Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 14 juni 2012, nr. IENM/BSK-1012/109051, houdende vaststelling van regels met betrekking tot het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk (Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 3B.7 van het Vuurwerkbesluit;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    afsteekplaats:

    gedeelte van het afsteekterrein waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;

    afsteekterrein:

    terrein waar de stellingen voor het tot ontbranding brengen van vuurwerk worden opgebouwd en het vuurwerk wordt geïnstalleerd, bewerkt en tot ontbranding wordt gebracht;

    afsteker:

    toepasser of een persoon in het bezit van een geldig certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit die onder verantwoordelijkheid van de toepasser werkt;

    assistenten:

    personen die onder verantwoordelijkheid van de toepasser meewerken aan het vuurwerkevenement en onder toezicht van de afsteker staan;

    blindganger:

    vuurwerk dat niet volledig tot ontbranding is gekomen;

    gevaarlijke stoffen:

    stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code;

    grondvuurwerk:

    vuurwerk waarbij de effectlading meteen tot ontbranding komt vanuit het vuurwerk;

    luchtvuurwerk:

    vuurwerk waarbij de effectlading eerst wordt uitgestoten vanuit het vuurwerk en daarna tot ontbranding komt;

    melding:

    melding van het tot ontbranding brengen als bedoeld in artikel 3B.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit;

    ponton:

    dekschuit of drijvend platform met als doel het bieden van een ondersteuning voor het ontbranden van vuurwerk vanaf het water;

    schietlijst:

    schietlijst als bedoeld in artikel 3B.3a, tweede lid, onder d, van het Vuurwerkbesluit;

    toepasser:

    houder van de toepassingsvergunning;

    veiligheidsafstand:

    minimumafstand tussen afsteekplaats en publiek;

    veiligheidszone:

    gebied rondom de afsteekplaats met een straal die ten minste gelijk is aan het aantal meters dat als veiligheidsafstand bij het tot ontbranding brengen van het vuurwerk in de buitenlucht ingevolge deze regeling in acht moet worden genomen;

    vuurwerkevenement:

    geheel van activiteiten vanaf het opbouwen van de stellingen voor vuurwerk tot het voltooien van de eindcontrole na afloop van het ontbranden van het vuurwerk, alsmede de hieraan gerelateerde activiteiten;

    weigeraar:

    vuurwerk dat niet tot ontbranding is gekomen.

  • 2. In deze regeling wordt onder vuurwerk mede verstaan een pyrotechnisch artikel voor theatergebruik.

Artikel 1.2

Deze regeling is uitsluitend van toepassing op het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk, en het in verband daarmee opbouwen van stellingen en installeren, bewerken en na de ontbranding verwijderen van vuurwerk.

Artikel 1.3

Indien in enig artikel in deze regeling een afmeting is aangegeven in inches geldt als omrekenfactor 1 inch is 25,4 millimeter.

Artikel 1.4

De toepasser draagt er zorg voor dat de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 worden nageleefd.

Artikel 1.5

Op een melding is artikel 3B.3a, tweede lid, van het Vuurwerkbesluit van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.6

De meldingen, bedoeld in de artikelen 2.3, eerste en tweede lid, 5.1, derde lid, 5.3. eerste lid, en 5.4, derde lid, worden gedaan via de website www.meldpuntvuurwerk.nl van het Meld- en Informatiecentrum van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Artikel 1.7

Het is verboden handelingen te verrichten of te doen verrichten in strijd met deze regeling. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, geldt tevens als voorschrift verbonden aan de ontbrandingstoestemming, behoudens voor zover de voorschriften verbonden aan de ontbrandingstoestemming afwijken van deze regeling.

HOOFDSTUK 2. ALGEMENE BEPALINGEN OVER HET TOT ONTBRANDING BRENGEN VAN VUURWERK

Artikel 2.1

Het afsteekterrein heeft een zodanige grootte dat de afstand vanaf de buitenrand van de afsteekplaats tot de buitenrand van het afsteekterrein in alle richtingen:

  • a. minimaal 10 meter bedraagt, indien uitsluitend consumentenvuurwerk tot ontbranding wordt gebracht en

  • b. minimaal 25 meter bedraagt, indien professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht.

Artikel 2.2

  • 1. Tijdens het vuurwerkevenement is ten minste één afsteker aanwezig die de Nederlandse taal beheerst.

  • 2. De afsteker heeft tijdens het vuurwerkevenement zicht op het vuurwerk, de afsteekplaats en, gedurende het tot ontbranding brengen van het vuurwerk, de veiligheidszone. Hij beschikt over doelmatige communicatiemiddelen om contact te kunnen onderhouden met hulpverleningsdiensten en gedeputeerde staten van de provincie waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht.

  • 3. Op de afsteekplaats zijn de volgende documenten aanwezig:

    • a. een afschrift van de ontbrandingstoestemming of een uitdraai van de melding en van de overeenkomstig artikel 2.3, eerste lid, onder d, gemelde afwijkingen;

    • b. een afschrift van het bewijs dat financiële zekerheid als bedoeld in artikel 3B.2, derde en vierde lid, van het Vuurwerkbesluit is gesteld;

    • c. een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit van de afsteker.

Artikel 2.3

  • 1. Vuurwerk mag mede tot ontbranding worden gebracht:

    • a. door of onder toezicht van een andere persoon dan de persoon wiens certificaat in de ontbrandingstoestemming is vermeld, mits die persoon in het bezit is van een geldig certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

    • b. op een ander tijdstip dan in de ontbrandingstoestemming is genoemd;

    • c. met een ander aantal vuurwerkartikelen dan in de ontbrandingstoestemming is genoemd, mits dat niet leidt tot een grotere veiligheidsafstand dan die welke op grond van deze regeling of de ontbrandingstoestemming in acht moet worden genomen;

    • d. met een ander vuurwerkartikel in de plaats van een vuurwerkartikel dat in de ontbrandingstoestemming is genoemd, mits:

      • 1°. de toepasser buiten zijn schuld niet over het vuurwerkartikel waarvoor het in de plaats komt, kan beschikken,

      • 2°. het vuurwerkartikel hetzelfde effect teweeg brengt als het effect van het vuurwerkartikel waarvoor het in de plaats komt, en

      • 3°. dat niet leidt tot een grotere veiligheidsafstand dan die welke voor het vuurwerkartikel waarvoor het in de plaats komt op grond van deze regeling of de ontbrandingstoestemming in acht moet worden genomen;

    • e. in afwijking van de ontbrandingstoestemming indien dat in het belang van de veiligheid nodig is,

    mits hiervan uiterlijk vier werkdagen voorafgaand aan het vuurwerkevenement bij gedeputeerde staten van de provincie waar dat evenement zou plaatsvinden elektronisch een melding is gedaan.

  • 2. Indien een vuurwerkevenement wordt afgelast, wordt hiervan zo spoedig mogelijk elektronisch melding gedaan bij het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Vuurwerk mag niet tot ontbranding worden gebracht in afwijking van de melding.

Artikel 2.4

  • 1. Tijdens het vuurwerkevenement is uitsluitend vuurwerk aanwezig dat bestemd is om tot ontbranding te worden gebracht en dat als zodanig vermeld is op de schietlijst.

  • 2. Indien is volstaan met een melding, is tijdens het vuurwerkevenement niet meer dan 200 kilogram consumentenvuurwerk onderscheidenlijk 20 kilogram theatervuurwerk aanwezig.

Artikel 2.5

  • 1. Uitsluitend onbeschadigd en ongebruikt vuurwerk wordt tot ontbranding gebracht.

  • 2. Het vuurwerk wordt tot ontbranding gebracht overeenkomstig de bij het vuurwerk behorende gebruiksaanwijzing of het bij het vuurwerk behorende veiligheidsinformatieblad, voor zover in deze regeling niet anders is bepaald. Het vuurwerk is beschermd tegen vocht.

  • 3. Handelingen nabij het vuurwerk die kunnen leiden tot statische elektriciteit, brand, brandgevaar of onbedoelde ontsteking worden voorkomen.

Artikel 2.6

  • 1. Vuurwerk wordt stabiel opgesteld.

  • 2. De bij het ontbranden van vuurwerk te gebruiken apparatuur en materialen zijn deugdelijk en onbeschadigd en zijn voldoende bestand tegen het disfunctioneren van vuurwerk.

  • 3. Vuurwerk dat loodrecht ten opzichte van het grondvlak is gemonteerd, maar schuin wordt opgesteld, wordt zodanig opgesteld dat de richting waarin het vuurwerk wordt afgestoken een hoek vormt van minimaal 60 graden met het horizontale vlak.

  • 4. Romeinse kaarsen staan direct op de ondergrond of in een daarvoor geschikte constructie.

  • 5. Constructies en ondergrond die worden gebruikt voor het opstellen van vuurwerk zijn brandveilig.

Artikel 2.7

  • 1. Een elektrisch afsteeksysteem is voorzien van een sleutelbeveiliging tegen onbedoeld afsteken.

  • 2. Een elektrisch afsteeksysteem waarbij het afsteekprogramma automatisch wordt doorlopen, is voorzien van een noodstop, zodat het programma kan worden afgebroken.

Artikel 2.8

  • 1. Vuur dat onderdeel is van het vuurwerkevenement heeft geen invloed op het opgestelde vuurwerk.

  • 2. Tijdens een vuurwerkevenement zijn voldoende handblusapparaten aanwezig om een beginnende brand zo snel mogelijk te kunnen bestrijden. Het aantal handblusapparaten bedraagt ten minste:

    • a. twee met een inhoud van ten minste 6 kilogram ABC-poeder of 9 kg schuim bij een buitenevenement;

    • b. één met een inhoud van ten minste 5 kilogram koolzuur bij een binnenevenement.

  • 3. De handblusapparaten zijn voor onmiddellijk gebruik gereed en opgesteld op een goed zichtbare en bereikbare plaats binnen het afsteekterrein. De handblusapparaten zijn goed werkend en goed onderhouden.

Artikel 2.9

  • 1. Op het afsteekterrein wordt niet gerookt en is geen open vuur aanwezig, behoudens het vuur dat benodigd is voor het tot ontbranding brengen van vuurwerk of vuur dat onderdeel is van het vuurwerkevenement.

  • 2. Voordat wordt begonnen met de opbouw van het vuurwerkevenement, wordt het afsteekterrein, voor zover vrij toegankelijk voor publiek, zodanig afgezet dat duidelijk is dat het afsteekterrein verboden is voor onbevoegden.

  • 3. Het afsteekterrein wordt na afloop van het vuurwerkevenement schoon opgeleverd, uitgaande van de staat van het terrein vóór het vuurwerkevenement.

Artikel 2.10

  • 1. Tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk mag de veiligheidszone uitsluitend worden betreden door toezichthouders, de toepasser, de afsteker en assistenten, en de artiesten die deelnemen aan het vuurwerkevenement.

  • 2. Voordat wordt begonnen met het tot ontbranding brengen van vuurwerk, wordt de veiligheidszone, voor zover vrij toegankelijk voor publiek, zodanig afgezet dat duidelijk is dat de veiligheidszone verboden is voor onbevoegden.

  • 3. De veiligheidszone mag na afloop van het vuurwerkevenement niet worden betreden door publiek voordat de veiligheidszone is gecontroleerd op weigeraars en blindgangers en, indien deze niet zijn aangetroffen of deze zijn verwijderd, is vrijgegeven.

HOOFDSTUK 3. VUURWERKEVENEMENTEN IN DE BUITENLUCHT

§ 3.1 Veiligheidsafstanden

Artikel 3.1

Bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk in de buitenlucht wordt voldaan aan de artikelen 3.2 tot en met 3.11.

Artikel 3.2
  • 1. Bij het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk worden de volgende veiligheidsafstanden in acht genomen:

    Aard vuurwerk

    Minimumafstand (in meters)

    a. Grondvuurwerk

    15

    b. Luchtvuurwerk met kaliber tot en met 1 inch

    40

    c. Luchtvuurwerk met kaliber vanaf 1 inch tot 2 inch

    60

  • 2. Indien luchtvuurwerk als bedoeld in het eerste lid schuin is gemonteerd of opgesteld en de schuine stand in de richting van het publiek wijst, wordt bij het tot ontbranding brengen daarvan de ingevolge het eerste lid van toepassing zijnde veiligheidsafstand vermenigvuldigd met een factor 1,5 in acht genomen

Artikel 3.3
  • 1. Bij het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk worden de volgende veiligheidsafstanden in acht genomen:

    Aard vuurwerk

    Minimumafstand (in meters)

    a. Vuurpijlen (schietrichting schuin van het publiek af)

    125

    b. Vuurpijlen (schietrichting overig)

    200

    c. Tekstborden

    15

    d. Grondvuurwerk

    30

    e. Romeinse kaarsen met kaliber tot en met 2 inch

    75

    f. Mines tot en met een kaliber van 4 inch

    60

    g. Mines met een kaliber vanaf 4 inch tot en met 6 inch

    100

    h. Dagbommen kleiner dan 21 cm diameter

    75

  • 2. Bij het tot ontbranding brengen van Romeinse kaarsen met een kaliber groter dan 2 inch, van cakeboxen en van vuurwerkbommen, worden de volgende veiligheidsafstanden in acht genomen:

    Kaliber

    Minimumafstand

    Inch

    Mm

    in meters

    < 3

    < 76,2

    120

    > 3

    > 76,2

    165

    > 4

    > 101,6

    200

    > 5

    > 127

    230

    > 6

    > 152,4

    265

    > 8

    > 203,2

    325

    > 10

    > 254

    390

    > 12

    > 304,8

    455

    > 18

    > 457,2

    645

    > 24

    > 609,6

    845

  • 3. Het kaliber van een vuurwerkbom, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald op basis van de volgende tabel.

    Uitwendige diameter tussen:

    Kaliber (inch)

    63,6 en 76,2 mm

    3

    88,6 en 101,6 mm

    4

    114 en 127 mm

    5

    139,4 en 152,4 mm

    6

    190,2 en 203,2 mm

    8

    241 en 254 mm

    10

    291,8 en 304,8 mm

    12

    444,2 en 457,2 mm

    18

    596,6 en 609,6 mm

    24

  • 4. Een vuurwerkbom met een uitwendige diameter die kleiner is dan 63,6 millimeter wordt aangemerkt als een bom met een kaliber kleiner dan 3 inch.

  • 5. Vuurwerkbommen die op basis van de uitwendige diameter niet kunnen worden ingedeeld in één van de kalibermaten, bedoeld in het derde lid, worden niet toegepast.

Artikel 3.4

De veiligheidsafstanden die bij het tot ontbranding brengen van theatervuurwerk in acht worden genomen zijn ten minste gelijk aan de afstanden, vermeld in de gebruiksaanwijzing of het veiligheidsinformatieblad van het vuurwerk, dan wel indien vanwege weersomstandigheden naar het oordeel van gedeputeerde staten van de provincie waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht grotere veiligheidsafstanden dan hiervoor bedoeld in acht moeten worden genomen, ten minste gelijk aan de door dat bestuursorgaan bepaalde veiligheidsafstanden.

Artikel 3.5

Binnen 100 meter vanaf de horizontale projectie van een hoogspanningsleiding wordt geen vuurwerk tot ontbranding gebracht.

Artikel 3.6
  • 1. Tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk zijn binnen de veiligheidsafstand die ingevolge artikel 3.2 onderscheidenlijk 3.3 in acht wordt genomen, vermeerderd met vijftig procent, geen bedrijfsmatig gehouden dieren aanwezig, tenzij de toepasser met de eigenaar van de dieren schriftelijk anders is overeengekomen.

  • 2. Binnen de veiligheidszone bevinden zich tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk geen:

    • a. brandbare objecten, behoudens het tot ontbranding te brengen vuurwerk en materialen die hiervoor nodig zijn;

    • b. voer- of vaartuigen, behoudens een voer- of vaartuig waar vanaf het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht, waarmee het vuurwerk is vervoerd of van een hulpverleningsdienst.

  • 3. Binnen de veiligheidszone bevinden zich geen:

    • a. provinciale wegen of rijkswegen;

    • b. water- of spoorwegen;

    • c. gebouwen, behoudens voor zover is gewaarborgd dat tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk geen personen in of uit het gebouw gaan.

  • 4. Het tot ontbranding brengen van vuurwerk vanaf een dak van een gebouw is toegestaan, indien is gewaarborgd dat tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk geen personen in of uit het gebouw gaan en de aanwezige installaties niet leiden tot gevaarlijke situaties. In dit geval is de veiligheidsafstand op maaiveldniveau gelijk aan de horizontale projectie van de veiligheidafstand ter hoogte van de afsteekplaats.

  • 5. Indien binnen de veiligheidszone gemeentelijke wegen, wandel- en fietspaden of eigen wegen aanwezig zijn, worden deze 15 minuten voor het tot ontbranding brengen van het vuurwerk afgezet.

§ 3.2. Weersomstandigheden

Artikel 3.7

Het tot ontbranding brengen van vuurwerk is verboden indien sprake is van:

  • a. extreme droogte;

  • b. een windsnelheid van 9 meter per seconde of hoger, of

  • c. mist of rook zodanig dat de veiligheidszone niet in zijn geheel is te overzien dan wel het zicht minder bedraagt dan 200 meter.

Artikel 3.8

Bij onweer worden elektrische ontstekingsdraden niet aangesloten, indien het tijdverschil tussen bliksem en donder 10 seconden of minder is. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, worden maatregelen getroffen, zodat het vuurwerk niet vroegtijdig af kan gaan.

Artikel 3.9
  • 1. Bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk in de buitenlucht wordt voldaan aan het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. Stalen mortierbuizen zijn naadloos getrokken en onbehandeld.

  • 3. Bij toepassing van stalen mortierbuizen van 3 inch en groter worden voorzieningen getroffen om het wegspatten van scherven bij een mogelijke explosie te voorkomen.

  • 4. Mortierbuizen en houders voor Romeinse kaarsen worden tijdens het vuurwerkevenement niet herladen.

Artikel 3.10

In geval van een ontbrandingstoestemming en het ontbranden van vuurwerk binnen 15 kilometer afstand van een luchthaven, wordt ten minste 30 minuten voor aanvang van het vuurwerkevenement contact opgenomen met de betrokken verlener van een luchtverkeersdienst als bedoeld in de Wet luchtvaart.

§ 3.3. Tot ontbranding brengen van vuurwerk vanaf water

Artikel 3.11
  • 1. Bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk vanaf het water wordt voldaan aan het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. Bij het verplaatsen van het vuurwerk over het water naar de ontbrandingslocatie:

    • a. wordt een samenstel van ponton en vaartuig in stand gehouden;

    • b. duurt de verplaatsing niet langer dan redelijkerwijs noodzakelijk is;

    • c. wordt een afstand van ten minste 25 meter tot publiek en andere vaartuigen aangehouden;

    • d. is het vuurwerk doelmatig afgedekt zodat onbedoeld tot ontbranding brengen van vuurwerk door vonken wordt voorkomen.

  • 3. Ten minste 10 minuten voorafgaand aan de verplaatsing, bedoeld in het tweede lid, worden de betrokken haven- of vaarwaterautoriteiten over het tijdstip van vertrek geïnformeerd.

  • 4. Op een vaartuig worden tegelijkertijd met het vuurwerk geen andere gevaarlijke stoffen vervoerd, met uitzondering van de benodigde brandstof voor het vaartuig.

HOOFDSTUK 4. VUURWERKEVENEMENTEN IN EEN BINNENRUIMTE

Artikel 4.1

Bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk in een binnenruimte wordt voldaan aan de artikelen 4.2 tot en met 4.4.

Artikel 4.2

Bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk wordt uitsluitend gebruik gemaakt van theatervuurwerk en consumentenvuurwerk dat in de betreffende binnenruimte veilig kan worden gebruikt.

Artikel 4.3

  • 1. Boven de afsteekplaats is een vrije ruimte aanwezig van ten minste anderhalf maal de maximale hoogte van het effect, vermeld in de gebruiksaanwijzing of het veiligheidsinformatieblad behorende bij het vuurwerk.

  • 2. De opstelling en ondergrond ter plaatse van de afsteekplaats zijn bestand tegen de gevolgen en eventuele voortplanting van warmtestraling en druk die kunnen vrijkomen door het tot ontbranding brengen van het vuurwerk.

  • 3. De boven de afsteekplaats aanwezige installaties, voorzieningen en voorwerpen zijn bestand tegen de gevolgen en eventuele voortplanting van warmtestraling en druk die kunnen vrijkomen door het tot ontbranding brengen van het vuurwerk.

Artikel 4.4

De veiligheidsafstanden die bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk in een binnenruimte in acht worden genomen zijn ten minste gelijk aan de afstanden, vermeld in de gebruiksaanwijzing of het veiligheidsinformatieblad van het vuurwerk.

HOOFDSTUK 5. ONGEWONE VOORVALLEN

Artikel 5.1

  • 1. Indien vuurwerk tijdens het tot ontbranding brengen afwijkend gedrag vertoont ten opzichte van de productspecificatie en dit gevaar oplevert voor de omgeving, wordt het resterende vuurwerk van hetzelfde artikelnummer tijdens het betrokken vuurwerkevenement niet meer tot ontbranding gebracht.

  • 2. Een weigeraar blijft ten minste 15 minuten na afloop van het afsteekprogramma onaangeroerd en wordt tijdens het betrokken vuurwerkevenement niet opnieuw aangestoken.

  • 3. Afwijkend gedrag van vuurwerk wordt binnen 48 uur elektronisch gemeld aan gedeputeerde staten van de provincie waar het vuurwerkevenement plaatsvindt met vermelding van:

    • a. plaats en datum vuurwerkevenement;

    • b. soort vuurwerk;

    • c. artikelnummer;

    • d. batchnummer;

    • e. herkomst van het vuurwerk;

    • f. nauwkeurige omschrijving afwijkend gedrag.

Artikel 5.2

  • 1. Nagloeiend vuurwerk wordt met doelmatige middelen gedoofd.

  • 2. Een aangetroffen weigeraar of blindganger wordt met doelmatige middelen onschadelijk gemaakt.

Artikel 5.3

  • 1. Indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van een blindganger, wordt deze na afloop van het afsteekprogramma onverwijld gezocht. Indien geen blindganger wordt gevonden, wordt dit elektronisch zo spoedig mogelijk gemeld bij gedeputeerde staten van de provincie waar het vuurwerkevenement heeft plaatsgevonden en de politie.

  • 2. Indien een blindganger achteraf alsnog wordt gevonden, wordt deze onverwijld verwijderd.

Artikel 5.4

  • 1. Indien zich tijdens het vuurwerkevenement een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan of de veiligheid van het publiek niet is gewaarborgd, treft de toepasser onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 2. Bij ongewone voorvallen wordt het vuurwerkevenement onmiddellijk opgeschort en wordt het vuurwerkevenement na overleg met gedeputeerde staten van de provincie waar het vuurwerkevenement plaats zou vinden alleen hervat, als de veiligheid is gewaarborgd.

  • 3. De toepasser meldt een ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk elektronisch aan het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Bij een melding als bedoeld in het derde lid verstrekt de toepasser gegevens met betrekking tot:

    • a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan;

    • b. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • c. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Artikel 6.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

TOELICHTING

I Algemeen

Hoofdstuk 1. Inleiding

Met ingang van 1 juli 2012 treedt het koninklijk besluit van 15 maart 2012 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit en enkele andere algemene maatregelen van bestuur (verbetering uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid Vuurwerkbesluit) (Stb. 127) in werking. Dat besluit voorziet onder meer in een nieuw artikel 3B.7 dat ertoe verplicht om bij ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk. In deze regeling is uitvoering gegeven aan die verplichting. De houder van de toepassingsvergunning zal er voor moeten zorg dragen dat deze regels worden nageleefd (artikel 1.4). Deze rechtstreeks werkende algemene regels treden in de plaats van de voorschriften die terzake aan de toepassingsvergunning waren verbonden.

Hoofdstuk 2. Aanleiding en noodzaak

In het Vuurwerkbesluit, zoals dat luidt tot 1 juli 2012, is geen kapstok opgenomen om regels te stellen met betrekking tot meldingsplichtige ontbrandingen. Regels daaromtrent zijn echter in de praktijk noodzakelijk gebleken, omdat de provincies als uitvoerder en handhaver van de ontbrandingsmeldingen tegen ontoelaatbare situaties aanliepen.

Omdat elke toepasser in het bezit moet zijn van een door de provincie te verlenen toepassingsvergunning, hebben de provincies daarom de noodzakelijke regels voor meldingsplichtige ontbrandingen als voorschriften aan elke toepassingsvergunning verbonden. De toepassingsvergunning is daar oorspronkelijk niet voor bedoeld geweest en in de uitvoering en de handhaving zijn daardoor soms problemen ontstaan. Eén van de grootste problemen is ontstaan door het feit dat de toepassingsvergunning door de ene provincie werd afgegeven, maar vervolgens werd gebruikt en overtreden in een andere provincie. De handhaver van de provincie waar een dergelijke overtreding plaatsvindt, kan dan niet optreden omdat hij niet het juiste bevoegd gezag vertegenwoordigt.

Naar aanleiding van de evaluatie van het Vuurwerkbesluit in 2007/2008 is, ter oplossing van deze problemen, besloten om het bevoegd gezag voor alle toepassingsvergunningen te verschuiven van gedeputeerde staten van de provincies naar de Minister van Infrastructuur en Milieu èn alle voorschriften voor ontbrandingen in een aparte ministeriële regeling op basis van het Vuurwerkbesluit vast te leggen. Het hiervoor bedoelde koninklijk besluit van 15 maart 2012 voorziet in deze verschuiving en in een kapstok voor bedoelde ministeriële regeling.

Met deze ministeriële regeling wordt meer uniformiteit, duidelijkheid en rechtsgelijkheid voor de branche gerealiseerd. Daarnaast is het niet meer nodig om oneigenlijke voorschriften voor de ontbrandingen in de toepassingsvergunning op te nemen c.q. te actualiseren. Wel blijft het mogelijk om in de toepassingsvergunning aanvullende voorschriften op te nemen of om beperkingen op te leggen met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu.

Hoofdstuk 3. De hoofdlijnen van de regeling

§ 3.1 Algemeen

De onderhavige regeling voorziet in regels met betrekking tot het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk. De houder van een toepassingsvergunning is bij de ontbranding gebonden aan de in deze regeling gestelde regels (artikel 1.4) en moet voorafgaand aan ieder ontbrandingsevenement of voor meerdere evenementen als die binnen dezelfde gemeente en binnen een jaar plaatsvinden (artikelen 3.B1, derde lid, en 3B.3 van het Vuurwerkbesluit) een ontbrandingstoestemming aanvragen. Indien niet meer dan de in artikel 3B.4 van het Vuurwerkbesluit aangegeven hoeveelheid vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht, kan worden volstaan met een melding.

In geval van een melding zijn de regels in deze ministeriële regeling uitputtend. In geval van een ontbrandingstoestemming kunnen aan de ontbrandingstoestemming voorschriften worden verbonden die de regels in deze ministeriële regeling aanvullen of die afwijken van de regels in deze regeling. Het gaat dus niet om maatwerkvoorschriften. De bevoegdheid om in de ontbrandingstoestemming af te wijken van de in deze regeling opgenomen regels is opgenomen in artikel 3B.3, tweede lid,van het Vuurwerkbesluit, zoals dat lid luidt met ingang van 1 juli 2012.

§ 3.2 Veiligheidsafstanden

In de regelgeving zijn tot op heden geen eisen gesteld aan de veiligheidsafstanden tot publiek die bij het afsteken van vuurwerk in acht moeten worden genomen. In 2002 heeft de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een richtlijn voor deze afstanden opgesteld op basis van een TNO-rapportage1. Die richtlijn was niet uitputtend en had alleen betrekking op het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk. Deze richtlijn staat ook bekend als de ‘VROM-tabel’.

In 2003 is door het IPO aan het RIVM advies gevraagd over de veiligheidsafstanden voor het afsteken van consumentenvuurwerk2. Op basis van studie en praktijkproefschietingen heeft het RIVM geadviseerd bij het afsteken van consumentenvuurwerk de volgende minimumafstanden in acht te nemen:

  • een minimumafstand van 15 meter bij grondvuurwerk;

  • een minimumafstand van 30 meter bij zichzelf voortdrijvend vuurwerk zoals cakeboxen en Romeinse kaarsen;

  • een minimumafstand van 60 meter bij zichzelf voortdrijvend vuurwerk waarbij het kaliber groter dan 1 en kleiner dan 2 inch is.

Daarbij gold onder meer de voorwaarde dat aan het consumentenvuurwerk geen modificaties zijn aangebracht. Anders moet het vuurwerk als professioneel vuurwerk worden beschouwd.

De door het RIVM geadviseerde veiligheidsafstanden zijn groter dan die door de fabrikant worden voorgeschreven. Door de mogelijke aanwezigheid van publiek wordt een veiligheidsmarge noodzakelijk geacht. Op grond van het RIVM-advies is de ‘IPO tabel afstanden tot het publiek bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk door een professionele vuurwerktoepasser’ (hierna: IPO-tabel) ontwikkeld.

De huidige richtlijnen voor veiligheidsafstanden tot het publiek bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk bij evenementen bestaan dus uit de VROM-tabel (professioneel vuurwerk) en de IPO-tabel (consumentenvuurwerk).

De IPO-tabel is in 2009 gewijzigd. De aanleiding voor deze wijziging waren signalen uit de praktijk (o.m. handhavers) dat de veiligheidsafstanden niet in alle gevallen toereikend waren. Het betrof de volgende signalen:

  • a. De term ‘zichzelf voortdrijvend vuurwerk’ in tabel 3 bleek niet te voldoen.

  • b. Romeinse kaarsen (professioneel vuurwerk) konden in de praktijk niet beoordeeld worden in het verschil tussen ‘met’ en ‘zonder’ knal; daarbij is meermalen geconstateerd dat de afstand tot het publiek bij grotere kalibers onvoldoende is.

  • c. Geconstateerd is dat een aantal vuurwerkartikelen niet voorkomen in de VROM-tabel. Het betreft hier onder andere tracca's, pot á feu/mine-bags en ratelbanden.

  • d. Door zowel het schuin afsteken van consumentenvuurwerk als het steeds vaker gebruiken van ‘crackling effecten’ bleek fall-out (brandende of gloeiende restanten van het vuurwerk) te dicht bij het publiek of zelfs in het publiek terecht te kunnen komen.

  • e. Bij regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 oktober 2006, nr. DGM/EV2006309863, houdende wijziging van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 (Stcrt. 202) is toegestaan dat bepaalde soorten vuurwerk (cakeboxen) met een maximum kruitgewicht van 500 gram mogen worden ontstoken. Het grotere (kruit)gewicht is op zich voor cakeboxen geen probleem gebleken, maar deze grotere cakeboxen zijn voornamelijk ‘fan-shaped’ en schieten daardoor effecten schuin weg, waardoor een grotere veiligheidsafstand nodig is.

De herziening van de IPO-tabel is in samenspraak met het RIVM gebeurd; de branche heeft de gelegenheid gekregen hun visie naar voren te brengen. Deze gewijzigde IPO-tabel is als basis gebruikt voor de veiligheidsafstanden die in deze regeling zijn opgenomen.

Hoofdstuk 4. Gevolgen

Zoals in de inleiding is aangegeven, vervangt de onderhavige regeling de voorschriften in de toepassingsvergunningen. Er is nadrukkelijk naar gestreefd om geen wijziging in het in die voorschriften vastgelegde beschermingsniveau aan te brengen. Deze regeling leidt daarom niet tot een wijziging in het niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu

Omdat deze regeling in de plaats treedt van de voorschriften die aan de toepassingsvergunning waren verbonden, brengt deze regeling ook geen wijziging aan in de administratieve lasten van bedrijven. De verplichting om bepaalde meldingen te verrichten, leveren geen verhoging van de administratieve lasten op, omdat die verplichtingen al in de vergunningen of de toestemmingen waren vastgelegd. Een verdere verlaging van administratieve lasten is niet mogelijk zonder het niveau dat de regeling beoogt te beschermen, aan te tasten. Deze regeling richt zich niet tot de burger, zodat voor burgers geen sprake is van het ontstaan van administratieve lasten.

Hoewel niet kwantificeerbaar, mag worden aangenomen dat het eenduidig en generiek vastleggen van alle geldende voorschriften voor ontbrandingen bij de betrokken bedrijven voor een (geringe) afname van nalevingslasten zorgt. Ongeacht de provincie waar het evenement wordt gehouden, zullen de regels met betrekking tot de ontbrandingen immers gelijkluidend zijn.

Vanaf 1 juli 2012 is de Minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd alle toepassingsvergunningen te verlenen; de bevoegdheid om ontbrandingstoestemmingen te verlenen en ontbrandingsmeldingen in ontvangst te nemen blijft bij gedeputeerde staten van de provincie waar het evenement plaatsvindt. De bestuurslasten zullen afnemen, omdat de eisen voor ontbrandingen niet meer als voorschriften aan de toepassingsvergunning hoeven te worden verbonden. Omdat de toepassingsvergunning door de Minister van Infrastructuur en Milieu wordt verleend, zal daarnaast sprake zijn van een verschuiving van bestuurslasten. Omdat de toepassingsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend, is de omvang van die verschuivende bestuurslasten dermate gering dat deze daarom verder niet zijn gekwantificeerd.

Ook ten aanzien van de toezichtslasten treedt een soortgelijke verschuiving op, zij het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport ook in het verleden toezicht hield op sommige evenementen. De verschuiving past in de strategie om dit deel van de branche nadrukkelijker te onderzoeken op de verwevenheid tussen legale en illegale vuurwerkstromen. Het toezicht op de ontbrandingstoestemmingen blijft bij het provinciale gezag dat de toestemming verleent of melding in ontvangst neemt.

II De artikelen

Artikel 1.1

afsteekplaats, afsteekterrein, veiligheidszone

In artikel 1.1 zijn onder meer de begrippen ’afsteekplaats’, ’afsteekterrein’ en ’veiligheidszone’ gedefinieerd. In onderstaande figuur zijn deze begrippen verduidelijkt. De afsteekplaats is de plaats waar het vuurwerk wordt afgestoken. Het afsteekterrein is het gehele gebied waar het opbouwen van de stellingen voor het vuurwerk en het installeren, bewerken en afsteken van het vuurwerk plaatsvindt. In artikel 2.1 is bepaald hoe groot het afsteekterrein minimaal moet zijn. De afsteekplaats maakt dus onderdeel uit van het afsteekterrein. De veiligheidszone is het gebied dat rondom de afsteekplaats ligt. Het gebied heeft een straal die minimaal gelijk is aan de minimum veiligheidsafstand tot het publiek die ingevolge paragraaf 3.1 van deze regeling bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk in acht moet worden genomen.

Afsteekplaats, afsteekterrein, veiligheidszone

Afsteekplaats, afsteekterrein, veiligheidszone

afsteker

De afsteker is de persoon die in het bezit is van het KIWA persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige. Dat certificaat is op basis van artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht om vuurwerk te mogen afsteken. Het is mogelijk dat de afsteker en de houder van de toepassingsvergunning (toepasser) één en dezelfde persoon is, maar het komt ook voor dat de toepasser één of meer certificaathouders in dienst heeft.

grondvuurwerk, luchtvuurwerk

Het verschil tussen grond- en luchtvuurwerk is waar de effectlading tot ontbranding komt. Bij grondvuurwerk gebeurt dit direct vanuit het vuurwerkartikel; bij luchtvuurwerk wordt de effectlading eerst uitgestoten en komt pas in de lucht tot ontbranding. Voorbeelden van grondvuurwerk zijn: Bengaals vuur, ratelbanden, watervallen, tekstborden, fakkels, knalstrengen, fonteinen en draaizonnen. Voorbeelden van luchtvuurwerk zijn: Romeinse kaarsen (komeet, bombet), zwermpotten, pot á feu (mine) en cakeboxen (flowerbeds).

vuurwerkevenement

Een vuurwerkevenement omvat naast het afsteken van het vuurwerk tevens het opbouwen van de stellingen voor vuurwerk, het installeren en bewerken van vuurwerk en het na ontbranding verwijderen van vuurwerkrestanten.

Artikel 1.2

Ingevolge artikel 3B. 1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen.

De in deze regeling opgenomen regels zijn dan ook van toepassing op alle werkzaamheden van opbouw tot afbouw van het vuurwerk. Sommige artikelen zijn uitsluitend van toepassing op het moment dat sprake is van het daadwerkelijk afsteken. Dit is dan in het betreffende artikel expliciet vermeld.

Artikel 1.3

Het kaliber van vuurwerk wordt meestal uitgedrukt in inch. Dit is de diameter van de buis van waaruit het vuurwerk wordt verschoten. Dit is de nominale maat – de aanduidingsmaat – en niet de feitelijk gemeten maat. De afwijking tussen de nominale maat en de feitelijk gemeten maat is de tolerantie die nodig is om het vuurwerk op de juiste wijze te laten functioneren.

Ingevolge de Metrologiewet is het verboden om andere grooteenheden te gebruiken dan de krachtens artikel 2 van de wet vastgestelde maateenheden (zie Meeteenhedenbesluit 2006). In plaats van inch moet dan mm worden gebruikt (1 inch = 25,4 mm).

kaliber

(inch)

kaliber

(mm)

1

25,4

2

50,8

3

76,2

4

101,6

5

127,0

6

152,4

8

203,2

10

254,0

12

304,8

18

457,2

24

609,6

Omdat de internationale aanduiding van de nominale maat van het vuurwerk nog steeds in inches plaatsvindt, is met het oog op gebruiksgemak voor zowel de toepassers als de handhavers, het kaliber van vuurwerk in deze regeling in beide eenheden uitgedrukt.

Artikel 1.4

De verantwoordelijkheid voor de naleving van de in deze regeling opgenomen regels ligt bij degene aan wie de toepassingsvergunning is verleend. In deze regeling wordt deze persoon aangeduid als ‘de toepasser’. Onder verantwoordelijkheid van de toepasser worden de activiteiten met betrekking tot het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk in de praktijk echter vaak uitgevoerd door andere personen dan de toepasser. Deze personen moeten dan wel in het bezit zijn van het KIWA persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (zie toelichting op definitie afsteker). Het komt voor dat onder toezicht van de afsteker andere personen (assistenten) ondersteuning bieden bij het evenement. Voor zowel afstekers als assistenten geldt dat zij onder de eindverantwoordelijkheid van de toepasser werken. Het niet overeenkomstig deze regeling handelen door personen die onder de eindverantwoordelijkheid van de toepasser werken, kan dan ook de toepasser worden aangerekend. Tevens zal er dan sprake zijn van overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 1.7, eerste volzin, hetgeen het mogelijk maakt ook handhavend op te treden richting de betrokken personen die de handelingen in strijd met de regeling hebben uitgevoerd.

Artikel 1.5

Artikel 3B.4, zesde lid, van het Vuurwerkbesluit, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 juli 2012, voorziet er in dat op een ontbrandingsmelding tevens artikel 3B.3a, eerste lid, eerste en tweede volzin, en vierde en vijfde lid van het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

Artikel 1.6

De meldingen op grond van deze regeling moeten elektronisch worden gedaan bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie. De meldingen verlopen via de website www.meldpuntvuurwerk.nl. Vanuit deze portal wordt de melder doorgeleid naar het meldingssysteem van de provincies, waarin de melder kan aangeven welke provincie het betreft. Via die weg komt de melding terecht bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie.

Artikel 1.7

Dit artikel voorziet in een verbod handelingen te verrichten of een ander handelingen te laten verrichten in strijd met deze regeling. Tevens voorziet dit artikel er in dat dit verbod tevens geldt als voorschrift verbonden aan de ontbrandingstoestemming. Overtreding van regels in deze regeling, impliceert een overtreding van het verbod en daarmee eveneens een overtreding van een voorschrift van de ontbrandingstoestemming.

Artikel 2.1

In dit artikel zijn de minimale afmetingen van het afsteekterrein vastgelegd, teneinde zeker te stellen dat geen discussie kan ontstaan over de noodzakelijke grootte van de plaats waar tijdens het voorbereiden van het vuurwerkevenement werkzaamheden worden verricht waarop deze regeling betrekking heeft.

Artikel 2.2

Eerste lid

In het belang van de veiligheid is het noodzakelijk dat er tijdens het evenement iemand aanwezig is die de Nederlandse taal machtig is. In geval van een calamiteit moet er accuraat kunnen worden opgetreden en dit zou belemmerd kunnen worden als niet in het Nederlands gecommuniceerd kan worden.

Tweede lid

De afsteker moet direct of via camera’s zicht hebben op de veiligheidszone. Tevens moet hij in geval van nood contact kunnen opnemen met hulpverleningsdiensten en het bevoegd gezag. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan contact via mobiele telefoons.

Derde lid

Een afschrift van een bewijs dat financiële zekerheid is gesteld, moet op de locatie aanwezig zijn. Het stellen van financiële zekerheid is een voorwaarde voor de verlening van de toepassingsvergunning (artikel 3B.2 van het Vuurwerkbesluit). Het is dus primair ter beoordeling van het bevoegd gezag in het kader van de aanvraag om de toepassingsvergunning en niet bij ieder vuurwerkevenement of op genoegzame wijze financiële zekerheid is gesteld. Probleem bij het stellen van financiële zekerheid is dat dit een beperkte geldigheidsduur heeft. Als een toepasser een half jaar voor het evenement een ontbrandingstoestemming aanvraagt of een melding doet en op dat moment bijvoorbeeld een verzekering nog geldig is, wordt voldaan aan de eis uit artikel 3B.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit. In de meeste gevallen wordt de verzekering stilzwijgend verlengd en zal de toepasser op het moment van afsteken ook nog zijn verzekerd. Dit is echter niet zeker. Daarom is in dit artikel opgenomen dat de toepasser een afschrift van een geldig bewijs van financiële zekerheid bij zich moet hebben tijdens het evenement.

Voor de vorm waarin de financiële zekerheid kan worden gesteld, zijn verschillende mogelijkheden, zoals een borgtocht of bankgarantie, een hypotheek- of pandrecht of een verzekering. Een essentieel element bij de beoordeling van de verschillende vormen van financiële zekerheid is dat bij een eventueel faillissement van de toepasser de financiële zekerheid niet onder het faillissement komt te vallen. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het bedrijf om te bepalen welke vorm van financiële zekerheid gekozen wordt.

Artikel 2.3

Eerste en tweede lid

Bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk kan in de in het eerste lid, onder a tot en met e, genoemde gevallen onder de daarbij genoemde voorwaarden van de ontbrandingstoestemming worden afgeweken. De afwijkingen kunnen betrekking hebben op de afsteker (onderdeel a), de afsteektijden (onderdeel b) of het aantal vuurwerkartikelen ( onderdeel c) en het type artikel (onderdeel d). Daarnaast is afwijking van de ontbrandingstoestemming mogelijk indien dat in het belang van de veiligheid nodig is. Er mogen geen wijzigingen ten opzichte van de ontbrandingstoestemming plaatsvinden die leiden tot grotere veiligheidsafstanden. Voorwaarde om vuurwerk tot ontbranding te brengen in afwijking van de ontbrandingstoestemming is voorts dat van de afwijking uiterlijk vier dagen voorafgaand aan het evenement melding wordt gedaan bij de provincie. Wanneer pas ter plaatse wordt geconstateerd dat de voorgenomen wijze van ontbranden tot veiligheidsrisico's zal leiden, moet de toepasser ter plaatse en in overleg met de handhaver(s) de geëigende maatregelen nemen. Het is niet mogelijk om op voorhand ‘noodsituaties’ in regelgeving te reguleren.

Derde lid

In het Vuurwerkbesluit zoals dat luidt tot 1 juli 2012 zijn regels opgenomen omtrent de gegevens die bij een melding op grond van artikel 3B.4 moeten worden verstrekt. Bij de introductie van het meldingenstelsel in het Vuurwerkbesluit is er vanuit gegaan dat bij de melding dezelfde gegevens moeten worden overgelegd als die welke noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een toestemming (zie nota van toelichting bij Besluit van 16 januari 2004 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en enkele andere besluiten (Stb. 26)). Als gevolg van de wijziging van het Vuurwerkbesluit per 1 juli 2012, in combinatie met artikel 1.5 uit de onderhavige regeling, wordt expliciet vastgelegd dat bij de melding exact dezelfde gegevens moeten worden overgelegd als bij de aanvraag om een ontbrandingstoestemming.

De bij de melding overgelegde gegevens moeten door het bevoegd gezag binnen 2 weken (artikel 3B.4, vierde lid, Vuurwerkbesluit) worden beoordeeld op de vraag of terecht gemeld is. Zo niet, dan moet handelend worden opgetreden.

In de afgelopen jaren is echter een praktijk ontstaan waarbij werd toegestaan dat binnen de meldingstermijn van twee weken nog wijzigingen konden worden doorgevoerd. Hiervan werd in het begin sporadisch gebruik gemaakt, maar de laatste paar jaar is het aantal wijzigingen dat op het laatste moment nog werd gemeld, fors toegenomen. Uit een inventarisatie onder provinciale uitvoerders blijkt dat in ruim de helft van de gevallen enkele dagen tevoren een groot aantal wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke meldingen zijn doorgegeven. Het bevoegd gezag heeft op dat moment nog maar zeer beperkt de tijd om na te gaan of als gevolg van wijzigingen terecht nog steeds is volstaan met het doen van een melding. Door overschrijding van de minimumtermijn van twee weken is een grote extra last bij het provinciale bestuursorgaan gelegd.

Om bovenstaande redenen is in het derde lid van artikel 2.3 vastgelegd dat vuurwerk niet tot ontbranding mag worden gebracht in afwijking van de melding.

Artikel 2.4

Eerste lid

Het is niet toegestaan om vuurwerk dat voor een ander vuurwerkevenement bedoeld is, aanwezig te hebben, noch op de afsteekplaats, noch in de auto waarmee het vuurwerk voor het vuurwerkevenement, vervoerd is. Deze bepaling is opgenomen om op te kunnen treden tegen het illegaal verhandelen van professioneel vuurwerk.

Tweede lid

Op grond van artikel 3B.4 van het Vuurwerkbesluit, zoals dat luidt met ingang van 1 juli 2012, mag met een melding maximaal 200 kg consumentenvuurwerk en maximaal 20 kg theatervuurwerk worden ontbrand. De hoeveelheid vuurwerk die op locatie aanwezig is, mag niet meer zijn dan deze hoeveelheid.

Artikel 2.5

In het tweede lid is bepaald dat vuurwerk wordt gebruikt overeenkomstig het bij het vuurwerkartikel behorende veiligheidsinformatieblad of de bij het vuurwerk behorende gebruiksaanwijzing. Indien in het veiligheidsinformatieblad is opgenomen dat het vuurwerkartikel rechtstandig moet worden toegepast, is schuin afsteken niet toegestaan. Het betreft hier het veiligheidsinformatieblad, bedoeld in artikel 31 van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen. Een en ander geldt overigens niet voor zover de voorschriften die zijn opgenomen in het veiligheidsinformatieblad of de gebruiksaanwijzing in strijd zijn met de overige regels in deze regeling. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de veiligheidsafstanden die op grond van paragraaf 3.1 zijn voorgeschreven.

Wanneer in het veiligheidsinformatieblad of de gebruiksaanwijzing het gebruik van specifieke hulpmiddelen wordt voorgeschreven, dan is dat onder deze regeling eveneens verplicht. Bij hulpmiddelen kan worden gedacht aan maroontanks en concussionmortiers.

Artikel 2.6

Eerste lid

Vuurwerk moet zodanig worden opgesteld dat omvallen niet mogelijk is. Cakeboxen kunnen worden vastgezet door middel van wapeningsstaal in combinatie met plakband of binder of worden vastgelijmd door middel van montagekit op een houten grondvlak van voldoende afmeting zodat omvallen niet mogelijk is. Ook is het mogelijk een voldoende groot grondvlak te creëren door de cakeboxen aan elkaar te verbinden. De constructie moet ook tijdens het afsteken in stand blijven. Voor een stabiele constructie geldt als basisprincipe dat het grondvlak een grootte heeft van minimaal de hoogte van de vuurwerkartikelen zoals deze gereed staan voor gebruik. Voor vuurpijlen en fonteinen is 60% van de totale hoogte in principe voldoende.

Tweede lid

Deze bepaling geldt bijvoorbeeld voor mortierbuizen, van waaruit cilinderbommen worden afgeschoten. De mortierbuizen moeten zo stevig zijn dat ze zelfs het ontploffen van de cilinderbom in de buis kunnen weerstaan.

Derde lid

Deze bepaling ziet erop dat het wegschieten van vuurwerkeffecten niet onder een te kleine hoek zal plaatsvinden, omdat de veiligheid op de vastgestelde veiligheidsafstand anders onvoldoende gewaarborgd is.

Vijfde lid

Het doorlonten van kogel- of cilinderbommen met een totale massa ontplofbare stof van meer dan 4 kg wordt als niet-brandveilig beschouwd en is daarom geen brandveilige constructie. Hetzelfde geldt voor het ontbranden van samenstellingen van losse kogel- of cilinderbommen.

Het gevaar van doorlonten is dat bij het falen van één van de vuurwerkartikelen het voorkomen van een ontbranding/ontsteking van de resterende kogel- of cilinderbommen niet meer tegen te houden is. Een onbedoelde reactie, zoals het kantelen van buizen of rekken en het afvuren in een verkeerde richting, zijn dan nog moeilijk te voorkomen.

Artikel 2.7

Met de sleutelbeveiliging, bedoeld in het eerste lid, gaat het om een voorziening als gevolg waarvan bewust een handeling moet worden verricht om het afsteken te starten. Dit kan bijvoorbeeld een sleutelcontact en een vuurknop zijn.

Artikel 2.8

Het aantal blustoestellen moet zijn afgestemd op de omvang van het evenement. Op een afsteekterrein in de buitenlucht zijn in ieder geval ten minste twee blustoestellen met een inhoud van ten minste 6 kg ABC-poeder of 9 kg schuim aanwezig. Bij een binnenvuurwerkevenement is ten minste 1 blustoestel met een inhoud van minimaal 5 kg koolzuur aanwezig. Eén van de mogelijkheden om aan te tonen dat een blusmiddel goed werkt en goed is onderhouden, is een bewijs van controle op grond van NEN 2559.

In een aantal gevallen kunnen naast vuurwerk ook andere vuureffecten, zoals vlamschalen, vuurkorven, gasvlammen, lycopodium-apparaten of fakkels, onderdeel zijn van het evenement. Dergelijke effecten zijn op grond van deze regeling niet verboden. Uitgangspunt bij de toepassing van deze aanverwante effecten is dat deze geen invloed mogen hebben op de opgestelde vuurwerkartikelen. Overige zaken ten aanzien van die aanverwante effecten (veiligheid, toestemming, ontheffing, etc) worden in de onderhavige regeling niet geregeld.

Artikel 2.9

Het afsteekterrein moet, voordat begonnen wordt met het opbouwen van de stellingen voor het vuurwerk, worden afgezet, ook als er nog geen vuurwerk aanwezig is. Het afzetten kan op verschillende manieren. Hoe dit moet gebeuren, is afhankelijk van de omgeving (onder meer het aantal personen in de omgeving). In het ene geval zal kunnen worden volstaan met een lint, in het andere geval zijn mogelijk dranghekken of borden noodzakelijk. Bereikt moet worden dat duidelijk is dat het afsteekterrein niet vrij toegankelijk is. De wijze van afzetten moet ertoe leiden dat men ook niet geneigd is om het terrein te betreden. Als het terrein sowieso niet vrij toegankelijk is voor publiek, is afzetten uiteraard niet nodig.

Artikel 2.10

Tweede lid

De veiligheidszone moet zijn afgezet op het moment dat begonnen wordt met afsteken. Het afzetten kan op verschillende manieren. Hoe dit moet gebeuren, is afhankelijk van de omgeving (onder meer het aantal personen in de omgeving). In het ene geval zal kunnen worden volstaan met een lint, in het andere geval zijn mogelijk dranghekken of borden noodzakelijk. Bereikt moet worden dat duidelijk is dat de veiligheidszone niet vrij toegankelijk is. De wijze van afzetten moet ertoe leiden dat men ook niet geneigd is om de veiligheidszone te betreden. Het kan noodzakelijk zijn dat er voor bewaking wordt gezorgd omdat anders het niet-betreden van de veiligheidszone niet is gewaarborgd.

Derde lid

Zolang de veiligheidszone niet is vrijgegeven, mag het publiek het terrein niet betreden. In de praktijk is het de afsteker die het terrein weer vrijgeeft. Hoe en aan wie de afsteker aangeeft of de veiligheidszone betreden mag worden, dient voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van het vuurwerk ter plaatse te worden bepaald. Het zou kunnen gebeuren door middel van een licht- of geluidsignaal.

Artikelen 3.1, 3.2 en 3.3

Het af te steken vuurwerk in de buitenlucht waarmee volstaan kan worden met een melding is onderverdeeld in grondvuurwerk en luchtvuurwerk.

Grondvuurwerk is onder te verdelen in zichzelf niet voortdrijvend en voortdrijvend vuurwerk. De vuurwerkartikelen die onder grondvuurwerk vallen zijn o.a.:

  • bengaals vuur; dit is een soort fakkel dat met intense (gekleurde) gloed opbrandt;

  • fonteinen; deze veroorzaken een sterrenregen, al dan niet met effecten zoals kleuren of een eindknal. Door fonteinen te monteren op een plateau, en dit op één punt te bevestigen, kan een draaiend geheel worden verkregen;

  • knalvuurwerk, als onderdeel van andere artikelen (knal in uitstootlading) of bijvoorbeeld als gekoppeld knalvuurwerk zoals Chinese rollen, strengen, ritsen;

  • tekstbord; dit is een raamwerk waarop een groot aantal lichtgevende vuurwerkartikelen gemonteerd en doorgelont zijn; bij het afsteken geeft het een naam of afbeelding als effect;

  • draaizonnen, bestaande uit één of meerdere aan elkaar bevestigde fonteinen of branders die op een zodanige wijze gemonteerd worden dat het voorwerp bij ontbranding een roterende beweging maakt. Het vonk- of vuureffect wordt bij rotatie van het voorwerp spiraalsgewijs uitgeworpen;

  • watervallen, zijnde vuurwerkartikelen met een effect van vonken dat bedoeld is om over enige breedte en vanaf enige meters hoogte het effect te veroorzaken.

De vuurwerkartikelen die onder luchtvuurwerk vallen zijn o.a.:

  • romeinse kaarsen; dit zijn kokers met daarin een uitstootlading met elementen (‘kometen’) die een licht- of geluideffect geven in de lucht. In tegenstelling tot mortierbommen gaat het om meerdere na elkaar uitgestoten elementen. De koker wordt dus niet geladen bij het opbouwen en wordt niet hergebruikt;

  • cakeboxen, bestaande uit een aantal kartonnen hulzen die met een voortdrijvende lading sterrenboeketten e.d. uitstoten. De hulzen worden bijeengehouden door een omhulling en vormen een vierkant of langwerpig geheel dat zonder hulpmiddel blijft staan. Cakeboxen worden ook zwermpotten of flowerbeds genoemd;

  • vuurpijlen, die omhoog gaan als gevolg van een straaleffect en de aanwezigheid van een stok die het zwaartepunt verlegt. Een vuurpijl waarop een vuurwerkbom (tot 100 mm diameter) als effectlading is gemonteerd, wordt wel ‘mortierpijl’ genoemd. Een pijl met zware knal wordt wel ‘lawinepijl’ genoemd;

  • vuurwerkbommen, zijnde met pyrotechnische mengsels (‘effectlading’) geladen objecten die uit mortieren (kartonnen, polyester, aluminium, stalen buizen met dichte onderzijde) worden geschoten door een kruitlading onderin. Naar de vorm worden cilinderbommen en kogelbommen onderscheiden. Er zijn enkel- of meerslagbommen, en allerlei kleur- en knaleffecten worden bereikt door de wijze waarop de lading is aangebracht. De diameters variëren van 50 mm tot 300 mm. Kleinere diameters worden bomblets genoemd, groter dan 300 mm komt zelden voor;

  • mines, ook wel pot a feu genoemd, zijnde vuurwerkartikelen met een éénmalige uitstoot van (losse) sterren of andere voorwerpen zoals, serpentines of confetti.

Het luchtvuurwerk kan aanzienlijke hoogten bereiken. Bij mortierbommen wordt hiervoor wel de vuistregel ‘diameter in mm = hoogte in m’ aangehouden. De grootste bommen bereiken dan 300 m. De werkelijke hoogte hangt af van de kruitlading, de lengte van het mortier en de diameterverhouding (de passing) van bom en mortier.

De veiligheidsafstand tot publiek voor luchtvuurwerk met een kaliber kleiner dan of gelijk aan 1 inch is minimaal 40 meter. Met deze afstand is de veiligheid gewaarborgd voor crackling-artikelen. Voor schuin schietende ‘fan-shaped’ artikelen die in de richting van het publiek schieten, is bepaald dat de veiligheidsafstand een factor 1,5 groter moet zijn dan voor artikelen die rechtstandig omhoog schieten. Deze voorgeschreven minimumveiligheidsafstand is gebaseerd op voorbeelden uit de praktijk.

Gezien de gevaarsaspecten van tekstborden is in het verleden in overleg met IPO, RIVM en vuurwerkbranche afgesproken dat voor tekstborden een veiligheidsafstand tot publiek van 15 meter voldoende is.

Artikel 3.3

Derde lid

Om de stijghoogte van een mortierbom te garanderen en daarmee de veiligheid van het publiek zoveel mogelijk te waarborgen, is het van belang om eisen te stellen aan de binnendiameter van de mortierbuis in relatie tot de buitendiameter van de bom. Uit het RIVM rapport ‘Arbeidsveiligheid bij het toepassen van Groot Vuurwerk’ blijkt dat de tolerantie kan en mag variëren. In dit rapport is vermeld dat het verschil tussen de binnendiameter van de buitenmortier en de buitendiameter van de bom niet minder dan 3 mm en niet meer dan 6 mm mag bedragen voor bommen met een kaliber kleiner dan 75 mm. Voor grotere bommen mag het verschil niet minder dan 3 mm en niet meer dan 13 mm bedragen. Zie ook de toelichting bij artikel 1.3.

Een bom met een bepaalde maatvoering in inch heeft altijd een bepaalde speling qua diameter in millimeters. Bij een 3 inch bom zal de maat van de bom liggen tussen de 63.2 mm en 76.2 mm. Dit heeft te maken met de opbouw van de bom (karton of plastic). Bij karton wordt vaak een kleinere bom gefabriceerd vanwege ‘het uitzetten’ van de bom tijdens het proces in de mortier. De veiligheidsafstanden die voor bommen worden gehanteerd, zijn gebaseerd op de maatvoering in inch. Door uit te gaan van de maatvoering in millimeters wordt een te kleine veiligheidsafstand gehanteerd. Voor het bepalen van het kaliber van een bom moet daarom worden uitgegaan van de uitwendige diameter van de bom. Voor een bom die wordt aangeduid met kaliber 4 inch, maar waarvan de uitwendige diameter in millimeters kleiner is dan 4 inch, geldt de veiligheidsafstand die hoort bij 4 inch (namelijk 200 meter). Als een bom te klein is in relatie tot de mortier, zal er onvoldoende drukopbouw plaatsvinden onder in de mortier, waardoor de stijghoogte van de bom minder is dan waarvoor de bom is ontworpen. Ook is er dan een kans dat de bom tijdens het stijgen gaat driften (afdrijven), met alle gevolgen van dien.

Artikel 3.5

Met de horizontale projectie van een hoogspanningsleiding wordt bedoeld de loodrechte afbeelding van die leiding op het maaiveld.

Artikel 3.6

Eerste lid

Onder het bedrijfsmatig houden van dieren wordt in deze regeling onder meer verstaan: melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij, geiten- of schapenhouderij, manege, paardenfokkerij, dierenpension, dierenasiel, dierentuin of kinderboerderij.

Tweede en derde lid

Bij het afsteken van het vuurwerk mogen binnen de veiligheidszone geen gebouwen aanwezig zijn. Daarin kunnen zich immers personen bevinden. Alleen indien gewaarborgd is dat er tijdens het afsteken geen personen in of uit het gebouw gaan, mag een gebouw tijdens het afsteken in de veiligheidszone liggen. Afsteken kan bijvoorbeeld wel als sprake is van een leegstaand gebouw of wanneer er afspraken zijn gemaakt tussen de toepasser en gebouweigenaar dat er geen personenverkeer in en uit het gebouw plaatsvindt.

Vierde lid

Het afsteken vanaf een dak van een gebouw is uitsluitend toegestaan indien is gewaarborgd dat tijdens het afsteken geen personen in of uit het gebouw gaan. Afsteken vanaf een gebouw is toegestaan als sprake is van een leegstaand gebouw of wanneer er afspraken zijn gemaakt tussen de toepasser en gebouweigenaar dat er geen personenverkeer in en uit het gebouw plaatsvindt. Daarnaast is relevant dat het afsteken van vuurwerk niet tot gevaarlijke situaties leidt vanwege de aanwezigheid van bijvoorbeeld ventilatoren of toevoeropeningen van luchtverversingssystemen. Informatie hierover moet in de aanvraag om de ontbrandingstoestemming of in de melding zijn vermeld.

Vijfde lid

Het afzetten van wegen is noodzakelijk vanwege de aanwezigheid in de veiligheidszone en in het belang van het vluchten van toeschouwers. De toepasser is verantwoordelijk voor het afzetten van wegen. Als zodanig dient de toepasser in zijn aanvraag om een ontbrandingstoestemming of melding aan te geven dat de wegen worden afgesloten. Als hiervoor toestemming nodig is van de gemeente, moet een bewijs hiervan bij de aanvraag of melding worden gevoegd (zie artikel 3B.3a, tweede lid, onder f, van het Vuurwerkbesluit).

Artikel 3.7

Voorafgaand aan het evenement moet informatie worden ingewonnen over de lokale weersomstandigheden. Dit kan bij een meteorologische dienstverlener. Bij de plaatselijke brandweer kan worden nagegaan of sprake is van extreme droogte. Als mogelijk sprake is van extreme droogte is het van belang om hierover tijdig, ten minste 24 uur voorafgaand aan het vuurwerkevenement informatie op te vragen. Bij mogelijke extreme droogte is het van belang om dit kort te sluiten met de provinciale toezichthouder. Gedeputeerde staten bepalen in het kader van de handhaving uiteindelijk of sprake is van weersomstandigheden als bedoeld in artikel 3.7. Logischerwijs baseert het bevoegd gezag dit op informatie van deskundigen, zoals brandweer of een meteorologische dienstverlener en wordt aansluiting gezocht bij de algemeen gehanteerde systematiek voor weeralarm.

Als vuurwerk kan worden afgestoken, maar er bestaat een kans op problemen met betrekking tot de weersverwachting dan is het belangrijk dat de toepasser en toezichthouder afspraken maken, bijvoorbeeld over de locatie waar de toezichthouder zich bevindt tijdens het afsteken en hoe hij te bereiken is.

Artikel 3.9

Derde lid

De constructies voor het opstellen van stalen mortieren van 3 inch (75 mm) en groter dienen zodanig te worden ingegraven of met zandzakken te worden afgeschermd dat het wegspatten van scherven bij een mogelijke explosie van de mortierbuis wordt voorkomen.

Vierde lid

Bij herladen bestaat er gevaar voor voortijdige ontbranding als zich in de mortierbuis of in de houder van een Romeinse kaars brandende of smeulende resten bevinden van een daarvoor afgevuurde mortierbom of Romeinse kaars. Dat brengt uiteraard risico’s voor toepassers en publiek met zich. Ook kan de aanwezigheid van resten er voor zorgen dat het vuurwerk niet de gewenste hoogte bereikt. Herladen tijdens het vuurwerkevenement is daarom verboden.

Artikel 3.11

Bij het afsteken van vuurwerk vanaf een vaartuig, wordt het vuurwerk opgebouwd op een ponton dat aan de kade is vastgelegd. Na opbouw wordt het ponton met sleep- of duwboten naar de ontbrandingslocatie gesleept. Vanwege de betere stabiliteit aan de kade heeft dit de voorkeur boven opbouwen op het water op de ontbrandingslocatie.

Artikel 4.3

De vrije ruimte van anderhalf maal de hoogte van het effect is gebaseerd op de tot nu toe in de praktijk vereiste vrije ruimte. Vanaf 4 juli 2013 wordt theatervuurwerk ingedeeld in één van de categorieën T1 of T2 als bedoeld in de pyrorichtlijn. Dat zou aanleiding kunnen zijn om deze eis te herzien.

Artikelen 5.1 tot en met 5.4

Deze artikelen schrijven voor op welke manier de toepasser of afsteker om moeten gaan met ongewone voorvallen die zich tijdens een vuurwerkevenement kunnen voordoen. Bij ongewone voorvallen kan worden gedacht aan storingen bij het afsteken van het vuurwerk zoals het niet volledig tot ontbranding komen of te vroeg ontploffen van vuurwerk. Het gaat daarbij om fouten, ongevallen en bijna-ongevallen.

Door de verplichte melding van dit soort voorvallen ontstaat er beter zicht op de gang van zaken bij de toepassers.

Artikel 5.1

Omdat het niet mogelijk is om gedurende een vuurwerkevenement uit te zoeken wat de oorzaak van afwijkend gedrag is, stellen het eerste en tweede lid van artikel 5.1 zeker dat geen enkel ander artikel dat in potentie datzelfde afwijkende gedrag kan vertonen, nog tijdens het betrokken vuurwerkevenement wordt ontstoken. Het betekent niet automatisch dat deze artikelen nooit meer mogen worden gebruikt, maar er zal eerst een onderzoek naar de reden van het disfunctioneren moeten zijn uitgevoerd. Het derde lid verplicht tot directe melding van ieder ongewoon voorval aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht. Met name als een stuk vuurwerk niet is ontploft en ergens buiten het schootsveld is terechtgekomen of als geconstateerd wordt dat een bepaald type vuurwerk anders reageert dan zou mogen worden verwacht, kan dit met het oog op de voorkoming van (verdere) ongelukken van groot belang zijn. Wat betreft de herkomst van het artikel (derde lid, onderdeel e) zal moeten worden aangegeven van welke leverancier of producent het artikel afkomstig is. Via hen kunnen andere artikelen met potentieel dezelfde gebreken worden opgespoord.

Artikel 5.2

Het doven van nagloeiend vuurwerk of het onschadelijk maken van weigeraars en blindgangers zal in veel gevallen met water kunnen plaatsvinden. Echter water zal niet in alle gevallen de beste oplossing zijn. De toepasser heeft de kennis om hiervoor de juiste maatregelen te nemen.

Artikel 5.3

Een blindganger, een niet ontploft, maar wel afgeschoten vuurwerkartikel, kan grote gevaren opleveren voor een vinder. Het is daarom noodzakelijk dat bij een vermoeden van een blindganger het terrein na afloop van het afsteekprogramma, maar vóór het vrijgeven van de veiligheidszone, wordt opgezocht en verwijderd.

Artikel 5.4

Dit artikel is een aanvulling op de meer specifieke bepalingen in de artikelen 5.1 tot en met 5.3. Indien sprake is van een ongewoon voorval als gevolg van afwijkend gedrag van een vuurwerkartikel, dan wordt dit als één voorval elektronisch gemeld.

Artikel 6.1

Omdat het Vuurwerkbesluit met ingang van 1 juli 2012 verplicht tot vastlegging van regels met betrekking tot het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk bij ministeriële regeling, treedt deze regeling met ingang van die datum in werking. Hiermee wordt afgeweken van het systeem van de Vaste Verandermomenten, dat uitgaat van een invoeringstermijn van minimaal twee maanden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.


X Noot
1

TNO rapport 2002-C17, Effectafstanden voor het bezigen van professioneel vuurwerk.

X Noot
2

RIVM rapport: ‘Arbeidsveiligheid bij het toepassen van Groot Vuurwerk’ (nummer 620810001/2005).

Naar boven