de Nederlandse taal (Nederlands als tweede taal op niveau A2) of in elk geval de Engelse taal (op International English Language Testing System niveau 6) of een Bachelor-, Master-graad of een Doctor-graad, behaald aan een onderwijsinstelling in een land aangesloten bij de Bologna-verklaring kan rekenen op extra punten.
Bij de in 1999 ondertekende Bologna-verklaring hebben de aangesloten Europese landen zich gecommitteerd te komen tot een Europa-breed vergelijkbaar en uitwisselbaar onderwijssysteem. De aangesloten landen hebben hierin vast gelegd dat zij vóór 2010 het Bachelor-Master stelsel invoeren. De achterliggende gedachte is dat het hoger onderwijs op deze manier flexibeler, opener en aantrekkelijker wordt. Gelet hierop zal een vreemdeling die een opleiding heeft voltooid aan een hoger onderwijsinstelling in een land aangesloten bij de Bologna-verklaring gemakkelijker aansluiting vinden met de Nederlandse arbeidsmarkt.
Puntensysteem hoogopgeleiden:
Onderdelen |
Punten |
Bewijsstukken |
|
---|---|---|---|
Opleiding (max. 30 punten) |
• Doctor-graad |
30 |
Diploma/getuigschrift niet ouder dan drie jaar van geaccrediteerde opleiding aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling of van buitenlandse universiteit in top-200 ranglijsten Times Higher Education World Rankings, QS World University Ranking, Academic Ranking of World Universities (Shanghai Jiao Tong Ranking) |
• Master |
25 |
||
Leeftijd (max. 5 punten) |
21-40 jaar |
5 |
Geboorteakte |
Indicatoren voor welslagen in Nederland (max. 5 punten) |
• Voormalige werkgevers in Nederland (minimaal half jaar) |
5 |
Arbeidscontract of werkgeversverklaring |
• In Nederland genoten studie (minimaal half jaar) |
5 |
• Inschrijvingsbewijs of deelname certificaat |
|
• Spreekt ‘Nederlands als Tweede Taal’ op A2 niveau |
5 |
• Diploma |
|
• Spreekt Engelse taal (International English Language Testing System niveau 6) |
5 |
• Verklaring taalinstituut |
|
• Bachelor, Master of Doctor -graad behaald aan opleiding in land aangesloten bij Bologna-verklaring |
5 |
• Diploma |
|
• |
• |
||
Max. aantal punten |
40 |
Om mogelijke excessieve gebruikmaking van de regeling hoogopgeleiden te kunnen bestrijden kan, na besluitvorming daarover onder verantwoordelijkheid van onze Minister en de Minister van SZW en OCW, besloten worden voor toelating in het kader van de regeling hoogopgeleiden een quotum in te stellen.
De opsomming van de genoemde bewijsstukken is indicatief en niet uitputtend bedoeld. Vreemdelingen die zijn afgestudeerd aan een hoger onderwijsinstelling gevestigd in een Engelstalig land, zullen geen verklaring van een taalinstituut hoeven te overleggen.
De algemene bepalingen van B1/4, B2/2, B2/4 en B2/5 zijn van toepassing, tenzij navolgend anders is bepaald.
Indien sprake is van eerste toelating geldt het algemene middelenvereiste (zie B1/4.3, B2/2.9, B2/4.12 en B2/5.10). Indien sprake is van voortgezet verblijf geldt het volgende. Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Voor die afweging van belangen wordt verwezen naar B2/8.5.2.
X
Paragraaf C2/2.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.36 VV kan vervolging om reden van godsdienst zich ook nog op andere manieren voordoen, denk bijvoorbeeld aan het verbod op godsdienstuitoefening en godsdienstonderwijs en ernstige discriminerende maatregelen tegen personen met een bepaalde godsdienstige overtuiging.
Er bestaat geen verplichting om een vreemdeling bescherming te bieden op grond van het Vluchtelingenverdrag indien de betreffende vreemdeling in zijn/haar land van herkomst zijn godsdienst niet op gelijke wijze kan uitoefenen als hier te lande.
Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzocht worden of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.
Van personen die in het land van herkomst een (minderheids)godsdienst aanhangen wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden.
Evenmin mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.
Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Derhalve zal beoordeeld moeten worden of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.
Y
Paragraaf C2/2.10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Deze paragraaf ziet naast de homoseksuele asielzoeker ook op beoordeling van de asielaanvraag van de lesbische, biseksuele en transgender asielzoeker.
Indien een asielzoeker zich erop beroept dat hij of zij problemen heeft ondervonden of zal ondervinden als gevolg van zijn of haar (toegedichte) homoseksuele gerichtheid, kan dit onder omstandigheden leiden tot de conclusie dat betrokkene vluchteling is in de zin van het Verdrag.
Bij de toets of de homoseksuele asielzoeker wordt aangemerkt als Vluchteling wordt eerst door de IND beoordeeld of betrokkene op grond van zijn seksuele gerichtheid is, of dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld zo ernstig van aard dat zij een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen.
Indien daar geen sprake van is, wordt beoordeeld of ten aanzien van de asielzoeker op grond van de seksuele gerichtheid maatregelen worden uitgevoerd die discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd en voldoende ernstig zijn om te spreken van daden van vervolging in de zin van het Vluchtelingverdrag.
Voor deze beoordeling van de daden wordt verwezen naar artikel 3.36 VV(zie ook paragraaf C2/2.3.2).
De IND beoordeelt of en in welke mate aan de homoseksuele asielzoeker beperkingen worden opgelegd bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de asielzoeker. Indien uit de verklaringen van de vreemdeling danwel uit algemene informatie kan worden afgeleid dat de positie van homoseksuelen dusdanig is dat bij het bekend geraken van de seksuele gerichtheid de vreemdeling een voorzienbaar risico loopt te worden blootgesteld aan daden van geweld die zo ernstig van aard zijn dat zij een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen, komt de vreemdeling in aanmerking voor bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag.
Van een homoseksuele asielzoeker wordt niet verlangd dat hij zijn gerichtheid verborgen houdt, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.
De omstandigheid dat de algehele situatie met zich brengt dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op vergelijkbare wijze als in Nederland uiting kan geven aan diens homoseksualiteit, is op zich onvoldoende om voor verblijf in aanmerking te komen. Het is immers niet aan Nederland om te garanderen dat de hier te lande bestaande vrijheden ook bestaan in het land van herkomst. De situatie in het land van herkomst kan dan ook met zich meebrengen dat de vreemdeling een bepaalde mate van terughoudendheid betracht bij het uiting geven aan zijn homoseksuele gerichtheid, om aldus te voorkomen dat problemen ontstaan die in samenhang bezien, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van vervolging.
Deze terughoudendheid mag echter niet dusdanig ver strekken, dat geoordeeld wordt dat de vreemdeling niet op betekenisvolle wijze invulling kan geven aan zijn seksuele gerichtheid.
Indien sprake is van een bestraffing op basis van een strafbepaling die alleen betrekking heeft op homoseksuelen, is dit een daad van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het homoseksueel zijn of het uiten van specifiek homoseksuele gevoelens strafbaar is gesteld. De enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit of homoseksuele handelingen in een land leidt evenwel niet zonder meer tot de conclusie dat een homoseksueel uit dat land vluchteling is. Hierbij is van belang of uit algemene informatie blijkt of de autoriteiten in het land van herkomst homoseksuelen of homoseksuelen handelingen actief (strafrechtelijk) vervolgen. Voorts moet de asielzoeker aannemelijk maken dat hij persoonlijk een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging en dat er sprake is van een bestraffingsmaatregel van een zeker gewicht. Zo zal een enkele boete veelal onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vluchtelingschap.
Ten slotte geldt dat het inroepen van de bescherming van de autoriteiten tegen daden van geweld om redenen van de seksuele gerichtheid niet wordt verlangd in de gevallen waarin homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst, ongeacht het gewicht van de bestraffingsmaatregel.
Sekse kan niet het enige criterium zijn op grond waarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van het behoren tot een ‘bepaalde sociale groep’. Vrouwen in het algemeen vormen niet een bepaalde sociale groep, omdat zij als sociale groep te divers van samenstelling zijn. In het asielbeleid is het individualiseringsvereiste het uitgangspunt.
Z
Paragraaf C9/2.1.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voordat de asielaanvraag kan worden ingediend, moet een vreemdeling zich op grond van artikel 3.42a, VV in persoon aanmelden bij de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel.
Met deze aanmelding start de rust- en voorbereidingstermijn (zie C11).
Indien een vreemdeling elders in Nederland tegenover de vreemdelingenpolitie te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, dan wordt hij doorverwezen naar de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel. Voor vreemdelingen aan wie op grond van de Vreemdelingenwet rechtens hun vrijheid is of wordt ontnomen, geldt het beleid als geformuleerd in C9/2.1.3 en C12/2.3.
Indien de vreemdeling wordt aangetroffen door de KMar in het kader van het MTV, en de vreemdeling aangeeft asiel te willen aanvragen en geen aanleiding bestaat de vreemdelingen in bewaring te stellen verkrijgt de KMar hiervoor vervoersbewijzen via de lokale vreemdelingenpolitie.
Het vorenstaande geldt niet voor de vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang als bedoeld in artikel 5, eerste lid, SGC, dan wel artikel 3 Vw en die aan een buitengrens te kennen geeft asiel te willen aanvragen.
Op grond van artikel 3, derde lid, Vw moet de ambtenaar belast met de grensbewaking in dat geval een voornemen tot toegangsweigering voorleggen aan het Hoofd van de IND (zie A/2.5.5). Het Hoofd van de IND is bevoegd om in een dergelijke situatie een aanwijzing te geven omtrent het al dan niet weigeren van de toegang aan de vreemdeling in kwestie. De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst vervolgens door middel van een beschikking op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw, het AC Schiphol aan als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Voor deze aanwijzing gelden geen nadere criteria dan de omstandigheid dat de toegang is geweigerd. De vreemdeling wordt op zijn rechtsmiddelen gewezen en de benodigde informatiefolders worden uitgereikt. De vreemdeling en zijn bescheiden worden vervolgens zo spoedig mogelijk door de KMar of de ZHP overgedragen aan AC Schiphol.
Van vorenstaande procedure kan worden afgeweken, indien de vreemdeling deel uitmaakt van een grotere groep vreemdelingen die op hetzelfde moment aan de buitengrens arriveert en asiel wil aanvragen en er aanleiding bestaat om uitgebreid onderzoek te plegen naar de herkomst of de oorzaak daarvan, of de beschikbare capaciteit in AC Schiphol niet voldoende is om deze groep vreemdelingen op korte termijn in de asielprocedure op te nemen. In dat geval kan door de IND worden besloten om deze vreemdelingen voorafgaand aan de algemene asielprocedure in AC Schiphol, of gedurende de gehele asielprocedure, op te houden in de grenslogies op grond van artikel 6 Vw (met grenslogies wordt bedoeld een ruimte als bedoeld in artikel 6 Vw, niet zijnde AC Schiphol). De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst in dit geval door middel van een beschikking op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid Vw, een grenslogies aan als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Ook in dit geval wordt de vreemdeling op zijn rechtsmiddelen gewezen en worden de benodigde informatiefolders uitgereikt. Wanneer de vreemdeling na het verblijf in het grenslogies alsnog in de algemene asielprocedure in AC Schiphol wordt opgenomen, wordt door de ambtenaar belast met grensbewaking het AC Schiphol aangewezen als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Dit gebeurt door middel van het geven van een nieuwe plaatsingsbeschikking.
De beoordeling of sprake is van een grote groep vreemdelingen wordt gemaakt door de IND. Daarbij wordt rekening gehouden met het aantal vreemdelingen dat op dat moment reeds de algemene asielprocedure in AC Schiphol doorloopt, de beschikbare capaciteit bij de IND en ketenpartners en de beschikbaarheid van tolken.
Tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw, kan de vreemdeling op grond van artikel 93 Vw en artikel 8:1 Awb beroep instellen bij de rechtbank (zie A6/6).
Wanneer de vreemdeling op de daartoe aangewezen plaats, of aan de buitengrens, te kennen geeft asiel te willen aanvragen, wordt de vreemdeling door de ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen of de ambtenaar belast met grensbewaking op grond van artikel 55, tweede lid, Vw onderzocht op de aanwezigheid van documenten aan kleding en lichaam. Ook wordt zijn bagage hierop onderzocht. Daarnaast wordt gecontroleerd of de asielzoeker voorkomt in het opsporingsregister of in het (N)SIS en worden van de vreemdeling op grond van artikel 3.109 Vb identificatiefoto’s gemaakt en vingerafdrukken genomen.
Het nemen van vingerafdrukken geldt voor alle vreemdelingen vanaf vier jaar. Deze vingerafdrukken worden ingevoerd in het BVV. De vingerafdrukken worden vergeleken met de data in de collectie van het BVV. Indien de vingerafdrukken van de vreemdeling onbekend zijn in de biometriecollectie, worden ze opgeslagen en geeft het BVV een Vreemdelingennummer af. Indien de vreemdeling wel bekend is, geeft het BVV het Vreemdelingennummer aan waaronder de vreemdeling al bekend is. De vreemdelingenpolitie of KMar voorziet het vingerafdrukkenformulier handmatig van het Vreemdelingennummer, en zendt het formulier na registratie in het BVV door naar de Dienst IPol. In het geval een vreemdeling volhoudt iemand anders te zijn, wordt de vreemdeling onder een alias geregistreerd en wordt hiervan een aantekening gemaakt ten behoeve van het eerste gehoor van betrokkene door de IND.
Voor meer informatie over de BVV wordt voorts verwezen naar A1/6.3.
In het kader van artikel 4 Verordening 2725/2000, dienen de vingerafdrukken van vreemdelingen van veertien jaar en ouder verplicht te worden geregistreerd in de Europese vingerafdrukkencollectie van asielzoekers in de EU (Eurodac) in categorie 1. Ook deze handeling wordt direct verricht bij de aanmelding van de asielzoeker, door de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of de ambtenaar belast met grensbewaking.
Indien sprake is van een hitmelding van de ingevoerde vingerafdrukken met de Europese vingerafdrukkencollectie dan betekent dit dat betrokkene al bekend is vanwege een asielaanvraag (code 1) dan wel een illegale inreis (code 2) in een andere EU-lidstaat. In verband met de toepassing van Verordening 343/2003 stelt de vreemdelingendienst/KMar aan de vreemdeling een aantal aanvullende vragen. De hitmelding en de aanvullende informatie worden onmiddellijk doorgegeven aan de IND.
AA
Paragraaf C9/2.1.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw wordt op grond van artikel 3.108, tweede lid, Vb juncto artikel 3.42, eerste lid, VV, ingediend in AC Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar.
In uitzondering hierop dienen vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, op grond van artikel 3.42, derde lid, VV, hun asielaanvraag in AC Schiphol in.
Het indienen van de aanvraag in het AC vindt plaats door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in de gelegenheid te stellen het formulier betreffende het aanvragen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te ondertekenen (zie bijlage 13 VV). Aan de vreemdeling wordt een afschrift van het door hem ondertekende aanvraagformulier verstrekt. Dit gebeurt tijdens de algemene asielprocedure (zie C12).
AB
Paragraaf C9/2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag wil indienen, moet zich, voordat hij een aanvraag in een AC indient, op grond van artikel 3.42a, VV in persoon aanmelden bij de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel.
Wanneer een vreemdeling aan wie de maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vc is opgelegd een tweede of een volgende aanvraag in wil dienen, is het gestelde in C12/2.3 van toepassing.
Voor vreemdelingen die een tweede of volgende aanvraag willen indienen en aan wie op een andere grond rechtens de vrijheid is ontnomen, geldt het gestelde in C9/2.1.3.
In deze gevallen start er geen rust- en voorbereidingstermijn (zie C11/2.4).
AC
Paragraaf C9/2.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De asielaanvraag van een vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen, wordt op grond van artikel 3.108, derde lid, Vb, ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd. Dat kan een politiecel, een cel van de KMar, een Huis van Bewaring, een uitzetcentrum of AC Schiphol zijn.
Wanneer een vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59 Vw te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen, kan door de IND worden besloten de vreemdeling voor de indiening van de aanvraag over te plaatsen naar het AC Schiphol om de aanvraag in de algemene asielprocedure te kunnen behandelen. Dit geldt zowel voor vreemdelingen die een eerste asielaanvraag willen indienen, als voor vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen. Wanneer hiertoe wordt besloten, wordt de vrijheidsontneming voortgezet in het AC en wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om de asielaanvraag daar in te dienen. In afwijking van het gestelde in C12/5.1 geldt, dat indien blijkt dat de asielaanvraag zich niet leent voor afdoening in de algemene asielprocedure, de IND beoordeelt of de bewaringsmaatregel dient te worden opgeheven en de asielzoeker wordt doorverwezen naar een opvanglocatie, óf dat de bewaringsmaatregel wordt voortgezet en de asielaanvraag wordt behandeld op de wijze zoals is neergelegd in C13/3.3, C15/4 en C16/3.3.
Of de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar het AC Schiphol wordt beoordeeld door de IND in overleg met de DT&V, de KMar dan wel de vreemdelingenpolitie. Aspecten die bij deze beoordeling van belang zijn, zijn onder meer de mogelijkheid van een spoedige uitzetting na een eventuele afwijzing, de capaciteit en beschikbaarheid van tolken in het AC Schiphol en de mogelijkheden tot vervoer van de vreemdeling. Ook omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling kunnen hierbij een rol spelen. Uitgangspunt is dat de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar AC Schiphol.
Indien niet wordt besloten tot overplaatsing naar het AC Schiphol, neemt de KMar of de vreemdelingenpolitie de asielaanvraag in ontvangst en zendt deze, samen met het model M56 (kennisgeving aanvraag verblijfsvergunning door een inbewaringgestelde vreemdeling) door naar de IND. In deze gevallen reikt de KMar dan wel de vreemdelingenpolitie bij het in ontvangst nemen van de aanvraag de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV uit.
Het indienen van de asielaanvraag heeft niet tot gevolg dat de vreemdelingenbewaring op grond van artikel 59 Vw om die enkele reden wordt opgeheven. Wel moet de Korpschef, de Commandant van de KMar of de Algemeen Directeur van de DT&V, gelet op artikel 5.3, tweede lid, Vb, de grond van de inbewaringstelling zo spoedig mogelijk nadat de vreemdeling te kennen heeft gegeven een asielverzoek te willen indienen, wijzigen. Deze maatregel moet, net zoals de inbewaringstelling zelf, worden gemotiveerd en uitgereikt aan de vreemdeling. De vreemdeling verblijft vervolgens niet langer in bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw, maar op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw.
Het indienen van de asielaanvraag door een vreemdeling aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, heeft evenmin tot gevolg dat de uitzettingshandelingen worden stopgezet of opgeschort, met dien verstande dat de uitgangspunten van de asielprocedure niet worden aangetast. Zo blijven handelingen waarbij contact wordt gelegd met de autoriteiten van het land van herkomst in beginsel achterwege (zie A4/4.1).
Vreemdelingen aan wie op strafrechtelijke gronden de vrijheid is ontnomen worden ter behandeling van een asielaanvraag niet overgebracht naar het AC Schiphol. De asielaanvraag wordt in die gevallen ingediend in de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.
Op grond van artikel 4 Verordening 2725/2000 worden door de vreemdelingenpolitie of KMar de vingerafdrukken van alle vreemdelingen van veertien jaar en ouder die asiel aanvragen geregistreerd in Eurodac in categorie 1. Omdat de meeste Eurodac-stations daartoe niet zijn geautoriseerd, stuurt de vreemdelingenpolitie of KMar het vingerafdrukkenformulier van asielzoekers in vreemdelingenbewaring naar de IND op AC Schiphol, onder vermelding van het vreemdelingennummer. De IND ziet er vervolgens op toe dat de vingerafdrukken in Eurodac worden geregistreerd.
Het kan voorkomen dat al in het kader van de terugkeer van betrokkene een raadpleegactie in Eurodac is uitgevoerd in categorie 3 en dat daaruit is gebleken dat betrokkene al in een ander land asiel heeft aangevraagd. Dit ontslaat de vreemdelingenpolitie of KMar niet van de verplichting om wanneer de vreemdeling te kennen geeft een asielverzoek te willen indienen de vingerafdrukken te (laten) registreren in categorie 1. In het kader van de asielregistratie zal Eurodac een nieuwe vergelijking uitvoeren. Indien de vingerafdrukken al voorkomen in het bestand, zal in het kader van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag een nieuwe hitmelding volgen.
AD
Paragraaf C11/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Wanneer een vreemdeling niet in aanmerking komt voor een rust- en voorbereidingstermijn (zie C11/2.2 tot en met 2.5) dan start de algemene asielprocedure direct of in ieder geval zo spoedig mogelijk nadat hij op de daartoe aangewezen plaats te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen.
Indien tijdens de rust- en voorbereidingstermijn blijkt dat een vreemdeling niet langer voor de rust- en voorbereidingstermijn in aanmerking komt, stopt de rust- en voorbereidingstermijn.
De algemene asielprocedure van de vreemdeling start direct of in ieder geval zo spoedig mogelijk na constatering van het feit dat de vreemdeling niet langer recht heeft op de rust- en voorbereidingstermijn.
Eventuele reeds geplande activiteiten die tijdens de rust- en voorbereidingstermijn zouden plaatsvinden vinden geen doorgang meer.
Voor vreemdelingen die hun asielaanvraag indienen in AC Schiphol geldt het gestelde in C11/2.6.
AE
Paragraaf C11/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb juncto artikel 3.49, eerste lid, VV, is de rust- en voorbereidingstermijn niet van toepassing op vreemdelingen die de asielaanvraag conform C9/2.1.1.2 en C9/2.1.3 indienen in AC Schiphol.
Nadat de vreemdeling is overgebracht naar AC Schiphol vinden voorafgaand aan de indiening van de activiteiten plaats die normaliter in de rust- en voorbereidingstermijn plaatsvinden, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in C11/2.2, C11/2.3 of C11/2.4. In dat geval blijven deze activiteiten achterwege.
Gedurende de periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag en gedurende de algemene asielprocedure, verblijft de vreemdeling op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, of artikel 59 Vw in AC Schiphol.
AF
Paragraaf C16/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Wanneer de asielaanvraag wordt behandeld in de algemene asielprocedure, wordt de beschikking op grond van artikel 3.114, zesde lid, Vb uiterlijk op de achtste (of veertiende) dag toegezonden aan de gemachtigde van de vreemdeling.
In de volgende situaties reikt de IND de beschikking zo mogelijk en in afwijking van het vorenstaande, uit aan de vreemdeling:
• Van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;
• Het betreft een afwijzing van een tweede of opvolgende asielaanvraag;
• In de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw (zie ook B1/9.7.7.1);
• De DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee en/of IND hebben in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.
In een aan de vreemdeling uitgereikte of verzonden beschikking, dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld:
• de datum, tijdstip en wijze van kenbaar maken van de beschikking;
• de naam van de uitreikende ambtenaar;
• een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen;
• de termijn waarbinnen de asielzoeker Nederland dient te verlaten (zie C22/2).
Indien het in bovengenoemde situaties niet mogelijk is de beschikking aan de vreemdeling uit te reiken omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken, dan wel zich niet heeft gehouden aan een aanwijzing gebaseerd op artikel 55, eerste lid, Vw, dan wordt de beschikking verzonden aan de gemachtigde. Is er geen gemachtigde bekend, dan legt de IND in een rapport van bevindingen vast dat het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, terwijl vaststaat dat de asielzoeker het AC met onbekende bestemming heeft verlaten, dan wel zich niet heeft gehouden aan een aanwijzing gebaseerd op artikel 55, eerste lid, Vw. Tevens wordt in het rapport van bevindingen medegedeeld dat er geen gemachtigde bekend is, dat de beschikking ter inzage ligt en dat de melding van terinzagelegging van de beschikking zal worden aangeplakt op een centrale plek in het AC. De melding van terinzagelegging wordt op de daarvoor bestemde plek in het AC opgehangen. De beschikking is hiermee bekendgemaakt.
Deze werkwijze geldt voor zowel afwijzende als inwilligende beschikkingen.
AG
Paragraaf C16/3.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Aan de gemachtigde van de asielzoeker wordt een schriftelijke, gemotiveerde beschikking toegezonden. Indien geen gemachtigde bekend is, wordt de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de asielzoeker verzonden.
In de aan de asielzoeker te verzenden beschikking dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld:
• de datum en wijze van kenbaar maken van de beschikking;
• een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen;
• de termijn waarbinnen de asielzoeker Nederland dient te verlaten (zie C22/2).
Als de beschikking aan de IND wordt geretourneerd omdat het poststuk niet is opgehaald, controleert de IND of het naar het juiste adres is verzonden, en of de vreemdeling niet is verhuisd. Zonodig wordt de beschikking opnieuw verzonden. De IND kan de vreemdelingenpolitie verzoeken een adrescontrole te laten uitvoeren en een model M100 op te maken. In een rapport van bevindingen legt de IND vast welke pogingen zijn ondernomen om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Indien de afwijzende beschikking tevens een inreisverbod inhoudt, geldt hetgeen hieromtrent is opgenomen in B1/9.7.7.1 met betrekking tot het uitreiken van beschikkingen waarin een inreisverbod is opgenomen.
AH
Paragraaf C16/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als de vreemdeling een gemachtigde heeft, wordt de beschikking van de vreemdeling aan wie de vrijheid is ontnomen naar de gemachtigde verzonden. Indien de vreemdeling geen gemachtigde heeft, wordt de beschikking door de vreemdelingenpolitie dan wel de KMar aan de asielzoeker uitgereikt.
In de aan de asielzoeker uitgereikte beschikking, dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld:
• de datum, tijdstip en wijze van uitreiking beschikking;
• de naam van de uitreikende ambtenaar;
• een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen;
• de termijn waarbinnen de asielzoeker Nederland dient te verlaten (zie C22/2).
In afwijking van hetgeen hieromtrent is opgenomen in B1/9.7.7.1 met betrekking tot het uitreiken van beschikkingen waarin een inreisverbod is opgenomen, wordt een beschikking waarbij tevens een inreisverbod wordt uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw aan de gemachtigde verzonden in plaats van uitreiken. Tevens wordt van deze toezending melding gemaakt in de Staatscourant. Indien de vreemdeling geen gemachtigde heeft, wordt de beschikking door de vreemdelingenpolitie dan wel de KMar aan de asielzoeker uitgereikt.
AI
Het model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 1.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 17 december 2012
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder
Nederland heeft op 31 december 2011 richtlijn 2008/115/EG (terugkeerrichtlijn) geïmplementeerd in de nationale regelgeving. Een aantal nieuwe inzichten alsmede nadien gewezen jurisprudentie hebben aanleiding gegeven de Vreemdelingencirculaire op dit onderdeel aan te passen.
Nederland heeft op 31 december 2011 richtlijn 2008/115/EG (terugkeerrichtlijn) geïmplementeerd in de nationale regelgeving. Een aantal nieuwe inzichten alsmede nadien gewezen jurisprudentie hebben aanleiding gegeven de Vreemdelingencirculaire op dit onderdeel aan te passen.
In WBV 2012/11 is ten aanzien van de mogelijkheid tot vrijstelling van de legesplicht op grond van artikel 8 EVRM de tekst verwijderd dat de vreemdeling en hoofdpersoon moeten aantonen dat zij de afgelopen drie jaar alles in het werk hebben gesteld om aan de middelen te komen om de leges te betalen. In WBV 2012/17 is deze tekst onbedoeld weer opgenomen in de Vc. Dat is nu hersteld.
In WBV 2012/17, waarin de gezinsmigratiemaatregelen uit het regeerakkoord van oktober 2010 zijn uitgewerkt, is ten aanzien van minderjarige kinderen de wijziging van artikel 3.14 van het Vb niet verwerkt. Dit is nu hersteld.
In het beleid ten aanzien van hier te lande geboren kinderen uit rechtmatig verblijvende ouders staat een incorrecte verwijzing naar deel C (asiel) van de Vreemdelingencirculaire. Dat is nu hersteld. Verder is in WBV 2012/17 ten aanzien van in het buitenland geboren kinderen de termijn, waarbinnen de aanvraag om een verblijfsvergunning moet zijn ontvangen, teruggebracht van 9 naar 6 maanden. Dit in verband met het terugbrengen van de termijn van verplaatsing hoofdverblijf van 9 naar 6 maanden. In WBV 2012/17 is de tekst is niet volledig aangepast. Dat is nu hersteld.
In Hoofdstuk B2/7 is een beleidskader opgenomen dat een uitwerking vormt van de arresten Ruiz Zambrano en Dereci (arrest HvJ EU van 8 maart 2011, C-34/09, Ruiz Zambrano, en arrest HvJ EU van 15 november 2011, C-256/11, Dereci; www.curia.europa.eu) en nadien gepubliceerde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die voortvloeit uit deze arresten.
Artikel 20 VWEU verzet zich volgens het HvJ EU tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat burgers van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in de lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Er moet namelijk vanuit worden gegaan dat deze verblijfsweigering ertoe zal leiden dat deze kinderen, burgers van de Unie, zullen worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten om hun ouders te volgen.
Volgens het HvJ EU is het criterium van de ontzegging van het effectieve genot een criterium van zeer bijzondere aard dat alleen ziet op gevallen waarin, ondanks dat het secundaire recht inzake het verblijfsrecht van staatsburgers van derde landen niet van toepassing is, uitzonderlijk geen verblijfsrecht kan worden ontzegd aan een staatsburger van een derde land die lid is van de familie van een staatsburger van een lidstaat, omdat anders de nuttige werking zou worden ontnomen aan het burgerschap van de Unie dat deze laatste staatsburger toekomt.
Het betreft geen inhoudelijke beleidswijziging, maar een juridisch technische aanpassing om de Vreemdelingencirculaire in overeenstemming te brengen met de toepassing van de Wav. De voorwaarden waaronder wordt vrijgesteld van het twv-vereiste zijn opgenomen en de formulering dat een au pair geen arbeid in de zin van de Wav mag verrichten is aangepast. De lichte huishoudelijke werkzaamheden die een au pair mag verrichten zijn arbeid in de zin van de Wav. Zolang de au pair en het gastgezin zich houden aan een aantal voorwaarden geldt er echter geen twv-plicht. Dit is reeds opgenomen in het Delegatie- en Uitvoeringsbesluit Wet arbeid Vreemdelingen. Zodra de Wet modern migratiebeleid in werking treedt, zal dit nog nader worden neergelegd in het Besluit Uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.
Het betreft enkele kleine technische wijzigingen. Er is een fout woord verbeterd en in de alinea over de gezinsleden zijn verwijzingen naar andere onderdelen in de Vc aangepast.
Naar aanleiding van het arrest van 5 september 2012 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Y en Z (C-71/11 en C-99/11) is het algemene beleid voor religieuze minderheden opnieuw vastgesteld. Verwezen wordt naar de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 2 november 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1590 ).
Betreft een aanpassing van de terminologie.
Op 1 januari 2013 zal het aanmeldcentrum Schiphol deel gaan uitmaken van het Justitieel Complex Schiphol.
Sinds de implementatie van de verbeterde asielprocedure per 1 juli 2010, krijgen asielzoekers voorafgaand aan de asielprocedure een rust- en voorbereidingstermijn van minimaal zes dagen. Gedurende die termijn krijgt de asielzoeker de gelegenheid om tot rust te komen. Daarnaast wordt de asielzoeker door Vluchtelingenwerk voorgelicht over de asielprocedure, kan hij medisch advies vragen van Medifirst en wordt de asielzoeker door een rechtshulpverlener voorbereid op de asielprocedure.
In de brief van 24 juni 2008 aan de Tweede Kamer(TK 2007–2008, 29 344, nr. 67) is aangegeven dat asielzoekers die een aanvraag indienen op Aanmeldcentrum Schiphol vooralsnog zijn uitgezonderd van de rust- en voorbereidingstermijn, omdat het huidige gebouw niet het benodigde voorzieningenniveau biedt. Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 11 juni 2010 (TK 2009–2010, 19 637, nr. 1351), vinden de activiteiten van de rust- en voorbereidingstermijn in de huidige situatie om die reden zoveel mogelijk binnen twee dagen plaats. Bij de bouw van het Justitieel Complex Schiphol is het voorzieningenniveau echter op een dusdanig niveau gebracht, dat de rust- en voorbereidingstermijn na de verhuizing ook zou kunnen gaan gelden voor aanvragen ingediend op Aanmeldcentrum Schiphol.
Bij het opstellen van de regelgeving ten behoeve van de verbeterde asielprocedure, is in het Vreemdelingenbesluit al rekening gehouden met een rust- en voorbereidingstermijn op Aanmeldcentrum Schiphol. Met een aanpassing van artikel 3.49 Voorschrift Vreemdelingen is te realiseren dat deze termijn ook geldt voor asielzoekers die een aanvraag indienen op Aanmeldcentrum Schiphol. In afwachting van een wijziging van artikel 59 Vw, zal artikel 3.49 VV nog niet worden aangepast, maar zal de asielzoeker die in Aanmeldcentrum Schiphol de algemene asielprocedure doorloopt in de gelegenheid worden gesteld feitelijk alle stappen van de rust- en voorbereidingstermijn te doorlopen. In tegenstelling tot in de huidige situatie zal dit vanaf 1 januari 2013 binnen zes dagen tussen het kenbaar maken van het asielverzoek en het daadwerkelijk indienen van de aanvraag op dag een van de algemene asielprocedure gebeuren.
De vreemdelingencirculaire is hier op aangepast.
Gezien de aard van het Justitieel Complex is er voor gekozen om alleenstaande minderjarige vreemdelingen (aan wie geen maatregel van bewaring ex artikel 59 Vw dan wel toegangsweigering ex artikel 6 Vw van toepassing is) per 1 januari 2013 niet langer in aanmeldcentrum Schiphol asiel te laten aanvragen. Vanaf 1 januari 2013 zullen zij zich in AC Ter Apel moeten aanmelden, alwaar zij te kennen kunnen geven een asielaanvraag te willen indienen. De daadwerkelijke asielaanvraag kunnen zij in AC Den Bosch indienen.
Artikel 3.42a van het Vreemdelingen Voorschrift en de Vreemdelingcirculaire zijn hierop aangepast.
De vreemdelingenpolitie Kennemerland is niet permanent gehuisvest in het Justitieel Complex Schiphol. Dit heeft gevolgen voor de logistiek rond het registreren van vingerafdrukken in Eurodac onder categorie 1. De vreemdelingencirculaire is hierop aangepast.
Op grond van artikel 3.115, zesde lid, Vb wordt de beschikking uiterlijk op de veertiende dag bekend gemaakt door uitreiking of toezending ervan. Op basis van de Nota van Toelichting bij het besluit tot wijzing van het Vreemdelingenbesluit van 23 juni 2010 (Staatsblad 2010, 244) is in de Vc 2000 geregeld dat toezending van de beschikking kan plaatsvinden als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. Indien dat niet het geval is, is uitreiking aan de vreemdeling aangewezen.
In de uitvoeringspraktijk wordt de beschikking in de algemene asielprocedure vaak al op de dag voorafgaand aan de uitreiking aan de vreemdeling in persoon verzonden naar diens gemachtigde. Veel asielzoekers zijn op dat moment door hun gemachtigde al op de hoogte gesteld van de beslissing. Ook komt het geregeld voor dat asielzoekers niet verschijnen om de beschikking in ontvangst te nemen.
Gelet op het vorenstaande wordt de Vc 2000 zo gewijzigd, dat de beschikking in de regel wordt verzonden naar gemachtigde, zodat deze de vreemdeling na hem te hebben geïnformeerd over de beslissing direct kan adviseren over eventueel in te stellen rechtsmiddelen. De beschikking wordt in beginsel enkel nog in persoon uitgereikt in de in C16/3.1 genoemde situaties.
Het uitreiken van een beschikking met een inreisverbod in overeenstemming gebracht met de B1/9.7.7.1. en de Terugkeerrichtlijn.
Het uitreiken van een beschikking met een inreisverbod in overeenstemming gebracht met de B1/9.7.7.1. en de Terugkeerrichtlijn.
Het uitreiken van een beschikking met een inreisverbod in overeenstemming gebracht met de B1/9.7.7.1. en de Terugkeerrichtlijn.
In het model is de mogelijkheid gecreëerd om de datum van de aangifte van mensenhandel te kunnen opnemen.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-26248.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.