Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2012, 14902 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2012, 14902 | beleidsregel |
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;1
Gelet op artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;2
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten op de gebieden van mensenrechten, veiligheid, weerbaarheid en toegang tot zorg inclusief HIV preventie ten behoeve van sekswerkers en die strekken tot structurele armoedebestrijding, gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
Voor subsidieverlening in het kader van het Opstap Fonds geldt voor de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2015 een subsidieplafond van € 6 miljoen.
Voor subsidieverlening in het kader van het Opstap Fonds komen in aanmerking samenwerkingsverbanden van Nederlandse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor sekswerkers ten aanzien van de verbetering van mensenrechten, veiligheid, weerbaarheid en toegang tot gezondheidsfaciliteiten inclusief HIV preventie.
Aanvragen voor een subsidie in het kader van het Opstap Fonds worden ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 30 augustus 2012.
1. Uit oogpunt van doelmatigheid zal subsidie bij voorkeur worden toegekend aan niet meer dan één samenwerkingsverband. Van alle aanvragen die het volledige subsidieplafond omvatten en die voldoen aan de maatstaven, neergelegd in de bij dit besluit gevoegde beleidsregels, komt uitsluitend de aanvraag die het beste voldoet aan die maatstaven voor subsidie in aanmerking.
2. Indien de aanvragen niet het volledige plafond omvatten of niet voldoen aan de maatstaven zal de subsidie worden toegekend op grond van een rangschikking van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, met dien verstande dat aanvragen die het grootste beslag op het subsidieplafond leggen het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen.
Dit besluit zal met bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, namens deze: de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, R. Swartbol.
Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) inclusief HIV/AIDS, is één van de prioriteiten van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. In de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking van 26 november 20101, de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 20112 en de Kamerbrief van 18 april 2011 met kenmerk AMBA-12/2011 en de Kamerbrief van 7 mei 2012 ‘Beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief hiv/AIDS’ met kenmerk DSO/GA-083/2012 over de nadere uitwerking van het beleid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en HIV/AIDS zijn de beleidsprioriteiten voor ontwikkelingssamenwerking en de samenhang tussen seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en HIV/AIDS toegelicht. Eén van de doelstellingen is het wegnemen van belemmeringen voor gemarginaliseerde groepen in diverse landen.
In veel landen is ‘prostitutie’, in dit kader ook aangeduid als ‘sekswerk’, gemarginaliseerd of zelfs gecriminaliseerd en worden sekswerkers door de autoriteiten actief vervolgd. In veel landen heeft de zich stabiliserende HIV epidemie zich vooral genesteld in o.a. deze gemarginaliseerde groep binnen de samenleving (concentrated epidemic). Daardoor komen niet alleen de mensenrechten van sekswerkers in het geding (recht op menselijke waardigheid/bescherming en veilige werkomstandigheden) maar ook de gezondheid.
In Nederland worden seksualiteit en prostitutie openbaar besproken. Sekswerk is dan ook bij de wet geregeld. De rechten en plichten van sekswerkers verschillen niet met die van andere Nederlanders. De veiligheid en (w)eerbaarheid van sekswerkers staan daarbij centraal, waarbij discriminatie en marginalisatie actief worden bestreden. Dat is in andere landen vaak niet het geval. De Nederlandse aanpak is in veel opzichten uniek en wordt internationaal als een ‘best practice’ gewaardeerd.
De beslissing om in de seksbranche te gaan werken is niet eenvoudig. Vaak ligt er een ingewikkeld complex aan factoren aan ten grondslag, waarbij armoede en economische malaise de boventoon voeren. Naast deze factoren zijn gebrek aan scholing en werkgelegenheid van groot belang. Door marginalisatie en stigmatisering zijn sekswerkers extra kwetsbaar.
Er wordt veel aandacht besteed aan mogelijkheden voor sekswerkers om uit dit werk te kunnen stappen. Uitstappen is voor de meesten niet makkelijk. Naast economische afhankelijkheid (schulden) en sociaal isolement (discriminatie) is het ontbreken van een toekomstperspectief door gebrek aan scholing en alternatieve werkgelegenheid te lastig om alleen de stap te kunnen maken. Ervaringen hebben geleerd dat de ‘opstap’ (emancipatie) de basis is voor een eventuele ‘uitstap’.
Gedwongen prostitutie en seksuele uitbuiting van minderjarigen vallen overal onder het strafrecht en worden actief bestreden. Deze sekswerkers zijn in eerste instantie slachtoffers van mensenhandel en worden specialistisch opgevangen. Het gaat hier dus niet om uitstappen, want deze gedwongen sekswerkers worden bevrijd uit hun gijzeling.
Door de mensenrechten van sekswerkers te verbeteren worden zij uit een sociaal economisch isolement gehaald. Hierdoor verbetert niet alleen hun veiligheid, maar ook zijn zij beter in staat hun fysieke gezondheid te beschermen door bijvoorbeeld de weigering van onveilige seks. De opstap verwijst naar de emancipatie waardoor zij een beter inzicht en daadwerkelijke controle over hun eigen leven krijgen en op basis waarvan zij zelf keuzes voor de toekomst kunnen maken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken financierde in de periode 2009–2011 uitstap programma’s voor sekswerkers (2 miljoen Euro). Deze programma’s werden uitgevoerd door Soa AIDS Nederland en ICCO in Bolivia, Brazilië, Egypte, Macedonië, Nicaragua, Oeganda en Vietnam. Hoewel een gering aantal sekswerkers wel is uitgestapt, blijkt de opstap naar betere keuze mogelijkheden van essentieel belang te zijn geweest.
Soa AIDS Nederland en ICCO organiseerden een afsluitende conferentie om de uitkomsten van uitstapprogramma’s met sekswerkers en zuidelijke partners te inventariseren. De uitkomsten van de besprekingen werden op 25 april 2012 gepresenteerd:
• Stigma en discriminatie zijn grote obstakels,
• Sekswerkers zijn vaak het slachtoffer van geweld,
• Er is geen uitstap zonder opstap (emancipatie),
• Flexibiliteit, betrokkenheid van de sekswerkers zelf en committering op lange termijn zijn belangrijk voor de effectiviteit van programma’s.
Dit subsidiebeleidskader voor het Opstap Fonds steunt op de beleidsprioriteit SRGR inclusief HIV/AIDS en de motie-Van der Staaij/Ferrier3 met betrekking tot het behoud van de unieke Nederlandse aanpak onder kwetsbare groepen.
Naar aanleiding van bovengenoemde motie is € 6 miljoen beschikbaar ten behoeve van het subsidiëren van activiteiten onder Opstap Fonds. Met het oog op duurzaamheid en effectiviteit van activiteiten en van inzet van middelen wordt dit bedrag meerjarig beschikbaar gesteld. Het totale subsidietijdvak is van 1 september 2012 tot en met 31 december 2015. Deze middelen zijn beschikbaar naast het Medefinancieringsstelsel voor de periode 2011–2015 (MFS II), het Fonds Keuzes en Kansen 2011–20144, het Key Populations Fonds (2011–2015) en het NGO Coördinatie Fonds (2012–2014). Beoogd wordt activiteiten te financieren die complementair zijn aan activiteiten die uit deze fondsen worden gefinancierd.
De beschikbaar gestelde middelen zijn bedoeld voor samenwerkingsverbanden van Nederlandse maatschappelijke organisaties die zich gezamenlijk inzetten voor de emancipatie en verbetering van uitstapmogelijkheden van sekswerkers. Gekozen is een samenwerkingsverband in plaats van individuele organisaties te steunen omdat de expertise van deze Nederlandse toegevoegde waarde verdeeld is over diverse organisaties. Samenwerking kan leiden tot een beter palet van mogelijke interventies.
Bij voorkeur zal subsidie worden verleend aan één samenwerkingsverband van Nederlandse maatschappelijke organisaties die gezamenlijk via één penvoerder een aanvraag indienen waarmee wordt beoogd invulling te geven aan de unieke Nederlandse aanpak in ontwikkelings- en transitielanden5. De kwaliteit van de aanvragen, van de aanvrager en van de samenwerkingsverbanden namens welke subsidie wordt aangevraagd, zoals beoordeeld volgens de hierna volgende criteria, zal leidend zijn.
Met het verstrekken van subsidie aan een samenwerkingsverband van Nederlandse maatschappelijke organisaties voor activiteiten gericht op emancipatie van sekswerkers worden de volgende doelstellingen nagestreefd:
A. Verbeteren van de individuele mensenrechten, veiligheid en emancipatie van sekswerkers, waardoor zij zelfstandig keuzes kunnen maken, inclusief eventuele uitstap.
B. Verbeteren van de toegang tot zorg en opvang van sekswerkers.
C. Verbeteren van signalering en rapportage aan bevoegde autoriteiten over de inzet van minderjarige sekswerkers (<18 jaar); slachtoffers van mensenhandel en andere vormen van aan sekswerk gerelateerde uitbuiting.
D. Het betrekken van sekswerkers bij de formulering en uitvoering van programma’s waar zij baat bij hebben.
E. Versterken van de maatschappelijke positie van organisaties die sekswerkers ondersteunen, begeleiden dan wel vertegenwoordigen met het oog op verzelfstandiging van deze organisaties en het teweegbrengen van een blijvend effect.
F. Het internationale draagvlak vergroten voor de positie en rechten van sekswerkers via lobby en pleitbezorging bij overheden en internationale fora.
G. Het bevorderen van afstemming van verschillende benaderingen van Nederlandse maatschappelijke organisaties die kennis en ervaring hebben op dit terrein, door uitwisseling en samenwerking.
In aanvulling op de bepalingen van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 en het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking6 gelden, gelet op het voorgaande, in het kader van het Opstap Fonds de volgende bepalingen. Daarbij geldt dat waar de beleidsregels voor het Opstap Fonds afwijken van het Standaardkader ontwikkelingssamenwerking, deze beleidsregels voorrang hebben.
A. Wie komen in aanmerking voor een subsidie in het kader van het Opstap Fonds:
Voor subsidieverlening in het kader van het Opstap Fonds komen in aanmerking samenwerkingsverbanden van Nederlandse maatschappelijk organisaties die zich inzetten voor de emancipatie, (w)eerbaarheid en veiligheid van sekswerkers. Deze organisaties dienen op hun beurt intensief samen te werken met lokale organisaties en -instellingen ten einde de duurzaamheid ter plekke te realiseren.
Onder een samenwerkingsverband van Nederlandse maatschappelijke organisaties voor het Opstap Fonds, hierna te noemen het ‘samenwerkingsverband’, wordt in het kader van dit subsidiebeleidskader verstaan: twee of meer zelfstandige maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk, naar Nederlands recht opgericht en statutair in Nederland gevestigd, die gezamenlijk via één penvoerder een aanvraag indienen voor het Opstap Fonds. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd is de penvoerder subsidieontvanger. Deze is tegenover de staatssecretaris ten volle aansprakelijk voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen. De andere partijen van het samenwerkingsverband worden aangeduid als mede-indieners.
B. Organisaties en samenwerkingsverbanden die niet voor subsidieverlening in aanmerking komen:
In aanvulling op en ter nadere invulling van het Standaardkader ontwikkelingssamenwerking komen niet voor subsidieverlening uit het Fonds in aanmerking:
1. Internationale maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk die niet in Nederland noch naar Nederlands recht opgericht zijn en niet statutair in Nederland gevestigd zijn.
2. Nederlandse maatschappelijke organisaties die, als penvoerder rechtstreeks of als mede-indiener van een alliantie, een subsidie ontvangen voor identieke activiteiten voor de zelfde doelgroep(en) in het zelfde land of regio in het kader van het Medefinancieringsstelsel voor de periode 2011–2015 (MFS II), of van het Key Populations Fonds voor de periode 2011–2015 (KPF).
In aanvulling op en ter nadere invulling van het Standaardkader ontwikkelingssamenwerking zijn de volgende criteria van toepassing:
1. De activiteiten vinden plaats in ten minste twee partnerlanden als genoemd in de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011.7
2. De looptijd van de activiteiten is ten hoogste 3,5 jaar, zijnde het tijdvak vanaf 1 september 2012 tot en met 31 december 2015.8
Indien een aanvraag niet voldoet aan één of meer van deze criteria, wordt deze afgewezen en niet verder beoordeeld.
1. Het samenwerkingsverband onderschrijft de Nederlandse beleidsprioriteiten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten inclusief HIV/AIDS zoals verwoord in de Kamerbrief van Kamerbrief van 7 mei 2012 ‘Beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief hiv/AIDS’ met kenmerk DSO/GA-083/2012.
2. De leden van het samenwerkingsverband hebben aantoonbaar meerjarige ervaring met activiteiten ten behoeve van opstap van sekswerkers in ontwikkelingslanden (track record) en zijn op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande doelstellingen en resultaten te realiseren en duurzaam te verankeren.
3. De meerwaarde van het samenwerkingsverband is erin gelegen dat de deelnemers zich gezamenlijk inzetten voor de opstap van sekswerkers zoals in dit subsidiebeleidskader omschreven, waarbij de specifieke expertise van de deelnemers aan het samenwerkingsverband wordt benut.
4. De leden van het samenwerkingsverband sluiten een overeenkomst, waaruit blijkt:
a. op welke wijze de penvoerder en de mede-indieners bijdragen aan de werkzaamheden van het samenwerkingsverband;
b. welke capaciteit penvoerder en mede-indieners ter beschikking stellen om de activiteiten die bij hen zijn belegd succesvol te kunnen uitvoeren;
c. hoe de subsidie onder de penvoerder en mede-indieners wordt verdeeld;
d. op welke wijze de besluitvorming in het samenwerkingsverband plaatsvindt;
e. hoe de bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn gedefinieerd en hoe het onderscheid tussen bestuurs- en toezichtfuncties is geregeld;
f. hoe monitoring en evaluatie plaatsvinden en hoe naleving van gemaakte afspraken wordt gegarandeerd;
g. dat de naleving van de aan een subsidie verbonden verplichtingen jegens de staatssecretaris is gewaarborgd.
5. De penvoerder van het samenwerkingsverband toont aan dat alle bij het samenwerkingsverband betrokken organisaties een kwalitatief verantwoord financieel en administratief beleid voeren en besteding van middelen kunnen verantwoorden via een transparante en adequate planning- en control cyclus.
6. Planning, monitoring en evaluatie: de gehanteerde PM&E systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang t.a.v. doelstellingen, resultaten en duurzaamheid op programmaniveau en op het niveau van de in het samenwerkingsverband participerende organisaties.
In aanvulling op en ter nadere invulling van het Standaardkader ontwikkelingssamenwerking wordt de aanvraag beoordeeld op de volgende criteria:
1. De mate waarin de aanvraag bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in paragraaf III door:
a. het bieden van een geïntegreerd en breed pakket van dienstverlening voor sekswerkers, met speciale aandacht voor leeftijd specifieke aspecten (vooral voor jonge sekswerkers (18–24 jaar);
b. de signalering en rapportage van
i. sekswerk door minderjarigen,
ii. mensenhandel,
iii. en andere, aan sekswerk gerelateerde, vormen van uitbuiting.
c. het bevorderen van capaciteitsopbouw en versterken van de maatschappelijke positie van lokale- en nationale organisaties die bestaan uit sekswerkers dan wel hen vertegenwoordigen;
d. lobby en pleitbezorging voor aanpassing en/of handhaving van wetgeving voor emancipatie van sekswerkers d.m.v. opstap op lokaal-, nationaal- en internationaal niveau.
2. De mate waarin vertegenwoordigers van sekswerkers worden betrokken bij beleid en uitvoering.
3. Mate waarin zichtbaar wordt waarom en hoe de samenwerking tussen de leden van het samenwerkingsverband meerwaarde oplevert en geen optelsom is van een aantal losse programma’s.
4. De mate waarin de activiteiten in het activiteitenplan voortvloeien uit de probleemanalyse en de beschrijving van de lokale context.
5. De mate waarin de activiteiten lokale/nationale relevantie hebben.
6. De motivering van de landenkeuze.
7. Betrokkenheid van relevante actoren op lokaal, nationaal en internationaal niveau, waaronder overheden, gezondheidsinstanties, politie, justitie, lokale ngo’s en internationale organisaties/fora.
8. De mate waarin de voorgestelde activiteiten complementair zijn aan het werk van andere (mede) door Nederland gefinancierde organisaties op het gebied van sekswerkers of daaraan gerelateerde groeperingen;
9. De mate waarin de operationele doelstellingen context specifiek zijn en de beoogde resultaten zijn uitgewerkt in een SMART-systematiek (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden).
10. De mate waarin de gevraagde subsidie op evenwichtige wijze wordt gespreid over de loop van het subsidietijdvak;
11. De mate waarin een monitoring en evaluatie protocol context specifiek is en samenhang biedt tussen visie, doelstellingen, activiteiten en resultaten.
12. De mate waarin de activiteiten een blijvend effect teweeg zullen brengen.
Aanvragen voor een subsidie in het kader van het Fonds dienen in zesvoud uiterlijk 30 augustus 2012 schriftelijk, en rechtsgeldig ondertekend te zijn ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Sociale Ontwikkeling, Afdeling Gezondheid en AIDS, Postbus 20061, 2500 EB Den Haag. De stukken vermeld onder X.1, 6 en 7 kunnen in tweevoud worden gestuurd. Bij voorkeur wordt de aanvraag ook op een DVD ingediend. De staatssecretaris zal besluiten over de ingediende aanvragen uiterlijk op 23 oktober 2012.
Voor informatie over dit subsidiekader kan via e-mail contact worden opgenomen met de Directie Sociale Ontwikkeling, Afdeling Gezondheid en AIDS, DSO-GA@minbuza.nl. Ten behoeve van een transparant proces worden geen mondeling inlichtingen of toelichtingen gegeven. Vragen worden schriftelijk beantwoord en in geanonimiseerde versie op www.minbuza.nl gepubliceerd.
1. Oprichtingsakten en statuten van de organisaties die deel uitmaken van het samenwerkingsverband.
2. Overzicht van de contactgegevens van de mede-indieners (gegevens directeur(en) en contactpersonen, adres, telefoon- en faxnummer.
3. Een door de betrokken organisaties getekende samenwerkingsovereenkomst die de elementen bevat als genoemd onder VI.4.
4. Organisatieschema van het samenwerkingsverband.
5. Jaarverslagen over de voorgaande drie kalenderjaren van de organisaties die deel uitmaken van het samenwerkingsverband.
6. Jaarrekeningen over de voorgaande drie kalenderjaren van de organisaties die deel uitmaken van het samenwerkingsverband.
7. De laatste accountantsverklaring en management letter (indien aanwezig) van de organisaties die deel uitmaken van het samenwerkingsverband.
8. Overzicht betreffende de beloning van medewerkers, inclusief leden van management en bestuur.
9. Activiteitenplan met daarin een overzicht van activiteiten, naar aard, omvang, fasering en onderling verband, in relatie tot de daarmee beoogde doelstellingen en resultaten en verwachte effecten voor de eerste 12 maanden van de periode waarin de activiteiten worden uitgevoerd.
10. Een gedetailleerde en sluitende begroting behorende bij het activiteitenplan voor de eerste 12 maanden, gedifferentieerd naar land en deelnemer aan het samenwerkingsverband.
11. Meerjarenplan (overzicht van werkzaamheden, doelstellingen, resultaten en verwachte effecten) voor de resterende periode van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd en een meerjarenbegroting (financiële raming) voor de periode volgend op de eerste 12 maanden.
12. Liquiditeitsprognose per jaar voor de gehele activiteitenperiode en een overzicht van financiële bijdragen van andere donoren voor de voorgestelde activiteiten.
Besluit van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 29 juli 2009, nr. DJZ/BR/0501-09, tot vaststelling van beleidsregels alsmede een plafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Beleidsregels en subsidieplafond Medefinancieringsstelsel II), Stcrt. 2010, nr. 11736, Besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 2 juni 2010, nr. DSO/GA-265/10, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring van internationale maatschappelijke organisaties op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en HIV/AIDS op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Fonds Keuzes en Kansen 2011–2014), Stcrt. 2010, nr. 8769.
Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 1 december 2010, nr. DJZ/BR/0874-10, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader ontwikkelingssamenwerking), Stcrt. 2010, nr. 19701.
In afwijking van het Standaardkader ontwikkelingssamenwerking bestaat geen verplichting om een percentage van de bestedingen binnen het programma waarvoor financiering wordt aangevraagd in de gekozen partnerlanden te doen.
In afwijking van het Standaardkader ontwikkelingssamenwerking wordt, met inachtneming van het subsidieplafond, geen criterium gesteld met betrekking tot de hoogte van het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-14902.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.