Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rijkswaterstaat | Staatscourant 2012, 15481 | Onteigeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rijkswaterstaat | Staatscourant 2012, 15481 | Onteigeningen |
Ontwerptekst zoals aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State
Ontwerpbesluit
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op grond van de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan onteigening uit kracht van een koninklijk besluit plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een inpassingsplan.
Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening
Provinciale Staten van Fryslân verzoeken Ons bij besluit van 26 januari 2011, om ten name van die provincie over te gaan tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland. Op 19 april 2011 hebben Provinciale Staten van Fryslân hun verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.
De aanleg van De Centrale As vindt plaats in opdracht van en voor rekening van de provincie Fryslân, die de weg ook zal beheren. Gelet hierop kunnen Wij verzoeker aanmerken als meest gerede partij tot het doen van het verzoek tot aanwijzing ter onteigening.
Planologische grondslag
De onroerende zaken waarop het verzoek van Provinciale Staten van Fryslân betrekking heeft, zijn begrepen in het inpassingsplan ‘De Centrale As’ van de provincie Fryslân (verder te noemen: het inpassingsplan).
Het inpassingsplan is op 23 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Fryslân en is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 november 2011, nr. 201009220/1/R4 onherroepelijk van kracht.
Op de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken rusten de bestemmingen Verkeer, Verkeer-Paden, Natuur-2, Bos, Groen-Singelbeplanting, Water-1, Leiding-Gas, Leiding-Hoogspanningsverbinding, Leiding-Riool en Leiding-Water.
Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken en gegevens in de periode van 2 december 2011 tot en met 12 januari 2012 in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland, ten kantore van het projectbureau De Centrale As te Burgum en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen. Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb hebben de burgemeesters van voornoemde gemeenten van het ontwerp koninklijk besluit en de terinzagelegging daarvan op 30 november 2011 openbaar kennis gegeven in de lokaal verschijnende huis-aan-huisbladen ‘Kollumer Courant’, ‘Nieuwe Dockumer Courant’ en ‘Actief’ en op 1 december 2011 in het huis-aan-huisblad ‘Breeduit’. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft van het ontwerpbesluit openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 1 december 2011, nr. 21526.
Voorts is overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp van het te nemen besluit toegezonden aan belanghebbenden en aan de verzoeker om onteigening. Belanghebbenden zijn daarbij uitgenodigd voor een hoorzitting in de Glinstra State te Burgum, op donderdag 12 januari 2012.
Overwegingen
Noodzaak en urgentie
Het inpassingsplan voorziet in de aanleg van de provinciale weg De Centrale As, inclusief de aanleg van de rondwegen Hurdegaryp en Garyp en de oostelijke rondweg Dokkum, een aantal verbindingswegen, fiets- en wandelverbindingen en de realisatie van verscheidene kunstwerken. Ook de verlegging van het Prinses Margrietkanaal maakt deel uit van het plan. De weg wordt aangelegd als dubbelbaans autoweg vanaf Dokkum-Zuid tot aan de aansluiting met de N31-Nijegasterhoek.
De huidige wegverbinding N356/N913 Dokkum-Feanwâlden-Burgum-Nijega/ Garyp is aangewezen als hoofdaansluiting van Noordoost-Fryslân. De verbinding is van groot belang voor een groot achterliggend gebied, onder andere richting Holwerd en het Lauwersmeergebied. De kwaliteit van deze wegverbinding is echter onvoldoende. Functie, inrichting en gebruik van de weg zijn niet met elkaar in overeenstemming. De drukke weg loopt dwars door diverse bebouwde kommen. Enerzijds leidt dit er toe dat de doorstroming van het verkeer onvoldoende is vanwege de snelheidsbeperkingen in de bebouwde kommen. Anderzijds leidt het drukke verkeer tot leefbaarheidsproblemen in de desbetreffende kernen, zoals geluidoverlast, barrièrewerking en verkeersonveiligheid. Teneinde bij te dragen aan het verbeteren van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in bedoelde kernen is de inzet om het verkeer in Noordoost-Fryslân te bundelen op een goed ingerichte stroomweg, dat wil zeggen als dubbelbaans autoweg met een maximumsnelheid van 100 km/uur. Door de aanleg van De Centrale As zullen vrijwel alle bestemmingen in Noordoost Fryslân binnen het 15-minutencriterium uit het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan 1999 komen te liggen: binnen 15 minuten moet men een stroomweg kunnen bereiken. Het verkeer zal vrij van congesties worden afgewikkeld. De keuze voor De Centrale As als hoogwaardig ingerichte stroomweg sluit aan bij het beginsel van Duurzaam Veilig dat vanaf 1997 als landelijk uitgangspunt wordt gehanteerd.
In de door de verzoeker voorgestane wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende regels, toelichting en verbeeldingen.
Met de eigenaren van de in het onteigeningsverzoek begrepen onroerende zaken heeft de provincie Fryslân overleg gevoerd om deze minnelijk te kunnen verwerven. Nu verzoeker het ten tijde van het verzoek niet aannemelijk achtte dat het minnelijk overleg op afzienbare termijn zou leiden tot vrijwillige eigendomsoverdracht van alle voor de aanleg van De Centrale As benodigde gronden, heeft verzoeker de Kroon zijn besluit voorgedragen om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan te verzekeren.
Met de realisering van het inpassingsplan wil de provincie Fryslân zo spoedig mogelijk na de verwerving van de in het onteigeningsverzoek begrepen onroerende zaken een aanvang nemen.
De aanleg van De Centrale As wordt in fasen uitgevoerd. In maart 2011 is gestart met de aanleg van de rondweg Garyp, inclusief het halve klaverblad. De voltooiing van deze werken is voorzien in 2013. Vervolgens wordt in februari 2013 gestart met het tracégedeelte Dokkum tot aan de spoorweg Ljouwert-Groningen, welk onderdeel gereed zal zijn in maart 2015. In augustus 2013 zal worden gestart met het tracégedeelte vanaf de spoorweg tot en met het aquaduct onder het Prinses Margrietkanaal, aansluitend op het halve klaverblad ter hoogte van de rondweg Garyp. Realisatie van dit tracégedeelte is voorzien in juni 2015. Tot slot wordt in februari 2014 gestart met de aanleg van het tracégedeelte van Sumar tot en met Nijega, waarna De Centrale As in september 2015 uiteindelijk geheel zal zijn voltooid.
Daarmee wordt voldaan aan het voor de beoordeling van de urgentie van de verzochte onteigening door Ons gehanteerde maximale tijdvak van vijf jaar na de datum van dit besluit, voor de aanvang van de uitvoering van werken en werkzaamheden.
Zienswijzen
Binnen de termijn van terinzagelegging zijn bij Ons zienswijzen naar voren gebracht door:
1) de heer K.A. de Boer te Garijp;
2) de heer R. Vlieger te Hurdegaryp;
3) de heer H. Kloosterman en mevrouw G. Kremer te Dokkum;
4) de heer A. Visser namens de heer P. Hekstra te De Westerein;
5) Sonac Burgum B.V. te Sumar;
6) Mr. M.J. Smaling namens de heer D. de Hoop en mevrouw A. de Hoop-Kooistra/de maatschap D. de Hoop, J.D. de Hoop en E.N.A. de Hoop-Kooistra te Hurdegaryp;
7) Mr. P. Stehouwer namens de heren H. van der Veen en S.H. van der Veen te Veenwouden respectievelijk Hurdegaryp;
8) N.V. Nederlandse Gasunie te Groningen;
9) Staatsbosbeheer te Groningen;
10) de heer R. Wymenga namens de maatschap R. en E.P. Wymenga, R. Wymenga, J. Wymenga-Hakvoort, E.P. Wymenga en S. Struiksma te Hurdegaryp;
Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet zijn de reclamanten in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Hiertoe is een hoorzitting gehouden op 12 januari 2012 te Burgum, Schoolstraat 83.
Tijdens deze zitting zijn mondeling zienswijzen naar voren gebracht door:
11) de heer H.S. Bergsma te Burgum;
12) de heer D. Paulusma te Garyp;
13) de heer De Vries van maatschap De Vries te Sumar.
Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen
Reclamant 1 is eigenaar van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen percelen, kadastraal bekend als gemeente Bergum, sectie H, nummers 419, 537, 804, 1880, 2057 en 2059 (grondplannummers 45, 52, 74, 89, 91, 92).
Reclamant 1 brengt in zijn zienswijze het volgende naar voren:
1. in het ontwerp koninklijk besluit staat ten onrechte dat O. de Boer voor de andere helft eigenaar is. Dat is niet correct. Reclamant heeft de volle en volledige eigendom.
2. door de voorgenomen onteigening raakt het agrarische bedrijf van reclamant onevenredig versnipperd. Een adequate bedrijfsvoering is niet meer mogelijk. Met de Provincie Fryslân wordt overlegd om te komen tot een totaaloplossing. Het volstaat niet indien de Kroon verwijst naar de gerechtelijke procedure. Dit omdat het bedrijfsbelang dermate onevenredig geschaad wordt, dat dit individuele belang, gegeven de daarvoor van belang zijnde omstandigheden, hier zwaarder gewogen dient te worden dan het algemene belang. Reclamant verwijst naar de uitspraken ABRS van 22 juni 2011 (zaaknr. 200906790/1R2) en 28 september 2011 (LJN: BT2813).
De zienswijze van reclamant 1 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Ad 1) Uit het door Ons ingestelde onderzoek is gebleken dat volgens de registratie van het Kadaster al ten tijde van het onteigeningsverzoek de eigendom van de desbetreffende te onteigenen onroerende zaken uitsluitend op naam staat van de heer K.A. de Boer. Voorts is gebleken dat in de door de verzoeker verstrekte lijst met te onteigenen onroerende zaken, zoals deze ter inzage is gelegd en aan belanghebbenden is toegezonden, als mede-eigenaar O. de Boer staat vermeld. In zoverre voldoet de lijst dan ook niet aan artikel 79, aanhef en onder 2° sub b, van de onteigeningswet. Een en ander geeft Ons dan ook aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening af te wijzen voor wat betreft de perceelsgedeelten kadastraal bekend Bergum, sectie H, nummers 419, 537, 804, 1880, 2057 en 2059 (grondplannummers 45, 52, 74, 89, 91, 92).
Ad 2) Aangezien er aanleiding is om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening af te wijzen voor wat betreft de hiervoor genoemde onroerende zaken, behoeft dit onderdeel van de zienswijze van reclamant 1 in dit besluit niet te worden behandeld.
Reclamant 2 is mede-erfgenaam en gebruiker van de mede in het onteigeningsplan begrepen gedeeltelijke percelen, kadastraal bekend als Hardegarijp, sectie H, de nummers 517, 537 en 540 (grondplannummers 198, 203 en 204).
Reclamant verwijst voor de motivering van zijn zienswijze naar zijn schrijven van 5 april 2011 dat is gericht aan een medewerker van de provincie. Hij wenst de inhoud van die brief onverkort als ingelast te beschouwen.
Dat schrijven betreft een reactie op twee – niet met de zienswijze overgelegde – brieven van de kant van verzoeker en op twee bezoeken aan hem door grondverwervers van de kant van verzoeker.
In zijn zienswijze deelt hij mee dat hij daar – kennelijk doelend op de brieven en bezoeken – niet van gediend is. Hij deelt vervolgens de voorwaarden mee hoe met hem zaken kan worden gedaan:
1. hij verlangt overname van zijn gehele bedrijf met opstallen en grond – ook wat hij in huur heeft;
2. hij wil daar een andere bedrijfsvoering en grond voor terug hebben ter grootte van ± 350 hectare;
3. op de vervangende locatie moet een fokbedrijf gecreëerd worden met een capaciteit voor 40 paarden;
4. verder verlangt hij op de vervangende locatie een melkveehouderij;
5. bovendien verlangt hij roodbonte koeien en vernieuwing van de machinerieën;
6. Wat hij van de ± 350 ha niet nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering kan in beheer blijven bij het Frieske Gea. Voor wat hijzelf in gebruik zal hebben moeten de productierechten en toeslagen op zijn naam worden gesteld;
7. zijn zuster kan uitgekocht worden door haar de helft van de getaxeerde waarde uit te betalen.
De zienswijze van reclamant 2 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
De te onteigenen onroerende zaken waaromtrent reclamant 2 een zienswijze naar voren heeft gebracht staan op naam van wijlen de heer F. Vlieger. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt dat reclamant één van de rechthebbende erfgenamen is. Met de mede-erfgename heeft verzoeker overeenstemming bereikt.
De te onteigenen onroerende zaken maken deel uit van reclamant ’s paardenhouderij.
De zienswijze van reclamant betreft een opsomming van de voorwaarden die hij stelt om tot een minnelijke overeenstemming te komen. Die – niet louter financiële – voorwaarden acht de provincie niet reëel. In het gevoerde minnelijke overleg zijn, zoals uit de overgelegde stukken blijkt, aan reclamant voorstellen ter compensatie gedaan in de vorm van grondruil en bedrijfsverplaatsing. De onteigeningswet verplicht niet tot het doen van een ander aanbod dan een financiële schadeloosstelling. Alles overziende kan de zienswijze van de reclamant onder 2 Ons geen aanleiding geven om het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt echter dat verzoeker niet eerder dan 14 januari 2011 aan reclamant een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 31 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 2 prematuur is genomen. Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen. Voor wat betreft de onderhandelingen zoals gevoerd met reclamant 2 voegen Wij daar aan toe dat, hoe irreëel verzoeker de wensen van een rechthebbende ook acht, de onteigeningswet uitgaat van een louter financiële schadeloosstelling. Zolang een dergelijk aanbod niet tijdig is gedaan, kan naar het oordeel van de Kroon niet worden gesteld dat met een rechthebbende (vooralsnog) niet tot overeenstemming zal kunnen worden gekomen.
Reclamanten 3 zijn allebei voor 1/6e deel eigenaar en medegebruiker van het mede te onteigenen perceel, kadastraal bekend als Dokkum, sectie E, nummer 1828 (grondplannummer 182). Zij zijn samen eigenaar en gebruiker van het mede te onteigenen perceelsgedeelte, kadastraal bekend als Dokkum, sectie E, nummer 1938 (grondplannummer 185).
Reclamanten 3 brengen in hun mondelinge zienswijze het volgende naar voren:
1. Reclamanten hebben medio 2001 een vervallen boerderij aan de Harddraversdijk 82 gekocht om er een manege annex vrije boerderij – ook ten behoeve van mensen met een (meervoudige) beperking en voor crisisopvang – van te maken. De gemeente ondersteunde destijds hun plannen, maar later hebben deze plannen geen doorgang kunnen vinden omdat de gemeente de benodigde vergunningen niet heeft verleend. Door de reconstructie van de weg komt deze veel dichter bij de woning te liggen. Reclamanten vrezen dat hierdoor hun woongenot ernstig wordt aangetast. Verder maken zij zich zorgen voor hun bedrijfsvoering. Reclamanten hebben veel geld geïnvesteerd om de boerderij te renoveren en ze zouden hun plannen voor een manege aan de Harddraversdijk 82 nooit hebben uitgevoerd als zij hadden geweten dat de weg zo dicht langs het huis zou kunnen komen te liggen.
2. Reclamanten zijn niet op de hoogte gesteld van de terinzagelegging van het inpassingsplan De Centrale As. Zij hebben dan ook niet kunnen inspreken.
3. Reclamanten zijn door de provincie pas in 2010 benaderd over de voor de Centrale As te verwerven gronden, nadat zij eerst zelf hiertoe het initiatief hadden genomen.
4. Er is door de provincie geen volledig aanbod gedaan. Er is namelijk slechts een aanbod gedaan, puur voor de grond, exclusief planschade etc.
5. Reclamanten hebben in hun opdracht een schaderapport op laten maken door A.B. Hoppener (beëdigd makelaar NVM van ‘Verhagen Groep’), waarin een voorstel tot grondruil en planschade is opgenomen. Dit rapport is van de kant van de provincie afgewezen.
6. Reclamanten zijn van mening dat de onteigening helemaal niet nodig is. Zij zijn bereid om de voor de Centrale As benodigde grond af te staan. Reclamanten hebben een ruilaanbod gedaan met een toegift aan hen van € 50.000,–. Een en ander inclusief de afkoop van door reclamanten te lijden planschade en deskundigenkosten. Reclamanten hebben sterk de indruk dat de namens de provincie optredende onderhandelaar, dit aanbod nog niet heeft voorgelegd aan de provincie omdat deze het aanbod niet ‘zou kunnen verkopen’.
7. Reclamanten zijn ook bereid om al hun eigendommen aan de Harddraversdijk aan de provincie te verkopen.
De zienswijze van reclamanten 3 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Ad 1 en 2) Voor zover de zienswijze van reclamanten is gericht tegen de ligging van het te reconstrueren wegtracé ten opzichte van hun bedrijf en hun woning en tegen het niet op de hoogte te zijn gesteld van de terinzagelegging van het inpassingsplan overwegen Wij dat dit onderdeel van de zienswijze van planologische aard is en aan de orde had kunnen komen in de procedure met betrekking tot het inpassingsplan ingevolge de Wet ruimtelijke ordening. Deze zienswijze staat Ons hier dan ook niet ter beoordeling.
Ad 3) Uit het ingestelde onderzoek is naar voren gekomen dat reclamanten inderdaad het initiatief hebben genomen om tot minnelijke overeenstemming te komen. Wij zijn echter van mening dat dit gegeven niet relevant is in de beoordeling van de onteigeningsnoodzaak. De provincie heeft in de onderhandelingen namelijk een concreet aanbod gedaan dat is gericht op de verwerving van de rechten van reclamanten ten aanzien van de in de onteigening betrokken onroerende zaken.
Ad 4) Uit de door de provincie overgelegde bewijsstukken omtrent het minnelijk overleg blijkt dat aan reclamanten een aanbod is gedaan op basis van de door de provincie geschatte vermogensschade. Eventuele inkomensschade en overige schaden dienen nog nader te worden bepaald. Wij overwegen in deze dat de hoogte van inkomensschade en overige schaden, voor zover aanwezig, weliswaar deel uit kunnen maken van de volledige schadeloosstelling op onteigeningsbasis, maar dat de bepaling van de hoogte ervan mede afhangt van daadwerkelijke gegevens waartoe de provincie geen ofwel geen onvoorwaardelijke toegang heeft omdat zij daarbij afhankelijk is van de bereidwilligheid van degene wiens onroerende zaken in de onteigening zijn begrepen. In dit verband is van belang dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn onroerende zaak lijdt. De hoogte van de schadeloosstelling staat in het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure evenwel niet ter beoordeling, maar komt bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming aan de orde in de gerechtelijke onteigeningsprocedure.
Ad 5) Uit de door reclamanten overgelegde stukken, onder meer een taxatie opgesteld door een adviseur van reclamanten en een taxatie opgesteld van de kant van de provincie, blijkt dat er een inhoudelijk meningsverschil bestaat over de waardering van verschillende schadecomponenten. Daarbij merken Wij op dat de overgelegde taxaties alleen maar uitgaan van een beoogde ruiling. Naar aanleiding van deze zienswijze merken Wij op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn onroerende zaak lijdt. De hoogte van de schadeloosstelling staat in het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. De onteigeningswet verplicht de onteigenende partij niet tot schadeloosstelling in de vorm van het aanbieden van compensatiegrond (voor bijvoorbeeld bedrijfsvoering of herhuisvesting) of een oplossing anderszins. Uitgangspunt is dat de wet belanghebbenden een volledige schadeloosstelling (in geld) waarborgt. Zienswijzen waarin belanghebbenden een wens tot schadeloosstelling in een andere vorm dan geld kenbaar maken overstijgen de mogelijkheden die de onteigeningswet biedt om binnen redelijke termijn tot minnelijke overeenstemming te komen. Desondanks kunnen vragen naar eventuele herhuisvesting of compensatiegrond voor bedrijfsvoeringen of een oplossing anderzijds in de administratieve onteigeningsprocedure wel aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. De noodzaak van de onteigening (als ultimum remedium) is immers mede afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen.
Ad 6 en 7) Ten aanzien van de getoonde bereidheid van reclamanten om tot minnelijke overeenstemming te komen overwegen Wij dat deze bereidheid de noodzaak tot onteigening slechts weg zal nemen indien partijen het eens worden over de over en weer te stellen voorwaarden. Over de voorwaarden hebben partijen tot nu toe juist geen overeenstemming bereikt.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamanten onder 3 Ons geen aanleiding geven om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
De onroerende zaken van reclamanten komen echter niet voor aanwijzing ter onteigening in aanmerking omdat:
• Voor wat betreft het perceel Dokkum, sectie E, nummer 1938 (grondplannummer 185) de kennisgeving van het ontwerpbesluit binnen de gemeente Dongeradeel abusievelijk meldt dat de onteigening binnen die gemeente slechts één perceel betreft, namelijk het perceel Dokkum, E 1828;
• Voor wat betreft het perceel Dokkum, sectie E, nummer 1828 (grondplannummer 182) aan twee andere mede-eigenaren niet een tijdig aanbod is gedaan.
In dit verband verwijzen Wij naar wat Wij onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen.
Reclamant 4 is eigenaar en gebruiker van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Akkerwoude, sectie M, nummers 1504, 1505 en 1506 en Veenwouden, sectie I, nummers 200, 201, 202, 203, 205, 206, 207, 293, 353, 354, 355, 356, 358, 362, 363, 364, 365, 371, 622 en 623 (grondplannummers 7, 8, 9, 305, 306, 307, 308, 310, 311, 312, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 341, 342, 343, 344, 346, 348 en 349). De grondplannummers 7, 8, 9, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 341, 342, 343, 344, 346, 348 en 349 betreffen gedeelten van de genoemde percelen.
Reclamant 4 brengt in zijn zienswijze het volgende naar voren.
1. reclamant omschrijft zijn huidige belangen bij zijn eigendommen waarvan gedeelten in het onteigeningsplan zijn betroken. Hij exploiteert een melkveehouderij waar ongeveer 120 melkkoeien worden gemolken. Tevens is een evenredig aantal jongvee aanwezig. Er wordt gemolken in een 2 x 6 visgraat melkstal. Reclamant heeft totaal ca. 85 ha cultuurgrond in gebruik. De landerijen worden door de aanleg van de Centrale As en een zogenaamde rotonde/klaverblad doorsneden. Daardoor wordt de bedrijfsvoering op deze locatie onmogelijk gemaakt. Als gevolg van de aanleg van de Centrale As moet het bedrijf worden verplaatst. Een door de provincie aangekocht bedrijf is thans niet geschikt om een melkveehouderij van enige omvang te exploiteren. De provincie is bereid financieel bij te dragen bij de reconstructie van het bedrijf van reclamant naar die locatie. Partijen zijn om diverse redenen nog niet tot een deal gekomen;
2. In het onteigeningsplan zijn ook gronden begrepen die niet worden gebruikt voor de Centrale As maar voor de realisatie van de EHS. Dat er gronden beschikbaar moeten komen voor de realisatie van de Centrale As, kan reclamant begrijpen, maar dat er overige gronden moeten worden ingeleverd is voor reclamant onverteerbaar. In het verleden heeft reclamant meerdere ruilvoorstellen gehad om de EHS mogelijk te maken. Per saldo is de realisering van het inpassingsplan een bedreiging voor het bedrijf.
Tijdens de hoorzitting is de zienswijze van reclamant 4 nader toegelicht.
De zienswijze van reclamant 4 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Ad 1) Samengevat komt dit onderdeel van de zienswijze er op neer dat de onderhandelingen tussen reclamant en de provincie – die vooral zijn gericht op de reconstructie van het gehele melkveehouderijbedrijf van reclamant naar elders – nog niet succesvol is geweest. Allereerst overwegen Wij overeenkomstig hetgeen Wij hiervoor bij de beoordeling van de zienswijze van reclamanten 3 onder Ad 5, daarover hebben overwogen.
Voor de beoordeling van de noodzaak tot onteigening is echter slechts van belang of er een aanbod is gedaan op basis van een louter financiële schadeloosstelling. In dit verband verwijzen Wij naar het onderdeel ‘Overige overwegingen’ van dit besluit waarin Wij een oordeel geven over – onder meer – het met reclamant 4 gevoerde minnelijk overleg;
Ad 2) De door reclamant als voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur genoemde onroerende zaken zijn in het inpassingsplan bestemd voor ‘Natuur – 2’. Dit onderdeel van de zienswijze van reclamant komt er op neer dat voor de realisatie daarvan niet zou mogen worden onteigend. In de eerste plaats overwegen Wij dat er geen wettelijke belemmering is om voor de realisatie voor natuurdoeleinden te onteigenen. In de tweede plaats overwegen wij, voor zover de zienswijze zich richt tegen de bestemming als zodanig, dat deze van planologische aard is en in de onteigeningsprocedure niet aan de orde is, maar thuishoort in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamant onder 4 Ons geen aanleiding geven om het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt echter dat verzoeker niet eerder dan 12 januari 2011 aan reclamant een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 4 prematuur is genomen. Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen.
Reclamante 5 is eigenares van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Oostermeer, sectie I, de nummers 503, 521, 523, 524, 528, 593, 594, 595, 596, 597, 598, 692 (grondplannummers 286, 287, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 297). De grondplannummers 286 en 297 betreffen gedeelten van de genoemde percelen.
Reclamante 5 brengt in haar zienswijze naar voren dat zij de onteigening prematuur acht. Zij heeft in het kader van de totstandkoming van het provinciale inpassingsplan De Centrale As te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan een minnelijke overdracht van de voor de Centrale As benodigde gronden in eigendom van haar vennootschap. Daarbij heeft zij onder meer de omvang van de door de provincie te verwerven gronden aan de orde gesteld, in het bijzonder de bestemming en het gebruik van gronden buiten het beoogde tracé, inclusief bermen en sloten. Dit overleg is nog niet afgerond als gevolg waarvan bedoelde omvang niet reeds tussen de provincie en reclamant is bepaald. Reclamant zal stappen ondernemen om het overleg over een minnelijke overdracht van de benodigde gronden te bespoedigen.
De zienswijze van reclamante 5 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
In het onteigeningsonderzoek is gebleken dat de naam Rendac Bergum B.V. is gewijzigd in Sonac Burgum B.V. Deze naamswijziging is in de kadastrale registratie nog niet doorgevoerd. Genoemde percelen staan derhalve nog tenaamgesteld: ‘Rendac Bergum B.V.’. Reclamante 5 is dan ook belanghebbend bij de onteigening.
De zienswijze van reclamante 5 geeft Ons aanleiding tot de volgende overweging.
De stelling dat de onteigening prematuur is, is mede gebaseerd op planologische motieven. Deze zijn in zoverre in de onteigeningsprocedure echter niet aan de orde. Voor zover de zienswijze is gericht tegen de mate van afronding van het minnelijk overleg overwegen Wij dat uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker aan reclamante niet eerder dan 14 januari 2011 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 31 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamante 5 prematuur is genomen. Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen.
Alles overziende geeft de zienswijze van de reclamante onder 5 Ons aanleiding om het verzoek af te wijzen voor wat betreft de van haar in de onteigening betrokken onroerende zaken.
Van reclamanten 6 is de heer D. de Hoop, eigenaar van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Hardegarijp, sectie H, de nummers 733, 735, 746, 750, 801, 810, 811, 813, 816, 880 en 881 (grondplannummers 232, 233, 234, 235, 241, 243, 244, 245, 246, 257, 258). De grondplannummers 232, 233, 234, 235, 241, 257 en 258 betreffen gedeelten van de genoemde percelen.
Reclamanten 6 brengen in hun zienswijze het volgende naar voren.
1. reclamanten hebben tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geprocedeerd over het provinciaal inpassingsplan. In die procedure hebben zij gepleit voor het opnemen van een veetunnel onder de Rijksstraatweg. Dit beroep is ongegrond verklaard. Daarbij lijkt het erop dat de Afdeling heeft laten meewegen dat voortzetting van de melkveehouderij in haar ogen zou kunnen geschieden op basis van alternatieven voor beweiding. Reclamanten kunnen daardoor echter niet voldoen aan hun contractuele verplichting met betrekking tot de weidegang van hun melkvee. De Afdeling heeft er in dit verband op gewezen dat de provincie de toezegging heeft gedaan dat geheel in de vergoeding van deze schade zal worden voorzien;
2. na de Afdelingsuitspraak hebben reclamanten met hun bedrijfsadviseur een gesprek gehad met vertegenwoordigers van de provincie. Reclamanten hadden verwacht dat van de kant van de provincie – overeenkomstig de provincieopdracht van 26 mei 2011 – een taxatierapport zou zijn opgesteld met als inzet de verplaatsing van het gehele bedrijf naar de zuidkant van de Rijksstraatweg. Van de kant van de provincie werd echter meegedeeld dat het melkveebedrijf aan de noordkant kan blijven. Reclamanten bestrijden dit ten stelligste. Zij verwijzen naar een ongewaarmerkte notitie van de branche-directeur van Agro bij Accon waaruit dit zou blijken. De betreffende notitie is op 9 februari 2012 aangevuld ofwel vervangen door een gewaarmerkte rapportage van 23 januari 2012;
3. De stellingen van de kant van de provincie zijn nergens op gebaseerd. Niet is nader onderbouwd dat het bedrijf van reclamanten met slechts – een resterende – 13 ha aan de noordkant ter plaatse verder zou kunnen boeren. Van de kant van de provincie wilde men ook niet meedelen uit welke leden de desbetreffende Gebiedscommissie bestaat.
De zienswijze van reclamanten 6 geeft Ons aanleiding tot de overweging dat deze voornamelijk zijn gericht tegen het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak inzake hun beroep tegen de vaststelling van het inpassingsplan De Centrale As. Het is niet aan Ons om daarover een standpunt in te nemen. De zienswijze van reclamanten 6 achten Wij in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
De overgelegde rapportage van 23 januari 2012 heeft onder meer als doel inzicht te geven in de technische en financiële effecten van wijzigingen in het bedrijf als gevolg van de aanleg van de Centrale As. Voor zover de zienswijze is gericht tegen het feit dat verzoeker de mening niet deelt dat het gehele bedrijf van reclamanten verplaatst zou moeten worden, merken Wij op dat de zienswijze enerzijds is gericht op de hoogte van de schadeloosstelling en anderzijds is gericht tegen het feit dat de provincie niet bereid zou zijn om de tot het bedrijf behorende gedeelten die niet in de onteigening zijn betrokken, over te willen nemen. Naar aanleiding van deze zienswijze overwegen Wij overeenkomstig hetgeen Wij hiervoor bij de beoordeling van de zienswijze van reclamanten 3 onder Ad 5, daarover hebben overwogen.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamanten onder 6 met betrekking tot hun wens om tot verplaatsing van hun bedrijf over te gaan Ons geen aanleiding geven om het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt echter dat verzoeker niet eerder dan 12 januari 2011 aan reclamanten 6 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamanten 6 prematuur is genomen. Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen.
Reclamanten 7 zijn in maatschapverband gebruikers van de gedeeltelijk mede in de onteigening betrokken percelen, kadastraal bekend als Bergum, sectie I, de nummers 478 en 483, Hardegarijp, sectie H, de nummers 709, 721, 723, 800, 1483 en Veenwouden, sectie I, nummer 625 (grondplannummers 121, 122, 220, 227, 228, 240, 264 en 350).
Reclamanten 7 exploiteren in maatschapverband in een drietal stallen te Hurdegaryp een vleeskuikenbedrijf. Bij het bedrijf is ongeveer 20 hectare landbouwgrond in eigendom, waarvan ongeveer 11 hectare in de vorm van een huiskavel, aansluitend bij de bedrijfsgebouwen. Door de voorgenomen onteigening wordt de huiskavel nagenoeg geheel van het bedrijf afgesneden. Praktisch gesproken raken reclamanten het overgrote deel van hun huiskavel kwijt. De samenhang tussen de bedrijfsgebouwen en de grond wordt volledig verbroken nu aan de huiskavel de bestemming bos – en verkeersdoeleinden wordt toegekend. Reclamanten brengen in hun zienswijze het volgende naar voren.
1. Reclamanten 7 zijn van oordeel dat Rijkswaterstaat dan wel de minister van Infrastructuur en Milieu niet bevoegd zijn tot het nemen van een onteigeningsbesluit op basis van een provinciaal inpassingsplan. Dit doorkruist op onaanvaardbare wijze het systeem van de onteigeningswet. Het Rijk heeft geen bemoeienis met een provinciaal inpassingsplan. De provincie staat het niet vrij om met (een orgaan van) de Rijksoverheid een overeenkomst te sluiten die er op neer komt dat de bevoegdheid van de provincie om een onteigeningsbesluit te nemen op enigerlei wijze bij het Rijk wordt neergelegd. Er lijkt sprake te zijn van delegatie, maar op grond van artikel 10:15 Awb is dit alleen mogelijk als de (onteigenings)wet daarvoor een titel zou bieden, hetgeen reclamanten 7, voor zover door hen valt na te gaan, niet het geval is. Los daarvan achten zij het staatsrechtelijk bijzonder ongewenst dat een dergelijke bevoegdheidsoverdracht zou bestaan.
2. reclamanten zijn van oordeel dat niet tot onteigening kan worden overgegaan omdat er onvoldoende is geprobeerd tot minnelijke overeenstemming te komen. Stukken waaruit blijkt van serieuze pogingen tot een minnelijke regeling zijn niet aangetroffen. In ieder geval is het contact tussen de provincie en reclamanten minder intensief geweest dan dat met andere grondeigenaren. Daarom is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook om die reden mag de onteigening niet doorgaan.
3. een en ander klemt temeer omdat als gevolg van de aanleg van de Centrale As het gehele bedrijf van reclamanten onteigend moet worden. Door de aanleg van de weg op een korte afstand van de bedrijfsgebouwen is in wezen geen pluimveehouderij meer mogelijk. Pluimvee is immers bijzonder gevoelig voor stress, waaronder het geluid van passerend (vracht)verkeer. Ook het door het verkeer uitgestoten fijnstof heeft een bijzonder negatieve invloed op de gezondheid van het pluimvee. Reclamanten behouden zich het recht voor dit onderdeel van hun zienswijze nader uit te werken, bijvoorbeeld aan de hand van verklaring van een dierenarts.
De zienswijze van reclamanten 7 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Ad 1) Met de inwerkingtreding op 31 maart 2010 van de Crisis- en herstelwet en de daarbij gewijzigde onteigeningswet, is Titel IV van laatstgenoemde wet ingrijpend gewijzigd. De bevoegdheid tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening is in artikel 78 van de onteigeningswet nog uitsluitend toegekend aan de Kroon. De algemene besturen van de decentrale overheden kunnen, zoals uit voornoemd artikel blijkt, besluiten om de Kroon te verzoeken over te gaan tot aanwijzing ter onteigening indien het door hen te behartigen publiek belang dit naar hun oordeel vordert. De in het inpassingsplan opgenomen weg de Centrale As dient primair het provinciaal belang. Daarnaast zal de provincie opdrachtgever zijn voor de aanleg van de weg, deze financieren en als eigenaar (doen) beheren. Uit dien hoofde hebben Provinciale Staten van Fryslân Ons het verzoek gedaan om overeenkomstig de onteigeningswet ten name van de provincie een besluit tot aanwijzing ter onteigening te nemen. Gelet op het vorenstaande kan dit onderdeel van de zienswijze van reclamanten 7 naar Ons oordeel dan ook niet in de weg staan aan toewijzing van het verzoek tot aanwijzing ter onteigening.
Ad 2) Ten aanzien van het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij dat volgens de kadastrale registratie niet reclamanten de eigenaren zijn van de bewuste percelen die zij in maatschapverband gebruiken. Volgens de kadastrale registratie staan deze percelen op naam van de heer S. van der Veen of van wijlen mevrouw R. Boksma.
Nu reclamanten, uitgaande van de kadastrale registratie, geen eigenaren zijn van de te onteigenen percelen en verzoeker daarvan niet de eigenares is, is het voor de bepaling van de onteigeningsnoodzaak relevant of aan de eigenaren een concreet aanbod tot minnelijke verwerving is gedaan en niet of aan de gebruikers een daartoe strekkend aanbod is gedaan.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt echter dat verzoeker niet eerder dan 14 januari 2011 aan de heer S. van der Veen, eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Hardegarijp, sectie I, nrs. 709, 721, 723, 800 en 1483 (grondplannummers 220, 227, 228, 240, en 264) een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 31 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. In het onteigeningsonderzoek is ook naar voren gekomen dat het aanbod betreffende grondplannummer 228 afwijkt van de onteigeningsoppervlakte (aanbod 1.19.80 ha in plaats van 1.90.18 ha). Los hiervan zijn Wij van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van de heer S. van der Veen prematuur is genomen.
Verzoeker heeft geen bewijsstukken overgelegd betreffende de minnelijke verwerving van de bij reclamanten in gebruik zijnde onroerende zaken Bergum, sectie I, de nummers 478 en 483 en Veenwouden, sectie I, nummer 625 (grondplannummers 121, 122 en 350), die op naam staan van wijlen mevrouw R. Boksma. Die onroerende zaken zullen wij eveneens niet ter onteigening aanwijzen.
Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen.
Ad 3) Aangezien er aanleiding is om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening af te wijzen voor wat betreft de hiervoor genoemde onroerende zaken, behoeft dit onderdeel van de zienswijze van reclamant 7 in dit besluit niet te worden behandeld.
De reclamante 8) heeft ten behoeve van haar aardgastransportleiding(en) één of meerdere opstalrecht(en) nutsvoorzieningen en/of is zakelijk gerechtigde als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, rustend op de gehele percelen en/of gedeelte(n) van de percelen kadastraal bekend als Bergum, sectie H, de nummers 1722, 1827, 2327, 2328, 2340, 3205, 3206, 3207 en 3208 en Veenwouden, sectie I, de nummers 358, 363, 364 en 365 (grondplannummers 80, 87, 93, 94, 97, 103, 104, 105, 106, 339, 342, 343 en 344).
Reclamante 8 verzoekt in haar zienswijze om er voor zorg te dragen dat er na de afronding van de onteigeningsprocedure weer een zakelijk recht voor Gasunie wordt gevestigd op de perceelsgedeelten waarin aardgastransportleiding(en) van haar bedrijf zijn gelegen.
De zienswijze van reclamante 8 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen. Ten aanzien van het gestelde omtrent de hervestiging van de zakelijke rechten merken Wij op dat, als de verzoeker om onteigening er niet in slaagt om met de eigenaar van de onroerende zaken waarop de opstalrechten van reclamante gevestigd zijn tot overeenstemming te komen en het uiteindelijk tot een gerechtelijke onteigening komt, deze rechten ingevolge artikel 59, derde lid, van de onteigeningswet door inschrijving van het vonnis van onteigening zullen vervallen (titelzuiverende werking). In dat geval geldt op grond van artikel 41a juncto artikel 40 van de onteigeningswet dat reclamante hiervoor volledig schadeloos wordt gesteld. Daarbij verplicht de onteigeningswet niet tot een schadeloosstelling in een andere vorm dan geld, bijvoorbeeld door (her)vestiging van het opstalrecht. Uit het daartoe ingestelde onderzoek is Ons gebleken dat de provincie zal zorgdragen voor het hervestigen van de betreffende zakelijke rechten.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamante onder 8 Ons geen aanleiding geven om het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Reclamant 9 is eigenaar van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Akkerwoude, sectie L, nummer 643, sectie M, de nummers 2052 2054, 2055, 2056, 2057, 2058, 2059, 2060 en 2061, sectie N, de nummers 197 en 198, sectie O, de nummers 238 en 499, Bergum, sectie H, de nummers 626, 627, 628, 629, 769, 1538, 1822 en 1824, Oudega, sectie F, nummer 148, Veenwouden, sectie I, de nummers 204, 211, 223, 359, 621, 727, 728, 774, 784, 794 en 796 (grondplannummers: 2, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 24, 25, 29, 32, 59, 60, 61, 62, 73, 75, 83, 85, 269, 309, 313, 317, 340, 347, 353, 354, 356, , 360, 363 en 365. De grondplannummers 10, 11, 16, 17, 18, 24, 25, 29, 32, 73, 75, 269, 313, 340, 347, 353, 356, 360, 363 en 365 betreffen gedeelten van de genoemde percelen)
Reclamant 9 brengt in zijn zienswijze de volgende bezwaren tegen de voorgenomen onteigening naar voren.
1. Minnelijk overleg. Reclamant verwijst allereerst naar de standaardoverwegingen die de Kroon pleegt te hanteren bij de beoordelingen van bezwaren die worden ingebracht tegen het minnelijk overleg. Hij concludeert dat er geen sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om de benodigde onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Hij verwijst naar het logboek van de onderhandelingen en kan zich niet vinden in de conclusie van de provincie dat hij zich aan het beraden is en eerst daarna zou willen praten over het afstoten van gronden. Uit de gespreksverslagen blijkt duidelijk dat nooit over een volledige schadeloosstelling is gesproken dan wel dat een concreet voorstel is gedaan voor compensatie in de vorm van grond. Dit behoudens een zeer summier en onvolledig koopbod op basis waarvan niet kan worden geconcludeerd dat minnelijke overeenstemming niet valt te verwachten.
Reclamant heeft vanaf het allereerste begin aangegeven dat hij wil worden gecompenseerd in grond, in plaats van in geld. Reclamant wijst in dit verband op Onze besluiten van 26 augustus 2010 (Venlo) en van 23 december 2002 (Abcoude). Op verzoeker ligt aldus reclamant, een onderzoeksplicht. Reeds in een gesprek op 5 november 2009 is de wens tot compensatie bij verzoeker naar voren gebracht door reclamant. Reclamant stelt dat de wens tot compensatie door verzoeker is onderkend in de formele aanbieding(sbrief) van 21 januari 2011, maar dat daarbij echter geen concreet voorstel is gedaan door verzoeker. In reactie op vorenbedoeld bod heeft reclamant op 11 juli 2011 nogmaals verzocht om medewerking aan de realisatie van een nieuw aaneengesloten natuurgebied om de negatieve gevolgen van de aanleg van de Centrale As te compenseren. Reclamant voelt zich in deze wens gesteund door hetgeen hierover is gesteld in paragraaf 8.3.5. van de toelichting op het inpassingsplan (bestemming Natuur-2). Tevens wijst reclamant op paragraaf 8.3.7. van de toelichting, met betrekking tot de in het inpassingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting om de ingebruikname van de Centrale As afhankelijk te stellen van de verwezenlijking van de maatregelen op het gebied van landschap, natuur en akoestiek. Reclamant is van mening dat verzoeker zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt en de toezegging tot compensatie niet nakomt.
Reclamant stelt dat er sprake is van een onzorgvuldig en onvoldoend verwervingsproces.
Op 10 januari 2011 is een schriftelijke aanbieding gedaan tot koop van zijn gronden, welk aanbod op 17 januari 2011 weer is ingetrokken wegens onduidelijkheden en onzorgvuldigheden. Vervolgens wordt op 21 januari 2011 een nieuw bod uitgebracht. Dit is volgens reclamant rijkelijk laat, gelet op de datum van het verzoekbesluit van provinciale staten van 26 januari 2011. Reclamant wijst er op, dat uit de overgelegde gespreksverslagen blijkt dat naast het formele bod alleen maar informatief overleg heeft plaatsgevonden inzake uitwisseling van gegevens en het bespreken van de tekeningen van het wegtracé. Over volledige schadeloosstelling dan wel compensatie in grond is volgens reclamant nooit gesproken.
De uiteindelijk geboden schadeloosstelling is onvolledig. Inkomensschade en overige schaden zijn daarin niet begrepen. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het minnelijk overleg tot een redelijk punt is voortgezet en dat onteigening noodzakelijk zou zijn. Dat geldt ook voor het gegeven dat door verzoeker slechts zeer kort voor de datum van het verzoekbesluit een formele bieding is uitgebracht;
2. Formele vereisten. Uit de grondplantekeningen voor de grondplannummers 24, 313, 353 en 363 is niet ondubbelzinnig op te maken dat het hier gaat om gedeelten van een groter perceel, nu dit niet als zodanig op de tekeningen is aangegeven. De tekeningen voldoen derhalve niet aan de formele vereisten, hetgeen aan onteigening in de weg staat;
3. Waarborg voor uitvoering. Hoewel het inpassingsplan inmiddels onherroepelijk van kracht is, is niet zeker dat het inpassingsplan op de voorgenomen wijze tot uitvoering zal komen. Reclamant wijst op een bericht in het Friesch Dagblad van 3 januari 2012 waaruit zou blijken dat de fractievoorzitters in provinciale staten een verzoek om een sobere en goedkopere Centrale As aan te leggen in overweging hebben genomen. Hoewel provinciale staten hierover geen oordeel willen vellen, zullen gedeputeerde staten zich hier wel over gaan buigen;
4. Zelfrealisatie. Reclamant is van mening dat hij in staat en bereid is om zelf te komen tot verwezenlijking van de bestemmingen Natuur-2 en Agrarisch-cultuurgrond met de aanduiding wro-zone -wijzigingsgebied 3 (betreft een wijziging naar Natuur-2). Dit speelt met name, doch niet uitsluitend, voor de grondplannummers 365, 354, 313, 347 en 10 tot en met 18.
De zienswijze van reclamant 9 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Ad 1) Reclamant 9 (Staatsbosbeheer) is een zelfstandig bestuursorgaan van de rijksoverheid en is eigenaar van een aantal van de in de onteigening begrepen onroerende zaken. Ook aan Staatsbosbeheer dient dan ook tijdig een concreet aanbod te zijn gedaan voordat verzoeker terecht van mening kan zijn dat vooralsnog niet tot minnelijke overeenstemming zal worden gekomen waardoor sprake is van onteigeningsnoodzaak.
Ten aanzien van het gevoerde minnelijk overleg verwijzen Wij allereerst naar wat Wij in het algemeen hebben overwogen bij de beoordeling van de zienswijze van reclamanten 3, onder Ad 4.
In het bijzonder overwegen Wij als volgt. Met uitzondering van het perceelsgedeelte Akkerwoude, sectie O, nummer 566 (grondplannummer 378), heeft verzoeker aan reclamant 9 op 10 januari 2011 een concreet aanbod gedaan voor de in de onteigening betrokken onroerende zaken van Staatsbosbeheer. Het aanbod wordt op 17 januari 2011 ingetrokken omdat het onvolledig is en onduidelijkheden zou bevatten. Op 21 januari wordt een hernieuwd aanbod gedaan waarin ook grondplannummer 378 is opgenomen. Voor de overige onroerende zaken van reclamant 9 is het aanbod gelijk aan dat van 10 januari 2011. In het hernieuwde aanbod is een voorbehoud opgenomen met betrekking tot het onherroepelijk worden van het inpassingsplan. Met uitzondering van grondplannummer 378, gaan Wij voor de beoordeling van de onteigeningsnoodzaak eveneens uit van het aanbod van 10 januari 2011. Het ontbreken van een aanbod voor grondplannummer 378 heeft naar Ons oordeel in dit geval geen invloed gehad op het al dan niet aanvaarden ervan. Mede gelet op de kennelijke wens van Staatsbosbeheer om te willen worden gecompenseerd in grond in plaats van geld zijn Wij in dit geval van oordeel dat verzoeker op 26 januari 2011 terecht heeft vastgesteld dat er sprake is van onteigeningsnoodzaak.
Het concrete gecorrigeerde aanbod van 21 januari 2011, waarin ook grondplannummer 378 is begrepen, is echter zodanig laat gedaan ten opzichte van het moment van het nemen van het verzoekbesluit dat, ook in dit onderhandelingsdossier, voor dat perceel naar Ons oordeel nog geen onteigeningsnoodzaak kon worden vastgesteld.
Ad 2) In artikel 79 van de onteigeningswet is onder meer bepaald dat op de door verzoeker bij de voordracht van zijn verzoek in te dienen grondtekening een te onteigenen onroerende zaak met zijn kadastrale aanduiding moet zijn aangewezen. Met een onroerende zaak is ook bedoeld een gedeelte van een kadastraal perceel. Met betrekking tot de door reclamant 9 bedoelde grondplannummers zijn deze op de ter inzage gelegde grondtekeningen tenminste aangegeven door middel van de kadastrale perceelsgrenzen en de begrenzing van het gebied waarbinnen om onteigening wordt verzocht. Daarmee is naar Ons oordeel voldoende aangegeven om welk te onteigenen gedeelte van het gehele perceel het gaat. Dit onderdeel van de zienswijze van reclamant 9 geeft Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Ad 3) Het onteigeningsverzoek ziet op de voorgenomen wijze van uitvoering van het inpassingsplan, zoals dat onherroepelijk van kracht is. De uitvoering van het inpassingsplan door middel van de aanleg van werken, zal moeten blijven binnen de regels van het inpassingsplan. Daarvoor kan dan ook in beginsel worden onteigend. Alleen als vast zou staan dat het inpassingsplan op afzienbare termijn gewijzigd zal worden, zou er voor Ons aanleiding kunnen zijn het onteigeningsverzoek in zoverre af te wijzen. Van een zodanig concreet voornemen is Ons bij de behandeling van het verzoek evenwel niet gebleken. Derhalve geeft dit onderdeel van de zienswijze van reclamant 9 Ons geen aanleiding het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Ad 4) Met betrekking tot het beroep dat reclamant 9 doet op het zelfrealisatiebeginsel, overwegen Wij in het algemeen dat de provincie bij een voorgenomen onteigening moet aantonen dat het doel waarvoor onteigend wordt niet op een andere manier te bereiken is. Van belang hierbij is dat wanneer een grondeigenaar aangeeft bereid en in staat te zijn om de aan zijn grond gegeven bestemming zelf te realiseren, onteigening in beginsel niet noodzakelijk is. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien de provincie een andere vorm van planuitvoering wenst dan de grondeigenaar. Onteigening is dan pas gerechtvaardigd indien de provincie aantoont dat in het publieke belang dringend behoefte bestaat aan de door haar gewenste vorm van planuitvoering. Welke vorm van planuitvoering in het publieke belang is, staat in eerste instantie ter beoordeling van het provinciebestuur. Of de grondeigenaar zelf tot planuitvoering in staat is hangt af van de door de provincie gekozen vorm van planuitvoering. In verband daarmee moet de grondeigenaar zich op de hoogte kunnen stellen van die door de provincie gewenste vorm. Over het algemeen kan deze worden gevonden in (de toelichting op) het inpassingsplan, de bijbehorende regels, de beschrijving in hoofdlijnen bij het inpassingsplan en een beeldkwaliteitsplan of inrichtingsschets. Andere mogelijke uitzonderingen op het zelfrealisatiebeginsel kunnen zijn dat de grondeigenaar niet over voldoende aaneengesloten grond beschikt om de bestemming zelf op doelmatige wijze te kunnen realiseren of dat de te onteigenen grond geen afzonderlijk deel van het te realiseren complex kan vormen. Wanneer er sprake is van een inpassingsplan dat integraal moet worden uitgevoerd kan de grondeigenaar eveneens geen beroep op zelfrealisatie doen, indien hij voor integrale uitvoering van het plan onvoldoende grond bezit.
In het bijzonder overwegen Wij als volgt. Uit de Ons overgelegde stukken, het ingestelde onderzoek en uit hetgeen reclamant 9 hierover in zijn zienswijze zelf naar voren brengt, blijkt niet dat reclamant zijn wens tot zelfrealisatie van een of meer delen van het inpassingsplan voorafgaand aan de datum van het verzoekbesluit als zodanig aan verzoeker kenbaar heeft gemaakt. Daardoor heeft verzoeker met de mogelijkheid van zelfrealisatie geen rekening kunnen en behoeven te houden.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamant onder 9 Ons geen aanleiding geven om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen, met uitzondering van het perceelsgedeelte Akkerwoude, sectie O, nummer 566 (grondplannummer 378).
Reclamanten 10 zijn eigenaar en/of gebruiker van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als gedeelten van Bergum, sectie I, de nummers 466, 477, 1755, 1756 en 1760, Hardegarijp, sectie H, de nummers 246, 502, 503, 507, 508, 520, 534, 535, 536, 608, 641, 642, 643, 644, 1265 en 533 (grondplannummers 119, 120, 162, 163, 189, 194, 195, 196, 197, 199, 200, 201, 209, 210, 211, 212, 213, 261, 265, 165 en 202).
Reclamanten 10 brengen in hun zienswijze het volgende naar voren.
1. Verplaatsing van het landbouwbedrijf inclusief de twee bedrijfswoningen naar een vergelijkbare locatie is vrijwel niet mogelijk, en ingeval dit wel mogelijk zou zijn, zeer kostbaar. Ondanks goede alternatieve mogelijkheden gaat de geplande aanleg van het tracé van de Centrale As gepaard met doorsnijding van veel landbouwgrond. Het bedrijf van reclamanten zal op verschillende plaatsen worden doorsneden;
2. De provincie heeft aangegeven het bedrijf te willen verplaatsen. Er moet dus worden gezocht naar een vervangende locatie van minimaal dezelfde omvang, mogelijkheden en kwaliteiten. Reclamant geeft verder een opsomming van de mogelijkheden en kwaliteiten van hun huidige bedrijf en van de aandachtspunten voor een eventuele nieuwe locatie;
3. Er zijn verschillende gesprekken over bedrijfsverplaatsing gevoerd met de provincie. Tot op heden heeft de provincie nog geen enkel vergelijkbaar alternatief kunnen bieden. Ook een zoektocht van reclamanten heeft nog geen geschikte locatie opgeleverd;
4. reclamanten merken op dat correspondentie en de gespreksverslagen tussen hen en de provincie niet door hen zijn ontvangen. Zij hebben wel om toezending ervan verzocht en deze is verschillende malen toegezegd. Een en ander is echter wel ter visie gelegd en daarmee openbaar gemaakt. Reacties van de kant van reclamanten op de wel door hen ontvangen stukken ontbreken. Daarmee zijn hun belangen en privacy geschaad.
5. Er wordt meer grond onteigend dan strikt noodzakelijk is voor de aanleg van de weg;
6. Het gegeven dat het jarenlange proces van de aanleg van de Centrale As reclamanten veel tijd en energie kost en remmend werkt op de ontwikkeling van het bedrijf, zou bij de onteigening in financiële zin tot uitdrukking mogen worden gebracht;
7. Een breed gedragen alternatieve mogelijkheid waarbij de Centrale As voor het overgrote deel over bestaand tracé gaat en waarbij vrijwel geen grond hoeft te worden onteigend, is de reden waarom oud-Statenleden zich momenteel inspannen om de huidige Statenleden te bewegen tot heroverweging van het voorgenomen tracé.
De zienswijze van reclamanten 10 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
De van reclamanten te onteigenen onroerende zaken maken deel uit van een veehouderijbedrijf met twee bedrijfswoningen. Tot het bedrijf behoren ook twee percelen grond die door reclamanten worden gepacht van derden.
Voor zover de zienswijze van reclamanten is gericht tegen de ligging van het voorgenomen tracé van De Centrale As, overwegen Wij dat deze bezwaren van planologische aard zijn en uitsluitend ter beoordeling kunnen staan in de inpassingplanprocedure ingevolge de Wet ruimtelijke ordening. Reclamanten hebben van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
Ten overvloede merken Wij in dit verband op dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2011, blijkt dat de bestuursrechter van oordeel is dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de schade van reclamanten zodanig zal zijn, dat bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Met betrekking tot het gestelde onder 2 van de zienswijze van reclamanten verwijzen Wij naar hetgeen hierover in het algemeen wordt overwogen bij reclamanten 3 onder Ad 5.
Uit de door de provincie overgelegde stukken, onder meer gespreksnotities, blijkt dat het gevoerde minnelijk overleg tot nu toe voornamelijk is gericht op reconstructie van het bedrijf inclusief bedrijfswoningen elders. Tot nu toe zonder succes. Reclamanten geven zelf aan dat reconstructie vrijwel niet mogelijk zal zijn.
Het verzoek om onteigening is gedaan om de realisatie mogelijk te maken van het inpassingsplan ‘De Centrale As’. In dit inpassingsplan zijn onder meer bestemmingen opgenomen waarvan de realisatie rechtstreeks verband houdt met de aanleg van de weg omdat deze bestemmingen zijn opgenomen om de negatieve effecten hiervan zoveel mogelijk te voorkomen. In het onteigeningsonderzoek is overigens naar voren gekomen dat de van reclamanten 10 te onteigenen onroerende zaken uitsluitend een verkeersbestemming hebben.
Ten aanzien van het onderdeel van de zienswijze dat ziet op het niet kennen van correspondentie en gespreksverslagen, terwijl een en ander wel ter inzage is gelegd, overwegen Wij als volgt. Reclamanten geven in hun zienswijze niet aan op welke documenten hun klacht betrekking heeft. Wel is Ons gebleken dat de ter inzage gelegde stukken met betrekking tot het minnelijk overleg, overeenkomstig het door Onze Minister gevoerde Wob-beleid voor zoveel nodig zijn geschoond.
De zienswijze van reclamanten geeft Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Wij merken echter op dat de provincie niet eerder dan op 10 januari 2011 een eerste aanbod tot minnelijke verwerving heeft gedaan. Dat aanbod bleek echter onvolledig c.q. onjuist omdat:
• een aantal te verwerven perceelsgedeelten in het aanbod ontbrak (grondplannummers 189, 199 en 200);
• van één perceelsgedeelte geen 0.36.96 ha maar 0.36.36 ha verworven diende te worden (grondplannummer 163);
Op 17 januari 2011 heeft de provincie het aanbod van 10 januari 2011 ingetrokken. De provincie geeft als reden aan dat het gedane aanbod niet volledig is en onduidelijkheden bevat. Op 21 januari 2011 doet de provincie een – qua omvang gewijzigd – hernieuwd aanbod voor wat betreft de in de onteigening betrokken eigendommen van reclamanten. Gelet op het voorgaande moet het er voor worden gehouden dat reclamanten niet eerder dan 21 januari 2011 wisten wat de werkelijke omvang was van hun voor de realisatie van het inpassingsplan benodigde perceelsgedeelten. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken die eigendom zijn van reclamanten 10 prematuur is genomen. Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen.
Reclamant 11 is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend als Bergum, sectie H, de nummers 617, 619, 620, 622, 663, 2327 en 2328. (grondplannummers 53, 54, 55, 56, 70, 93, 94, 95). Deze percelen zijn belast met een recht van erfpacht.
De tijdens de hoorzitting mondeling naar voren gebrachte zienswijze houdt samengevat in dat hij grond voor grond wenst te ruilen. Hij meent dat de provincie daartoe grond genoeg in eigendom heeft verkregen en ook dat de provincie verplicht is om een ruilaanbod te doen voordat tot onteigening wordt overgegaan, zo is hem schriftelijk meegedeeld.
Met betrekking tot de zienswijze van reclamant 11 verwijzen Wij vooreerst naar wat hierover in het algemeen wordt overwogen bij reclamanten 3 onder Ad 5. De zienswijze geeft Ons verder aanleiding tot de volgende overwegingen. Uit de overgelegde stukken en uit de hoorzitting is gebleken dat de provincie onder meer heeft getracht om de voor de realisatie van het inpassingsplan benodigde onroerende zaken, onder meer te verwerven door middel van een zogenoemde vrijwillige ruilverkaveling. Dit project van kavelruil houdt verband met het minnelijke traject. Getracht wordt de ongunstig gelegen stukken grond zo te ruilen dat er bruikbare percelen ontstaan. In dat verband is het kennelijk vooralsnog niet gelukt om reclamant een voor hem passend ruilaanbod te doen. De onteigeningswet verplicht niet tot het aanbieden van vervangende grond. De wet voorziet uitsluitend in het aanbieden van een financiële schadeloosstelling.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamant onder 11 Ons geen aanleiding geven om het verzoek tot onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt echter dat verzoeker niet eerder dan 14 januari 2011 aan reclamant 11 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 11 prematuur is genomen. Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen.
Reclamant 12 is eigenaar van de percelen kadastraal bekend als Bergum, sectie H, nummer 633, waarvan een gedeelte mede in het onteigeningsverzoek is betrokken en nummer 634 (grondplannummers 64 en 65).
De tijdens de hoorzitting mondeling naar voren gebrachte zienswijze komt er op neer dat hij grond voor grond wenst te ruilen.
Voor wat betreft de zienswijze van reclamant 12 overwegen Wij overeenkomstig wat Wij hiervoor bij de beoordeling van de zienswijze van reclamanten 3 onder Ad 5, daarover hebben overwogen.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamant onder 12 Ons geen aanleiding geven om het verzoek tot onteigening niet geheel of gedeeltelijk in te willigen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt echter dat verzoeker niet eerder dan 12 januari 2011 aan reclamant 12 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 12 prematuur is genomen. Voor de motivering verwijzen Wij naar wat Wij daarover onder ‘Overige overwegingen’ ambtshalve in dit besluit overwegen
Reclamant 13 is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Bergum, sectie H, nummer 1541, waarvan een gedeelte mede in het onteigeningsverzoek is betrokken (grondplannummer 76).
De tijdens de hoorzitting naar voren gebrachte mondelinge zienswijze is samengevat dat reclamant zich afvraagt of de – door hem als zodanig aangeduide – ruilverkaveling om tot een passende oplossing te komen net zolang doorgaat tot het koninklijk besluit er is of dat de provincie daarmee stopt en alleen maar onteigent.
Voor wat betreft de zienswijze van reclamant 13 overwegen Wij overeenkomstig hetgeen Wij hiervoor bij de beoordeling van de zienswijze van reclamanten 3 onder Ad 5, daarover hebben overwogen. Alles overziende kan de zienswijze van de reclamant onder 13 Ons geen aanleiding geven om het verzoek tot onteigening niet geheel of gedeeltelijk in te willigen.
Overige overwegingen
Uit de e-mails namens verzoeker van 29 februari, 13, 21 en 23 maart en 19 april 2012 is gebleken dat de provincie inmiddels de volle en onbezwaarde eigendom heeft verkregen van de percelen Bergum, sectie H, de nummers 1717, 1718, 1721, 1722 en 2554, sectie I, de nummers 1454, 1455, 1481, 1482, 1483, 1484, 1485, 1486, 1487, 1488, 1489, 1646 en 1762, Hardegarijp, sectie H, nummer 803 en Veenwouden, sectie I, de nummers 370 en 852 (grondplannummers 77, 78, 79, 80 en 99, 137, 138, 140 tot en met 148, 151, 166, 242, 345 en 372). Aangezien verzoeker heeft aangegeven dat er ten aanzien van deze percelen geen onteigeningsnoodzaak meer is, zullen Wij het verzoek dan ook in zoverre afwijzen.
In het namens de minister ingestelde onderzoek is naar voren gekomen dat de provincie in het minnelijk overleg met de diverse rechthebbenden een zogenaamde vrijwillige ruilverkaveling tot stand tracht te brengen. De diverse reeds gesloten en nog te sluiten overeenkomsten zijn aan elkaar verbonden in die zin dat het definitief doorgaan van reeds gesloten overeenkomsten afhankelijk is van nog te sluiten ruilovereenkomsten. Het doel van het sluiten van deze overeenkomsten overstijgt – voor wat betreft de belangen van de provincie – de realisatie van het inpassingsplan De Centrale As. Het mede op deze wijze verwerven van gronden werkt mogelijk schadebeperkend en kan om die reden in beginsel in het algemeen belang worden geacht. Indien een dergelijke poging om tot minnelijke overeenstemming te komen echter niet slaagt, ontstaat daarmee vervolgens op zichzelf geen onteigeningsnoodzaak. Hoewel het onteigeningsrecht voor de zogenaamde administratieve fase niet voorschrijft dat er een concreet aanbod tot financiële schadeloosstelling dient te zijn gedaan voordat een onteigeningsprocedure mag worden gestart zijn Wij van mening dat, om de noodzaak daartoe te kunnen vaststellen tenminste ook voldoende aannemelijk moet zijn dat (ook) een – voorafgaand aan het verzoekbesluit tijdig gedaan – concreet aanbod tot financiële schadeloosstelling vooralsnog niet tot het gewenste verwervingsresultaat zal leiden. Het onteigeningsrecht ziet immers uitsluitend toe op een (volledige) financiële schadeloosstelling. Indien ook getracht wordt om door middel van een ruilconstructie, hoegenaamd dan ook, tot minnelijke overeenstemming te komen dient een belanghebbende dan ook, voordat besloten wordt om bij Ons een onteigeningsverzoek in te dienen, een keuze voorgelegd te zijn voor een louter financiële schadeloosstelling voor de uiteindelijk ter onteigening aan te wijzen oppervlakte.
In het ingestelde onderzoek naar de onteigeningsnoodzaak is naar voren gekomen dat in een aantal gevallen:
1. niet eerder een eerste concreet aanbod is gedaan dan 12 januari 2011;
2. en/of met dat eerste aanbod werd verzocht om een schriftelijke reactie van de kant van belanghebbenden of zij het gedane aanbod al dan niet wensen te aanvaarden en was de voorgelegde reactietermijn nog niet verstreken op het moment dat het provinciebestuur besloot tot het indienen van een onteigeningsverzoek waarbij tevens de betrokken belanghebbende het aanbod nog niet had afgewezen;
3. en/of een door verzoeker gedaan aanbod op 17 januari 2011 schriftelijk is ingetrokken en enkele dagen daarna – al dan niet aangepast – werd herhaald; maar in al die gevallen onder toevoeging van het voorbehoud van het onherroepelijk worden van het inpassingsplan De Centrale As. In een aantal van die gevallen leidde die intrekking van 17 januari 2011 tot een misverstand over de bedoeling van die intrekking.
4. en/of vlak voordat het verzoekbesluit werd genomen voor één of meer van de in het aanbod vervatte perceelsgedeelten een gewijzigd aanbod is gedaan: qua grootte afwijkend van het te verwerven gedeelte ten opzichte van een eerder gedaan aanbod;
5. en/of voordat het verzoekbesluit werd genomen voor één of meer van de in het aanbod vervatte perceelsgedeelten een, al dan niet gewijzigd, aanbod gedaan: qua grootte afwijkend van het te verwerven gedeelte ten opzichte van het in het onteigeningsverzoek begrepen gedeelte;
6. en/of een – op zichzelf bezien tijdig – aanbod onvoldoende is gespecificeerd: qua omschrijving eventueel in combinatie met een tekening;
Ad 1) Hoeveel tijd een rechthebbende nodig zal hebben om een weloverwogen beslissing te nemen om een aanbod al dan niet te aanvaarden zal voor elke onderhandelingssituatie verschillend zijn. Hoewel de onteigeningswet niet voorschrijft dat er een concreet aanbod dient te worden gedaan; dus ook niet wanneer dat aanbod dient te worden gedaan, zijn Wij van oordeel dat het voor een zorgvuldige toepassing van de onteigeningswet nodig is dat voorafgaand aan het verzoekbesluit tenminste een begin is gemaakt met het minnelijk overleg met de eigenaar. Dit met als doel een vrijwillige grondtransactie tot stand te brengen.
Aan deze eis is naar Ons oordeel in het algemeen voldoende voldaan, indien vóór het verzoekbesluit een redelijke poging tot minnelijke verwerving is ondernomen en ten tijde van het nemen van het verzoekbesluit voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig nog niet tot het gewenste verwervingsresultaat zullen leiden.
Er zal vóór de datum van het verzoekbesluit tenminste één schriftelijk aanbod aan de eigenaar moeten zijn gedaan.
Ook dient een redelijke termijn in acht te worden genomen voordat eventuele onteigeningsnoodzaak kan worden vastgesteld. Indien geen redelijke termijn in acht wordt genomen, wordt geen recht gedaan aan de belangen van degenen die in de onteigening worden betrokken. Indien een rechthebbende een concreet financieel aanbod wordt gedaan dan zal hem of haar immers enige tijd moeten worden gegund om te reageren.
In de onderhandelingssituaties waarbij niet eerder een eerste concreet aanbod is gedaan dan 12 januari 2011 – mede gelet op de overgelegde bewijsstukken en logboeken – kon naar Ons oordeel op het moment dat Provinciale Staten het verzoekbesluit nam, nog geen onteigeningsnoodzaak worden vastgesteld. Wij achten in die gevallen het onteigeningsverzoek prematuur.
Ad 2) Indien een al dan niet herhaald aanbod wordt gedaan waarbij is verzocht om voor een bepaalde datum schriftelijk te reageren en er wordt voordat de gestelde termijn is verstreken, zonder dat is gereageerd, vastgesteld dat het vooralsnog niet aannemelijk is dat het minnelijk overleg op afzienbare termijn tot eigendomsoverdracht zal leiden, dan is die vaststelling hoe dan ook prematuur. Verzoeker kan in dat geval immers niet weten of de rechthebbende binnen de nog lopende termijn een beslissing zal nemen en hoe die beslissing zal zijn. Voor het vaststellen van onteigeningsnoodzaak dient dan ook tenminste het einde van de geboden termijn te worden afgewacht. Wij achten in die gevallen het onteigeningsverzoek prematuur.
Ad 3) In het overgrote deel van de onderhandelingssituaties is door verzoeker op 17 januari 2011 een – voor een ieder gelijkluidende – brief gestuurd waarbij een eerder gedaan aanbod werd ingetrokken omdat dat aanbod volgens de provincie niet volledig is en onduidelijk bevat. In diezelfde brief wordt echter een hernieuwd aanbod aangekondigd. In vrijwel de meeste onderhandelingssituaties volgde daarna een hernieuwd aanbod door verzoeker op 21 januari 2011. Soms enkele dagen later. In de gevallen waarbij het aanbod – op perceelsniveau – feitelijk ongewijzigd is gebleven, kan naar Ons oordeel het minnelijk overleg voorafgaand aan de intrekking van 17 januari 2011 worden meegewogen in de beoordeling van de onteigeningsnoodzaak.
In een aantal gevallen echter is in het onderzoek naar voren gekomen dat de intrekking volgde op een tussentijdse reactie van de kant van degene wiens onroerende zaak in de onteigening is betrokken en blijkt de brief van 17 januari 2011 ook te kunnen worden opgevat als een tussenantwoord op die reactie. In die gevallen zijn Wij van oordeel dat het onteigeningsverzoek prematuur is gedaan.
Ad 4 en 5) Indien op perceelsniveau een aanbod – qua ligging en/of oppervlakte – afwijkt van waarvoor om onteigening is verzocht, of indien een daartoe gewijzigd aanbod niet tijdig is gedaan, kan naar Ons oordeel geen onteigeningsnoodzaak worden vastgesteld alleen al omdat bij zowel verzoeker als ook Ons onbekend is wat de reden is van het niet totstandkomen van minnelijke overeenstemming. Onteigeningsnoodzaak kan slechts worden vastgesteld indien er tijdig een op het onteigeningsverzoek aangepast aanbod is gedaan;
Ad 6) Uit het aanbod moet de omvang en de ligging van de aan te kopen onroerende zaken blijken. Indien dat niet het geval is en de omvang en de ligging zijn niet op andere wijze in het minnelijk overleg voldoende kenbaar gemaakt, kan naar Ons oordeel uit het niet aanvaarden van dat aanbod vooralsnog geen onteigeningsnoodzaak worden vastgesteld.
De onderhandelingen waarbij één of meer van de hiervoor onder 1. tot en met 6. omschreven situaties ten aanzien van het minnelijk overleg hebben voorgedaan hebben betrekking op de percelen kadastraal bekend als:
Akkerwoude, sectie M, de nummers 631, 632, 1504, 1505 en 1506, sectie N, de nummers 105, 147, 148, 165 en 207, sectie O de nummers 158, 161, 239, 498, 507, 508, 511, 524, 527, 531 en 543, 566, Bergum, sectie G, nummer 2501, sectie H, de nummers 419, 456, 457, 464, 470, 472, 476, 537, 617, 619, 620, 622, 623, 624, 633, 634, 659, 663, 679, 680, 804, 1804, 1880, 2036, 2057, 2059, 2327, 2328, 2329, 3052, 3203, sectie I, de nummers 10, 14, 15, 302, 337, 338, 346, 466, 477, 581, 1318, 1321, 1322, 1323, 1343, 1346, 1349, 1357, 1411, 1456, 1510, 1648, 1658, 1703, 1726, 1729, 1754, 1755, 1756, 1758, 1760, 2142, Dokkum, sectie D, de nummers 732, 733, 734, 739, 748, 1568, 2165, sectie E, de nummers 467, 1828, 1937, Ee, sectie G, nummer 346, Hardegarijp, sectie H, de nummers 246, 465, 467, 497, 498, 502, 503, 507, 508, 517, 520, 534, 535, 536, 537, 540, 570, 602, 603, 604, 608, 641, 642, 643, 644, 660, 661, 662, 664, 683, 684, 709, 716, 717, 718, 721, 723, 725, 728, 732, 733, 735, 746, 750, 763, 764, 765, 800, 801, 803, 810, 811, 813, 816, 822, 825, 839, 857, 858, 866, 867, 880, 881, 1241, 1242, 1265, 1426, 1483, 1533, Oudega, sectie F, de nummers 79, 80, 87, 1787, 1999, 2615, 2616, 2618, 2619, 2620, 2621, 2622, 2623, 2639, 2641, 2647, 2648, 2649, Oostermeer, sectie I, de nummers 503, 521, 523, 524, 528, 593, 594, 595, 596, 597, 598, 692, sectie K, de nummers 1118, 1120, 1140, Veenwouden, sectie I, de nummers 181, 182, 183, 200, 201, 202, 203, 205, 206, 207, 220, 221, 222, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 248, 250, 251, 252, 253, 254, 255, 256, 269, 293, 353, 354, 355, 356, 358, 362, 363, 364, 365, 370, 371, 622, 623, 726, 773, 778, 781, 783, 789, 791, 795, 797, 798, 799, 800, 801, 843, 852, 861, 862, 863, sectie K, de nummers 334, 419, Akkerwoude, sectie O, de nummers 568 en 570 (grondplannummers 5, 6, 7, 8, 9, 19, 20, 21, 22, 26, 27, 28, 30, 31, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 40, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 64, 65, 69, 70, 71, 72, 74, 81, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 100, 101, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 119, 120, 124, 125, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 134, 135, 139, 150, 152, 153, 154, 158, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 168, 172, 173, 174, 175, 176, 178, 180, 181, 182, 184, 186, 189, 190, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 222, 223, 224, 227, 228, 229, 230, 231, 232, 233, 234, 235, 236, 237, 238, 240, 241, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 249, 250, 252, 253, 255, 256, 257, 258, 259, 260, 261, 263, 264, 265, 266, 267, 268, 270, 271, 272, 273, 274, 275, 276, 277, 278, 279, 280, 281, 283, 284, 285, 286, 287, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 297, 299, 300, 301, 302, 303, 304, 305, 306, 307, 308, 310, 311, 312, 314, 315, 316, 318, 319, 320, 321, 322, 323, 324, 325, 326, 327, 328, 329, 330, 331, 332, 333, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 341, 342, 343, 344, 345, 346, 348, 349, 352, 355, 357, 358, 359, 361, 362, 364, 366, 367, 368, 369, 370, 371, 372, 373, 374, 375, 376, 377, 378, 379 en 380). Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening wordt voor deze percelen afgewezen.
Verder is gebleken dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit die is gepubliceerd binnen de gemeente Dongeradeel abusievelijk meldt dat de onteigening in die gemeente slechts één perceel betreft, namelijk het perceel Dokkum, E 1828 (grondplannummer 182). De publicatie gaat daarmee kennelijk voorbij aan het feit dat op de lijst ook andere in de gemeente Dongeradeel gelegen onroerende zaken staan vermeld, te weten de percelen kadastraal bekend als (gedeelten van) gemeente Dokkum, sectie D, de nummers 716, 721, 727, 732, 733, 734, 739, 748, 1567, 1568, 1569 en 2165 en sectie E, de nummers 467, 1831, 1937 en 1938 en gemeente Ee, sectie G, de nummers 346, 667, en 668 (grondplannummers 169 tot en met 181 en 183 tot en met 188). Daarmee is de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit voor wat betreft de grondplannummers 169 tot en met 181 en 183 tot en met 188 onjuist weergegeven en is niet voldaan aan het vereiste in artikel 3:12 van de Awb. Die onroerende zaken kunnen door Ons dan ook niet ter onteigening worden aangewezen.
Verder is gebleken dat verzoeker geen bewijsstukken heeft overgelegd van het minnelijk overleg over de onroerende zaken Bergum, sectie I, de nummers 478 en 483 en Veenwouden, sectie I, nummer 625 (grondplannummers 121, 122 en 350). Daarmee is voor deze onroerende zaken niet voldaan aan artikel 79 van de onteigeningswet onder 5°. Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening wordt voor die onroerende zaken dan ook afgewezen.
Uit het besluit van Provinciale Staten van Fryslân blijkt dat de overige in het verzoek tot onteigening begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het inpassingsplan bezwaarlijk kunnen worden gemist.
Ons is overigens niet gebleken van feiten en omstandigheden die aan de toewijzing van het verzoek in de weg kunnen staan.
Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht, dat de provincie Fryslân de eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.
Met inachtneming van hetgeen Wij hierboven hebben overwogen, kunnen Wij het verzoek tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet, dan ook toewijzen.
Beslissing
Gelet op de onteigeningswet,
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 14 mei 2012, nr. RWSCD BJV 2012/787, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed;
Gelezen het besluit van Provinciale Staten van Fryslân van 26 januari 2011;
Gelezen de brief van Provinciale Staten van Fryslân van 19 april 2011, kenmerk 00945618;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van ......... 2012, no. ........./IV, en gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van ...... 2012, nr. RWSCD BJV 2012/..., Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Bestuurlijk Juridische zaken en Vastgoed.
Hebben Wij goedgevonden en verstaan:
Ten behoeve van de uitvoering van het inpassingsplan ‘De Centrale As’ van de provincie Friesland, ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, zoals aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland alsmede bij het projectbureau De Centrale As te Burgum en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en voor zover die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden gezonden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
Lijst van te onteigenen onroerende zaken en/of beperkte rechten
Verzoekende instantie: provincie Fryslân
Naam onteigeningsplan: De Centrale As
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Akkerwoude |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
2 |
0 |
10 |
70 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
10 |
70 |
L 643 |
Staatsbosbeheer |
3 |
0 |
53 |
78 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
15 |
40 |
L 644 |
A. Marinus |
4 |
0 |
09 |
06 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
53 |
70 |
L 645 |
A. Marinus |
10 |
0 |
01 |
82 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
23 |
20 |
M 2052 |
Staatsbosbeheer |
11 |
0 |
01 |
29 |
WATER |
0 |
01 |
35 |
M 2054 |
Staatsbosbeheer |
12 |
0 |
00 |
75 |
WATER |
0 |
00 |
75 |
M 2055 |
Staatsbosbeheer |
13 |
0 |
01 |
35 |
WATER |
0 |
01 |
35 |
M 2056 |
Staatsbosbeheer |
14 |
0 |
01 |
80 |
WATER |
0 |
01 |
80 |
M 2057 |
Staatsbosbeheer |
15 |
0 |
00 |
20 |
WATER |
0 |
00 |
20 |
M 2058 |
Staatsbosbeheer |
16 |
0 |
02 |
08 |
WATER |
0 |
02 |
15 |
M 2059 |
Staatsbosbeheer |
17 |
0 |
00 |
91 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
63 |
95 |
M 2060 |
Staatsbosbeheer |
18 |
0 |
01 |
70 |
TERREIN (GRASLAND) |
3 |
34 |
90 |
M 2061 |
Staatsbosbeheer |
23 |
1 |
31 |
41 |
TERREIN (AKKERBOUW) |
1 |
97 |
50 |
N 167 |
A. Marinus |
24 |
0 |
09 |
66 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
14 |
70 |
N 197 |
Staatsbosbeheer |
25 |
0 |
02 |
05 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
07 |
10 |
N 198 |
Staatsbosbeheer |
29 |
0 |
00 |
95 |
TERREIN (NATUUR) |
6 |
97 |
90 |
O 238 |
Staatsbosbeheer Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Vitens N.V. Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Wetterskip Fryslân |
32 |
0 |
14 |
00 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
32 |
10 |
O 499 |
Staatsbosbeheer |
36 |
0 |
10 |
94 |
TERREIN (AKKERBOUW) |
0 |
27 |
45 |
O 517 |
W.F. Heerma |
42 |
0 |
07 |
09 |
TERREIN (GRASLAND) |
6 |
22 |
10 |
O 585 |
A. Langhout Holding B.V. |
43 |
0 |
09 |
17 |
TERREIN (GRASLAND) |
6 |
81 |
55 |
O 586 |
A. Langhout Holding B.V. |
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Bergum |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
59 |
0 |
17 |
80 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
17 |
80 |
H 626 |
Staatsbosbeheer |
60 |
0 |
18 |
00 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
18 |
00 |
H 627 |
Staatsbosbeheer |
61 |
0 |
06 |
20 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
06 |
20 |
H 628 |
Staatsbosbeheer |
62 |
0 |
20 |
10 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
20 |
10 |
H 629 |
Staatsbosbeheer |
68 |
1 |
42 |
70 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
42 |
70 |
H 643 |
J.H. Elzinga |
73 |
0 |
01 |
60 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
17 |
40 |
H 769 |
Staatsbosbeheer |
75 |
0 |
19 |
57 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
28 |
30 |
H 1538 |
Staatsbosbeheer |
76 |
0 |
41 |
96 |
TERREIN (GRASLAND) |
7 |
71 |
60 |
H 1541 |
W. de Vries |
82 |
0 |
05 |
90 |
WEGEN |
0 |
05 |
90 |
H 1814 |
J.H. Elzinga |
83 |
0 |
00 |
60 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
00 |
60 |
H 1822 |
Staatsbosbeheer |
85 |
0 |
00 |
90 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
00 |
90 |
H 1824 |
Staatsbosbeheer |
86 |
1 |
63 |
70 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
63 |
70 |
H 1825 |
J.H. Elzinga |
87 |
0 |
00 |
02 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
95 |
60 |
H 1827 |
Eigendom: J. Hoekstra Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie |
88 |
0 |
00 |
06 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
29 |
60 |
H 1836 |
Eigendom: J. Hoekstra Opstalrecht nutsvoorzieningen: Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V. |
96 |
0 |
22 |
50 |
TERREIN (GRASLAND) |
2 |
84 |
50 |
H 2339 |
T. Bijlsma |
97 |
0 |
05 |
83 |
ERF – TUIN |
0 |
15 |
50 |
H 2340 |
Eigendom: T. Bijlsma Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. |
98 |
2 |
12 |
64 |
TERREIN (GRASLAND) |
3 |
14 |
90 |
H 2341 |
T. Bijlsma |
102 |
0 |
10 |
93 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
73 |
70 |
H 3204 |
Eigendom: J. Hoekstra Opstalrecht nutsvoorzieningen: Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V. |
103 |
0 |
05 |
76 |
TERREIN (GRASLAND) |
3 |
04 |
70 |
H 3205 |
Eigendom: J. Hoekstra Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie |
104 |
0 |
04 |
88 |
TERREIN (GRASLAND) |
2 |
01 |
40 |
H 3206 |
Eigendom: J. Hoekstra Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie |
105 |
0 |
05 |
67 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
50 |
10 |
H 3207 |
Eigendom: J. Hoekstra Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie |
106 |
0 |
08 |
61 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
21 |
15 |
H 3208 |
Eigendom: J. Hoekstra Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie Zakelijk recht als bedoel in art. 5, lid, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie |
107 |
0 |
07 |
61 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
38 |
80 |
H 3209 |
J. Hoekstra |
115 |
0 |
00 |
76 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
68 |
25 |
I 357 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
116 |
0 |
18 |
08 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
23 |
25 |
I 358 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
117 |
0 |
40 |
98 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
38 |
70 |
I 417 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
118 |
0 |
00 |
41 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
85 |
00 |
I 456 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
132 |
0 |
59 |
64 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
82 |
15 |
I 1348 |
It Fryske Gea (Het Friese Landschap) |
157 |
0 |
02 |
41 |
WEGEN |
0 |
12 |
00 |
I 1707 |
It Fryske Gea (Het Friese Landschap) |
159 |
0 |
49 |
55 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
64 |
50 |
I 1727 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
167 |
0 |
36 |
43 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
79 |
15 |
I 2141 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Hardegarijp |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
248 |
0 |
05 |
92 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
02 |
50 |
H 823 |
E. Veenstra |
251 |
0 |
12 |
51 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
01 |
30 |
H 847 |
F. van der West Opstalrecht nutsvoorzieningen: Vitens N.V. |
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Oudega |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
269 |
0 |
09 |
22 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
37 |
00 |
F 148 |
Staatsbosbeheer |
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Veenwouden |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
309 |
0 |
71 |
40 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
71 |
40 |
I 204 |
Staatsbosbeheer |
313 |
0 |
52 |
55 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
62 |
90 |
I 211 |
Staatsbosbeheer Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V. |
317 |
0 |
15 |
40 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
15 |
40 |
I 223 |
Staatsbosbeheer |
340 |
0 |
05 |
19 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
37 |
80 |
I 359 |
Staatsbosbeheer |
347 |
0 |
08 |
86 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
21 |
80 |
I 621 |
Staatsbosbeheer |
353 |
0 |
05 |
36 |
TERREIN (AKKERBOUW) |
0 |
33 |
60 |
I 727 |
Staatsbosbeheer |
354 |
0 |
18 |
60 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
18 |
60 |
I 728 |
Staatsbosbeheer |
356 |
0 |
47 |
74 |
TERREIN (AKKERBOUW) |
0 |
74 |
10 |
I 774 |
Staatsbosbeheer Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Vitens N.V. |
360 |
0 |
02 |
60 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
24 |
90 |
I 784 |
Staatsbosbeheer |
363 |
2 |
18 |
55 |
TERREIN (AKKERBOUW) |
6 |
79 |
70 |
I 794 |
Staatsbosbeheer |
365 |
0 |
49 |
91 |
TERREIN (NATUUR) |
0 |
50 |
40 |
I 796 |
Staatsbosbeheer |
No. W14.12.0168/IV |
’s-Gravenhage, 28 juni 2012 |
Bij Kabinetsmissive van 14 mei 2012, no.RWSCD BJV 2012/786, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een voordracht met ontwerpbesluit, houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte krachtens artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de uitgangspunten in het ontwerpbesluit voor de beoordeling van het door verzoeker om onteigening gevoerde minnelijk overleg, maar maakt in dat verband de volgende opmerking over de onteigening.
1. Volgens de Kroonjurisprudentie inzake zogenoemde titel IV-onteigeningen zal ten tijde van het verzoek aan de Kroon om onteigening aannemelijk moeten zijn dat minnelijk overleg over de verwerving van de desbetreffende gronden vooralsnog niet tot resultaat zal leiden.
Volgens het verslag van het met reclamant 9 (Staatsbosbeheer) gevoerde minnelijke overleg is deze op 10 januari 2011, ruim twee weken voor het verzoek, een eerste aanbod gedaan, met verzoek om daarop vóór 21 januari 2011 te reageren. Dit aanbod is op 17 januari ingetrokken, waarna een tweede, wat betreft grondareaal uitgebreid, bod 0p 21 januari 2011 volgde, ditmaal echter zonder verzoek om voor een bepaalde dag te reageren. Daargelaten of de aanvankelijk gestelde termijn van ruim twee weken redelijk was, is aannemelijk dat voor Staatsbosbeheer als gevolg van deze gang van zaken niet duidelijk was, wanneer op het laatste aanbod moest zijn gereageerd. Afgaande op de bij het eerste bod gestelde termijn, kon deze aannemen dat daarvoor in ieder geval meer dan een week werd gegund. Om die reden was ten tijde van het verzoek op 26 januari 2011 niet aannemelijk dat het met Staatsbosbeheer gevoerde minnelijke overleg vooralsnog niet tot het gewenste verwervingsresultaat zou leiden.
De Afdeling adviseert het verzoek in zoverre af te wijzen.
Indien bovenstaand advies niet wordt gevolgd, merkt de Afdeling nog het volgende op.
Uit het genoemde dossier kan worden opgemaakt dat Staatsbosbeheer op 24 maart 2010 aan provinciale staten te kennen had gegeven dat deze alleen aan grondafstand voor de realisatie van de aan te leggen weg wil meewerken, als er een maatschappelijk belang mee gediend is. Daarmee doelde reclamant er mogelijk op dat het inpassingsplan dat voor de aanleg van de weg is vastgesteld op dat moment nog niet onherroepelijk was. Uit de zienswijze van Staatsbosbeheer blijkt echter dat deze dit standpunt ook na het onherroepelijk worden van het inpassingsplan op 9 november 2011 innam. In de zienswijze wordt verondersteld dat de voorgestane wijze van uitvoering nog niet vast ligt. Ten tijde van het verzoek van provinciale staten om onteigening op 26 januari 2011 (hierna: verzoek) lag daarin een aanwijzing dat met Staatsbosbeheer vooralsnog geen overeenstemming zou worden bereikt.
Tegelijkertijd heeft Staatsbosbeheer echter van meet af aan – wellicht subsidiair bedoeld – aangedrongen op compensatie in de vorm van grond. Het onderhandelingsdossier geeft geen antwoord op de vraag of provinciale staten die mogelijkheid hadden onderzocht, voordat zij het verzoek deden.1 Aldus kan niet worden vastgesteld dat onteigening van de gronden van Staatsbosbeheer noodzakelijk is. Indien provinciale staten de mogelijkheden van compensatie van Staatsbosbeheer in de vorm van grond niet zouden hebben onderzocht, zou hun verzoek in zoverre deswege moeten worden afgewezen.
2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State, P.H. Donner.
– In het ontwerpbesluit alleen op de zienswijzen van reclamanten die geen betrekking hebben op het gevoerde minnelijk overleg ingaan, wanneer de desbetreffende gronden niet al wegens geconstateerde tekortkomingen in het gevoerde minnelijke overleg buiten de onteigening moeten worden gehouden. In de gevallen waarin ambtshalve of naar aanleiding van een zienswijze wegens een geconstateerd gebrek in het minnelijk overleg gronden niet ter onteigening worden aangewezen, de zienswijzen van de betrokken reclamant(en) die betrekking hebben op andere onderwerpen kort samenvatten en verder deswege buiten behandeling laten. Hierop slechts een uitzondering maken bij zienswijzen van procedurele aard.
– De overwegingen naar aanleiding van zienswijzen betreffende het gevoerde minnelijk overleg bekorten, voor zover het verzoek om onteigening niet kan worden toegewezen wegens geconstateerde tekortkomingen in het minnelijk overleg. In de reactie op die zienswijzen daar dadelijk op wijzen en daarmee volstaan (bijvoorbeeld bij reclamant 3).
– In de overwegingen naar aanleiding van de zienswijze van reclamant 1 dat hij niet als enige eigenaar in de lijst van de onteigenen percelen is vermeld (grondplannummers 45, 52, 74, 89, 91 en 92) opmerken dat deze reclamant daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Het verzoek om onteigening niet deswege afwijzen, voor zover dat betrekking heeft op de eigendom van deze reclamant (blz. 3, Ad 1).
– Op blz. 5 in de tekst achter punt 6 ‘Frieske Gea’ wijzigen in: Fryske Gea.
– Op blz. 12, elfde regel van boven, ‘genomen’ vervangen door: gedaan.
– Indien punt 1 van dit advies niet wordt gevolgd, in de overwegingen naar aanleiding van het zelfrealisatiebetoog van reclamant 9 (blz. 18, slot eerste tekstblok) de actuele stand van zaken op dat punt vermelden.
– Op blz. 22 de laatste zin van het eerste tekstblok vervangen door: Gelet hierop, bestaat er geen noodzaak voor de onteigening van deze percelen. Wij zullen het verzoek in zoverre afwijzen.
– Op blz. 22, tweede tekstblok, in de eerste regel ‘namens de minister ingestelde’ schrappen en in het midden de zin beginnende met ‘Hoewel het onteigeningsrecht’ beter leesbaar maken (knippen).
– Op blz. 22 in de laatste regel van het tweede tekstblok voor ‘een keuze voorgelegd’ invoegen: (opnieuw).
– In overwegingen betreffende de vraag of de verzoeker om onteigening tijdig voor het verzoekbesluit een eerste aanbieding heeft gedaan verduidelijken dat met de formulering ‘niet eerder een eerste concreet aanbod is gedaan dan op 12 januari 2011’ niet is beoogd een acceptabele termijn te stellen (blz. 22, zevende regel van onderen).
– In de ‘Overige overwegingen’ verduidelijken, waarom het perceel met grondplannummer 36 ter onteigening wordt aangewezen, hoewel na intrekking van het eerste bod op 17 januari 2011 op 21 januari een bod voor een andere oppervlakte is gedaan (lijkt te vallen onder categorie 4).
– In de ‘Overige overwegingen’ verduidelijken, waarom van het Fryske Gea het perceel met grondplannummer 133 niet ter onteigening wordt aangewezen, maar de percelen met grondplannummer 132 en 157 wel.
– Grondplannummer 351 niet ter onteigening aanwijzen, omdat uit de logboek van de gevoerde onderhandelingen (pas eerste aanbieding op 14 januari 2011!) kan worden opgemaakt dat inmiddels minnelijke overeenstemming is bereikt.
– Aan het ontwerpbesluit een bijlage toevoegen, waarin per grondplannummer wordt duidelijk gemaakt, om welke van de in de ‘Overige overwegingen’ onderscheiden redenen het verzoek om onteigening wordt afgewezen (bijvoorbeeld in de vorm van een matrix).
– Telkens ‘voor wat betreft’ wijzigen in: Wat betreft.
Indien de eerste twee kanttekeningen niet worden gevolgd, geeft de Afdeling nog het volgende in overweging:
– Aan het slot van het eerste tekstblok op blz. 8 wordt opgemerkt dat vragen naar eventuele andere oplossingen dan financiële schadeloosstelling aan de orde kunnen komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de grondverwerving. Deze opmerking door een beoordeling laten volgen.
– Op blz. 9 in de zin in de zestiende en vijftiende regel van onderen er rekenschap van geven dat ook andere factoren en omstandigheden de noodzaak van de onteigening kunnen bepalen. Zie in dit verband ook het slot van de overwegingen bij reclamant 3, ad 5.
– In punt 1 van hun zienswijzen haken reclamanten 6 veeleer aan op een overweging in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dan dat zij zich tegen die uitspraak keren. Zij zijn op dit punt ontvankelijk (blz. 11).
– Op blz. 13, zestiende tot en met twaalfde regel van onderen, wordt rekening houden met de vraag of de eigenaren de gronden vrij van gebruiksrechten kunnen leveren. Indien dat laatste niet mogelijk is, ligt het in de rede dat de verzoeker om onteigening ook met de gebruikers overleg voert.
Rijkswaterstaat Corporate Dienst Eenheid Bestuurlijk Juridische zaken en Vastgoed
Datum: 4 juli 2012
Nummer: RWSCD BJV 2012/1007
Onderwerp
Nader rapport inzake het ontwerpbesluit, houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland ten behoeve van de uitvoering het inpassingsplan ‘De Centrale As’ van de provincie Friesland.
div. bijlagen
Aan de Koningin
Hierbij bied ik Uwe Majesteit aan het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 28 juni 2012, no. W14.12.0168/IV, inzake bovenvermeld ontwerpbesluit, houdende aanwijzing van onroerende zaken in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland, ter onteigening ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet ten behoeve van de uitvoering van het inpassingsplan ‘De Centrale As’ van de provincie Friesland.
Het inpassingsplan voorziet in de aanleg van de provinciale weg De Centrale As, inclusief de aanleg van de rondwegen Hurdegaryp en Garyp en de oostelijke rondweg Dokkum, een aantal verbindingswegen, fiets- en wandelverbindingen en de realisatie van verscheidene kunstwerken. Ook de verlegging van het Prinses Margrietkanaal maakt deel uit van het plan. Op de op verzoek van Provinciale Staten van Friesland ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken rusten de bestemmingen Verkeer, Verkeer-Paden, Natuur-2, Bos, Groen-Singelbeplanting, Water-1, Leiding-Gas, Leiding-Hoogspanningsverbinding, Leiding-Riool en Leiding-Water.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt in zijn advies een opmerking over de noodzaak van onteigening met betrekking tot een aantal onroerende zaken die in eigendom zijn van Staatsbosbeheer. De Afdeling voornoemd geeft u in overweging een besluit te nemen nadat met de opmerking rekening zal zijn gehouden. Daarnaast plaatst de Afdeling enkele redactionele kanttekeningen.
De Afdeling merkt in zijn advies op, dat een van de bij het onteigeningsplan betrokken eigenaren, te weten Staatsbosbeheer, op 10 januari 2011, ruim twee weken voor de datum van het verzoekbesluit van provinciale staten van 26 januari 2011, een eerste schriftelijk aanbod tot financiële schadeloosstelling is gedaan, waarbij is gevraagd om daarop voor 21 januari 2011 te reageren. Het aanbod is op 17 januari 2011 ingetrokken, waarna op 21 januari 2011 een tweede bod is uitgebracht. Dit laatste bod betrof een groter grondareaal dan het bod van 10 januari 2011 en bevatte geen verzoek om binnen een bepaalde termijn te reageren.
Daargelaten of de aanvankelijk gestelde termijn van ruim twee weken redelijk was, is het voor de Afdeling aannemelijk dat het voor Staatsbosbeheer als gevolg van deze gang van zaken niet duidelijk was, wanneer op het laatste aanbod moest zijn gereageerd. Afgaande op de bij het eerste bod gestelde termijn, kon Staatsbosbeheer aannemen dat daarvoor in ieder geval meer dan een week werd gegund. Om die reden was ten tijde van het verzoekbesluit van 26 januari 2011 niet aannemelijk dat het met Staatsbosbeheer gevoerde minnelijk overleg vooralsnog niet tot het gewenste verwervingsresultaat zou leiden. De Afdeling adviseert het verzoek in zoverre af te wijzen.
Het advies van de Afdeling leidt mij tot het volgende. Bij de beoordeling van het minnelijk overleg dat door een verzoeker om onteigening voorafgaand aan de datum van dat verzoek moet worden gevoerd met de grondeigenaren, is van doorslaggevend belang dat de onteigenende partij zich – voordat hij tot zijn verzoek zal besluiten – er van moet vergewissen of het al dan niet aannemelijk is dat het minnelijk overleg er vooralsnog niet toe zal leiden dat de beoogde eigendomsoverdracht zal plaatsvinden. Als deze aannemelijkheid ontbreekt, is dit grond om de noodzaak van onteigening aan te mogen nemen en een aanvang te nemen met de administratieve onteigeningsprocedure. De beoordeling van verzoeken om onteigening vindt op dit onderdeel plaats overeenkomstig bestendig beleid, dat mede is bepaald door de adviezen terzake van de Raad van State. Bij nadere bestudering van het dossier komt het mij voor dat het advies van de Afdeling past binnen dit bestendig beleid. Daarom kan ik mij met het advies verenigen en heb ik het ontwerp besluit daarop aangepast.
De Afdeling wijst in zijn advies op een mogelijk tweede gebrek in het met Staatsbosbeheer gevoerde minnelijk overleg, dat eveneens zou kunnen leiden tot het gedeeltelijk afwijzen van het onteigeningsverzoek, voor het geval zijn advies als hierboven weergegeven niet door mij zou worden gevolgd. Nu dit laatste wel het geval is, behoeft het ontwerp besluit op dit onderdeel verder dan ook niet meer te worden aangepast.
Met de door de Afdeling geplaatste redactionele opmerkingen heb ik in het ontwerpbesluit rekening gehouden.
Ik moge U hierbij het in bovenstaande zin aangepaste ontwerpbesluit doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op grond van de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan onteigening uit kracht van een koninklijk besluit plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een inpassingsplan.
Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening
Provinciale Staten van Fryslân verzoeken Ons bij besluit van 26 januari 2011, om ten name van die provincie over te gaan tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland. Op 19 april 2011 hebben Provinciale Staten van Fryslân hun verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.
De aanleg van De Centrale As vindt plaats in opdracht van en voor rekening van de provincie Fryslân, die de weg ook zal beheren. Gelet hierop kunnen Wij verzoeker aanmerken als meest gerede partij tot het doen van het verzoek tot aanwijzing ter onteigening.
Planologische grondslag
De onroerende zaken waarop het verzoek van Provinciale Staten van Fryslân betrekking heeft, zijn begrepen in het inpassingsplan ‘De Centrale As’ van de provincie Fryslân (verder te noemen: het inpassingsplan).
Het inpassingsplan is op 23 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Fryslân en is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 november 2011, nr. 201009220/1/R4 onherroepelijk van kracht.
Op de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken rusten de bestemmingen Verkeer, Verkeer-Paden, Natuur-2, Bos, Groen-Singelbeplanting, Water-1, Leiding-Gas, Leiding-Hoogspanningsverbinding, Leiding-Riool en Leiding-Water.
Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken en gegevens in de periode van 2 december 2011 tot en met 12 januari 2012 in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland, ten kantore van het projectbureau De Centrale As te Burgum en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen. Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb hebben de burgemeesters van voornoemde gemeenten van het ontwerp koninklijk besluit en de terinzagelegging daarvan op 30 november 2011 openbaar kennis gegeven in de lokaal verschijnende huis-aan-huisbladen ‘Kollumer Courant’, ‘Nieuwe Dockumer Courant’ en ‘Actief’ en op 1 december 2011 in het huis-aan-huisblad ‘Breeduit’. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft van het ontwerpbesluit openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 1 december 2011, nr. 21526.
Voorts is overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp van het te nemen besluit toegezonden aan belanghebbenden en aan de verzoeker om onteigening. Belanghebbenden zijn daarbij uitgenodigd voor een hoorzitting in de Glinstra State te Burgum, op donderdag 12 januari 2012.
Overwegingen
Noodzaak en urgentie
Het inpassingsplan voorziet in de aanleg van de provinciale weg De Centrale As, inclusief de aanleg van de rondwegen Hurdegaryp en Garyp en de oostelijke rondweg Dokkum, een aantal verbindingswegen, fiets- en wandelverbindingen en de realisatie van verscheidene kunstwerken. Ook de verlegging van het Prinses Margrietkanaal maakt deel uit van het plan. De weg wordt aangelegd als dubbelbaans autoweg vanaf Dokkum-Zuid tot aan de aansluiting met de N31-Nijegasterhoek.
De huidige wegverbinding N356/N913 Dokkum-Feanwâlden-Burgum-Nijega/ Garyp is aangewezen als hoofdaansluiting van Noordoost-Fryslân. De verbinding is van groot belang voor een groot achterliggend gebied, onder andere richting Holwerd en het Lauwersmeergebied. De kwaliteit van deze wegverbinding is echter onvoldoende. Functie, inrichting en gebruik van de weg zijn niet met elkaar in overeenstemming. De drukke weg loopt dwars door diverse bebouwde kommen. Enerzijds leidt dit er toe dat de doorstroming van het verkeer onvoldoende is vanwege de snelheidsbeperkingen in de bebouwde kommen. Anderzijds leidt het drukke verkeer tot leefbaarheidsproblemen in de desbetreffende kernen, zoals geluidoverlast, barrièrewerking en verkeersonveiligheid. Teneinde bij te dragen aan het verbeteren van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in bedoelde kernen is de inzet om het verkeer in Noordoost-Fryslân te bundelen op een goed ingerichte stroomweg, dat wil zeggen als dubbelbaans autoweg met een maximumsnelheid van 100 km/uur. Door de aanleg van De Centrale As zullen vrijwel alle bestemmingen in Noordoost Fryslân binnen het 15-minutencriterium uit het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan 1999 komen te liggen: binnen 15 minuten moet men een stroomweg kunnen bereiken. Het verkeer zal vrij van congesties worden afgewikkeld. De keuze voor De Centrale As als hoogwaardig ingerichte stroomweg sluit aan bij het beginsel van Duurzaam Veilig dat vanaf 1997 als landelijk uitgangspunt wordt gehanteerd.
In de door de verzoeker voorgestane wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende regels, toelichting en verbeeldingen.
Met de eigenaren van de in het onteigeningsverzoek begrepen onroerende zaken heeft de provincie Fryslân overleg gevoerd om deze minnelijk te kunnen verwerven. Nu verzoeker het ten tijde van het verzoek niet aannemelijk achtte dat het minnelijk overleg op afzienbare termijn zou leiden tot vrijwillige eigendomsoverdracht van alle voor de aanleg van De Centrale As benodigde gronden, heeft verzoeker de Kroon zijn besluit voorgedragen om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan te verzekeren.
Met de realisering van het inpassingsplan wil de provincie Fryslân zo spoedig mogelijk na de verwerving van de in het onteigeningsverzoek begrepen onroerende zaken een aanvang nemen.
De aanleg van De Centrale As wordt in fasen uitgevoerd. In maart 2011 is gestart met de aanleg van de rondweg Garyp, inclusief het halve klaverblad. De voltooiing van deze werken is voorzien in 2013. Vervolgens wordt in februari 2013 gestart met het tracégedeelte Dokkum tot aan de spoorweg Ljouwert-Groningen, welk onderdeel gereed zal zijn in maart 2015. In augustus 2013 zal worden gestart met het tracégedeelte vanaf de spoorweg tot en met het aquaduct onder het Prinses Margrietkanaal, aansluitend op het halve klaverblad ter hoogte van de rondweg Garyp. Realisatie van dit tracégedeelte is voorzien in juni 2015. Tot slot wordt in februari 2014 gestart met de aanleg van het tracégedeelte van Sumar tot en met Nijega, waarna De Centrale As in september 2015 uiteindelijk geheel zal zijn voltooid.
Daarmee wordt voldaan aan het voor de beoordeling van de urgentie van de verzochte onteigening door Ons gehanteerde maximale tijdvak van vijf jaar na de datum van dit besluit, voor de aanvang van de uitvoering van werken en werkzaamheden.
Zienswijzen
Binnen de termijn van terinzagelegging zijn bij Ons zienswijzen naar voren gebracht door:
1) de heer K.A. de Boer te Garijp;
2) de heer R. Vlieger te Hurdegaryp;
3) de heer H. Kloosterman en mevrouw G. Kremer te Dokkum;
4) de heer A. Visser namens de heer P. Hekstra te De Westerein;
5) Sonac Burgum B.V. te Sumar;
6) Mr. M.J. Smaling namens de heer D. de Hoop en mevrouw A. de Hoop-Kooistra/de maatschap D. de Hoop, J.D. de Hoop en E.N.A. de Hoop-Kooistra te Hurdegaryp;
7) Mr. P. Stehouwer namens de heren H. van der Veen en S.H. van der Veen te Veenwouden respectievelijk Hurdegaryp;
8) N.V. Nederlandse Gasunie te Groningen;
9) Staatsbosbeheer te Groningen;
10) de heer R. Wymenga namens de maatschap R. en E.P. Wymenga, R. Wymenga, J. Wymenga-Hakvoort, E.P. Wymenga en S. Struiksma te Hurdegaryp.
Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet zijn de reclamanten in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Hiertoe is een hoorzitting gehouden op 12 januari 2012 te Burgum, Schoolstraat 83.
Tijdens deze zitting zijn mondeling zienswijzen naar voren gebracht door:
11) de heer H.S. Bergsma te Burgum;
12) de heer D. Paulusma te Garyp;
13) de heer De Vries van maatschap De Vries te Sumar.
Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen
Alvorens Wij de naar voren gebrachte zienswijzen zullen beoordelen, wijzen Wij er hier reeds op, dat Wij onder ‘overige overwegingen’ het verzoek tot aanwijzing ter onteigening in een aantal gevallen ambtshalve afwijzen wegens gebreken in het minnelijk overleg. Dit houdt in, dat voor zover in bedoelde gevallen zienswijzen naar voren zijn gebracht die niet zien op het minnelijk overleg, laatstbedoelde onderdelen van de zienswijzen hieronder verder buiten beoordeling zullen worden gelaten. Voor de motivering van bedoelde afwijzingen verwijzen Wij naar hetgeen Wij onder ‘overige overwegingen’ overwegen.
Reclamant 1 is eigenaar van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen percelen, kadastraal bekend als gemeente Bergum, sectie H, nummers 419, 537, 804, 1880, 2057 en 2059 (grondplannummers 45, 52, 74, 89, 91, 92).
Reclamant 1 brengt in zijn zienswijze het volgende naar voren:
1. in het ontwerp koninklijk besluit staat ten onrechte dat O. de Boer voor de andere helft eigenaar is. Dat is niet correct. Reclamant heeft de volle en volledige eigendom.
2. door de voorgenomen onteigening raakt het agrarische bedrijf van reclamant onevenredig versnipperd. Een adequate bedrijfsvoering is niet meer mogelijk. Met de Provincie Fryslân wordt overlegd om te komen tot een totaaloplossing. Het volstaat niet indien de Kroon verwijst naar de gerechtelijke procedure. Dit omdat het bedrijfsbelang dermate onevenredig geschaad wordt, dat dit individuele belang, gegeven de daarvoor van belang zijnde omstandigheden, hier zwaarder gewogen dient te worden dan het algemene belang. Reclamant verwijst naar de uitspraken ABRS van 22 juni 2011 (zaaknr. 200906790/1R2) en 28 september 2011 (LJN: BT2813).
De zienswijze van reclamant 1 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker niet eerder dan 12 januari 2011 aan reclamant een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Dit aanbod is op 17 januari 2011 ingetrokken en gevolgd door een nieuw bod op 21 januari 2011. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 1 prematuur is genomen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamant 2 is mede-erfgenaam en gebruiker van de mede in het onteigeningsplan begrepen gedeeltelijke percelen, kadastraal bekend als Hardegarijp, sectie H, de nummers 517, 537 en 540 (grondplannummers 198, 203 en 204).
Reclamant verwijst voor de motivering van zijn zienswijze naar zijn schrijven van 5 april 2011 dat is gericht aan een medewerker van de provincie. Hij wenst de inhoud van die brief onverkort als ingelast te beschouwen.
Dat schrijven betreft een reactie op twee – niet met de zienswijze overgelegde – brieven van de kant van verzoeker en op twee bezoeken aan hem door grondverwervers van de kant van verzoeker.
In zijn zienswijze deelt hij mee dat hij daar – kennelijk doelend op de brieven en bezoeken – niet van gediend is. Hij deelt vervolgens de voorwaarden mee hoe met hem zaken kan worden gedaan:
1. hij verlangt overname van zijn gehele bedrijf met opstallen en grond – ook wat hij in huur heeft;
2. hij wil daar een andere bedrijfsvoering en grond voor terug hebben ter grootte van ± 350 hectare;
3. op de vervangende locatie moet een fokbedrijf gecreëerd worden met een capaciteit voor 40 paarden;
4. verder verlangt hij op de vervangende locatie een melkveehouderij;
5. bovendien verlangt hij roodbonte koeien en vernieuwing van de machinerieën;
6. Wat hij van de ± 350 ha niet nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering kan in beheer blijven bij het Gea. Voor wat hijzelf in gebruik zal hebben moeten de productierechten en toeslagen op zijn naam worden gesteld;
7. zijn zuster kan uitgekocht worden door haar de helft van de getaxeerde waarde uit te betalen.
De zienswijze van reclamant 2 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker niet eerder dan 14 januari 2011 aan reclamant een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 31 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 2 prematuur is genomen en wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamanten 3 zijn allebei voor 1/6e deel eigenaar en medegebruiker van het mede te onteigenen perceel, kadastraal bekend als Dokkum, sectie E, nummer 1828 (grondplannummer 182). Zij zijn samen eigenaar en gebruiker van het mede te onteigenen perceelsgedeelte, kadastraal bekend als Dokkum, sectie E, nummer 1938 (grondplannummer 185).
Reclamanten 3 brengen in hun mondelinge zienswijze het volgende naar voren:
1. Reclamanten hebben medio 2001 een vervallen boerderij aan de Harddraversdijk 82 gekocht om er een manege annex vrije boerderij – ook ten behoeve van mensen met een (meervoudige) beperking en voor crisisopvang – van te maken. De gemeente ondersteunde destijds hun plannen, maar later hebben deze plannen geen doorgang kunnen vinden omdat de gemeente de benodigde vergunningen niet heeft verleend. Door de reconstructie van de weg komt deze veel dichter bij de woning te liggen. Reclamanten vrezen dat hierdoor hun woongenot ernstig wordt aangetast. Verder maken zij zich zorgen voor hun bedrijfsvoering. Reclamanten hebben veel geld geïnvesteerd om de boerderij te renoveren en ze zouden hun plannen voor een manege aan de Harddraversdijk 82 nooit hebben uitgevoerd als zij hadden geweten dat de weg zo dicht langs het huis zou kunnen komen te liggen.
2. Reclamanten zijn niet op de hoogte gesteld van de terinzagelegging van het inpassingsplan De Centrale As. Zij hebben dan ook niet kunnen inspreken.
3. Reclamanten zijn door de provincie pas in 2010 benaderd over de voor de Centrale As te verwerven gronden, nadat zij eerst zelf hiertoe het initiatief hadden genomen.
4. Er is door de provincie geen volledig aanbod gedaan. Er is namelijk slechts een aanbod gedaan, puur voor de grond, exclusief planschade etc.
5. Reclamanten hebben in hun opdracht een schaderapport op laten maken door A.B. Hoppener (beëdigd makelaar NVM van ‘Verhagen Groep’), waarin een voorstel tot grondruil en planschade is opgenomen. Dit rapport is van de kant van de provincie afgewezen.
6. Reclamanten zijn van mening dat de onteigening helemaal niet nodig is. Zij zijn bereid om de voor de Centrale As benodigde grond af te staan. Reclamanten hebben een ruilaanbod gedaan met een toegift aan hen van € 50.000,--. Een en ander inclusief de afkoop van door reclamanten te lijden planschade en deskundigenkosten. Reclamanten hebben sterk de indruk dat de namens de provincie optredende onderhandelaar, dit aanbod nog niet heeft voorgelegd aan de provincie omdat deze het aanbod niet ‘zou kunnen verkopen’.
7. Reclamanten zijn ook bereid om al hun eigendommen aan de Harddraversdijk aan de provincie te verkopen.
De zienswijze van reclamanten 3 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat de onroerende zaken van reclamanten niet voor aanwijzing ter onteigening in aanmerking komen omdat:
• Wat het perceel Dokkum, sectie E, nummer 1938 (grondplannummer 185) betreft: de kennisgeving van het ontwerpbesluit binnen de gemeente Dongeradeel meldt abusievelijk dat de onteigening binnen die gemeente slechts één perceel betreft, namelijk het perceel Dokkum, E 1828;
• Wat het perceel Dokkum, sectie E, nummer 1828 (grondplannummer 182) betreft: aan twee andere mede-eigenaren is niet een tijdig aanbod gedaan.
Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamant 4 is eigenaar en gebruiker van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Akkerwoude, sectie M, nummers 1504, 1505 en 1506 en Veenwouden, sectie I, nummers 200, 201, 202, 203, 205, 206, 207, 293, 353, 354, 355, 356, 358, 362, 363, 364, 365, 371, 622 en 623 (grondplannummers 7, 8, 9, 305, 306, 307, 308, 310, 311, 312, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 341, 342, 343, 344, 346, 348 en 349). De grondplannummers 7, 8, 9, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 341, 342, 343, 344, 346, 348 en 349 betreffen gedeelten van de genoemde percelen.
Reclamant 4 brengt in zijn zienswijze het volgende naar voren:
1. reclamant omschrijft zijn huidige belangen bij zijn eigendommen waarvan gedeelten in het onteigeningsplan zijn betroken. Hij exploiteert een melkveehouderij waar ongeveer 120 melkkoeien worden gemolken. Tevens is een evenredig aantal jongvee aanwezig. Er wordt gemolken in een 2 x 6 visgraat melkstal. Reclamant heeft totaal ca. 85 ha cultuurgrond in gebruik. De landerijen worden door de aanleg van de Centrale As en een zogenaamde rotonde/klaverblad doorsneden. Daardoor wordt de bedrijfsvoering op deze locatie onmogelijk gemaakt. Als gevolg van de aanleg van de Centrale As moet het bedrijf worden verplaatst. Een door de provincie aangekocht bedrijf is thans niet geschikt om een melkveehouderij van enige omvang te exploiteren. De provincie is bereid financieel bij te dragen bij de reconstructie van het bedrijf van reclamant naar die locatie. Partijen zijn om diverse redenen nog niet tot een deal gekomen;
2. In het onteigeningsplan zijn ook gronden begrepen die niet worden gebruikt voor de Centrale As maar voor de realisatie van de EHS. Dat er gronden beschikbaar moeten komen voor de realisatie van de Centrale As, kan reclamant begrijpen, maar dat er overige gronden moeten worden ingeleverd is voor reclamant onverteerbaar. In het verleden heeft reclamant meerdere ruilvoorstellen gehad om de EHS mogelijk te maken. Per saldo is de realisering van het inpassingsplan een bedreiging voor het bedrijf.
Tijdens de hoorzitting is de zienswijze van reclamant 4 nader toegelicht.
De zienswijze van reclamant 4 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker niet eerder dan op 12 januari 2011 aan reclamant een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 4 prematuur is genomen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamante 5 is eigenares van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Oostermeer, sectie I, de nummers 503, 521, 523, 524, 528, 593, 594, 595, 596, 597, 598, 692 (grondplannummers 286, 287, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 297). De grondplannummers 286 en 297 betreffen gedeelten van de genoemde percelen.
Reclamante 5 brengt in haar zienswijze naar voren dat zij de onteigening prematuur acht. Zij heeft in het kader van de totstandkoming van het provinciale inpassingsplan De Centrale As te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan een minnelijke overdracht van de voor de Centrale As benodigde gronden in eigendom van haar vennootschap. Daarbij heeft zij onder meer de omvang van de door de provincie te verwerven gronden aan de orde gesteld, in het bijzonder de bestemming en het gebruik van gronden buiten het beoogde tracé, inclusief bermen en sloten. Dit overleg is nog niet afgerond als gevolg waarvan bedoelde omvang niet reeds tussen de provincie en reclamant is bepaald. Reclamant zal stappen ondernemen om het overleg over een minnelijke overdracht van de benodigde gronden te bespoedigen.
De zienswijze van reclamante 5 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
In het onteigeningsonderzoek is gebleken dat de naam Rendac Bergum B.V. is gewijzigd in Sonac Burgum B.V. Deze naamswijziging is in de kadastrale registratie nog niet doorgevoerd. Genoemde percelen staan derhalve nog tenaamgesteld: ‘Rendac Bergum B.V.’. Reclamante 5 is dan ook belanghebbend bij de onteigening.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker aan reclamante niet eerder dan op 14 januari 2011 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 31 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamante 5 prematuur is genomen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Van reclamanten 6 is de heer D. de Hoop, eigenaar van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Hardegarijp, sectie H, de nummers 733, 735, 746, 750, 801, 810, 811, 813, 816, 880 en 881 (grondplannummers 232, 233, 234, 235, 241, 243, 244, 245, 246, 257, 258). De grondplannummers 232, 233, 234, 235, 241, 257 en 258 betreffen gedeelten van de genoemde percelen.
Reclamanten 6 brengen in hun zienswijze het volgende naar voren:
1. reclamanten hebben tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geprocedeerd over het provinciaal inpassingsplan. In die procedure hebben zij gepleit voor het opnemen van een veetunnel onder de Rijksstraatweg. Dit beroep is ongegrond verklaard. Daarbij lijkt het erop dat de Afdeling heeft laten meewegen dat voortzetting van de melkveehouderij in haar ogen zou kunnen geschieden op basis van alternatieven voor beweiding. Reclamanten kunnen daardoor echter niet voldoen aan hun contractuele verplichting met betrekking tot de weidegang van hun melkvee. De Afdeling heeft er in dit verband op gewezen dat de provincie de toezegging heeft gedaan dat geheel in de vergoeding van deze schade zal worden voorzien;
2. na de Afdelingsuitspraak hebben reclamanten met hun bedrijfsadviseur een gesprek gehad met vertegenwoordigers van de provincie. Reclamanten hadden verwacht dat van de kant van de provincie – overeenkomstig de provincieopdracht van 26 mei 2011 – een taxatierapport zou zijn opgesteld met als inzet de verplaatsing van het gehele bedrijf naar de zuidkant van de Rijksstraatweg. Van de kant van de provincie werd echter meegedeeld dat het melkveebedrijf aan de noordkant kan blijven. Reclamanten bestrijden dit ten stelligste. Zij verwijzen naar een ongewaarmerkte notitie van de branche-directeur van Agro bij Accon waaruit dit zou blijken. De betreffende notitie is op 9 februari 2012 aangevuld ofwel vervangen door een gewaarmerkte rapportage van 23 januari 2012;
3. De stellingen van de kant van de provincie zijn nergens op gebaseerd. Niet is nader onderbouwd dat het bedrijf van reclamanten met slechts – een resterende – 13 ha aan de noordkant ter plaatse verder zou kunnen boeren. Van de kant van de provincie wilde men ook niet meedelen uit welke leden de desbetreffende Gebiedscommissie bestaat.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker niet eerder dan 12 januari 2011 aan reclamanten 6 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamanten 6 prematuur is gedaan. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamanten 7 zijn in maatschapverband gebruikers van de gedeeltelijk mede in de onteigening betrokken percelen, kadastraal bekend als Bergum, sectie I, de nummers 478 en 483, Hardegarijp, sectie H, de nummers 709, 721, 723, 800, 1483 en Veenwouden, sectie I, nummer 625 (grondplannummers 121, 122, 220, 227, 228, 240, 264 en 350).
Reclamanten 7 exploiteren in maatschapverband in een drietal stallen te Hurdegaryp een vleeskuikenbedrijf. Bij het bedrijf is ongeveer 20 hectare landbouwgrond in eigendom, waarvan ongeveer 11 hectare in de vorm van een huiskavel, aansluitend bij de bedrijfsgebouwen. Door de voorgenomen onteigening wordt de huiskavel nagenoeg geheel van het bedrijf afgesneden. Praktisch gesproken raken reclamanten het overgrote deel van hun huiskavel kwijt. De samenhang tussen de bedrijfsgebouwen en de grond wordt volledig verbroken nu aan de huiskavel de bestemming bos – en verkeersdoeleinden wordt toegekend. Reclamanten brengen in hun zienswijze het volgende naar voren:
1. Reclamanten 7 zijn van oordeel dat Rijkswaterstaat dan wel de minister van Infrastructuur en Milieu niet bevoegd is tot het nemen van een onteigeningsbesluit op basis van een provinciaal inpassingsplan. Dit doorkruist op onaanvaardbare wijze het systeem van de onteigeningswet. Het Rijk heeft geen bemoeienis met een provinciaal inpassingsplan. De provincie staat het niet vrij om met (een orgaan van) de Rijksoverheid een overeenkomst te sluiten die er op neer komt dat de bevoegdheid van de provincie om een onteigeningsbesluit te nemen op enigerlei wijze bij het Rijk wordt neergelegd. Er lijkt sprake te zijn van delegatie, maar op grond van artikel 10:15 Awb is dit alleen mogelijk als de (onteigenings)wet daarvoor een titel zou bieden, hetgeen reclamanten 7, voor zover door hen valt na te gaan, niet het geval is. Los daarvan achten zij het staatsrechtelijk bijzonder ongewenst dat een dergelijke bevoegdheidsoverdracht zou bestaan.
2. reclamanten zijn van oordeel dat niet tot onteigening kan worden overgegaan omdat er onvoldoende is geprobeerd tot minnelijke overeenstemming te komen. Stukken waaruit blijkt van serieuze pogingen tot een minnelijke regeling zijn niet aangetroffen. In ieder geval is het contact tussen de provincie en reclamanten minder intensief geweest dan dat met andere grondeigenaren. Daarom is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook om die reden mag de onteigening niet doorgaan.
3. een en ander klemt temeer omdat als gevolg van de aanleg van de Centrale As het gehele bedrijf van reclamanten onteigend moet worden. Door de aanleg van de weg op een korte afstand van de bedrijfsgebouwen is in wezen geen pluimveehouderij meer mogelijk. Pluimvee is immers bijzonder gevoelig voor stress, waaronder het geluid van passerend (vracht)verkeer. Ook het door het verkeer uitgestoten fijnstof heeft een bijzonder negatieve invloed op de gezondheid van het pluimvee. Reclamanten behouden zich het recht voor dit onderdeel van hun zienswijze nader uit te werken, bijvoorbeeld aan de hand van verklaring van een dierenarts.
De zienswijze van reclamanten 7 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker niet eerder dan op 14 januari 2011 aan de heer S. van der Veen, eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Hardegarijp, sectie I, nrs. 709, 721, 723, 800 en 1483 (grondplannummers 220, 227, 228, 240, en 264) een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 31 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. In het onteigeningsonderzoek is ook naar voren gekomen dat het aanbod betreffende grondplannummer 228 afwijkt van de onteigeningsoppervlakte (aanbod 1.19.80 ha in plaats van 1.90.18 ha). Los hiervan zijn Wij van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van de heer S. van der Veen prematuur is genomen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Verzoeker heeft geen bewijsstukken overgelegd betreffende de minnelijke verwerving van de bij reclamanten in gebruik zijnde onroerende zaken Bergum, sectie I, de nummers 478 en 483 en Veenwouden, sectie I, nummer 625 (grondplannummers 121, 122 en 350), die op naam staan van wijlen mevrouw R. Boksma. Die onroerende zaken wijzen wij eveneens niet ter onteigening aan.
Reclamante 8) heeft ten behoeve van haar aardgastransportleiding(en) één of meerdere opstalrecht(en) nutsvoorzieningen en/of is zakelijk gerechtigde als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, rustend op de gehele percelen en/of gedeelte(n) van de percelen kadastraal bekend als Bergum, sectie H, de nummers 1722, 1827, 2327, 2328, 2340, 3205, 3206, 3207 en 3208 en Veenwouden, sectie I, de nummers 358, 363, 364 en 365 (grondplannummers 80, 87, 93, 94, 97, 103, 104, 105, 106, 339, 342, 343 en 344).
Reclamante 8 verzoekt in haar zienswijze om er voor zorg te dragen dat er na de afronding van de onteigeningsprocedure weer een zakelijk recht voor Gasunie wordt gevestigd op de perceelsgedeelten waarin aardgastransportleiding(en) van haar bedrijf zijn gelegen.
De zienswijze van reclamante 8 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Ten aanzien van het gestelde omtrent de hervestiging van de zakelijke rechten merken Wij op dat, als de verzoeker om onteigening er niet in slaagt om met de eigenaar van de onroerende zaken waarop de opstalrechten van reclamante gevestigd zijn tot overeenstemming te komen en het uiteindelijk tot een gerechtelijke onteigening komt, deze rechten ingevolge artikel 59, derde lid, van de onteigeningswet door inschrijving van het vonnis van onteigening zullen vervallen (titelzuiverende werking). In dat geval geldt op grond van artikel 41a in verband met artikel 40 van de onteigeningswet dat reclamante hiervoor volledig schadeloos zal worden gesteld. Daarbij verplicht de onteigeningswet niet tot een schadeloosstelling in een andere vorm dan geld, bijvoorbeeld door (her)vestiging van het opstalrecht. Uit het daartoe ingestelde onderzoek is Ons gebleken dat de provincie zal zorgdragen voor het hervestigen van de betreffende zakelijke rechten.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamante onder 8 Ons geen aanleiding geven om het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Reclamant 9 is eigenaar van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als Akkerwoude, sectie L, nummer 643, sectie M, de nummers 2052 2054, 2055, 2056, 2057, 2058, 2059, 2060 en 2061, sectie N, de nummers 197 en 198, sectie O, de nummers 238 en 499, Bergum, sectie H, de nummers 626, 627, 628, 629, 769, 1538, 1822 en 1824, Oudega, sectie F, nummer 148, Veenwouden, sectie I, de nummers 204, 211, 223, 359, 621, 727, 728, 774, 784, 794 en 796 (grondplannummers: 2, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 24, 25, 29, 32, 59, 60, 61, 62, 73, 75, 83, 85, 269, 309, 313, 317, 340, 347, 353, 354, 356, , 360, 363 en 365. De grondplannummers 10, 11, 16, 17, 18, 24, 25, 29, 32, 73, 75, 269, 313, 340, 347, 353, 356, 360, 363 en 365 betreffen gedeelten van de genoemde percelen).
Reclamant 9 brengt in zijn zienswijze de volgende bezwaren tegen de voorgenomen onteigening naar voren:
1. Minnelijk overleg. Reclamant verwijst allereerst naar de standaardoverwegingen die de Kroon pleegt te hanteren bij de beoordelingen van bezwaren die worden ingebracht tegen het minnelijk overleg. Hij concludeert dat er geen sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om de benodigde onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Hij verwijst naar het logboek van de onderhandelingen en kan zich niet vinden in de conclusie van de provincie dat hij zich aan het beraden is en eerst daarna zou willen praten over het afstoten van gronden. Uit de gespreksverslagen blijkt duidelijk dat nooit over een volledige schadeloosstelling is gesproken dan wel dat een concreet voorstel is gedaan voor compensatie in de vorm van grond. Dit behoudens een zeer summier en onvolledig koopbod op basis waarvan niet kan worden geconcludeerd dat minnelijke overeenstemming niet valt te verwachten.
Reclamant heeft vanaf het allereerste begin aangegeven dat hij wil worden gecompenseerd in grond, in plaats van in geld. Reclamant wijst in dit verband op Onze besluiten van 26 augustus 2010 (Venlo) en van 23 december 2002 (Abcoude). Op verzoeker ligt aldus reclamant, een onderzoeksplicht. Reeds in een gesprek op 5 november 2009 is de wens tot compensatie bij verzoeker naar voren gebracht door reclamant. Reclamant stelt dat de wens tot compensatie door verzoeker is onderkend in de formele aanbieding(sbrief) van 21 januari 2011, maar dat daarbij echter geen concreet voorstel is gedaan door verzoeker. In reactie op vorenbedoeld bod heeft reclamant op 11 juli 2011 nogmaals verzocht om medewerking aan de realisatie van een nieuw aaneengesloten natuurgebied om de negatieve gevolgen van de aanleg van de Centrale As te compenseren. Reclamant voelt zich in deze wens gesteund door hetgeen hierover is gesteld in paragraaf 8.3.5. van de toelichting op het inpassingsplan (bestemming Natuur-2). Tevens wijst reclamant op paragraaf 8.3.7. van de toelichting, met betrekking tot de in het inpassingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting om de ingebruikname van de Centrale As afhankelijk te stellen van de verwezenlijking van de maatregelen op het gebied van landschap, natuur en akoestiek. Reclamant is van mening dat verzoeker zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt en de toezegging tot compensatie niet nakomt.
Reclamant stelt dat er sprake is van een onzorgvuldig en onvoldoend verwervingsproces. Op 10 januari 2011 is een schriftelijke aanbieding gedaan tot koop van zijn gronden, welk aanbod op 17 januari 2011 weer is ingetrokken wegens onduidelijkheden en onzorgvuldigheden. Vervolgens wordt op 21 januari 2011 een nieuw bod uitgebracht. Dit is volgens reclamant rijkelijk laat, gelet op de datum van het verzoekbesluit van provinciale staten van 26 januari 2011. Reclamant wijst er op, dat uit de overgelegde gespreksverslagen blijkt dat naast het formele bod alleen maar informatief overleg heeft plaatsgevonden inzake uitwisseling van gegevens en het bespreken van de tekeningen van het wegtracé. Over volledige schadeloosstelling dan wel compensatie in grond is volgens reclamant nooit gesproken.
De uiteindelijk geboden schadeloosstelling is onvolledig. Inkomensschade en overige schaden zijn daarin niet begrepen. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het minnelijk overleg tot een redelijk punt is voortgezet en dat onteigening noodzakelijk zou zijn. Dat geldt ook voor het gegeven dat door verzoeker slechts zeer kort voor de datum van het verzoekbesluit een formele bieding is uitgebracht;
2. Formele vereisten. Uit de grondplantekeningen voor de grondplannummers 24, 313, 353 en 363 is niet ondubbelzinnig op te maken dat het hier gaat om gedeelten van een groter perceel, nu dit niet als zodanig op de tekeningen is aangegeven. De tekeningen voldoen derhalve niet aan de formele vereisten, hetgeen aan onteigening in de weg staat;
3. Waarborg voor uitvoering. Hoewel het inpassingsplan inmiddels onherroepelijk van kracht is, is niet zeker dat het inpassingsplan op de voorgenomen wijze tot uitvoering zal komen. Reclamant wijst op een bericht in het Friesch Dagblad van 3 januari 2012 waaruit zou blijken dat de fractievoorzitters in provinciale staten een verzoek om een sobere en goedkopere Centrale As aan te leggen in overweging hebben genomen. Hoewel provinciale staten hierover geen oordeel willen vellen, zullen gedeputeerde staten zich hier wel over gaan buigen;
4. Zelfrealisatie. Reclamant is van mening dat hij in staat en bereid is om zelf te komen tot verwezenlijking van de bestemmingen Natuur-2 en Agrarisch-cultuurgrond met de aanduiding wro-zone -wijzigingsgebied 3 (betreft een wijziging naar Natuur-2). Dit speelt met name, doch niet uitsluitend, voor de grondplannummers 365, 354, 313, 347 en 10 tot en met 18.
De zienswijze van reclamant 9 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Reclamant 9 (Staatsbosbeheer) is een zelfstandig bestuursorgaan van de rijksoverheid en is eigenaar van een aantal van de in de onteigening begrepen onroerende zaken. Ook aan Staatsbosbeheer dient dan ook tijdig een concreet aanbod te zijn gedaan voordat verzoeker terecht van mening kan zijn dat vooralsnog niet tot minnelijke overeenstemming zal worden gekomen waardoor sprake is van onteigeningsnoodzaak.
Met uitzondering van het perceelsgedeelte Akkerwoude, sectie O, nummer 566 (grondplannummer 378), heeft verzoeker aan reclamant 9 op 10 januari 2011 een concreet aanbod gedaan voor de in de onteigening betrokken onroerende zaken van Staatsbosbeheer. Daarbij is verzocht om te reageren voor 21 januari 2011. Het aanbod wordt op 17 januari 2011 ingetrokken omdat het onvolledig is en onduidelijkheden zou bevatten. Op 21 januari 2011 wordt een hernieuwd aanbod gedaan waarin ook grondplannummer 378 is opgenomen. In het hernieuwde aanbod is een voorbehoud opgenomen met betrekking tot het onherroepelijk worden van het inpassingsplan, maar is geen nieuwe reactietermijn gesteld. Als gevolg hiervan komt het Ons aannemelijk voor dat het reclamant 9 niet duidelijk kon zijn wanneer op het laatste aanbod moest zijn gereageerd. Afgaande op de bij het eerste aanbod gestelde termijn kon reclamant aannemen dat hem daarvoor in ieder geval meer dan een week werd gegund. Derhalve kon verzoeker naar Ons oordeel ten tijde van het verzoekbesluit op 26 januari 2011 alleen al daarom zich er niet van vergewissen dat het aannemelijk was dat het met reclamant 9 gevoerde minnelijk overleg vooralsnog niet tot de gewenste eigendomsoverdracht zou leiden. Derhalve wijzen Wij het verzoek in zoverre af. Gelet hierop blijven de overige onderdelen van de zienswijze van reclamant 9 hier verder buiten behandeling.
Reclamanten 10 zijn eigenaar en/of gebruiker van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend als gedeelten van Bergum, sectie I, de nummers 466, 477, 1755, 1756 en 1760, Hardegarijp, sectie H, de nummers 246, 502, 503, 507, 508, 520, 534, 535, 536, 608, 641, 642, 643, 644, 1265 en 533 (grondplannummers 119, 120, 162, 163, 189, 194, 195, 196, 197, 199, 200, 201, 209, 210, 211, 212, 213, 261, 265, 165 en 202).
Reclamanten 10 brengen in hun zienswijze het volgende naar voren:
1. Verplaatsing van het landbouwbedrijf inclusief de twee bedrijfswoningen naar een vergelijkbare locatie is vrijwel niet mogelijk, en ingeval dit wel mogelijk zou zijn, zeer kostbaar. Ondanks goede alternatieve mogelijkheden gaat de geplande aanleg van het tracé van de Centrale As gepaard met doorsnijding van veel landbouwgrond. Het bedrijf van reclamanten zal op verschillende plaatsen worden doorsneden;
2. De provincie heeft aangegeven het bedrijf te willen verplaatsen. Er moet dus worden gezocht naar een vervangende locatie van minimaal dezelfde omvang, mogelijkheden en kwaliteiten. Reclamant geeft verder een opsomming van de mogelijkheden en kwaliteiten van hun huidige bedrijf en van de aandachtspunten voor een eventuele nieuwe locatie;
3. Er zijn verschillende gesprekken over bedrijfsverplaatsing gevoerd met de provincie. Tot op heden heeft de provincie nog geen enkel vergelijkbaar alternatief kunnen bieden. Ook een zoektocht van reclamanten heeft nog geen geschikte locatie opgeleverd;
4. reclamanten merken op dat correspondentie en de gespreksverslagen tussen hen en de provincie niet door hen zijn ontvangen. Zij hebben wel om toezending ervan verzocht en deze is verschillende malen toegezegd. Een en ander is echter wel ter visie gelegd en daarmee openbaar gemaakt. Reacties van de kant van reclamanten op de wel door hen ontvangen stukken ontbreken. Daarmee zijn hun belangen en privacy geschaad.
5. Er wordt meer grond onteigend dan strikt noodzakelijk is voor de aanleg van de weg;
6. Het gegeven dat het jarenlange proces van de aanleg van de Centrale As reclamanten veel tijd en energie kost en remmend werkt op de ontwikkeling van het bedrijf, zou bij de onteigening in financiële zin tot uitdrukking mogen worden gebracht;
7. Een breed gedragen alternatieve mogelijkheid waarbij de Centrale As voor het overgrote deel over bestaand tracé gaat en waarbij vrijwel geen grond hoeft te worden onteigend, is de reden waarom oud-Statenleden zich momenteel inspannen om de huidige Statenleden te bewegen tot heroverweging van het voorgenomen tracé.
De zienswijze van reclamanten 10 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat de provincie niet eerder dan op 10 januari 2011 een eerste aanbod tot minnelijke verwerving heeft gedaan. Dat aanbod bleek echter onvolledig c.q. onjuist omdat:
• een aantal te verwerven perceelsgedeelten in het aanbod ontbrak (grondplannummers 189, 199 en 200);
• van één perceelsgedeelte geen 0.36.96 ha maar 0.36.36 ha verworven diende te worden (grondplannummer 163);
Op 17 januari 2011 heeft de provincie het aanbod van 10 januari 2011 ingetrokken. De provincie geeft als reden aan, dat het gedane aanbod niet volledig is en onduidelijkheden bevat. Op 21 januari 2011 doet de provincie een – qua omvang gewijzigd – hernieuwd aanbod voor wat betreft de in de onteigening betrokken eigendommen van reclamanten. Gelet op het voorgaande moet het er voor worden gehouden dat reclamanten niet eerder dan 21 januari 2011 wisten wat de werkelijke omvang was van hun voor de realisatie van het inpassingsplan benodigde perceelsgedeelten. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken die eigendom zijn van reclamanten 10 prematuur is genomen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamant 11 is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend als Bergum, sectie H, de nummers 617, 619, 620, 622, 663, 2327 en 2328. (grondplannummers 53, 54, 55, 56, 70, 93, 94, 95). Deze percelen zijn belast met een recht van erfpacht.
De tijdens de hoorzitting mondeling naar voren gebrachte zienswijze houdt samengevat in dat hij grond voor grond wenst te ruilen. Hij meent dat de provincie daartoe grond genoeg in eigendom heeft verkregen en ook dat de provincie verplicht is om een ruilaanbod te doen voordat tot onteigening wordt overgegaan, zo is hem schriftelijk meegedeeld.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker niet eerder dan op 14 januari 2011 aan reclamant 11 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 11 prematuur is genomen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamant 12 is eigenaar van de percelen kadastraal bekend als Bergum, sectie H, nummer 633, waarvan een gedeelte mede in het onteigeningsverzoek is betrokken en nummer 634 (grondplannummers 64 en 65).
De tijdens de hoorzitting mondeling naar voren gebrachte zienswijze komt er op neer dat hij grond voor grond wenst te ruilen.
Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker niet eerder dan op 12 januari 2011 aan reclamant 12 een concreet aanbod tot schadeloosstelling heeft gedaan. Tevens werd verzocht om voor 27 januari 2011 schriftelijk te berichten of met het aanbod wordt ingestemd. Wij zijn van oordeel dat het onteigeningsverzoek voor de onroerende zaken van reclamant 12 prematuur is genomen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
Reclamant 13 is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Bergum, sectie H, nummer 1541, waarvan een gedeelte mede in het onteigeningsverzoek is betrokken (grondplannummer 76).
De tijdens de hoorzitting naar voren gebrachte mondelinge zienswijze luidt samengevat, dat reclamant zich afvraagt of de – door hem als zodanig aangeduide – ruilverkaveling om tot een passende oplossing te komen net zolang doorgaat tot het koninklijk besluit er is of dat de provincie daarmee stopt en alleen maar onteigent.
De zienswijze van reclamant 13 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.
De onteigeningswet verplicht de onteigenende partij niet tot schadeloosstelling in de vorm van het aanbieden van compensatiegrond of andere inhoudelijke oplossingen. Uitgangspunt is, dat de wet voorziet in een volledige financiële schadeloosstelling. Desondanks kunnen wensen met betrekking tot compensatiegronden of herhuisvesting in het minnelijk overleg, bij de toetsing daarvan in deze onteigeningsprocedure aan de orde komen. De noodzaak voor onteigening -gelet op het karakter van onteigening als uiterste middel- is immers mede afhankelijk van het verloop van het voorafgaande minnelijk overleg.
Alles overziende kan de zienswijze van de reclamant onder 13 Ons geen aanleiding geven om het verzoek tot onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
Overige overwegingen
Uit de e-mails namens verzoeker van 29 februari, 13, 21 en 23 maart en 19 april 2012 is gebleken dat de provincie inmiddels de volle en onbezwaarde eigendom heeft verkregen van de percelen Bergum, sectie H, de nummers 1717, 1718, 1721, 1722 en 2554, sectie I, de nummers 1454, 1455, 1481, 1482, 1483, 1484, 1485, 1486, 1487, 1488, 1489, 1646 en 1762, Hardegarijp, sectie H, nummer 803 en Veenwouden, sectie I, de nummers 370 en 852 (grondplannummers 77, 78, 79, 80 en 99, 137, 138, 140 tot en met 148, 151, 166, 242, 345 en 372). Gelet hierop, bestaat er geen noodzaak voor de onteigening van deze percelen. Wij wijzen het verzoek in zoverre af.
In het ingestelde onderzoek is naar voren gekomen dat de provincie in het minnelijk overleg met de diverse rechthebbenden een zogenaamde vrijwillige ruilverkaveling tot stand tracht te brengen. De diverse reeds gesloten en nog te sluiten overeenkomsten zijn aan elkaar verbonden in die zin dat het definitief doorgaan van reeds gesloten overeenkomsten afhankelijk is van nog te sluiten ruilovereenkomsten. Het doel van het sluiten van deze overeenkomsten overstijgt – voor wat betreft de belangen van de provincie – de realisatie van het inpassingsplan De Centrale As. Het mede op deze wijze verwerven van gronden werkt mogelijk schadebeperkend en kan om die reden in beginsel in het algemeen belang worden geacht. Indien een dergelijke poging om tot minnelijke overeenstemming te komen echter niet slaagt, ontstaat daarmee vervolgens op zichzelf geen onteigeningsnoodzaak. Het onteigeningsrecht schrijft in de zogenaamde administratieve fase niet voor dat er een concreet aanbod tot financiële schadeloosstelling moet zijn gedaan voordat een onteigeningsprocedure mag worden gestart. Niettemin zijn Wij van mening dat om de noodzaak tot onteigening te kunnen vaststellen, het tenminste ook voldoende aannemelijk moet zijn dat een aan het verzoekbesluit voorafgaand, tijdig gedaan – concreet aanbod tot financiële schadeloosstelling vooralsnog niet tot de gewenste vrijwillige eigendomsoverdracht zal leiden.
Het onteigeningsrecht voorziet immers uitsluitend in een volledige financiële schadeloosstelling. Indien daarnaast getracht wordt om door middel van een grondruil enz., tot minnelijke overeenstemming te komen, moet een belanghebbende dan ook- voordat een verzoekbesluit wordt genomen – tenminste (ook) een aanbod worden voorgelegd voor een financiële schadeloosstelling voor de bij hem in eigendom verkerende en in het verzoekbesluit ter onteigening voorgedragen onroerende zaken.
In het ingestelde onderzoek naar de noodzaak tot onteigening is naar voren gekomen dat in een aantal gevallen:
1. niet eerder een eerste concreet aanbod is gedaan dan op 12 januari 2011;
2. en/of met dat eerste aanbod werd verzocht om een schriftelijke reactie van de kant van belanghebbenden of zij het gedane aanbod al dan niet wensen te aanvaarden en was de voorgelegde reactietermijn nog niet verstreken op het moment dat het provinciebestuur besloot tot het doen van een onteigeningsverzoek waarbij tevens de betrokken belanghebbende het aanbod nog niet had afgewezen;
3. en/of een door verzoeker gedaan aanbod op 17 januari 2011 schriftelijk is ingetrokken en enkele dagen daarna – al dan niet aangepast – werd herhaald; maar in al die gevallen onder toevoeging van het voorbehoud van het onherroepelijk worden van het inpassingsplan De Centrale As. In een aantal van die gevallen leidde die intrekking van 17 januari 2011 tot een misverstand over de bedoeling van die intrekking.
4. en/of vlak voordat het verzoekbesluit werd genomen voor één of meer van de in het aanbod vervatte perceelsgedeelten een gewijzigd aanbod is gedaan: qua grootte afwijkend van het te verwerven gedeelte ten opzichte van een eerder gedaan aanbod;
5. en/of voordat het verzoekbesluit werd genomen voor één of meer van de in het aanbod vervatte perceelsgedeelten een, al dan niet gewijzigd, aanbod gedaan: qua grootte afwijkend van het te verwerven gedeelte ten opzichte van het in het onteigeningsverzoek begrepen gedeelte;
6. en/of een – op zichzelf bezien tijdig – aanbod onvoldoende is gespecificeerd: qua omschrijving eventueel in combinatie met een tekening;
Ad 1) Hoeveel tijd een rechthebbende nodig zal hebben om een weloverwogen beslissing te nemen om een aanbod al dan niet te aanvaarden zal voor elke onderhandelingssituatie verschillend zijn. Hoewel de onteigeningswet niet voorschrijft dat er een concreet aanbod dient te worden gedaan; dus ook niet wanneer dat aanbod dient te worden gedaan, zijn Wij van oordeel dat het voor een zorgvuldige toepassing van de onteigeningswet nodig is dat voorafgaand aan het verzoekbesluit tenminste een begin is gemaakt met het minnelijk overleg met de eigenaar. Dit met als doel een vrijwillige grondtransactie tot stand te brengen.
Aan deze eis is naar Ons oordeel in het algemeen voldoende voldaan, indien vóór het verzoekbesluit een redelijke poging tot minnelijke verwerving is ondernomen en ten tijde van het nemen van het verzoekbesluit voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig nog niet tot het gewenste verwervingsresultaat zullen leiden.
Er zal vóór de datum van het verzoekbesluit tenminste één schriftelijk aanbod aan de eigenaar moeten zijn gedaan.
Ook dient een redelijke termijn in acht te worden genomen voordat eventuele onteigeningsnoodzaak kan worden vastgesteld. Indien geen redelijke termijn in acht wordt genomen, wordt geen recht gedaan aan de belangen van degenen die in de onteigening worden betrokken. Indien een rechthebbende een concreet financieel aanbod wordt gedaan dan zal hem of haar immers enige tijd moeten worden gegund om te reageren.
In de onderhandelingssituaties waarbij niet eerder een eerste concreet aanbod is gedaan dan 12 januari 2011 – mede gelet op de overgelegde bewijsstukken en logboeken – kon naar Ons oordeel op het moment dat Provinciale Staten het verzoekbesluit nam, nog geen onteigeningsnoodzaak worden vastgesteld. Wij achten in die gevallen het onteigeningsverzoek prematuur.
Ad 2) Indien een al dan niet herhaald aanbod wordt gedaan waarbij is verzocht om voor een bepaalde datum schriftelijk te reageren en er wordt voordat de gestelde termijn is verstreken, zonder dat is gereageerd, vastgesteld dat het vooralsnog niet aannemelijk is dat het minnelijk overleg op afzienbare termijn tot eigendomsoverdracht zal leiden, dan is die vaststelling hoe dan ook prematuur. Verzoeker kan in dat geval immers niet weten of de rechthebbende binnen de nog lopende termijn een beslissing zal nemen en hoe die beslissing zal zijn. Voor het vaststellen van onteigeningsnoodzaak dient dan ook tenminste het einde van de geboden termijn te worden afgewacht. Wij achten in die gevallen het onteigeningsverzoek prematuur.
Ad 3) In het overgrote deel van de onderhandelingssituaties is door verzoeker op 17 januari 2011 een – voor een ieder gelijkluidende – brief gestuurd waarbij een eerder gedaan aanbod werd ingetrokken omdat dat aanbod volgens de provincie niet volledig is en onduidelijk bevat. In diezelfde brief wordt echter een hernieuwd aanbod aangekondigd. In vrijwel de meeste onderhandelingssituaties volgde daarna een hernieuwd aanbod door verzoeker op 21 januari 2011. Soms enkele dagen later. In de gevallen waarbij het aanbod – op perceelsniveau – feitelijk ongewijzigd is gebleven, kan naar Ons oordeel het minnelijk overleg voorafgaand aan de intrekking van 17 januari 2011 worden meegewogen in de beoordeling van de onteigeningsnoodzaak.
In een aantal gevallen echter is in het onderzoek naar voren gekomen dat de intrekking volgde op een tussentijdse reactie van de kant van degene wiens onroerende zaak in de onteigening is betrokken en blijkt de brief van 17 januari 2011 ook te kunnen worden opgevat als een tussenantwoord op die reactie. In die gevallen zijn Wij van oordeel dat het onteigeningsverzoek prematuur is gedaan.
Ad 4 en 5) Indien op perceelsniveau een aanbod – qua ligging en/of oppervlakte – afwijkt van waarvoor om onteigening is verzocht, en indien een daartoe gewijzigd aanbod niet tijdig is gedaan, kan naar Ons oordeel geen onteigeningsnoodzaak worden vastgesteld alleen al omdat bij zowel verzoeker als ook Ons onbekend is wat de reden is van het niet totstandkomen van minnelijke overeenstemming. Onteigeningsnoodzaak kan slechts worden vastgesteld indien er tijdig een op het onteigeningsverzoek aangepast aanbod is gedaan;
Ad 6) Uit het aanbod moet de omvang en de ligging van de aan te kopen onroerende zaken blijken. Indien dat niet het geval is en de omvang en de ligging zijn niet op andere wijze in het minnelijk overleg voldoende kenbaar gemaakt, kan naar Ons oordeel uit het niet aanvaarden van dat aanbod vooralsnog geen onteigeningsnoodzaak worden vastgesteld.
De onderhandelingen waarbij één of meer van de hiervoor onder 1. tot en met 6. omschreven situaties ten aanzien van het minnelijk overleg hebben voorgedaan hebben betrekking op de percelen kadastraal bekend als: Akkerwoude, sectie M, de nummers 631, 632, 1504, 1505 en 1506, sectie N, de nummers 105, 147, 148, 165 en 207, sectie O de nummers 158, 161, 239, 498, 507, 508, 511, 524, 527, 531 en 543, 566, Bergum, sectie G, nummer 2501, sectie H, de nummers 419, 456, 457, 464, 470, 472, 476, 537, 617, 619, 620, 622, 623, 624, 633, 634, 659, 663, 679, 680, 804, 1804, 1880, 2036, 2057, 2059, 2327, 2328, 2329, 3052, 3203, sectie I, de nummers 10, 14, 15, 302, 337, 338, 346, 466, 477, 581, 1318, 1321, 1322, 1323, 1343, 1346, 1349, 1357, 1411, 1456, 1510, 1648, 1658, 1703, 1726, 1729, 1754, 1755, 1756, 1758, 1760, 2142, Dokkum, sectie D, de nummers 732, 733, 734, 739, 748, 1568, 2165, sectie E, de nummers 467, 1828, 1937, Ee, sectie G, nummer 346, Hardegarijp, sectie H, de nummers 246, 465, 467, 497, 498, 502, 503, 507, 508, 517, 520, 534, 535, 536, 537, 540, 570, 602, 603, 604, 608, 641, 642, 643, 644, 660, 661, 662, 664, 683, 684, 709, 716, 717, 718, 721, 723, 725, 728, 732, 733, 735, 746, 750, 763, 764, 765, 800, 801, 803, 810, 811, 813, 816, 822, 825, 839, 857, 858, 866, 867, 880, 881, 1241, 1242, 1265, 1426, 1483, 1533, Oudega, sectie F, de nummers 79, 80, 87, 1787, 1999, 2615, 2616, 2618, 2619, 2620, 2621, 2622, 2623, 2639, 2641, 2647, 2648, 2649, Oostermeer, sectie I, de nummers 503, 521, 523, 524, 528, 593, 594, 595, 596, 597, 598, 692, sectie K, de nummers 1118, 1120, 1140, Veenwouden, sectie I, de nummers 181, 182, 183, 200, 201, 202, 203, 205, 206, 207, 220, 221, 222, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 248, 250, 251, 252, 253, 254, 255, 256, 269, 293, 353, 354, 355, 356, 358, 362, 363, 364, 365, 370, 371, 622, 623, 726, 773, 778, 781, 783, 789, 791, 795, 797, 798, 799, 800, 801, 843, 852, 861, 862, 863, sectie K, de nummers 334, 419, Akkerwoude, sectie O, de nummers 568 en 570 (grondplannummers 5, 6, 7, 8, 9, 19, 20, 21, 22, 26, 27, 28, 30, 31, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 40, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 64, 65, 69, 70, 71, 72, 74, 81, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 100, 101, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 119, 120, 124, 125, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 134, 135, 139, 150, 152, 153, 154, 158, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 168, 172, 173, 174, 175, 176, 178, 180, 181, 182, 184, 186, 189, 190, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 222, 223, 224, 227, 228, 229, 230, 231, 232, 233, 234, 235, 236, 237, 238, 240, 241, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 249, 250, 252, 253, 255, 256, 257, 258, 259, 260, 261, 263, 264, 265, 266, 267, 268, 270, 271, 272, 273, 274, 275, 276, 277, 278, 279, 280, 281, 283, 284, 285, 286, 287, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 297, 299, 300, 301, 302, 303, 304, 305, 306, 307, 308, 310, 311, 312, 314, 315, 316, 318, 319, 320, 321, 322, 323, 324, 325, 326, 327, 328, 329, 330, 331, 332, 333, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 341, 342, 343, 344, 345, 346, 348, 349, 352, 355, 357, 358, 359, 361, 362, 364, 366, 367, 368, 369, 370, 371, 372, 373, 374, 375, 376, 377, 378, 379 en 380). Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening wordt voor deze percelen afgewezen.
Verder is gebleken dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit die is gepubliceerd binnen de gemeente Dongeradeel abusievelijk meldt dat de onteigening in die gemeente slechts één perceel betreft, namelijk het perceel Dokkum, E 1828 (grondplannummer 182). De publicatie gaat daarmee kennelijk voorbij aan het feit dat op de lijst ook andere in de gemeente Dongeradeel gelegen onroerende zaken staan vermeld, te weten de percelen kadastraal bekend als (gedeelten van) gemeente Dokkum, sectie D, de nummers 716, 721, 727, 732, 733, 734, 739, 748, 1567, 1568, 1569 en 2165 en sectie E, de nummers 467, 1831, 1937 en 1938 en gemeente Ee, sectie G, de nummers 346, 667, en 668 (grondplannummers 169 tot en met 181 en 183 tot en met 188). Daarmee is de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit voor wat betreft de grondplannummers 169 tot en met 181 en 183 tot en met 188 onjuist weergegeven en is niet voldaan aan het vereiste in artikel 3:12 van de Awb. Die onroerende zaken kunnen door Ons dan ook niet ter onteigening worden aangewezen.
Verder is gebleken dat verzoeker geen bewijsstukken heeft overgelegd van het minnelijk overleg over de onroerende zaken Bergum, sectie I, de nummers 478 en 483 en Veenwouden, sectie I, nummer 625 (grondplannummers 121, 122 en 350). Daarmee is voor deze onroerende zaken niet voldaan aan artikel 79 van de onteigeningswet onder 5°. Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening wordt voor die onroerende zaken dan ook afgewezen.
Naast een lijst van te onteigenen onroerende zaken en/of beperkte rechten behoort bij dit besluit een bijlage met daarin opgenomen de onroerende zaken die niet voor aanwijzing ter onteigening in aanmerking komen. In die bijlage is per onroerende zaak in een matrix de reden – of redenen – aangegeven waarom deze naar Ons oordeel niet voor aanwijzing ter onteigening in aanmerking komt. Een en ander zoals hiervoor – en onder ‘overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen’ – omschreven.
Uit het besluit van Provinciale Staten van Fryslân blijkt dat de overige in het verzoek tot onteigening begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het inpassingsplan bezwaarlijk kunnen worden gemist.
Ons is overigens niet gebleken van feiten en omstandigheden die aan de toewijzing van het verzoek in de weg kunnen staan.
Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht, dat de provincie Fryslân de eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.
Met inachtneming van hetgeen Wij hierboven hebben overwogen, kunnen Wij het verzoek tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet, dan ook toewijzen.
Beslissing
Gelet op de onteigeningswet,
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 14 mei 2012, nr. RWSCD BJV 2012/787, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed;
Gelezen het besluit van Provinciale Staten van Fryslân van 26 januari 2011;
Gelezen de brief van Provinciale Staten van Fryslân van 19 april 2011, kenmerk 00945618;
Gelezen de e-mailberichten namens Provinciale Staten van Fryslân van 29 februari 2012, 13 en 31 maart 2012 en 19 april 2012;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 28 juni 2012, no. W14.12.0168/IV;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 4 juli 2012, nr. RWSCD BJV 2012/1007, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Bestuurlijk Juridische zaken en Vastgoed.
Hebben Wij goedgevonden en verstaan:
Ten behoeve van de uitvoering van het inpassingsplan ‘De Centrale As’ van de provincie Friesland, ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, zoals aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland alsmede bij het projectbureau De Centrale As te Burgum en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en voor zover die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken en/of beperkte rechten.
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden gezonden.
‘s-Gravenhage, 9 juli 2012
Beatrix
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
Lijst van te onteigenen onroerende zaken en/of beperkte rechten
Verzoekende instantie: provincie Fryslân
Naam onteigeningsplan: De Centrale As
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Akkerwoude |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
3 |
0 |
53 |
78 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
15 |
40 |
L 644 |
A. Marinus |
4 |
0 |
09 |
06 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
53 |
70 |
L 645 |
A. Marinus |
23 |
1 |
31 |
41 |
TERREIN (AKKERBOUW) |
1 |
97 |
50 |
N 167 |
A. Marinus |
36 |
0 |
10 |
94 |
TERREIN (AKKERBOUW) |
0 |
27 |
45 |
O 517 |
W.F. Heerma |
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Bergum |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
68 |
1 |
42 |
70 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
42 |
70 |
H 643 |
J.H. Elzinga |
76 |
0 |
41 |
96 |
TERREIN (GRASLAND) |
7 |
71 |
60 |
H 1541 |
W. de Vries |
82 |
0 |
05 |
90 |
WEGEN |
0 |
05 |
90 |
H 1814 |
J.H. Elzinga |
86 |
1 |
63 |
70 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
63 |
70 |
H 1825 |
J.H. Elzinga |
96 |
0 |
22 |
50 |
TERREIN (GRASLAND) |
2 |
84 |
50 |
H 2339 |
T. Bijlsma |
97 |
0 |
05 |
83 |
ERF – TUIN |
0 |
15 |
50 |
H 2340 |
Eigendom: T. Bijlsma Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. |
98 |
2 |
12 |
64 |
TERREIN (GRASLAND) |
3 |
14 |
90 |
H 2341 |
T. Bijlsma |
115 |
0 |
00 |
76 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
68 |
25 |
I 357 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
116 |
0 |
18 |
08 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
23 |
25 |
I 358 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
117 |
0 |
40 |
98 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
38 |
70 |
I 417 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
118 |
0 |
00 |
41 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
85 |
00 |
I 456 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
159 |
0 |
49 |
55 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
64 |
50 |
I 1727 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
167 |
0 |
36 |
43 |
TERREIN (GRASLAND) |
0 |
79 |
15 |
I 2141 |
Doopsgezinde Gemeente Van Veenwouden |
Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Hardegarijp |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Grondplan nr. |
Te onteigenen grootte |
Als |
Ter grootte van |
Sectie en nr. |
Ten name van |
||||
ha |
a |
ca |
ha |
a |
ca |
||||
251 |
0 |
12 |
51 |
TERREIN (GRASLAND) |
1 |
01 |
30 |
H 847 |
F. van der West Opstalrecht nutsvoorzieningen: Vitens N.V. |
Behorende bij koninklijk besluit van 9 juli 2012, nr. 12.001565
Lijst niet ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken en/of beperkte rechten
Verzoekende instantie: provincie Fryslân
Naam onteigeningsplan: De Centrale As
Grondplan nr |
Kadastrale aanduiding |
Reden(en) voor afwijzing |
||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kadastrale gemeente |
Sectie en nummer |
Inmiddels verworven |
Ontijdig aanbod (1) |
Reactietermijn nog niet verstreken (2) |
Misverstanden n.a.v. minnelijk overleg (3) |
Ontijdig gewijzigd aanbod (4) |
Aanbod qua omvang afwijkend t.o.v. verzoek (5) |
onvoldoende specificatie aanbod (6) |
1e aanbod ingetrokken binnen reactietermijn, gevolgd door ontijdig aanbod |
geen bewijsstukken overgelegd |
onjuiste publicatie |
|
2 |
Akkerwoude |
L 643 |
x |
|||||||||
5 |
Akkerwoude |
M 631 |
x |
|||||||||
6 |
Akkerwoude |
M 632 |
x |
|||||||||
7 |
Akkerwoude |
M 1504 |
x |
|||||||||
8 |
Akkerwoude |
M 1505 |
x |
|||||||||
9 |
Akkerwoude |
M 1506 |
x |
|||||||||
10 |
Akkerwoude |
M 2052 |
x |
|||||||||
11 |
Akkerwoude |
M 2054 |
x |
|||||||||
12 |
Akkerwoude |
M 2055 |
x |
|||||||||
13 |
Akkerwoude |
M 2056 |
x |
|||||||||
14 |
Akkerwoude |
M 2057 |
x |
|||||||||
15 |
Akkerwoude |
M 2058 |
x |
|||||||||
16 |
Akkerwoude |
M 2059 |
x |
|||||||||
17 |
Akkerwoude |
M 2060 |
x |
|||||||||
18 |
Akkerwoude |
M 2061 |
x |
|||||||||
19 |
Akkerwoude |
N 105 |
x |
x |
||||||||
20 |
Akkerwoude |
N 147 |
x |
|||||||||
21 |
Akkerwoude |
N 148 |
x |
x |
||||||||
22 |
Akkerwoude |
N 165 |
x |
x |
||||||||
24 |
Akkerwoude |
N 197 |
x |
|||||||||
25 |
Akkerwoude |
N 198 |
x |
|||||||||
26 |
Akkerwoude |
N 207 |
x |
x |
||||||||
27 |
Akkerwoude |
O 158 |
x |
x |
||||||||
28 |
Akkerwoude |
O 161 |
x |
x |
||||||||
29 |
Akkerwoude |
O 238 |
x |
|||||||||
30 |
Akkerwoude |
O 239 |
x |
x |
||||||||
31 |
Akkerwoude |
O 498 |
x |
x |
||||||||
32 |
Akkerwoude |
O 499 |
x |
|||||||||
33 |
Akkerwoude |
O 507 |
x |
|||||||||
34 |
Akkerwoude |
O 508 |
x |
|||||||||
35 |
Akkerwoude |
O 511 |
x |
x |
||||||||
37 |
Akkerwoude |
O 524 |
x |
x |
||||||||
38 |
Akkerwoude |
O 527 |
x |
|||||||||
39 |
Akkerwoude |
O 531 |
x |
x |
||||||||
40 |
Akkerwoude |
O 543 |
x |
|||||||||
42 |
Akkerwoude |
O 585 |
x |
|||||||||
43 |
Akkerwoude |
O 586 |
x |
|||||||||
44 |
Bergum |
G 2501 |
x |
x |
||||||||
45 |
Bergum |
H 419 |
x |
|||||||||
46 |
Bergum |
H 456 |
x |
x |
||||||||
47 |
Bergum |
H 457 |
x |
x |
||||||||
48 |
Bergum |
H 464 |
x |
x |
||||||||
49 |
Bergum |
H 470 |
x |
x |
||||||||
50 |
Bergum |
H 472 |
x |
x |
||||||||
51 |
Bergum |
H 476 |
x |
x |
||||||||
52 |
Bergum |
H 537 |
x |
|||||||||
53 |
Bergum |
H 617 |
x |
x |
||||||||
54 |
Bergum |
H 619 |
x |
x |
||||||||
55 |
Bergum |
H 620 |
x |
x |
||||||||
56 |
Bergum |
H 622 |
x |
x |
||||||||
57 |
Bergum |
H 623 |
x |
x |
||||||||
58 |
Bergum |
H 624 |
x |
x |
||||||||
59 |
Bergum |
H 626 |
x |
|||||||||
60 |
Bergum |
H 627 |
x |
|||||||||
61 |
Bergum |
H 628 |
x |
|||||||||
62 |
Bergum |
H 629 |
x |
|||||||||
64 |
Bergum |
H 633 |
x |
|||||||||
65 |
Bergum |
H 634 |
x |
|||||||||
69 |
Bergum |
H 659 |
x |
|||||||||
70 |
Bergum |
H 663 |
x |
x |
||||||||
71 |
Bergum |
H 679 |
x |
|||||||||
72 |
Bergum |
H 680 |
x |
|||||||||
73 |
Bergum |
H 769 |
x |
|||||||||
74 |
Bergum |
H 804 |
x |
|||||||||
75 |
Bergum |
H 1538 |
x |
|||||||||
77 |
Bergum |
H 1717 |
x |
|||||||||
78 |
Bergum |
H 1718 |
x |
|||||||||
79 |
Bergum |
H 1721 |
x |
|||||||||
80 |
Bergum |
H 1722 |
x |
|||||||||
81 |
Bergum |
H 1804 |
x |
|||||||||
83 |
Bergum |
H 1822 |
x |
|||||||||
85 |
Bergum |
H 1824 |
x |
|||||||||
87 |
Bergum |
H 1827 |
x |
|||||||||
88 |
Bergum |
H 1836 |
x |
|||||||||
89 |
Bergum |
H 1880 |
x |
|||||||||
90 |
Bergum |
H 2036 |
x |
|||||||||
91 |
Bergum |
H 2057 |
x |
|||||||||
92 |
Bergum |
H 2059 |
x |
|||||||||
93 |
Bergum |
H 2327 |
x |
x |
||||||||
94 |
Bergum |
H 2328 |
x |
x |
||||||||
95 |
Bergum |
H 2329 |
x |
x |
||||||||
99 |
Bergum |
H 2554 |
x |
|||||||||
100 |
Bergum |
H 3052 |
x |
|||||||||
101 |
Bergum |
H 3203 |
||||||||||
102 |
Bergum |
H 3204 |
x |
|||||||||
103 |
Bergum |
H 3205 |
x |
|||||||||
104 |
Bergum |
H 3206 |
x |
|||||||||
105 |
Bergum |
H 3207 |
x |
|||||||||
106 |
Bergum |
H 3208 |
x |
|||||||||
107 |
Bergum |
H 3209 |
x |
|||||||||
108 |
Bergum |
I 10 |
x |
|||||||||
109 |
Bergum |
I 14 |
x |
|||||||||
110 |
Bergum |
I 15 |
x |
|||||||||
111 |
Bergum |
I 302 |
x |
|||||||||
112 |
Bergum |
I 337 |
x |
|||||||||
113 |
Bergum |
I 338 |
x |
|||||||||
114 |
Bergum |
I 346 |
x |
|||||||||
119 |
Bergum |
I 466 |
x |
|||||||||
120 |
Bergum |
I 477 |
x |
|||||||||
121 |
Bergum |
I 478 |
x |
|||||||||
122 |
Bergum |
I 483 |
x |
|||||||||
124 |
Bergum |
I 581 |
x |
x |
||||||||
125 |
Bergum |
Ì 1318 |
x |
x |
||||||||
127 |
Bergum |
I 1321 |
x |
x |
||||||||
128 |
Bergum |
I 1322 |
x |
|||||||||
129 |
Bergum |
I 1323 |
x |
|||||||||
130 |
Bergum |
I 1343 |
x |
|||||||||
131 |
Bergum |
I 1346 |
x |
|||||||||
132 |
Bergum |
I 1348 |
x |
|||||||||
133 |
Bergum |
I 1349 |
x |
|||||||||
134 |
Bergum |
I 1357 |
x |
|||||||||
135 |
Bergum |
I 1411 |
x |
|||||||||
137 |
Bergum |
I 1454 |
x |
|||||||||
138 |
Bergum |
I 1455 |
x |
|||||||||
139 |
Bergum |
I 1456 |
x |
x |
||||||||
140 |
Bergum |
I 1481 |
x |
|||||||||
141 |
Bergum |
I 1482 |
x |
|||||||||
142 |
Bergum |
I 1483 |
x |
|||||||||
143 |
Bergum |
I 1484 |
x |
|||||||||
144 |
Bergum |
I 1485 |
x |
|||||||||
145 |
Bergum |
I 1486 |
x |
|||||||||
146 |
Bergum |
I 1487 |
x |
|||||||||
147 |
Bergum |
I 1488 |
x |
|||||||||
148 |
Bergum |
I 1489 |
x |
|||||||||
150 |
Bergum |
I 1510 |
x |
|||||||||
151 |
Bergum |
I 1646 |
x |
|||||||||
152 |
Bergum |
I 1648 |
x |
|||||||||
153 |
Bergum |
I 1658 |
x |
x |
||||||||
154 |
Bergum |
I 1703 |
x |
|||||||||
157 |
Bergum |
I 1707 |
x |
|||||||||
158 |
Bergum |
I 1726 |
x |
|||||||||
160 |
Bergum |
I 1729 |
x |
|||||||||
161 |
Bergum |
I 1754 |
x |
x |
||||||||
162 |
Bergum |
I 1755 |
x |
|||||||||
163 |
Bergum |
I 1756 |
x |
|||||||||
164 |
Bergum |
I 1758 |
x |
|||||||||
165 |
Bergum |
I 1760 |
x |
|||||||||
166 |
Bergum |
I 1761 |
x |
|||||||||
168 |
Bergum |
I 2142 |
x |
|||||||||
172 |
Dokkum |
D 732 |
x |
x |
x |
|||||||
173 |
Dokkum |
D 733 |
x |
x |
x |
|||||||
174 |
Dokkum |
D 734 |
x |
x |
x |
|||||||
175 |
Dokkum |
D 739 |
x |
x |
x |
|||||||
176 |
Dokkum |
D 748 |
x |
x |
x |
|||||||
178 |
Dokkum |
D 1568 |
x |
x |
x |
|||||||
180 |
Dokkum |
D 2165 |
x |
x |
x |
|||||||
181 |
Dokkum |
E 467 |
x |
x |
||||||||
182 |
Dokkum |
E 1828 |
x |
|||||||||
184 |
Dokkum |
E 1937 |
x |
x |
||||||||
185 |
Dokkum |
E 1938 |
x |
x |
||||||||
186 |
Ee |
G 346 |
x |
x |
||||||||
187 |
Ee |
G 667 |
x |
x |
||||||||
188 |
Ee |
G 668 |
x |
x |
||||||||
189 |
Hardegarijp |
H 246 |
x |
|||||||||
190 |
Hardegarijp |
H 465 |
x |
|||||||||
191 |
Hardegarijp |
H 467 |
x |
|||||||||
192 |
Hardegarijp |
H 497 |
x |
|||||||||
193 |
Hardegarijp |
H 498 |
x |
|||||||||
194 |
Hardegarijp |
H 502 |
x |
|||||||||
195 |
Hardegarijp |
H 503 |
x |
|||||||||
196 |
Hardegarijp |
H 507 |
x |
|||||||||
197 |
Hardegarijp |
H 508 |
x |
|||||||||
198 |
Hardegarijp |
H 517 |
x |
x |
||||||||
199 |
Hardegarijp |
H 520 |
x |
|||||||||
200 |
Hardegarijp |
H 534 |
x |
|||||||||
201 |
Hardegarijp |
H 535 |
x |
|||||||||
202 |
Hardegarijp |
H 536 |
x |
x |
||||||||
203 |
Hardegarijp |
H 537 |
x |
|||||||||
204 |
Hardegarijp |
H 540 |
x |
|||||||||
205 |
Hardegarijp |
H 570 |
x |
|||||||||
206 |
Hardegarijp |
H 602 |
x |
|||||||||
207 |
Hardegarijp |
H 603 |
x |
|||||||||
208 |
Hardegarijp |
H 604 |
x |
|||||||||
209 |
Hardegarijp |
H 608 |
x |
|||||||||
210 |
Hardegarijp |
H 641 |
x |
|||||||||
211 |
Hardegarijp |
H642 |
x |
|||||||||
212 |
Hardegarijp |
H 643 |
x |
|||||||||
213 |
Hardegarijp |
H 644 |
x |
|||||||||
214 |
Hardegarijp |
H 660 |
x |
|||||||||
215 |
Hardegarijp |
H 661 |
x |
|||||||||
216 |
Hardegarijp |
H 662 |
x |
|||||||||
217 |
Hardegarijp |
H 664 |
x |
|||||||||
218 |
Hardegarijp |
H 683 |
x |
|||||||||
219 |
Hardegarijp |
H 684 |
x |
|||||||||
220 |
Hardegarijp |
H 709 |
x |
x |
||||||||
222 |
Hardegarijp |
H 716 |
x |
x |
||||||||
223 |
Hardegarijp |
H 717 |
x |
x |
||||||||
224 |
Hardegarijp |
H 718 |
x |
x |
||||||||
227 |
Hardegarijp |
H 721 |
x |
x |
||||||||
228 |
Hardegarijp |
H 723 |
x |
x |
x |
|||||||
229 |
Hardegarijp |
H 725 |
x |
x |
||||||||
230 |
Hardegarijp |
H 728 |
x |
x |
||||||||
231 |
Hardegarijp |
H 732 |
x |
x |
||||||||
232 |
Hardegarijp |
H 733 |
x |
x |
||||||||
233 |
Hardegarijp |
H 735 |
x |
x |
||||||||
234 |
Hardegarijp |
H 746 |
x |
x |
||||||||
235 |
Hardegarijp |
H 750 |
x |
x |
||||||||
236 |
Hardegarijp |
H 763 |
x |
x |
||||||||
237 |
Hardegarijp |
H 764 |
x |
x |
x |
|||||||
238 |
Hardegarijp |
H 765 |
x |
x |
||||||||
240 |
Hardegarijp |
H 800 |
x |
|||||||||
241 |
Hardegarijp |
H 801 |
x |
|||||||||
242 |
Hardegarijp |
H 803 |
x |
|||||||||
243 |
Hardegarijp |
H 810 |
x |
|||||||||
244 |
Hardegarijp |
H 811 |
x |
|||||||||
245 |
Hardegarijp |
H 813 |
x |
|||||||||
246 |
Hardegarijp |
H 816 |
x |
|||||||||
247 |
Hardegarijp |
H 822 |
x |
|||||||||
248 |
Hardegarijp |
H 823 |
x |
|||||||||
249 |
Hardegarijp |
H 825 |
x |
|||||||||
250 |
Hardegarijp |
H 839 |
x |
x |
||||||||
252 |
Hardegarijp |
H 857 |
x |
x |
||||||||
253 |
Hardegarijp |
H 858 |
||||||||||
254 |
Hardegarijp |
H 864 |
x |
|||||||||
255 |
Hardegarijp |
H 866 |
x |
x |
||||||||
256 |
Hardegarijp |
H 867 |
x |
|||||||||
257 |
Hardegarijp |
H 880 |
x |
|||||||||
258 |
Hardegarijp |
H 881 |
x |
|||||||||
259 |
Hardegarijp |
H 1241 |
x |
|||||||||
260 |
Hardegarijp |
H 1242 |
x |
x |
||||||||
261 |
Hardegarijp |
H 1265 |
x |
|||||||||
263 |
Hardegarijp |
H 1426 |
x |
|||||||||
264 |
Hardegarijp |
H 1483 |
x |
|||||||||
265 |
Hardegarijp |
H 1533 |
x |
|||||||||
266 |
Oudega |
F 79 |
x |
|||||||||
267 |
Oudega |
F 80 |
x |
|||||||||
268 |
Oudega |
F 87 |
x |
|||||||||
269 |
Oudega |
F 148 |
x |
|||||||||
270 |
Oudega |
F 1787 |
x |
x |
||||||||
271 |
Oudega |
F 1999 |
x |
|||||||||
272 |
Oudega |
F 2615 |
x |
|||||||||
273 |
Oudega |
F 2616 |
x |
|||||||||
274 |
Oudega |
F 2618 |
x |
|||||||||
275 |
Oudega |
F 2619 |
x |
|||||||||
276 |
Oudega |
F 2620 |
x |
|||||||||
277 |
Oudega |
F 2621 |
x |
|||||||||
278 |
Oudega |
F 2622 |
x |
|||||||||
279 |
Oudega |
F 2623 |
x |
|||||||||
280 |
Oudega |
F 2639 |
x |
|||||||||
281 |
Oudega |
F 2641 |
x |
|||||||||
283 |
Oudega |
F 2647 |
x |
|||||||||
284 |
Oudega |
F 2648 |
x |
|||||||||
285 |
Oudega |
F 2649 |
x |
|||||||||
286 |
Oostermeer |
I 503 |
x |
x |
x |
|||||||
287 |
Oostermeer |
I 521 |
x |
x |
x |
|||||||
288 |
Oostermeer |
I 523 |
x |
x |
x |
|||||||
289 |
Oostermeer |
I 524 |
x |
x |
x |
|||||||
290 |
Oostermeer |
I 528 |
x |
x |
x |
|||||||
291 |
Oostermeer |
I 593 |
x |
x |
x |
|||||||
292 |
Oostermeer |
I 594 |
x |
x |
x |
|||||||
293 |
Oostermeer |
I 595 |
x |
x |
x |
|||||||
294 |
Oostermeer |
I 596 |
x |
x |
x |
|||||||
295 |
Oostermeer |
I 597 |
x |
x |
x |
|||||||
296 |
Oostermeer |
I 598 |
x |
x |
x |
|||||||
297 |
Oostermeer |
I 692 |
x |
x |
x |
|||||||
299 |
Oostermeer |
K 1118 |
x |
|||||||||
300 |
Oostermeer |
K 1120 |
x |
|||||||||
301 |
Oostermeer |
K 1140 |
x |
|||||||||
302 |
Veenwouden |
I 181 |
x |
|||||||||
303 |
Veenwouden |
I 182 |
x |
|||||||||
304 |
Veenwouden |
I 183 |
x |
|||||||||
305 |
Veenwouden |
I 200 |
x |
|||||||||
306 |
Veenwouden |
I 201 |
x |
|||||||||
307 |
Veenwouden |
I 202 |
x |
|||||||||
308 |
Veenwouden |
I 203 |
x |
|||||||||
309 |
Veenwouden |
I 204 |
x |
|||||||||
310 |
Veenwouden |
I 205 |
x |
|||||||||
311 |
Veenwouden |
I 206 |
x |
|||||||||
312 |
Veenwouden |
I 207 |
x |
|||||||||
313 |
Veenwouden |
I 211 |
x |
|||||||||
314 |
Veenwouden |
I 220 |
x |
x |
||||||||
315 |
Veenwouden |
I 221 |
x |
x |
||||||||
316 |
Veenwouden |
I 222 |
x |
x |
||||||||
317 |
Veenwouden |
I 223 |
x |
|||||||||
318 |
Veenwouden |
I 224 |
x |
x |
||||||||
319 |
Veenwouden |
I 225 |
x |
x |
||||||||
320 |
Veenwouden |
I 226 |
x |
|||||||||
321 |
Veenwouden |
I 227 |
x |
|||||||||
322 |
Veenwouden |
I 228 |
x |
|||||||||
323 |
Veenwouden |
I 229 |
x |
|||||||||
324 |
Veenwouden |
I 230 |
x |
|||||||||
325 |
Veenwouden |
I 248 |
x |
x |
||||||||
326 |
Veenwouden |
I 250 |
x |
x |
||||||||
327 |
Veenwouden |
I 251 |
x |
x |
||||||||
328 |
Veenwouden |
I 252 |
x |
|||||||||
329 |
Veenwouden |
I 253 |
x |
x |
||||||||
330 |
Veenwouden |
I 254 |
x |
|||||||||
331 |
Veenwouden |
I 255 |
x |
|||||||||
332 |
Veenwouden |
I 256 |
x |
|||||||||
333 |
Veenwouden |
I 269 |
x |
x |
||||||||
334 |
Veenwouden |
I 293 |
x |
|||||||||
335 |
Veenwouden |
I 353 |
x |
|||||||||
336 |
Veenwouden |
I 354 |
x |
|||||||||
337 |
Veenwouden |
I 355 |
x |
|||||||||
338 |
Veenwouden |
I 356 |
x |
|||||||||
339 |
Veenwouden |
I 358 |
x |
|||||||||
340 |
Veenwouden |
I 359 |
x |
|||||||||
341 |
Veenwouden |
I 362 |
x |
|||||||||
342 |
Veenwouden |
I 363 |
x |
|||||||||
343 |
Veenwouden |
I 364 |
x |
|||||||||
344 |
Veenwouden |
I 365 |
x |
|||||||||
345 |
Veenwouden |
I 370 |
x |
x |
||||||||
346 |
Veenwouden |
I 371 |
x |
|||||||||
347 |
Veenwouden |
I 621 |
x |
|||||||||
348 |
Veenwouden |
I 622 |
x |
|||||||||
349 |
Veenwouden |
I 623 |
x |
|||||||||
350 |
Veenwouden |
I 625 |
x |
|||||||||
352 |
Veenwouden |
I 726 |
x |
|||||||||
353 |
Veenwouden |
I 727 |
x |
|||||||||
354 |
Veenwouden |
I 728 |
x |
|||||||||
355 |
Veenwouden |
I 773 |
x |
|||||||||
357 |
Veenwouden |
I 778 |
x |
|||||||||
358 |
Veenwouden |
I 781 |
x |
x |
||||||||
359 |
Veenwouden |
I 783 |
x |
|||||||||
360 |
Veenwouden |
I 784 |
x |
|||||||||
361 |
Veenwouden |
I 789 |
x |
|||||||||
362 |
Veenwouden |
I 791 |
x |
x |
||||||||
363 |
Veenwouden |
I 794 |
x |
|||||||||
364 |
Veenwouden |
I 795 |
x |
x |
||||||||
365 |
Veenwouden |
I 796 |
x |
|||||||||
366 |
Veenwouden |
I 797 |
x |
x |
||||||||
367 |
Veenwouden |
I 798 |
x |
|||||||||
368 |
Veenwouden |
I 799 |
x |
x |
||||||||
369 |
Veenwouden |
I 800 |
x |
x |
||||||||
370 |
Veenwouden |
I 801 |
x |
x |
||||||||
371 |
Veenwouden |
I 843 |
x |
x |
||||||||
372 |
Veenwouden |
I 852 |
x |
x |
||||||||
373 |
Veenwouden |
I 861 |
x |
|||||||||
374 |
Veenwouden |
I 862 |
x |
|||||||||
375 |
Veenwouden |
I 863 |
x |
|||||||||
376 |
Veenwouden |
K 334 |
x |
|||||||||
377 |
Veenwouden |
K 419 |
x |
|||||||||
378 |
Akkerwoude |
O 566 |
x |
|||||||||
379 |
Akkerwoude |
O 568 |
x |
|||||||||
380 |
Akkerwoude |
O 570 |
x |
Behorende bij koninklijk besluit van 9 juli 2012, nr. 12.001565
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-15481.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.