Wijziging Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 oktober 2006, nr. DGM/EV2006309863, houdende wijziging van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 1.1.1, eerste lid, en 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit;

Besluit:

Artikel I

De Regeling nadere eisen aan vuurwerk 20041 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

m. pyrotechnische unit: afzonderlijke eenheid die een pyrotechnisch effect teweegbrengt;

n. compartiment: afgesloten deel van vuurwerk dat een of meer pyrotechnische units bevat.

B

Het eerste lid van artikel 4 vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

C

Aan artikel 5, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Consumentenvuurwerk is slechts voorzien van één lont.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘of kunststof’ geschrapt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het brutogewicht van een consumentenvuurwerkartikel bedraagt niet meer dan 10 kg.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘De lading van consumentenvuurwerk voldoet’ vervangen door: De lading, constructie en eigenschappen van consumentenvuurwerk voldoen.

2. In het derde lid wordt ‘categorie C, D1 of E1’ vervangen door: categorie C of D2.

3. In het vierde lid wordt ‘categorie B, C, F en G’ vervangen door: categorie B, C1, C2, F en G.

4. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

5. Hulpstukken, die dienen om de stabiliteit van het in het vierde lid bedoelde vuurwerk te verbeteren, zijn onlosmakelijk verbonden met het vuurwerk.

F

Het eerste lid van artikel 10 komt te luiden:

1. Ontsteking van naastliggende compartimenten bij gecompartimenteerd consumentenvuurwerk anders dan via de doorverbindlont, is niet mogelijk.

G

In artikel 12 wordt, onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

6. Het vijfde lid is niet van toepassing op vuurwerk van de categorie RR.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Consumentenvuurwerk dat behoort tot categorie A1 of E1 van bijlage III levert bij het ontbranden een zodanige geluidsdruk dat het A-gewogen geluidexpositieniveau L AE op 2 meter afstand niet meer bedraagt dan 116 dB. Consumentenvuurwerk dat behoort tot categorie A2 van bijlage III levert bij het ontbranden van het gehele artikel een zodanige geluidsdruk dat het A-gewogen geluidexpositieniveau LAE op 6 meter afstand niet meer bedraagt dan 140,6 dB en levert bij het ontbranden van een enkel compartiment een zodanige geluidsdruk dat het A-gewogen geluidexpositieniveau LAE op 2 meter afstand niet meer bedraagt dan 116 dB.

2. In het tweede lid vervalt ‘onderscheidenlijk theatervuurwerk’.

I

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt ‘20 milligram’ vervangen door: 50 milligram.

2. Onderdeel 7 komt te luiden: Sterretjes – lading uitsluitend aluminiumpoeder tot ten hoogste 15%, nitraten of ijzerpoeder, eventueel met toevoeging van een bindmiddel, tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 30 gram;

3. In onderdeel 8 wordt ‘1,6 milligram’ vervangen door: 2,5 milligram.

J

Bijlage III wordt vervangen door bijlage I bij deze regeling.

K

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘artikel 9, vijfde lid, alsmede artikel 12, zevende lid’ vervangen door: artikel 9, zesde lid, alsmede artikel 12, achtste lid.

2. In onderdeel 3 wordt de eerste volzin vervangen door: Observeer of het artikel eerder omvalt dan na het uitstoten van het laatste pyrotechnische effect en dit omvallen de werking van een of meer pyrotechnische effecten in enigerlei opzicht heeft beïnvloed.

3. Onderdeel 5 komt als volgt te luiden: Herhaal stap 4. voor ieder artikel uit de steekproef, tenzij het artikel eerder omvalt dan na het uitstoten van het laatste pyrotechnische effect en dit omvallen de werking van een of meer pyrotechnische effecten in enigerlei opzicht heeft beïnvloed.

L

Aan het slot van bijlage V wordt een categorie toegevoegd, luidende:

RR. Bombette: een pyrotechnisch voorwerp met een eenmalige uitstoot van een effectlading en burst vervat in een separaat compartiment dat na de initiële uitstoot vertraagd tot ontsteking gebracht wordt en waarbij het compartiment door de reactie uiteen wordt gereten.

RR.1. Theatervuurwerk: lading ten hoogste 150 gram.

RR.2. Indoortheatervuurwerk: niet toegestaan.

M

Bijlage VI wordt vervangen door bijlage II bij deze regeling.

Artikel II

Op vuurwerk, dat is geproduceerd voor 1 januari 2006, blijft gedurende twee jaar na inwerkingtreding van deze regeling de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004, zoals die laatstelijk gold voor de inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 6 oktober 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage I

Bijlage III Eisen met betrekking tot de lading, constructie en eigenschappen per categorie consumentenvuurwerk (artikel 9, eerste lid)

A. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten;

A1. niet-gecompartimenteerd – lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram;

A2. gecompartimenteerd, zoals snoeren, strengen of zevenklappers – lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2500 gram mits elk compartiment niet meer bevat dan ten hoogste 0,5 gram.

B. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met een geleidelijke uitstoot van het effect op de grond tot een maximale hoogte van 5 meter;

B1. niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gewicht van ten hoogste 100 gram;

B2. gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gewicht van ten hoogste 200 gram mits elk compartiment niet meer bevat dan ten hoogste 100 gram.

C. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten; indien zich in het vuurwerk een bursteffect bevindt, dient dit pas boven een hoogte van 5 meter tot ontbranding te komen;

C1. niet-gecompartimenteerd vuurwerk met niet meer dan een pyrotechnische unit zonder knal met een lading tot een gewicht van ten hoogste 50 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

C2. gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 500 gram en een lading per compartiment van ten hoogste 15 gram; de totale lading van de burst mag per compartiment maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

C3. niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met twee of meer pyrotechnische units tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 50 gram waarbij de lading per pyrotechnische unit niet meer bedraagt dan 10 gram; de totale lading van de bursteffecten mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal; de constructie dient zodanig te zijn uitgevoerd dat het vuurwerk eenvoudig in de grond is te plaatsen.

D. Zichzelf voortdrijvend, verticaal opstijgend vuurwerk;

D1. met knal – lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading waarvan het gezamenlijk gewicht, met inbegrip van het gewicht van de lading voor het knaleffect, ten hoogste 5 gram mag bedragen; het vuurwerk moet een vast verbonden stok voor vluchtstabilisatie bezitten;

D2. met bursteffect dat na de ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten – lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal; het vuurwerk moet een vast verbonden stok voor vluchtstabilisatie bezitten;

D3. met een geluid- of lichteffect anders dan een burst of een knal – lading: zwart buskruit tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; het vuurwerk moet een vast verbonden stok voor vluchtstabilisatie bezitten.

E. Zichzelf voortdrijvend, roterend vuurwerk;

E1. dat niet opstijgt en na de ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten – lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading waarvan het gezamenlijk gewicht, met inbegrip van het gewicht van de lading voor het knaleffect, ten hoogste 5 gram mag bedragen;

E2. dat niet opstijgt en na de ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten – lading: zwart buskruit of een andere lading, waarvan het gezamenlijk gewicht ten hoogste mag bedragen:

a. indien het vuurwerk voor het goed functioneren moet worden vastgezet: 40 gram;

b. indien het vuurwerk voor het goed functioneren niet moet worden vastgezet: 15 gram;

E3. dat opstijgt en na de ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten – lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 5 gram.

F. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met een effect dat per pyrotechnische unit gelijktijdig geheel wordt uitgestoten en vanaf de grond tot een maximale hoogte van 10 meter reikt;

F1. niet-gecompartimenteerd vuurwerk met niet meer dan een pyrotechnische unit zonder knal met een lading tot een gewicht van ten hoogste 50 gram;

F2. gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gewicht van ten hoogste 200 gram mits elke pyrotechnische unit niet meer lading bevat dan 15 gram.

G. Vuurwerk bestaande uit door de fabrikant samengestelde combinaties van B1, C2, C3 of F2 zijn toegestaan mits ieder type afzonderlijk functioneert en voldoet aan de individuele eisen die gesteld zijn – lading: tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 500 gram.

Bijlage II

Bijlage VI Methode van onderzoek geluidsniveau (artikel 14, tweede lid)

1. Testlocatie

a. De test wordt uitgevoerd in de buitenlucht op een plaats met een vlakke, harde, geluidreflecterende en onbrandbare bodem van ten minste 4 bij 6 meter.

b. Binnen een straal van 20 meter vanaf de plaats van het vuurwerk moet het maaiveld vlak zijn en mogen geen obstakels boven het maaiveld uitsteken die geluid kunnen reflecteren, zoals gebouwen, schuttingen, stoepranden, wallen of muurtjes. Dit geldt ook indien de obstakels door begroeiing aan het oog worden onttrokken.

2. Weersomstandigheden

De test moet worden uitgevoerd bij droog weer. De windsnelheid, gemeten op 1,5 meter hoogte boven de grond, mag niet groter zijn dan 5 meter per seconde.

3. Meetsysteem

a. Het geluidmeetsysteem bestaat uit een microfoon met flat random-incidence response, die aan een geluidmeter is bevestigd of via een kabel aan een geluidmeter is gekoppeld. De geluidmeter en de microfoon moeten voldoen aan IEC 61672-1:2002 (NEN-EN-IEC 61672-1), onder klasse 1. Voor de ijking van het meetsysteem moet gebruik worden gemaakt van een akoestische kalibrator, waarvan de afwijking niet meer bedraagt dan 0,5 dB.

b. Het meetsysteem en de akoestische kalibrator worden geacht aan de onder a. gestelde eisen te voldoen, indien zij binnen een periode van twee jaren voorafgaande aan de meting bij een onderzoek ter zake door de krachtens artikel 22 van de IJkwet aangewezen rechtspersoon, blijkens een door die rechtspersoon afgegeven verklaring, aan de hierboven gestelde eisen hebben voldaan en in die periode geen herstellingen of veranderingen van de instrumenten hebben plaatsgehad die van invloed kunnen zijn op het meetresultaat.

4. Meetopstelling

a. Het vuurwerk wordt geplaatst op de harde bodem als omschreven onder punt 1. Vuurwerk dat zich tijdens de ontbranding kan verplaatsen wordt op een hoogte van ten minste 0,2 meter boven de bodem vastgezet.

b. De microfoon, dan wel de geluidmeter met microfoon, wordt verticaal opgesteld op een statief, zodanig dat de hoogte van het membraan van de microfoon zich bevindt op 1,0 meter hoogte boven de harde bodem en de horizontale afstand tussen de microfoon en het te testen vuurwerk 2,0 meter bedraagt.

c. in afwijking van b. geldt voor vuurwerk dat behoort tot de categorie A2 van bijlage III dat de microfoon wordt geplaatst haaks op het midden van het uitgelegde vuurwerk op een horizontale afstand van 6 meter.

d. Binnen een straal van 2,0 meter van de plaats van het vuurwerk en binnen een straal van 2,0 meter van de plaats van de microfoon moet het bodemvlak homogeen zijn en voldoen aan de onder punt 1 gestelde eisen.

5. Meetmethode

a. De geluidmeter wordt ingesteld op het meten van het A-gewogen geluidexpositieniveau LAE (in Engels: A-weighted sound exposure level, ASEL).

b. Voorafgaand aan het ontsteken van het vuurwerk wordt de meting gestart en binnen 5 seconden nadat het vuurwerk volledig tot ontbranding is gekomen wordt de meting gestopt.

c. Nadat de meting is gestopt, wordt de gemeten waarde afgelezen.

6. Testrapport

Het testrapport moet ten minste de volgende informatie bevatten:

a. identificatie van het vuurwerk: soort vuurwerk, fabrikant, lotnummer;

b. datum, tijdstip en locatie van de test;

c. beschrijving van het type bodemverharding waarop het vuurwerk is getest;

d. beschrijving van de meetketen met fabrikaat en typenummer van de apparatuur;

e. plattegrond met schematische weergave van de testlocatie, waarop zijn aangegeven: de hierboven bedoelde bodemverharding met afmetingen, de plaats van het vuurwerk en de plaats en oriëntatie van de microfoon;

f. windsnelheid tijdens de test en de methode en apparatuur waarmee de windsnelheid is gemeten;

g. wijze van ontsteking;

h. wijze waarop het vuurwerk is vastgezet (indien van toepassing);

i. gemeten geluidexpositieniveaus LAE;

j. de toetsing van de gemeten geluidsniveaus.

Toelichting

Algemeen

De wijzigingen in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 (hierna: RNEV2004) zijn noodzakelijk gebleken in verband met vragen die bij de handhaving zijn gerezen.

Ook zijn enkele wijzigingen doorgevoerd om vuurwerk toe te laten dat niet bijzonder gevaarlijk is, maar vroeger verboden was.

Notificatie

De ontwerpregeling is op 1 juni 2006 voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/48 van 20 juli 1998 (PB L 217). Deze notificatie is geregistreerd onder nummer 2006/0263/NL.

Door de Commissie en door België zijn opmerkingen gemaakt. De Commissie wijst Nederland op het feit dat een voorstel voor een richtlijn inzake het op de markt brengen van pyrotechnische artikelen wordt besproken in de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement en moedigt een actieve betrokkenheid van de Nederlandse afgevaardigden in de Raad aan. De Belgische regering vraagt zich af waarom Nederland bij de voorgenomen regelgeving niet aansluit bij de indeling die wordt gebruikt bij de in behandeling zijnde Europese richtlijn voor vuurwerk.

Nederland heeft geantwoord reeds een actieve inbreng te hebben geleverd bij de besprekingen in de raadswerkgroep. Daarnaast onderkent Nederland dat, wanneer de voorgestelde richtlijn ongewijzigd wordt aangenomen, wijzigingen in de structuur van de Nederlandse regelgeving onvermijdelijk zijn. De fundamentele herziening, die hiervoor nodig is, zal pas na het van kracht worden van de richtlijn worden doorgevoerd.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

De definitie van pyrotechnische unit en compartiment is onder meer nodig gebleken bij de uitwerking van categorie C, zoals voor de toevoeging van categorie C3 (Romeinse kaars).

B

De bepaling over de ontsteekkop van sterretjes leverde discussie en verwarring op, terwijl de bepaling geen duidelijk doel (meer) diende. Daarom is de bepaling geheel geschrapt.

C

Uit het buitenland zijn berichten ontvangen dat er vuurwerk op de markt is dat is voorzien van twee lonten in plaats van één lont. Dit kan leiden tot veiligheidsproblemen indien bijvoorbeeld beide lonten gelijktijdig worden aangestoken of weigeraars opnieuw worden aangestoken. Met het oog op de consumentenveiligheid is in het eerste lid van artikel 5 aanvullend bepaald dat consumentenvuurwerk slechts één lont mag hebben.

D

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat bij de aflevering van vuurwerk aan de consument niet meer dan 10 kg bruto afgeleverd mag worden. Met het vergroten van de netto explosieve lading van enkele consumentenvuurwerkartikelen, neemt ook de bruto massa toe. Om te voorkomen dat een detaillist bij de aflevering van een enkel stuk vuurwerk noodgedwongen de wet overtreedt, is uitdrukkelijk bepaald dat een vuurwerkartikel de brutomassa van 10 kg niet mag overschrijden. Deze bepaling maakt het bovendien eenvoudiger om het vuurwerk bij de bron (import, groothandel) al op dit aspect te controleren.

E

Door een aantal wijzigingen in bijlage III waren enkele wijzigingen nodig in artikel 9 in verband met de verwijzing naar verschillende categorieën. Omdat in bijlage III nu ook eisen aan de constructie van het vuurwerk worden gesteld, moest de daarvoor noodzakelijke rechtsgrond in artikel 9 worden opgenomen. De uiteindelijke rechtsbasis voor het stellen van eisen aan de constructie is te vinden in artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit.

Opgemerkt moet worden dat het meeleveren van hulpstukken ter verdere verhoging van de stabiliteit van een vuurwerkartikel of voor het afschieten van vuurpijlen niet verboden is. De test om de stabiliteit te beoordelen dient evenwel gedaan te worden zonder gebruik te maken van niet-vastverbonden hulpstukken, omdat het vuurwerk intrinsiek stabiel dient te zijn.

F

De oude bepaling van het eerste lid van artikel 10 leverde verwarring op over de bedoeling ervan. Bovendien bleek dat het vuurwerk van categorie A2 zeker niet deze bepaling voldeed. Besloten is om de bepaling om te werken tot een wel relevant gevaarsaspect, namelijk de mogelijkheid dat de compartimenten van bijvoorbeeld een cakebox (categorie C2 van bijlage III) elkaar zouden kunnen aansteken door hittestraling, vonkoverslag of andere mechanismen dan de reguliere doorverbindlont.

G

De wijziging in artikel 12 is noodzakelijk geworden door het op de markt komen van een nieuw type theatervuurwerk, de enkelschots bombette. Zie verder onder J.

H

Bij de voorbereiding op handhavingsacties in 2003 is door de VROM Inspectie geconstateerd dat de huidige geluidmeetmethode niet deugdelijk meer is. Dit heeft geleid tot een opdracht aan TNO om een nieuwe geluidmeetmethode en daarbij behorende norm te ontwikkelen, die voldoet aan de huidige inzichten met betrekking tot handhaving, geluidbelasting en optreden van gehoorschade. Het uitgangspunt daarbij was het optreden van permanente gehoorschade bij maximaal 5% van de blootgestelde populatie.

Het voorstel van TNO is vergeleken met de oude Nederlandse methode en norm (153 dB lin piek) en de methode en norm die in Duitsland wordt gehanteerd (120 dB A, imp). In onderstaande staatje zijn de drie meetmethoden naast elkaar gezet op basis van metingen aan concrete vuurwerkartikelen. Door het gebruik van uitgebreide meet- en analyse-apparatuur kon dezelfde knal in de verschillende akoestische maten wordt uitgedrukt.

Geluidmetingen in verschillende akoestische maten

type

Lin, Piek

A, imp

ASEL

– artikel 1

147,4

121,5

107,0

– artikel 2

149,5

124,1

109,7

– artikel 3

149,0

123,6

109,1

– artikel 4

151,1

125,9

111,5

– artikel 5

148,0

122,2

107,8

gemiddelde

149,0

123,5

109,0

standaard deviatie

1,43

1,72

1,75

onderlinge verschillen

40,0

14,4

0,0

vergelijking normering

156,0

130,4

116,0

 

(153,0)

(120,0)

 

In de onderste regel van de tabel staan tussen haken de bij die methoden horende norm vermeld. Uit deze vergelijking komt naar voren dat het voorstel van TNO (uitgedrukt in de geluidmaat A-gewogen geluidexpositieniveau L AE, in het Engels ASEL) per saldo een verhoging van het geluidsniveau oplevert ten opzichte van zowel de oude Nederlandse methode als de Duitse methode. Dit komt door een betere berekening van de gevolgen van het geluid, waardoor een betere inschatting van (de mate van) gehoorschade mogelijk is. Als gevolg daarvan kan een betrouwbaarder grens worden vastgesteld. Dat daarbij sprake is van een feitelijke verhoging van de toegestane hoeveelheid geluid, is een prettige bijkomstigheid.

Omdat meervoudig knalvuurwerk (strengen, ratelbanden, zie categorie A2 van bijlage III) door de lange duur een hogere geluidsbelasting tot gevolg heeft, is bepaald dat de meting van deze artikelen niet op twee meter, maar op zes meter dient te geschieden bij een apart geformuleerde norm.

De eis van het maximaal toegestane geluidsniveau is alleen noodzakelijk voor het vuurwerk dat op de grond knalt. De andere categorieën mogen geen knal bevatten of geven een knal pas hoog in de lucht. Zij zijn van de werking van deze eis uitgesloten. Ook voor theatervuurwerk is besloten deze bepaling niet meer toe te passen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de (arbeids)omstandigheden waaronder theatervuurwerk wordt toegepast en de geluidseisen die voor de toepasser (werknemer), acteurs en andere performers daarbij gelden, wezenlijk anders zijn dan bij het afsteken van consumentenvuurwerk. Binnen de Arbo-regelgeving zijn diverse instrumenten aanwezig (RIE, ARIE) om de werknemer voldoende bescherming te bieden. De geluidseisen vanuit de RNEV2004 zijn dus te beschouwen als een doublure die bovendien te weinig specifiek op de situatie is toegesneden. Bovendien dienen ook de toeschouwers op grond van de Arbo-regelgeving beschermd te worden tegen te hoge geluidbelasting. Dit levert voldoende grond op om de geluidseisen niet meer van toepassing te verklaren op theatervuurwerk.

I

De aanduiding van wonderkaarsen leidt regelmatig tot discussie en is vervangen door de meer gebruikelijke aanduiding sterretjes. Daarmee is bijlage I ook consistent met de formulering in artikel 4. Wijzigingen in de toegestane hoeveelheid lading bleken nodig, omdat deze sinds 1985 niet meer was aangepast.

J

Het aantal wijzigingen in bijlage III was dermate omvangrijk dat een geheel nieuwe bijlage III is uitgebracht. Deze is als bijlage I bij de onderhavige regeling gevoegd. De wijzigingen hebben verschillende achtergronden. Een deel van de wijzigingen is bedoeld om groter vuurwerk in Nederland toe te laten. Dit is een reactie op de Interventiestrategie Verboden Consumentenvuurwerk van het BLOM (Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving) van juli 2005. De wijzigingen van de totale lading in de categorieën A2 en C2 zijn daar het voorbeeld van. Deze wijzigingen hebben, bij gebruik volgens de gebruiksaanwijzing, geen gevolgen voor de consumentenveiligheid.

Uit de handhavingspraktijk bleek grote onduidelijkheid over de indeling van vuurpijlen en roterend vuurwerk. Besloten is deze categorieën grondig te herzien. In de nieuwe bijlage is de categorie D uitsluitend gereserveerd voor vuurpijlen en is categorie E uitsluitend voor roterend vuurwerk. Dit verbetert de handhaving aanzienlijk.

Ook bleek het veel verkochte artikel Romeinse kaars lastig in een van de bestaande categorieën onder te brengen. Daarom is een nieuwe categorie C3 gecreëerd.

Bij de behandeling van een strafzaak is discussie ontstaan over het ontbreken van het woord ‘lading’ bij sommige omschrijvingen van categorieën vuurwerk. Weliswaar kan uit het opschrift van bijlage III worden afgeleid dat in alle categorie-omschrijvingen gedoeld wordt op de lading, maar voor alle duidelijkheid is dit thans expliciet in de desbetreffende omschrijvingen verwoord.

K

De eis uit de stabiliteitstest van bijlage IV, dat een vuurwerkartikel ten minste vijf seconden na uitstoot van het laatste pyrotechnische effect niet mag omvallen, bleek in de praktijk overdreven zwaar. Als de baan van het laatste schot niet wordt beïnvloed door het omvallen, is er geen reden om het artikel af te keuren. In overleg met betrokken partijen is een formulering gevonden die meer recht doet aan het doel van de test, zonder afbreuk te doen aan de handhaafbaarheid.

L

De collectie vuurwerk voor toepassing in vuurwerkshows voor theater en andere close-proximity optredens is onlangs uitgebreid met een nieuw artikel. Het gaat om een enkelschots bombette bestaande uit een kartonnen koker, een uitstootlading, burst plus effectlading bestaande uit kartonnen huls met plastic dop en een vertragingssas geperst in een metalen onderstop. Het artikel is door BAM (Bundesanstalt für Materialforschung und -prüfung) geclassificeerd en gecategoriseerd. Het artikel valt, mits conform de ADR-regels verpakt, onder UN 0431 met transportgevarenklasse 1.4 G. De BAM-categorie voor Duitsland is PT1 (theatervuurwerk te gebruiken door niet deskundigen). Gelet op deze indeling is het artikel in te delen als theatervuurwerk zoals bedoeld in het Vuurwerkbesluit, en wordt bijlage V hiermee uitgebreid.

M

Bijlage VI bevat de nieuwe regeling voor het meten van het geluidsniveau van (knal)vuurwerk. Zie verder onder H.

Artikel II

Omdat de voorraden bij de importeurs vaak niet geheel uitgeput zijn na een vuurwerkperiode, is bepaald dat voor vuurwerk dat in 2005 of eerder geproduceerd is, een overgangsperiode geldt van twee jaar. Deze overgangsregeling is eenvoudig te handhaven omdat op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, onder d, van het Vuurwerkbesluit het productiejaar op het vuurwerk moet worden vermeld.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

  • 1

    Stcrt. 2004, 36.

Naar boven