Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2004, 26 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2004, 26 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 juli 2003, nr. MJZ 2003071607, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de artikelen 5.1, 5.3, 8.2, tweede lid, 8.42, tweede lid, en 8.44 van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 3 november 2003, nr. W08.03.0324/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 januari 2004, nr. MJZ2004002938, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Vuurwerkbesluit1 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1.1.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de begripsomschrijving van kwetsbare objecten wordt onder verlettering van de onderdelen k en l tot l onderscheidenlijk m, onderdeel j vervangen door twee nieuwe onderdelen, luidende:
j. gebouwen die worden of plegen te worden gebruikt voor sportieve of recreatieve doeleinden;
k. een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
b. De teksten «onverpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief de primaire verpakking voor zover het vuurwerk zich daarin bevindt, doch exclusief de vervoersverpakking als bedoeld in het ADR;» en de tekst «verpakt vuurwerk: vuurwerk, inclusief de vervoersverpakking als bedoeld in het ADR;» vervallen;
c. In alfabetische rangschikking worden ingevoegd:
1°. theatervuurwerk: door Onze Minister aangewezen professioneel vuurwerk dat is bestemd voor het teweeg brengen van pyrotechnische speciale effecten tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden of bij een filmproductie;
2°. werkdag: dag, niet zijnde een zondag of algemeen erkende feestdag;.
2. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd luidende:
4. Voor de toepassing van de artikelen 1.1.2, eerste lid, onder a tot en met c, 2.1.3, derde lid, 2.3.2, 2.3.3, 2.3.4 wordt onder het begrip particulier mede verstaan een rechtspersoon die:
a. geen inrichting drijft als bedoeld in de artikelen 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1;
b. geen houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid;
c. in het buitenland is gevestigd en wiens bedrijfsmatige activiteit niet bestaat uit het verhandelen van of het tot ontbranding brengen van vuurwerk.
5. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. verpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief het omhulsel en eventuele verpakking, detailhandelsverpakking of assortimentverpakking en inclusief de transportverpakking als bedoeld in het ADR;
b. onverpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief het omhulsel en eventuele verpakking, detailhandelsverpakking of assortimentverpakking doch exclusief de transportverpakking als bedoeld in het ADR;
c. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bewaarplaats: massa verpakt consumenten-vuurwerk, uitgedrukt in kilogrammen;
d. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bufferbewaarplaats of verkoopruimte: massa verpakt en onverpakt vuurwerk, uitgedrukt in kilogrammen onverpakt vuurwerk;
e. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de inrichting: sommatie van de aanwezige hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte, uitgedrukt in kilogrammen;
f. netto explosieve massa: totale hoeveelheid pyrotechnische stof of preparaat, met inbegrip van eventuele toevoegingen, in professioneel vuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk of vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4.
Artikel 1.1.3 komt te luiden:
Dit besluit is niet van toepassing op:
a. in beslag genomen vuurwerk dat in beheer is bij de overheid;
b. vuurwerk waarover door de krijgsmacht, de politie of de brandweer wordt beschikt ten behoeve van instructiedoeleinden;
c. vuurwerk dat in het kader van internationaal vervoer per zeeschip of vliegtuig binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht en niet in Nederland wordt gelost of rechtstreeks wordt overgeladen naar een ander zeeschip onderscheidenlijk vliegtuig.
Artikel 1.1.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «72 uur» telkens vervangen door: 48 uur.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid wordt indien sprake is van opslag van vuurwerk in containers voor vervoer in een inrichting die is gelegen op een haventerrein van de zeehaven van Amsterdam, Eemshaven, Rotterdam of Vlissingen en waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en voor zover aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan, in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.
Artikel 1.2.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het is verboden vuurwerk voorhanden te hebben buiten een inrichting als bedoeld in:
a. artikel 1.1.4;
b. artikel 2.2.2 of 3.2.1 waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk;
c. artikel 2.2.1 waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4.
2. In het tweede lid, onder c, wordt «acht uur» vervangen door «zestien uur» en wordt aan het slot toegevoegd: , met dien verstande dat niet meer vuurwerk voorhanden is dan redelijkerwijs tot ontbranding zal worden gebracht.
3. In het tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd luidende:
d. gedurende ten hoogste 12 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding van professioneel vuurwerk overeenkomstig artikel 3.3.2 en het vuurwerk voorhanden is op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk is en op een zodanige wijze dat geen gevaar voor personen is te duchten, met dien verstande dat niet meer vuurwerk voorhanden is dan redelijkerwijs tot ontbranding zou worden gebracht.
Artikel 1.2.5 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk bevindt, in verband met:
1°. de toepassing van artikel 1.2.4, tweede lid, onder c,
2°. een wettelijk voorschrift dat dat voorschrijft in verband met weersomstandigheden.
2. In het eerste lid, vervalt in onderdeel c «, onder a».
3. In het tweede lid, onder c, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.
Artikel 1.3.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel b van het eerste lid komt te luiden:
b. het vuurwerk vergezeld gaat van een door of namens hem opgestelde schriftelijke verklaring waarin per transportverpakking is aangeduid volgens welke klasse het vuurwerk ingevolge onderdeel a is ingedeeld en waarin hij verklaart dat de aanduiding van die klasse overeenstemt met de eigenschappen van dat verpakte vuurwerk,.
2. In het eerste lid, onder d, wordt «Geschikt voor particulier gebruik» dan wel «Niet geschikt voor particulier gebruik» vervangen door: «Geschikt voor particulier gebruik», «Niet geschikt voor particulier gebruik» dan wel «Intended for indoor use» en «For professional use only».
3. In het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.
Artikel 1.3.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Degene die vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, meldt voorafgaand schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen of buiten Nederland brengen van het vuurwerk gedaan. Indien de melding wordt gedaan op een werkdag voor 12.00 uur wordt in de vorige volzin in plaats van «drie werkdagen» gelezen: twee werkdagen.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde lid onderscheidenlijk zesde lid wordt in numerieke volgorde een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid is het binnen 24 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk overeenkomstig artikel 3.3.2, toegestaan het resterende vuurwerk buiten het grondgebied van Nederland te brengen zonder voorafgaande melding, met dien verstande dat binnen een werkdag na het buiten het grondgebied van Nederland brengen van het vuurwerk, door degene die het vuurwerk buiten Nederland heeft gebracht een melding aan Onze Minister wordt gedaan.
3. In de aanhef van het vierde lid wordt na «melding worden» ingevoegd: in ieder geval.
4. Het vierde lid, onder c, komt te luiden:
c. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, het productiejaar, het type vuurwerk, de netto explosieve massa, per artikelnummer de hoeveelheid verpakt vuurwerk in kilogrammen en indien van toepassing het containernummer waarin het vuurwerk zich bevindt.
5. In het vierde lid, onder e, wordt na «Nederland brengen» ingevoegd: het land van productie, de naam van de onderneming die het vuurwerk geproduceerd heeft,.
6. In het vierde lid, onder f, wordt «de plaats van bestemming» vervangen door: het adres van degene bij wie het vuurwerk wordt afgeleverd.
7. In numerieke volgorde wordt een vijfde lid ingevoegd, luidende:
5. De melding dient te worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.
8. In het zesde lid wordt voor «terstond» ingevoegd: voorafgaand aan het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk.
Artikel 1.4.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Degene die:
a. consumentenvuurwerk aan een groothandelaar ter beschikking stelt, of
b. professioneel vuurwerk aan een ander ter beschikking stelt,
meldt voordat de terbeschikkingstelling plaatsvindt schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt gedaan op een werkdag en ten minste drie werkdagen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling van het vuurwerk. Indien de melding wordt gedaan op een werkdag voor 12.00 uur wordt in de vorige volzin in plaats van «drie werkdagen» gelezen: twee werkdagen.
2. In de aanhef van het derde lid wordt na «melding worden» ingevoegd: in ieder geval.
3. Het derde lid, onder d, komt te luiden:
d. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, het productiejaar, het type vuurwerk, de netto explosieve massa en per artikelnummer de hoeveelheid vuurwerk in kilogrammen.
4. Na het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
4. De melding dient te worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.
In artikel 1.4.2, derde lid, wordt «verpakt vuurwerk in kilogrammen» vervangen door: vuurwerk uitgedrukt in kilogrammen verpakt vuurwerk.
Aan het tweede lid van artikel 2.1.2 wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.
Aan het vijfde lid van artikel 2.1.3 wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.
In artikel 3.1.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vijfde lid wordt «Voor vuurwerk dat is bestemd voor het teweegbrengen van effecten in theaters of bij filmproducties» vervangen door: Voor theatervuurwerk dat is bestemd voor gebruik.
2. Aan het zesde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.
Na artikel 3.1.1 worden drie artikelen toegevoegd, luidende:
Theatervuurwerk moet voldoen aan door Onze Minister te stellen eisen. Daartoe behoren in ieder geval eisen omtrent:
a. de ten hoogste toelaatbare lading en geluidsdruk,
b. de wijze waarop de ten hoogste toelaatbare geluidsdruk wordt bepaald, en
c. de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen.
1. Verpakt theatervuurwerk is bij het opslaan en het voorhanden hebben op zodanige wijze verpakt dat het volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorende tot klasse 1.4G of 1.4S.
2. Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van 48 uur gelezen: twee weken.
Professioneel vuurwerk dat voldoet aan de ter uitwerking van artikel 2.1.1 gestelde regels krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, is bij het opslaan en het voorhanden hebben op zodanige wijze verpakt dat het volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorende tot klasse 1.4G of 1.4S. In afwijking van artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, is dit vuurwerk voorzien van de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik».
In artikel 3.2.1 worden na het eerste lid, onder vernummering van het tweede tot vijfde lid, drie leden ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid voldoet degene die een inrichting drijft waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen of uitsluitend professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien er sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram en het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing is op die opslag.
4. Voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk.
In de aanhef van artikel 3.2.3, eerste lid, wordt «artikel 3.2.1» vervangen door: artikel 3.2.1, eerste lid.
Aan artikel 3.3.1, tweede lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
d. de politie;
e. de brandweer;
f. een instelling die vuurwerk bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengt.
Artikel 3.3.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid, onder a, vervalt: «afzonderlijke» en wordt na «zal worden gebracht» ingevoegd «en de aan de toestemming verbonden voorschriften worden nageleefd».
2. In het vierde lid wordt «kunnen voorts voorschriften worden» vervangen door: worden voorts voorschriften.
3. In artikel 3.3.2, zesde lid, wordt «een ondernemer» vervangen door «een onderneming» en wordt «bij de ondernemer» vervangen door «voor de onderneming».
Artikel 3.3.3, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. De onderdelen a en b komen te luiden als volgt:
a. zijn naam, adres, geboortedatum en geboorteplaats en, in voorkomend geval, de naam en het adres van de betrokken onderneming;
b. gegevens waaruit blijkt dat de handelingen waarop de aanvraag betrekking heeft bedrijfsmatig worden verricht;.
2. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: en dat betrekking heeft op die handelingen.
Artikel 3.3.4, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel a wordt «gedeputeerde staten» vervangen door: degene.
2. In onderdeel b wordt «het Luchtverkeersreglement, en» vervangen door: het Luchtverkeersreglement voor zover het zichzelf voortdrijvend opstijgend vuurwerk betreft, niet zijnde theatervuurwerk of vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4, dat in de open lucht tot ontbranding zal worden gebracht binnen 15 kilometer afstand van een luchtvaartterrein.
2. In onderdeel c wordt na «gebracht,» ingevoegd: en.
3. Na onderdeel c worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
d. de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, en
e. de burgemeester van de gemeente aangrenzend aan de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht voor zover het vuurwerk effect kan hebben binnen zijn gemeente,.
Na artikel 3.3.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 3.3.2, derde lid, onder a, kan degene aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, is verleend en die:
a. ten hoogste 10 kilogram theatervuurwerk tot ontbranding wil brengen, of
b. ten hoogste 100 kilogram professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 tot ontbranding wil brengen,
voorafgaand aan het tot ontbranding brengen volstaan met een melding aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht.
2. Voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk.
3. Artikel 3.3.4, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding aan gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de melding aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, aan de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht en aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht.
4. Degene die het vuurwerk tot ontbranding wil brengen draagt er zorg voor dat de melding ten minste twee weken voordat het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht door gedeputeerde staten is ontvangen.
5. In afwijking van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met de burgemeester en de commandant, bedoeld in het derde lid, in bijzondere omstandigheden een kortere termijn voor de melding toestaan.
Na het vijfde lid van artikel 4.2 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
6. In afwijking van het eerste tot en met derde lid kan het bevoegd gezag een kleinere afstand dan genoemd in bijlage 3, onder 1.3, vaststellen, indien het desbetreffende besluit betrekking heeft op:
a. een inrichting waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen of bewerkt,
b. een inrichting waar meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt, of
c. de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld onder a of b,
indien aan de vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de desbetreffende inrichting zodanige voorschriften zijn verbonden dat:
1°. de warmtestraling ten gevolge van brand in die inrichting waarbij vuurwerk betrokken is voor personen die zich ophouden buiten een gebouw dat onderdeel is van een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object beperkt blijft tot ten hoogste 10 kW/m2, en
2°. de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en een gebouw, indien dat gebouw een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object is, niet lager is dan 60 minuten.
Artikel 4.3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «betrokken» vervangen door «desbetreffende» en wordt «Bouwbesluit» vervangen door «Bouwbesluit 2003».
2. Het tweede tot en met vierde lid worden vervangen door vijf leden, luidende:
2. Indien een bestemmingsplan voor het desbetreffende gebied ontbreekt, gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw, bedoeld in het eerste lid, tot aan de eigendomsgrens van het gebied dat behoort bij het kwetsbare object.
3. In afwijking van het eerste lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het kwetsbare object of het geprojecteerde kwetsbare object, indien:
a. dat object een gebouw is, niet zijnde een gebouw als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d, e of f, en de grens van de bouwstrook meer dan tien meter vanaf de bestemmingsgrens is gelegen;
b. dat object een woonwagen als bedoeld in de Woningwet is die meer dan tien meter vanaf de grens van het gebied dat voor woonwagens is bestemd, is of mag worden geplaatst.
4. Indien in het bestemmingsplan geen bouwstrook is aangegeven, gelden de veiligheidsafstanden tot aan de bestemmingsgrens.
5. In afwijking van het tweede lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het kwetsbare object, indien:
a. dat object een gebouw is, niet zijnde een gebouw als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d, e of f, dat meer dan tien meter vanaf de eigendomsgrens van het desbetreffende gebied is gelegen;
b. dat object een woonwagen als bedoeld in de Woningwet is die meer dan tien meter van de eigendomsgrens van het desbetreffende perceel of van het gebied dat voor woonwagens is aangewezen, is geplaatst.
6. In afwijking van het eerste tot en met vijfde lid gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw, bedoeld in het eerste lid, tot aan de ligplaats van een woonschip als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder c.
Artikel 5.3.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede lid tot zesde lid, vier leden toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten op verzoek van degene die de inrichting drijft een kleinere veiligheidsafstand dan genoemd in bijlage 3, onder 1.3, vaststellen ten behoeve van:
a. een inrichting waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen of bewerkt, of
b. een inrichting waar meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt,
indien aan de vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de desbetreffende inrichting zodanige voorschriften zijn verbonden dat:
1°. de warmtestraling ten gevolge van brand in die inrichting waarbij vuurwerk betrokken is voor personen die zich ophouden buiten een gebouw dat onderdeel is van een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object beperkt blijft tot ten hoogste 10 kW/m2, en
2°. de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en een gebouw, indien dat gebouw een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object is, niet lager is dan 60 minuten.
3. Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan voor 1 maart 2004 en gaat vergezeld van toereikende gegevens met betrekking tot de warmtestraling en brandoverslag die de inrichting kan veroorzaken.
4. Gedeputeerde staten stellen alvorens toepassing te geven aan het tweede lid de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid advies uit te brengen op het verzoek, bedoeld in het tweede lid.
5. Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan het tweede lid wordt voor de effectuering van de veiligheidsafstanden, in afwijking van het eerste lid in plaats van «binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit» gelezen: uiterlijk 1 maart 2005.
Aan artikel 5.3.3 worden na het vierde lid twee leden toegevoegd, luidende:
5. Voor de in het eerste en derde lid bedoelde inrichtingen, voor zover daarin theatervuurwerk al dan niet tezamen met vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 of meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en gedeputeerde staten toepassing hebben gegeven aan het tweede lid van artikel 5.3.2, wordt voor de toepassing van het eerste en derde lid in plaats van «gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit» gelezen: tot uiterlijk 1 maart 2005.
6. Voor de in het eerste en derde lid bedoelde inrichtingen, voor zover daarin niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt voor zover het betreft de in bijlage 1, voorschriften 5.1 tot en met 5.5 genoemde onderdelen in plaats van «gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit» gelezen: tot uiterlijk 1 november 2004.
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Voorschriften voor het opslaan, herverpakken en bewerken van consumentenvuurwerk, als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2, voor het opslaan en bewerken van theatervuurwerk en van professioneel vuurwerk, als bedoeld in artikel 3.1.4.
2. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid, onder k, komt te luiden:
k. verkoopruimte: besloten ruimte die geheel of gedeeltelijk toegankelijk is voor het publiek en waarin de verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
b. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In deze bijlage wordt theatervuurwerk en professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4, tenzij in het voorschrift anders is bepaald, gelijkgesteld aan consumentenvuurwerk.
3. Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:
a. In voorschrift 1.5 wordt in de tweede volzin «de bewaarplaats, en als onbetrouwbaar afgevoerd» vervangen door «de bewaarplaats en binnen 30 dagen als onbetrouwbaar afgevoerd» en wordt in de vierde volzin voor «afgevoerd» ingevoegd «binnen 30 dagen».
b. Voorschrift 1.8 komt te luiden:
1.8 Alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, zijn op de begane grond gesitueerd. In afwijking hiervan kan het bevoegd gezag toestemming verlenen dat consumentenvuurwerk aanwezig is in een kelder of op de eerste verdieping indien deze ruimten naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn met het oog op brandbestrijding. Het bevoegd gezag stelt alvorens toestemming te verlenen de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.
c. In onderdeel 1.10 wordt «, bufferbewaarplaats en het gedeelte van de verkoopruimte waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn,» vervangen door: en de bufferbewaarplaats.
d. Voorschrift 2.1 vervalt, onder vernummering van de voorschriften 2.2, 2,3, 2.4 en 2.5 tot onderscheidenlijk 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4.
e. Voorschrift 2.3. komt te luiden:
2.3 Indien de toegangsdeuren van bewaarplaatsen, bufferbewaarplaatsen dan wel verkoopruimten zich naast elkaar bevinden, steekt de constructieve scheiding ten minste 300 mm uit tussen de toegangsdeuren van de betreffende bewaarplaats, bufferbewaarplaats dan wel verkoopruimte.
f. Voorschrift 2.4 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1°. het derde gedachtestreepje wordt vervangen door:
– is zodanig geconstrueerd dat een doelmatige drukontlasting niet wordt belemmerd,
2°. het vijfde gedachtestreepje wordt vervangen door:
– heeft een oppervlak van maximaal 4 m2, met dien verstande dat de toegangsdeur van een bewaarplaats voor het opslaan van meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk een oppervlak van maximaal 8 m2 mag hebben.
g. Voorschrift 2.5 komt te luiden:
2.5 De deur van de (buffer-)bewaarplaats bevindt zich niet:
– in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute, tenzij deze vluchtroute langs meerdere onafhankelijke vluchtroutes is gewaarborgd en uitkomt op een veilige plaats,
– in een ruimte die is ingericht als een brand- en rookvrije vluchtroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2003,
– in of nabij een koker voor een personenlift, of
– in een verkoopruimte.
h. Na voorschrift 2.5 wordt nieuw voorschrift ingevoegd, luidende:
2.6 De scheidingsconstructie tussen de ruimte waarin de deur van de (buffer-)bewaarplaats zich bevindt en de verkoopruimte heeft een brandwerendheid die niet lager is dan 30 minuten en bevat naast de zelfsluitende toegangsdeur naar de verkoopruimte geen openingen of ramen die opengezet kunnen worden.
i. In voorschrift 4.1 wordt in de tweede volzin «na consumentenvuurwerk» ingevoegd: anders dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk.
j. In voorschrift 5.1 wordt «winkelruimte» telkenmale vervangen door: verkoopruimte.
k. Voorschrift 6.1 komt te luiden:
6.1 Indien vanuit de deuropening van de bewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte of van een andere bewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstand in acht te worden genomen:
grootte deuropeningvan de bewaarplaats | afstand tussen deuropeningen |
---|---|
vanaf 0 m2 tot en met 4 m2 | 20 meter |
vanaf 4 m2 tot en met 6 m2 | 25 meter |
vanaf 6 m2 tot en met 8 m2 | 30 meter |
Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk, mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter in acht te worden genomen.
l. Voorschrift 6.2 komt te luiden:
6.2 Indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte, van een bewaarplaats of van een andere bufferbewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstand in acht te worden genomen:
toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaats | afstand tussen deuropeningen |
---|---|
vanaf 0 kg tot en met 1 000 kg | 20 meter |
vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg | 25 meter |
vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg | 30 meter |
vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg | 35 meter |
Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk, mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter in acht te worden genomen.
4. In onderdeel C vervalt «en mag in die bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 500 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.»
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma twee onderdelen toegevoegd, luidende:
l. memorandum nr. 60: memorandum betreffende voorschriften voor sprinkler-, brandmeld- en ontruimingsinstallaties in vuurwerkbewaarplaatsen en verkoopruimten voor consumentenvuurwerk, behorende bij de Voorschriften Automatische Sprinklerinstallaties, uitgave juli 1996, Nationaal Centrum voor Preventie te Houten;
m. brandbeveiligingsinstallatie: automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie.
b. In het derde lid wordt «bedoelde normen worden gelijkgesteld normen» vervangen door: bedoelde normen en de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub l, bedoelde voorschriften, worden gelijkgesteld normen en voorschriften.
c. In het vierde lid wordt «onderdeel 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 bedoelde inspectie-instelling of certificatie-instelling» vervangen door: voorschrift 5.2 bedoelde inspectie-instelling of de in voorschrift 5.3 bedoelde certificatie-instelling.
d. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd luidende:
6. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke versie van het memorandum nr. 60 moet worden toegepast of wordt een document aangewezen dat in de plaats van het memorandum moet worden toegepast.
2. Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:
a. Voorschrift 5.2 komt te luiden:
5.2. De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een programma van eisen, opgesteld conform memorandum nr. 60. Het programma van eisen is beoordeeld door een inspectie-instelling. Deze inspectie-instelling voldoet voor wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties van brandbeveiligingsinstallaties op basis van memorandum nr. 60 aan EN 45004 en is daarbij een type A inspectie-instelling. De inspectie-instelling is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het programma van eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het programma van eisen, alsmede het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling is binnen de inrichting aanwezig.
b. Voorschrift 5.3 komt te luiden:
5.3 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 een goedkeurend inspectierapport is afgegeven of nadat een certificaat door een daartoe op basis van EN 45011 door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificatie-instelling is afgegeven. Uit het goedkeurend inspectierapport of het certificaat blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde programma van eisen. Het goedkeurend inspectierapport of het certificaat is binnen de inrichting aanwezig.
c. Voorschrift 5.4 komt te luiden:
5.4. Iedere twaalf maanden na aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden conform het in voorschrift 5.2 bedoelde goedgekeurde programma van eisen. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een bewaarplaats, een bufferbewaarplaats of een verkoopruimte is niet in gebruik indien uit een inspectierapport blijkt dat een brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan het in voorschrift 5.2 bedoelde goedgekeurde programma van eisen.
d. Voorschrift 5.5 vervalt.
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. De punt aan het slot van onderdeel i wordt vervangen door een puntkomma en er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
j. brandbeveiligingsinstallatie: automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie.
b. In het derde lid wordt «bedoelde normen worden gelijkgesteld normen» vervangen door: bedoelde normen en de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub j, bedoelde voorschriften, worden gelijkgesteld normen en voorschriften.
c. In het vierde lid worden «onderdelen 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 bedoelde inspectie-instelling of certificatie-instelling» vervangen door: voorschrift 1.5 bedoelde inspectie-instelling.
2. Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:
a. In voorschrift 1.1, onder B, komt de eerste volzin te luiden:
Binnen de inrichting mag de totale netto explosieve massa niet meer bedragen dan 6 000 kg.
b. Voorschrift 1.5 komt te luiden:
1.5 De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een programma van eisen. Het programma van eisen is beoordeeld door een inspectie-instelling. Deze inspectie-instelling voldoet voor wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties van brandbeveiligingsinstallaties aan EN 45004 en is daarbij een type A inspectie-instelling. De inspectie-instelling is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het programma van eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het programma van eisen, alsmede het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling is binnen de inrichting aanwezig.
c. Voorschrift 1.6 komt te luiden:
1.6 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 een goedkeurend inspectierapport is afgegeven of nadat een certificaat door een daartoe op basis van EN 45011 door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificatie-instelling is afgegeven. Uit het goedkeurend inspectierapport of het certificaat blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde programma van eisen. Het goedkeurend inspectierapport of het certificaat is binnen de inrichting aanwezig.
d. Voorschrift 1.7 komt te luiden:
1.7 Iedere twaalf maanden na aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden conform het in voorschrift 1.5 bedoelde goedgekeurde programma van eisen. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een bewaarplaats of een bewerkingsruimte is niet in gebruik indien uit een inspectierapport blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan het in voorschrift 1.5 bedoelde goedgekeurde programma van eisen.
e. Voorschrift 1.8 vervalt.
f. Na onderdeel 1.13 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
1.14 Teneinde instantane sympathische reacties door grondschok, drukgolf, thermische effecten en uitgeworpen brokstukken en artikelfragmenten te voorkomen, dient voldoende afstand te worden aangehouden tussen bewaarplaatsen en bewerkingsruimten en tussen deze plaatsen en ruimten onderling.
Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, vervalt onderdeel c onder verlettering van de onderdelen d tot en met f tot c onderscheidenlijk e.
2. In onderdeel B komt onderdeel 1.1 te luiden:
1.1 Bij een inrichting waarin verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en, indien aanwezig, de bewerkingsruimte, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:
toegestane netto explosieve massa per bewaarplaats of bewerkingsruimte | veiligheidsafstand |
---|---|
vanaf 0 kg tot en met 750 kg | 400 meter |
vanaf 750 kg tot en met 6 000 kg | 800 meter |
3. In onderdeel B wordt in onderdeel 1.2, onder b, onder 3°, na «die» ingevoegd: , voor zover het een verticale scheidingsconstructie betreft,.
4. In onderdeel B wordt onderdeel 1.3 als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Bij een inrichting waarin theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 of in totaal meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn:.
b. Onderdeel b komt te luiden:
dient, gemeten vanaf de bewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:
grootte deuropening van de bewaarplaats | veiligheidsafstand |
---|---|
vanaf 0 m2 tot en met 4 m2 | 20 meter |
vanaf 4 m2 tot en met 6 m2 | 25 meter |
vanaf 6 m2 tot en met 8 m2 | 30 meter |
c. In het schema onder c komt de tekst «toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaats» te luiden: toegestane hoeveelheid per bufferbewaarplaats.
Het Inrichtingen- en verguningenbesluit milieubeheer2 wordt gewijzigd als volgt:
In bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en verguningenbesluit milieubeheer wordt categorie 3, onderdeel 3.5, gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel b wordt «bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit.» vervangen door: bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit, tenzij sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram;.
2. Na onderdeel b wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. meer dan 25 kilogram, maar niet meer dan ten hoogste 50 000 kilogram in beslag genomen vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen.
In categorie 17 van bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt, onder plaatsing van «17.1» voor de tekst, een onderdeel toegevoegd, luidende:
17.2 Voor de toepassing van onderdeel 17.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen waarop door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht uitsluitend met niet-scherpe patronen wordt geschoten.
Bijlage II behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:
1. In categorie 6 wordt, onder plaatsing van «6.1» voor de tekst, een onderdeel toegevoegd, luidende:
6.2 Voor de toepassing van categorie 6.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen waarop uitsluitend met niet-scherpe patronen wordt geschoten.
2. Na categorie 9 wordt een categorie toegevoegd, luidende:
Categorie 10
Inrichtingen waar meer dan 50 000 kilogram in beslag genomen vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen.
Het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer3 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.
Aan artikel 3 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. indien de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor de opslag van vuurwerk.
Het Besluit tankstations milieubeheer4 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
p. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.
Na artikel 2 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer5 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
s. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.
Aan artikel 3 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor de opslag van vuurwerk.
Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer6 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 3, eerste lid, onder e, onderdeel 4°, komt te luiden:
4°. voor het opslaan van vuurwerk, tenzij sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram, waarbij voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, vijfde lid, onder b, van het Vuurwerkbesluit.
In de bijlage, onder B, komt punt 2.1.3 te luiden:
2.1.3 Gevaarlijke stoffen en theatervuurwerk worden opgeslagen in verpakkingsmaterialen, houders of insluitsystemen die naar hun aard en functie geschikt zijn voor de opslag van de desbetreffende stoffen. De opslag van gevaarlijke stoffen en theatervuurwerk vindt plaats in een of meer speciaal hiervoor bestemde ruimten die afgescheiden zijn van een voor het publiek toegankelijke ruimte. In de opslagruimte mag theatervuurwerk niet tezamen met andere goederen of gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De constructie van de opslagruimte en de wijze van opslag in die ruimte voldoen aan de richtlijn CPR 15–1. In de inrichting wordt in totaal ten hoogste 10 000 kg gevaarlijke stoffen en ten hoogste 400 kg bestrijdingsmiddelen opgeslagen.
In de bijlage, onder B, wordt aan punt 2.1.6, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel c toegevoegd, luidende:
c. wordt geen vuurwerk opgeslagen, tenzij sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram, waarbij voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, vijfde lid, onder b, van het Vuurwerkbesluit.
1. Op verzoek van degene die een inrichting drijft waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en ter voldoening aan de op dat moment in het Vuurwerkbesluit gestelde regels:
a. door het bevoegd gezag het voornemen bekend is gemaakt tot intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het opslaan, herverpakken of bewerken van vuurwerk, of
b. schriftelijk vastgelegde afspraken zijn gemaakt tussen het bevoegd gezag en degene die de inrichting drijft tot beëindiging van de activiteiten van de inrichting,
blijven artikel 5.3.2, tweede tot en met vierde lid, en de voorschriften opgenomen in bijlagen 1 tot en met 3 zoals die gaan gelden ingevolge dit besluit, buiten toepassing tot uiterlijk 1 november 2004.
2. Op verzoek van degene die een inrichting drijft waarvoor voor 1 maart 2002 een melding was gedaan krachtens het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer en waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en met het oog op de op dat moment in het Vuurwerkbesluit gestelde regels schriftelijk vastgelegde afspraken zijn gemaakt tussen het bevoegd gezag en degene die de inrichting drijft tot beëindiging van de activiteiten van de inrichting, blijven artikel 5.3.2, tweede tot en met vierde lid, en de voorschriften opgenomen in bijlagen 1 en 3 zoals die gaan gelden ingevolge dit besluit buiten toepassing tot uiterlijk 1 november 2004.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel
Uitgegeven de negenentwintigste januari 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Het Vuurwerkbesluit is op 1 maart 2002 in werking getreden. Nadat de eerste ervaringen zijn opgedaan met het besluit zijn zowel van de zijde van de met de uitvoering en handhaving van dit besluit belaste instanties als van de zijde van de vuurwerkbranche opmerkingen gemaakt met het oog op de uitvoerbaarheid van dit besluit. Het onderhavige wijzigingsbesluit strekt er toe het Vuurwerkbesluit beter uitvoerbaar en handhaafbaar te maken.
Dit wijzigingsbesluit heeft in hoofdzaak betrekking op:
1. de uitzondering van de werkingssfeer van dit besluit van in beslag genomen vuurwerk dat door de overheid wordt beheerd;
2. de doorvoer van vuurwerk in containers bij stuwadoors in de zeehavens Amsterdam, Eemshaven, Rotterdam en Vlissingen;
3. de voorschriften voor de opslag van theatervuurwerk waarvan de gevaarzetting vergelijkbaar is met die van consumentenvuurwerk, met inbegrip van de veiligheidsafstanden tot (al dan niet geprojecteerde) kwetsbare objecten;
4. de bevoegdheid voor gemeenten en provincies om met betrekking tot de opslag van theatervuurwerk en grote hoeveelheden consumentenvuurwerk kleinere veiligheidsafstanden tot (al dan niet geprojecteerde) kwetsbare objecten vast te stellen die in samenhang met bouwkundige voorzieningen een gelijkwaardig niveau van bescherming inhouden;
5. de procedure voor het ontbranden van beperkte hoeveelheden theatervuurwerk en vuurwerk dat voldoet aan de eisen die voor consumentenvuurwerk gelden;
6. de herformulering in bijlage 1 bij dit besluit van bepaalde middelvoorschriften in doelvoorschriften en
7. de veiligheidsafstand tot (al dan niet geprojecteerde) kwetsbare objecten voor inrichtingen waar kleine hoeveelheden professioneel vuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk, worden opgeslagen.
In de artikelsgewijze toelichting is op elk van de bovenstaande onderwerpen ingegaan.
§ 2. Financiële gevolgen voor het bedrijfsleven
In dit besluit zijn voorschriften en veiligheidsafstanden tot (al dan niet geprojecteerde) kwetsbare objecten gesteld die zijn toegesneden op de gevaarseigenschappen van theatervuurwerk bij opslag. Daarnaast zijn met betrekking tot de opslag van consumentenvuurwerk bepaalde middelvoorschriften in bijlage 1 bij dit besluit vervangen door doelvoorschriften en kan het bevoegd gezag voor grote opslagen van consumentenvuurwerk onder voorwaarden aangepaste (interne en externe) veiligheidsafstanden vaststellen. Hierdoor zal het aantal te saneren bedrijven naar verwachting kleiner worden. Het betreft hier: 1. bedrijven met professioneel vuurwerk (inclusief theatervuurwerk) en consumentenvuurwerk waarvan de activiteiten met betrekking tot theatervuurwerk en consumentenvuurwerk voortgezet kunnen worden; 2. bedrijven met consumentenvuurwerk in grote hoeveelheden waarvoor het bevoegd gezag op verzoek van degene die de inrichting drijft kleinere veiligheidsafstanden kan vaststellen in samenhang met aanvullende bouwkundige voorzieningen en 3. bedrijven waar kleinere hoeveelheden consumentenvuurwerk in een kelder of op de eerste verdieping worden opgeslagen en waarbij de desbetreffende opslagruimte naar het oordeel van de regionale brandweer voldoende bereikbaar en toegankelijk is met het oog op brandbestrijding. Naar schatting gaat het hierbij om tussen de 100 en 200 gevallen.
Op grond van dit besluit worden burgers in verschillende hoedanigheden beschermd tegen de gevolgen van een ongewoon voorval waarbij vuurwerk is betrokken. De bescherming richt zich op een burger als omwonende, als toeschouwer bij een evenement en als klant bij een detailhandel. Aan deze wijziging van het Vuurwerkbesluit ligt geen beleidswijziging ten aanzien van de bescherming van de burger ten grondslag. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan het oorspronkelijk beoogde beschermingsniveau. Het stringente karakter van het Vuurwerkbesluit is op sommige onderdelen verlaten. Hierdoor kan een bedrijf gelijkwaardige voorzieningen treffen waarmee aan het beoogde beschermingniveau wordt voldaan. Het meest in het oog springende onderdeel waarvoor het beginsel van gelijkwaardigheid is toegepast betreft de veiligheidsafstanden voor opslagen van meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk. In dit besluit zijn toetsingcriteria opgenomen waardoor afgeweken kan worden van de veiligheidsafstanden bij opslag van consumentenvuurwerk indien het bedrijf ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat door getroffen additionele voorzieningen (bijvoorbeeld een brandmuur) de veiligheid gewaarborgd is.
§ 2.3. Administratieve lasten voor bedrijven
Bij de voorbereiding van het Vuurwerkbesluit zoals dat op 1 maart 2002 in werking is getreden, zijn onder andere de gevolgen van de invoering van het besluit voor de administratieve lasten voor bedrijven onderzocht (Rapport EIM, De gevolgen van de invoering van het nieuwe vuurwerkbesluit, Zoetermeer, mei 2001). De kosten van aanvragen om toestemming voor het afsteken van professioneel vuurwerk werden hierin geraamd op 0,8 miljoen gulden per jaar bij 2500 evenementen per jaar. Bij deze raming werd geen onderscheid gemaakt tussen theatervuurwerk en het overige professioneel vuurwerk. In Nederland vinden per jaar ongeveer 750 evenementen plaats waarbij theatervuurwerk wordt gebezigd. Voor bedrijven die werkzaam zijn op het gebied van het afsteken van theatervuurwerk zullen door de wijziging van dit besluit de administratieve lasten niet noemenswaardig afnemen ondanks het feit dat nu voor het afsteken van dat vuurwerk in de meeste gevallen kan worden volstaan met een melding aan gedeputeerde staten. De melding komt in de plaats van de toestemming. Bij de melding moeten dezelfde gegevens worden overgelegd (certificaat van vakbekwaamheid en werkplan) als die welke bij een aanvraag om toestemming moesten worden ingediend. In veel gevallen is bij theatervuurwerk sprake van een herhaling van identieke vuurwerkshows. De winst voor het bedrijfsleven in verband met de melding vloeit voort uit het feit dat meer vuurwerkevenementen kunnen worden verzorgd doordat niet langer de procedure voor het verkrijgen van een beschikking (toestemming) behoeft te worden doorlopen. Het voorgaande geldt ook voor kleinere evenementen waarbij een bedrijf met een geldige toepassingsvergunning (professioneel vuurwerk) vuurwerk afsteekt dat voldoet aan de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk (dat wil zeggen vuurwerk dat door particulieren alleen in de daarvoor toegestane periode bij de jaarwisseling mag worden afgestoken).
Door deze wijzigingen zullen de administratieve lasten dus zeker niet stijgen. Verwacht mag worden dat de lasten licht zullen dalen doordat volstaan kan worden met een enkele melding voor een groot aantal vuurwerkevenementen en door betere werkbare procedures waardoor zich minder fricties zullen voordoen tussen bedrijven en bevoegd gezag.
Theatervuurwerk dat binnen Nederlands grondgebied wordt gebracht moet zijn voorzien van de aanduiding «Niet geschikt voor particulier gebruik». Slechts als het vuurwerk niet bestemd is om in Nederland te worden gebruikt kan worden volstaan met de Engelse aanduiding genoemd in het vijfde lid van artikel 3.1.1. Deze verplichting is opgenomen in het belang van de veiligheid van terzake niet-deskundige mensen die dit vuurwerk in handen krijgen.
Voor het tot ontbranding brengen van grote hoeveelheden theatervuurwerk en vuurwerk dat voldoet aan de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk (meer dan 10 respectievelijk 100 kilogram) alsmede voor het overige professionele vuurwerk blijft het toestemmingsvereiste in stand. Het IPO werkt aan de standaardisering van voorschriften die door gedeputeerde staten aan de toestemming kunnen worden verbonden. Daarnaast heeft het IPO in samenwerking met het KIWA als certificerende instelling voor de uitvoering van de regeling betreffende de vakbekwaamheid ter zake van het werken met professioneel vuurwerk (artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit) in het kader van het College van Deskundigen een voorstel gedaan voor een modelwerkplan. Hierdoor zal het bedrijfsleven eenvoudiger aan de wettelijke eisen met betrekking tot het werkplan kunnen voldoen en zullen de administratieve lasten terzake afnemen.
In Nederland worden jaarlijks 800–1000 (40 voets) containers binnen het grondgebied van Nederland gebracht, veelal via een zeehaven. Daarvan is naar schatting een derde bestemd voor doorvoer naar het buitenland. De verruiming van de termijn waarbinnen vuurwerk in containers in afwachting van verder transport – onder de in artikel 1.1.4 genoemde voorwaarden – aanwezig mag zijn binnen een stuwadoorsinrichting die met een toereikende milieuvergunning in werking is in de zeehaven van Amsterdam, Eemshaven, Rotterdam of Vlissingen, heeft geen vermindering van de administratieve lasten tot gevolg. De regels betreffende de etikettering van het vuurwerk waren reeds niet van toepassing indien de termijn voor het tijdelijk nederleggen tijdens het transport beperkt bleef tot ten hoogste 72 uur. De verruiming van deze termijn voor de bedoelde categorie van stuwadoorsbedrijven is opgenomen om een soepele afhandeling van vuurwerk in de vervoersketen te bevorderen. Het voorgaande geldt eveneens voor de aanpassing van termijn van 48 uur in de artikelen 2.1.2, tweede lid (etikettering consumentenvuurwerk) en 3.1.1, zesde lid (etikettering professioneel vuurwerk).
In het nieuwe vijfde lid van artikel 1.3.2 is opgenomen dat de melding betreffende de in- en uitvoer van vuurwerk moet geschieden op een model-formulier dat door de Minister van VROM wordt vastgesteld. De keuze voor een model-formulier is gebaseerd op de wens eenvormigheid te krijgen in de meldingen en tevens een duidelijk kader te bieden voor de betrokken bedrijven waardoor de afhandeling soepeler kan verlopen.
Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen in samenhang met artikel 3.1.2 van dit besluit kan de Minister van VROM bij regeling voor theatervuurwerk productveiligheidseisen vaststellen. Deze eisen hebben geen betrekking op informatieverplichtingen voor bedrijven.
De melding die ingevolge artikel 3.3.4a in de daar genoemde gevallen in de plaats komt van de toestemming, is niet aan vormvoorschriften gebonden, zodat hieruit geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voortvloeien.
De bestuurslasten voor provincies die samenhangen met de procedure voor het verlenen van toestemming voor het afsteken van professioneel vuurwerk zullen afnemen in verband met de eerder genoemde vereenvoudiging van deze procedure. Als gevolg van de gelijkstelling van theatervuurwerk met consumentenvuurwerk, voor zover het de eisen betreft die gelden voor de opslag, zal het aantal bedrijven dat voor sanering in aanmerking komt geringer zijn dan aanvankelijk was begroot. Hierdoor zullen de bestuurslasten die samenhangen met de saneringsoperatie evenredig afnemen.
Voor wat betreft de mogelijkheid van gedeputeerde staten om op verzoek van degene die de inrichting drijft een kleinere afstand vast te stellen dan genoemd in bijlage 3 is geregeld dat het verzoek vergezeld moet gaan van toereikende (door berekening en deskundigen onderbouwde) gegevens. Op basis daarvan kunnen gedeputeerde staten beoordelen of er inderdaad een ten minste gelijkwaardige situatie ter bescherming van de burger ontstaat. Bij deze beoordeling wordt de commandant van de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen op het verzoek. Na overleg met het IPO is duidelijk geworden dat gedeputeerde staten toegerust zijn voor deze taak en al over voldoende kennis en deskundigheid beschikken om tot een goed oordeel te komen. Van een substantiële lastenverzwaring is dan ook geen sprake. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de flexibilisering niet leidt tot grotere handhavingslasten. Ook in de situatie dat de reguliere veiligheidsafstand geldt is er namelijk sprake van toezicht en zonodig handhaving en dus daarmee gepaard gaande lasten.
Naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit in de Staatscourant is van de zijde van het IPO, van het bedrijfsleven (branchevereniging voor professioneel vuurwerk, pyrotechniek en toepassingen (PVPT) en de branchevereniging consumentenvuurwerk Nederland (BCN)) en van enkele provincies en gemeenten een reactie ontvangen. Deze reacties betreffen in hoofdzaak:
1. de meldingsprocedure voor het afsteken van theatervuurwerk en geringe hoeveelheden professioneel vuurwerk dat voldoet aan de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk en de berekening van deze hoeveelheden;
2. de overgangstermijnen voor de verschillende typen vuurwerkbedrijf;
3. het verbieden van vuurwerkartikelen die door hun vorm of aanduiding aanleiding kunnen geven tot verwarring bij de consument met betrekking tot de gevaarseigenschappen van het desbetreffende product;
4. de mogelijkheden ter voorkoming van U-bocht constructies;
5. de kwaliteitstoetsing van sprinklerinstallaties;
6. de voorgenomen aanwijzing van de locatie Ulicoten-C als vuurwerkconcentratiegebied en
7. de wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer waardoor schietterreinen waar door de krijgsmacht met losse flodders wordt geschoten niet langer als vergunningplichtige inrichtingen worden beschouwd.
Daarnaast zijn op detailniveau opmerkingen gemaakt. Deze zijn waar mogelijk verwerkt in het besluit.
Ad 1.
Het IPO en de provincies Noord-Brabant en Groningen hebben opgemerkt dat de termijn voor de melding van het tot ontbranding brengen van ten hoogste 10 kg theatervuurwerk of ten hoogste 100 kg professioneel vuurwerk dat voldoet aan de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk te kort is om de procedure adequaat te kunnen afwikkelen en het toezicht te regelen.
De meldingprocedure voor vuurwerkevenementen met een beperkt karakter is ingevoerd omdat de normale procedure voor de verkrijging van toestemming veel tijd in beslag neemt (14 weken). Bij evenementen met een beperkt karakter kan worden volstaan met een melding die ten minste twee weken van te voren moet zijn gedaan bij gedeputeerde staten. Deze termijn is kort. De keuze van deze termijn is mede ingegeven door de overweging dat na de melding geen besluitvormingsprocedure behoeft te worden doorlopen en er evenmin een verklaring van geen bezwaar nodig is van de burgemeester van de desbetreffende gemeente (in voorkomende gevallen is wel een evenementenvergunning in het kader van de APV nodig). Wel moet de melding door gedeputeerde staten ter informatie worden doorgezonden aan de burgemeester (in de praktijk: de gemeentelijke brandweer), de Arbeidsinspectie en de regionale brandweer. Omdat na de melding geen reactie van overheidswege nodig is (behoudens indien de gegevens die bij de melding moeten worden overgelegd onvolledig zijn), kunnen aan de melding geen voorschriften worden verbonden. Daarom is artikel 3.3.2, vierde lid, na overleg met vertegenwoordigers van provincies zodanig gewijzigd dat aan de toepassingsvergunning door gedeputeerde staten voorschriften moeten worden verbonden. Deze voorschriften zullen dan tevens betrekking hebben op het ontbranden van professioneel vuurwerk dat met een melding kan worden afgedaan. Met nadruk wordt er op gewezen dat de termijn van twee weken een minimumtermijn is. De toelichting op onderdeel U is aangevuld met opmerkingen over de meldingsprocedure.
De hoeveelheden vuurwerk waarvoor met een melding kan worden volstaan zijn hoeveelheden uitgedrukt in kilogram onverpakt vuurwerk.
Er is in het belang van een goede handhaving en eenduidige regelgeving van afgezien in dit verband te werken met het begrip netto explosieve massa.
Ad 2.
Van verschillende zijden is er op gewezen dat de overgangstermijnen zoals die in de artikelen 5.3.2 en 5.3.3 van het ontwerpbesluit zijn opgenomen er toe leiden dat voor eenzelfde type vuurwerkbedrijf voor diverse onderdelen van het besluit verschillend zijn. Voorts heeft de BCN er voor gepleit de termijn waarbinnen aan de technische voorschriften van de bijlagen 1 en 2 moet zijn voldaan te verruimen in verband met de tijd die nodig is voor de aanleg van sprinklerinstallaties en de daarmee verband houdende voorzieningen. Een en ander heeft er toe geleid dat de termijn waarbinnen aan de technische eisen van het besluit moet zijn voldaan voor bedrijven als bedoeld in artikel 5.3.2, derde lid, in overeenstemming is gebracht met de termijn waarbinnen aan de door gedeputeerde staten vastgestelde veiligheidsafstand ten opzichte van kwetsbare objecten moet zijn voldaan (1 maart 2005). Voor de volledigheid is in de toelichting op onderdeel BB en CC een schema opgenomen waarin per type vuurwerkbedrijf de onderscheidene overgangstermijnen zijn opgenomen.
Ad 3 en 4.
Er is van de zijde van de VROM-Inspectie voor gepleit om in het besluit een artikel op te nemen op basis waarvan kan worden opgetreden tegen misleidende benamingen van vuurwerkartikelen en tegen misleidende advertenties. Het gaat hierbij om situaties dat legaal vuurwerk te koop wordt aangeboden onder benamingen of met afbeeldingen van illegaal vuurwerk. Met behulp van een zodanig artikel zou verwarring bij de consument en bij handhavers voorkomen kunnen worden. Met de branchevereniging voor evenementenvuurwerk is afgesproken dat door middel van interne afspraken zal worden getracht deze problematiek aan te pakken. Indien dit niet mocht leiden tot het gewenste resultaat zullen de juridische mogelijkheden voor een verbod nader worden verkend in het kader van de evaluatie van het Vuurwerkbesluit. Deze evaluatie is voorzien voor 2005.
Dit geldt ook voor de mogelijkheden om op te kunnen treden tegen zogenaamde U-bocht constructies waarbij vuurwerk hetzij aan het zicht van toezichthouders wordt onttrokken door middel van tijdelijke overbrenging naar het buitenland hetzij doordat vuurwerk in een andere EU-lidstaat in douanetechnische zin wordt ingevoerd en vervolgens zonder melding in Nederland wordt binnengebracht.
Ad 5.
Door verschillende marktpartijen is terecht naar voren gebracht dat de formuleringen in de voorschriften 5.1 tot en met 5.4 in bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit ten aanzien van de kwaliteitsbeoordeling van sprinklerinstallaties niet overeenstemmen met de gebruikelijke accreditatie- en certificatieprocessen. In verband hiermee zijn de betreffende voorschriften aangepast. Er is nu sprake van toetsing door een geaccrediteerde inspectie-instelling bij aanvang (voorschrift 5.2) en aan het einde (voorschrift 5.3) van het ontwerp- en installatieproces en periodieke toetsing van in gebruik zijnde installaties (voorschrift 5.4). Toetsing vindt plaats aan de hand van een norm (vastgelegd in memorandum 60) respectievelijk aan de hand van het voor de betreffende installatie gemaakte programma van eisen. In voorschrift 5.2 is eveneens bepaald dat het programma van eisen moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Ad 6.
In opdracht van het ministerie van VROM heeft een inventarisatie plaatsgevonden van gebieden verspreid over Nederland die mogelijk zouden kunnen voldoen aan de aan te houden veiligheidsafstanden en zouden kunnen worden aangewezen als vuurwerkconcentratiegebied. In de door de Minister van VROM aangewezen gebieden mogen ingevolge artikel 1.1.6 binnen de effectafstand wel andere inrichtingen voor opslag of bewerking van vuurwerk aanwezig zijn. Uit de inventarisatie zijn 18 locaties naar voren gekomen die aan een nadere toets zijn onderworpen waarbij naast de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit, voor de agrarische gebieden rekening is gehouden met de eigendomsverhoudingen (in verband met verwerfbaarheid), bereikbaarheid, uitbreiding bestaande agglomeraties en efficiënt agrarisch ruimtegebruik. Deze nadere toetsing heeft de selectie tot 6 locaties ingeperkt. Ten aanzien van deze 6 locaties heeft een beoordeling plaatsgevonden van de technische mogelijkheden. Hierbij zijn de volgende factoren betrokken:
• Spreiding over het land;
• Eigendomssituatie;
• Verwerfbaarheid van de locatie;
• Huidig gebruik of functies;
• Planologische situatie;
• Transportrisico's;
• Inpasbaarheid natuur;
• Beperking andere functies.
Uiteindelijk heeft dit geleid tot de keuze voor de locaties Kollumerwaard en Ulicoten-C en is deze keuze opgenomen in het aan de Raad van State voorgelegde ontwerp.
Het huidige gebruik van de locatie Ulicoten-C bestaat uit de opslag van munitie. De locatie Kollumerwaard heeft betrekking op het voormalige terrein van de kruitfabriek Muiden chemie. De opslag van vuurwerk is daarmee vergelijkbaar. Bij het beoordelen van de locaties is nadrukkelijk ook gekeken naar de risico's in relatie tot het transport. Het Centrum voor Externe Veiligheid en Vuurwerk bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft geconcludeerd dat kan worden voldaan aan de bestaande veiligheidsnormen.
Mogelijke inrichtingsvarianten en inpassingsvoorwaarden zouden aan de orde komen bij de op te stellen milieu-effectrapporten. Inmiddels is gebleken dat onvoldoende belangstelling aanwezig is voor realisatie van en vestiging op de voorgenomen vuurwerkconcentratiegebieden Ulicoten-C en de Kollumerwaard. Om die reden is alsnog besloten af te zien van het aanwijzen van die vuurwerkconcentratiegebieden. Na de locatiekeuze door het kabinet zijn de vuurwerkbedrijven gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid voor de realisatie van de vuurwerkconcentratiegebieden. Aan de bedrijven is kenbaar gemaakt dat bij onvoldoende animo voor de vuurwerkconcentratiegebieden de aanwijzing van de vuurwerkconcentratiegebieden mogelijk gestaakt zou worden. De vuurwerkbedrijven zijn verzocht aan te geven of zij zich daadwerkelijk op één van beide voorgenomen vuurwerkconcentratiegebieden zouden gaan vestigen. Verder is in het voor inspraak gepubliceerde voornemen tot wijziging in het tweede lid van artikel 5.3.2 een bepaling opgenomen inhoudende dat een vuurwerkbedrijf voor 15 september 2003 om latere effectuering van de veiligheidsafstanden kon verzoeken. Daartoe zou door een op de voorge-nomen vestiging betrekking hebbende overeenkomst met de grondexploitant te overleggen, ten genoegen van de minister moeten worden aangetoond, dat de inrichting zal worden gevestigd op een aangewezen vuurwerkconcentratiegebied. Hoewel van enkele bedrijven wel een reactie is ontvangen, blijkt uit deze reacties niet dat inrichtingen zich zullen gaan vestigen op één van beide voorgenomen vuurwerkconcentratiegebieden. Bovendien heeft geen marktpartij zich bereid verklaard de realisatie voor zijn rekening te nemen. In het licht van het vorenstaande lag het niet in de verwachting dat zich daadwerkelijk bedrijven zouden vestigen in een aangewezen vuurwerkconcentratiegebied en is besloten af te zien van de aanwijzing.
In het licht van het vorenstaande is het ontwerpbesluit en de toelichting aangepast.
Ad 7.
Naar aanleiding van de publicatie van het ontwerpbesluit zijn geen nieuwe relevante feiten of argumenten naar voren gebracht. Er is derhalve geen aanleiding om het ontwerpbesluit aan te passen.
In de ontvangen zienswijzen wordt de vrees uitgesproken dat de krijgsmacht op een onaanvaardbare en ongereguleerde wijze geluidsoverlast zal veroorzaken tijdens oefeningen. Deze vrees wordt niet gedeeld. Bij het vormgeven van nieuwe oefenterreinen zal vrijwel altijd een MER worden uitgevoerd. Daarbij worden de milieugevolgen beoordeeld bij een maximaal te verwachten gebruik. In de praktijk wordt deze maximale variant zelden benut en zal de milieu-belasting minder zijn dan hetgeen in de MER is aangegeven. Vanwege het strikte toetsingstraject van een MER is het niet te verwachten dat zich in de praktijk zwaardere scenario's voordoen dan bij het opstellen van de MER door de toekomstig gebruiker is aangegeven.
Specifiek ten aanzien van het oefenterrein De Haar is komen vast te staan dat de MER in 1995 is opgesteld. Naar aanleiding van de resultaten van de MER is voor het inrichten van het terrein gekozen voor de meest optimale variant, beoordeeld vanuit het oogpunt van de bescherming van de omgeving. In aanvulling daarop heeft de Minister van Defensie met zowel de provincie als andere belanghebbenden afspraken gemaakt om de te verwachten geluidsoverlast zoveel mogelijk te beperken.
Omdat het ontwerp-besluit mogelijk technische voorschriften bevat is het ontwerpbesluit op 24 juli 2003 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2003/0265/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48 van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Naar aanleiding van de reactie van het Verenigd Koninkrijk wordt het volgende opgemerkt. Op stuwadoorsinrichtingen waar vuurwerk kortstondig aanwezig is zijn niet de opslagvereisten van het Vuurwerkbesluit van toepassing. Verder gelden de voorschriften ten aanzien van onder andere de aanduiding en de gebruiksaanwijzing van het vuurwerk niet voor vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van de Minister van VROM genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Tegen doorvoer binnen 48 uur van niet of anders geëtiketteerd vuurwerk bestaat dus geen bezwaar. In het vijfde lid van artikel 2.1.3 en het zesde lid van artikel 3.1.1 is dit geregeld. Voor stuwadoorsinrichtingen, voor zover daar sprake is van typische vervoershandelingen en het vuurwerk kortstondig aanwezig is geldt deze uitzondering ook. Voor vuurwerk in containers voor vervoer op haventerreinen in nader genoemde zeehavens wordt de 48 uur met de onderhavige wijziging uitgebreid tot maximaal 2 weken. De voorschriften ten aanzien van onder andere de aanduiding en de gebruiksaanwijzing gelden op die locaties dan ook niet direct. Met deze termijnen wordt enerzijds het «weglekken» van vuurwerk zoveel mogelijk voorkomen en wordt anderzijds een goede afhandeling van vuurwerkcontainers door het bedrijf en door de toezichthoudende instanties mogelijk gemaakt. De Nederlandse regering gaat ervan uit dat met deze voorzieningen vuurwerk dat bestemd is voor verkoop in andere landen, op tijd kan worden doorvervoerd, zodat de voorschriften inzake etikettering niet daarop van toepassing worden. Aldus wordt het beoogde doel (veiligheid van de omgeving) op de minst handelsbelemmerende wijze bereikt.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat voor stuwadoorsinrichtingen die voldoen aan de criteria die in artikel 1.1.4 zijn genoemd de vergunningplicht op grond van de Wet milieubeheer in stand is gelaten. Door het verbinden van specifieke voorschriften aan de milieuvergunning moet het bevoegd gezag voorzien in voldoende bescherming voor de omgeving. Verder is in dit verband vermeldenswaard dat in Nederland geen vuurwerk wordt vervaardigd en vervolgens wordt uitgevoerd zodat de eisen betreffende de etikettering van vuurwerk ook hier geen belemmerende rol spelen. Omdat de bepalingen geen significante handelsbelemmering opleveren heeft geen melding aan de WTO plaatsgevonden.
In het eerste lid is een omschrijving opgenomen van het begrip theatervuurwerk. Theatervuurwerk is professioneel vuurwerk dat door de Minister van VROM is aangewezen en dat bestemd is voor het teweegbrengen van pyrotechnische speciale effecten met korte publieksafstanden bij evenementen en voorstellingen, zoals in theaters of bij filmproducties. De introductie van deze subcategorie houdt verband met de specifieke eisen die aan de opslag van dit vuurwerk worden gesteld en met de daarbij in acht te nemen veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten. Omdat de gevaarseigenschappen van dit vuurwerk vergelijkbaar zijn met die van consumentenvuurwerk is voor de eisen met betrekking tot de opslag aangesloten bij de eisen die gelden voor de opslag van grote hoeveelheden consumentenvuurwerk. In alle gevallen is hierbij sprake van vuurwerk, dat wil zeggen dat sprake is van een product of voorwerp met een sas en dat (hetzij direct, hetzij indirect, zoals bij een filmproductie) bestemd is om voor vermakelijkheidsdoeleinden tot ontbranding te worden gebracht. Omdat voor het afsteken van theatervuurwerk als bedoeld in dit besluit specifieke deskundigheid vereist is, moet de desbetreffende persoon beschikken over een geldig certificaat van vakbekwaamheid met bettrekking tot Pyrotechnische Speciale Effecten als bedoeld in artikel 4.8a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Dit artikel is uitgewerkt in de artikelen 4.17b en c in samenhang met bijlage VA van de Arbeidsomstandighedenregeling (zie punt 4 Eindtermen Pyrotechnische Speciale Effecten). Bij de aanvraag om een vergunning dient op grond van artikel 3.3.3 van het Vuurwerkbesluit een afschrift van een geldig certificaat van vakbekwaamheid te worden verstrekt. Tevens moet betrokkene op grond van artikel 4.8a, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit werken overeenkomstig een werkplan, dat op grond van artikel 4.17d van de Arboregeling tenminste de gegevens moet bevatten zoals omschreven in bijlage VB van die regeling. Een afschrift van dit werkplan moet op grond van artikel 3.3.4 van het Vuurwerkbesluit worden gevoegd bij de aanvraag om toestemming als bedoeld in artikel 3.3.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit. Het komt voor dat bij filmproducties of bij bepaalde evenementen andere ontplofbare of met ontplofbare stoffen geladen voorwerpen dan vuurwerk als bedoeld in dit besluit tot ontbranding worden gebracht met het oog op het creëren van speciale effecten. Deze laatste activiteiten vallen niet onder dit besluit. Wel zijn op die activiteiten de Arbeidsomstandig-hedenwet 1998, de Wet explosieven voor civiel gebruik en eventueel de APV van toepassing.
Omdat de omschrijving van sport-, kampeer- en recreatieterreinen in het oude onderdeel j tot vragen leidde over de afperking van de reikwijdte van deze omschrijving en omdat deze omschrijving bij nader inzien te ruim is, in onderdeel j het gebruik voor sportieve of recreatieve doeleinden beperkt tot gebouwen en is in onderdeel k een beperking aangebracht voor zover het verblijfsrecreatie betreft. Het moet daarbij gaan om een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Pretparken zullen in de regel worden aangemerkt als kwetsbaar object omdat ze onder onderdeel j of k vallen dan wel ingevolge onderdeel l uit hoofde van de functie en de gemiddelde tijd per dag dat er personen binnen het pretpark verblijven gelijkgesteld worden met een kwetsbaar object.
In het vijfde lid zijn omschrijvingen opgenomen van het begrip hoeveelheid vuurwerk. Dit begrip is vooral van belang voor de toepassing van de bijlagen bij dit besluit.
In onderdeel f is sprake van het begrip netto explosieve massa. De netto explosieve massa is van belang bij de beoordeling van bedrijven waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen. Voor de berekening van de netto explosieve massa blijft theatervuurwerk en vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 buiten beschouwing. Overwogen wordt in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk die is gebaseerd op artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, rekenregels te geven voor de vaststelling van de netto explosieve massa in professioneel vuurwerk. Te denken valt aan een regeling waarbij op basis van recente onderzoeksgegevens van TNO ervan wordt uitgegaan dat de netto explosieve massa 50% bedraagt van het bruto gewicht van het vuurwerk in de transportverpakking, tenzij de betrokken ondernemer op basis van wetenschappelijke gegevens kan aantonen dat deze massa een ander (kleiner) percentage van het bruto gewicht uitmaakt. Het ligt in de bedoeling om in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de vuurwerkbranche een lijst op te stellen met vuurwerkartikelen waarop per soort vuurwerk en per artikel, voorzien van een eigen nummer, de netto explosieve massa is aangegeven. Voor het opstellen van deze lijst is een termijn voorzien van twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit. De lijst is bedoeld als een eerste stap op weg naar de totstandkoming van een mogelijke typegoedkeuring voor vuurwerk.
Door schrapping van onderdeel b van artikel 1.1.3 is de werkingssfeer van het besluit gewijzigd.
Nu is bepaald dat het besluit niet van toepassing is op in beslag genomen vuurwerk dat in beheer is bij de overheid. De formulering is gewijzigd om beter rekening te kunnen houden met de situatie waarbij inbeslaggenomen vuurwerk in beheer bij bijvoorbeeld domeinen niet langer onder een vergunning van defensie plaatsvindt, maar onder een eigen vergunning van domeinen. De reden dat het besluit niet van toepassing is op in beslag genomen vuurwerk dat in beheer is bij de overheid, is dat dit beheer moet worden beschouwd als een maatschappelijke taak. Door maatwerk in de eisen en voorzieningen middels de milieuvergunning kan het beste invulling worden gegeven aan deze taak om dit vuurwerk te beheren. Dit heeft overigens geen invloed op het veiligheidsniveau. Verder is vuurwerk in waarover de krijgsmacht, politie of brandweer beschikken ten behoeve van instructiedoeleinden uitgezonderd van de werking van het besluit.
In afwijking van de hoofdregel dat vuurwerk dat tijdelijk wordt nedergelegd tijdens het vervoer in een stuwadoorsinrichting waarvoor een toereikende milieuvergunning geldt, ten hoogste 48 uur (exclusief zaterdagen, zondagen en feestdagen) in die inrichting aanwezig mag zijn, is in het derde lid thans bepaald dat vuurwerk in containers in een stuwadoorsinrichting die gevestigd is op een haventerrein in de zeehaven van Amsterdam, Eemshaven, Rotterdam of Vlissingen, voor zover dat vuurwerk aanwezig is in afwachting van verder transport als onderdeel van doorgaand transport, maximaal twee weken in een zodanige inrichting aanwezig mag zijn. Deze afwijkende termijn voor deze bedrijven in de genoemde zeehavens houdt verband met de tijd die nodig is voor een goede afhandeling van vuurwerkcontainers door het bedrijf en door de toezichthoudende instanties. Om een effectief toezicht en een goede strafrechtelijke handhaving te kunnen waarborgen, geldt deze langere termijn alleen voor stuwadoorsbedrijven in de genoemde grote doorvoerhavens voor vuurwerk.
Voor stuwadoorsinrichtingen die voldoen aan de criteria die in dit artikel zijn genoemd is de vergunningplicht op grond van de Wet milieubeheer in stand gelaten. Door het verbinden van specifieke voorschriften aan de milieuvergunning moet het bevoegd gezag voorzien in voldoende bescherming voor de omgeving. Omdat de risico's voor de omgeving bij een langere tijdelijke opslag toenemen, hebben de Ministers van VROM, van Verkeer en Waterstaat, van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid na overleg met de betrokken uitvoerende overheden, de desbetreffende branche en deskundigen van het RIVM een handreiking voor het bevoegd gezag uitgebracht waarin extra voorschriften voor de opslag zijn opgenomen. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van de voorschriften die thans door de DCMR voor de Rotterdamse havenbedrijven worden gehanteerd.
De artikelen 1.3.1, derde lid, 2.1.2, tweede lid, 2.1.3, vijfde lid, en 3.1.1, zesde lid, zijn met deze wijziging in overeenstemming gebracht.
Om scherper af te bakenen binnen welke inrichtingen vuurwerk voorhanden mag zijn, zijn de inrichtingen in het eerste lid nauwkeuriger omschreven, zodat daar geen misverstanden meer over kunnen ontstaan.
Omdat de voorbereiding voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk wel eens langer dan acht uur blijkt te duren is hier gekozen voor zestien uur. Dit betekent dat voor een evenement dat om middernacht plaats zal vinden 's ochtends om acht uur kan worden begonnen met de voorbereidingen.
Gebleken is dat na het afsteken van professioneel vuurwerk er sprake kan zijn van overgebleven vuurwerk dat zich buiten een inrichting bevindt. Ook als een evenement wordt afgelast – bijvoorbeeld in verband met weersomstandigheden – is er sprake van vuurwerk dat buiten een inrichting aanwezig is. Omdat in de praktijk blijkt dat het vervoer naar een geëigende inrichting niet altijd direct mogelijk is is aan het tweede lid een onderdeel d toegevoegd. Vuurwerk kan dan ten hoogste twaalf uur buiten een inrichting voorhanden zijn. Via de aan de vergunning ingevolge artikel 3.3.2, vierde lid, verbonden voorschriften kunnen ook regels kunnen worden gesteld over het voorhanden hebben van vuurwerk dat overblijft na een al dan niet afgelast evenement op een niet voor het publiek toegankelijke en veilige plaats. Is voor het tot ontbranding brengen van vuurwerk toestemming vereist dan kunnen ook in de toestemming nog voorschriften worden opgenomen.
Overigens zal in de regel ook met een beroep op de altijd in de voorschriften opgenomen bepaling dat de aanwijzingen van de politie bij een evenement moeten worden opgevolgd, kunnen worden bewerkstelligd dat de plek waar vuurwerk voorhanden is inderdaad veilig is.
De twaalf uur levert in combinatie met het tweede lid, onder c, voldoende tijd op om de daarop volgende avond het vuurwerk alsnog tot ontbranding te brengen.
Omdat de in het Arbeidstijdenbesluit vervoer voorgeschreven rusttijden ruim zijn en bovendien een ondergrens betreffen, blijken vervoermiddelen langdurig te kunnen worden geparkeerd met een beroep op onderdeel a van het eerste lid. Omdat dit gevaar voor mens en milieu kan opleveren is besloten de uitzondering in onderdeel a, waardoor met een beroep op het Arbeidstijdenbesluit vervoer vervoermiddelen met vuurwerk kunnen worden gestald, te schrappen. In de praktijk zal een ondernemer er dus zorg voor moeten dragen dat er geen plicht is tot het nemen van rust of pauze ingevolge het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat een chauffeur zodanig wordt ingepland dat hij geen rust of pauze hoeft te nemen ingevolge het Arbeidstijdenbesluit vervoer of dat er twee chauffeurs op een vervoermiddel worden ingezet.
Omdat in bijvoorbeeld bijlage 2 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG) regels zijn gesteld over het niet mogen vervoeren van gevaarlijke stoffen onder slechte weersomstandigheden (slecht zicht, gladheid) is in het eerste lid verwezen naar wettelijke voorschriften als gevolg waarvan vervoer moet worden gestaakt in verband met weersomstandigheden.
Onderdeel b van het eerste lid is verduidelijkt door de toevoeging dat de schriftelijke verklaring inzake de gevarenklasse op de verpakking van het vuurwerk overeenkomstig bijlage A van het ADR door of namens de importeur moet zijn opgesteld. Ingevolge onderdeel a van het eerste lid rust de verplichting om er voor te zorgen dat vuurwerk dat binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht juist geclassificeerd is op één actor in de keten van vervaardiging tot afsteken, namelijk op de importeur van het vuurwerk. Deze verplichting is een van de pijlers van het Vuurwerkbesluit. Met de onderhavige toevoeging in onderdeel b wordt het belang van deze verplichting voor de importeur nog eens benadrukt. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de in onderdeel b genoemde verklaring niet aan vormvoorschriften is gebonden. Zo is het denkbaar dat de verklaring wordt ondersteund door een rapport van een deskundige instantie op het gebied van de gevaren van vuurwerk, verplicht is dit echter niet. Met ingang van 1 januari 2003 zijn de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG) gewijzigd in verband met een wijziging van de bijlagen bij het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID) respectievelijk de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR). Ingevolge deze wijziging moet de classificatiecode van vuurwerk voorafgaand aan het vervoer erkend worden door de bevoegde autoriteit van een Staat. In de vrachtbrief of het vervoersdocument dat de lading begeleidt moet van deze erkenning melding worden gedaan. De verklaring die in artikel 1.3.1 van dit besluit wordt bedoeld, moet worden onderscheiden van het begeleidende vervoersdocument en van de erkenning uit het VLG en VSG. De erkenning ziet primair op de veiligheid van het verpakte vuurwerk tijdens het vervoer. Artikel 1.3.1 heeft uitsluitend de bescherming van mens en milieu ten doel. Juist in de opslagfase is het laatstgenoemde belang in het geding. Om de eigen verantwoordelijkheid van de importeur voor de juistheid van de transportclassificatie te onderstrepen, is in onderdeel b opgenomen dat uit de verklaring moet blijken dat de importeur instaat voor de juistheid van de classificatie. Hij zal zich er derhalve van moeten vergewissen dat de classificatie overeenstemt met de gevaarseigen-schappen van het vuurwerk in de verpakking. De door of namens de importeur opgestelde verklaring moet tot en met de opslag van het vuurwerk, voor zover het verpakt vuurwerk betreft, op de verpakking van het vuurwerk aanwezig blijven. Op deze wijze kan de herkomst van het vuurwerk gemakkelijker worden achterhaald.
Met het oog op een doelmatige handhaving is het noodzakelijk dat tussen het tijdstip van de melding en het daadwerkelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen voldoende tijd ligt zodat de handhavingsorganisatie een planmatige inzet van mensen en middelen kan bewerkstelligen.
Omdat er onduidelijkheid bestond over wanneer wordt gemeld en hoe lang voordat wordt ingevoerd of uitgevoerd is het eerste lid gewijzigd. Uitgangspunt is nu dat meldingen worden gedaan op werkdagen (niet zijnde zon- en algemeen erkende feestdagen) en dat een melding op zodanig moment wordt gedaan dat de VROM-Inspectie zich daarop kan instellen. Wordt bijvoorbeeld een melding gedaan op een maandag om 16.00 uur dan kan op de daarop volgende donderdag worden in- of uitgevoerd. Wordt de melding maandag voor 12.00 uur gedaan dan kan op woensdag worden in- of uitgevoerd.
Het wordt aan de desbetreffende bedrijven overgelaten of de melding bij het Landelijk Meld- en Informatiepunt Vuurwerk van het Ministerie van VROM schriftelijk, per fax of eventueel langs elektronische weg wordt gedaan.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het eerste lid niet van toepassing is in de periode van 15 december tot 1 januari. Gedurende deze periode is het toegestaan de melding ten minste 24 uur voordat met de desbetreffende handeling wordt begonnen te doen.
Wil de VROM-Inspectie op een juiste wijze invulling kunnen geven aan haar toezichtstaak, dan kan soms specifieke informatie nodig zijn. In de aanhef van het vierde lid is daarom tot uit-drukking gebracht dat de opsomming van de te melden gegevens niet limitatief is. Mogelijk zal ook het UN-nummer van het vuurwerkartikel bij de melding moeten worden verstrekt. Het is de bedoeling dat middels een door de minister vast te stellen formulier dat de gewenste gegevens vermeldt – en dat door de melder makkelijk is in te vullen – de benodigde informatie kan worden verkregen. Voor de melding, bedoeld in artikel 1.4.1, geldt hetzelfde.
Omdat vuurwerk aan particulieren niet in verpakte vorm (dus inclusief transportverpakking) ter beschikking wordt gesteld is het derde lid van artikel 1.4.2 aangepast. Daardoor wordt wel inzicht verkregen in de per dag ter beschikking gestelde hoeveelheid vuurwerk, zij het dat deze hoeveelheid moet worden uitgedrukt in kilogrammen verpakt vuurwerk.
In de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk zijn de producteisen voor consumentenvuurwerk vastgelegd. Hieraan zullen ingevolge artikel 3.1.2 de producteisen voor theatervuurwerk worden toegevoegd. Voor de lading van het theatervuurwerk zal aansluiting worden gezocht bij die voor consumentenvuurwerk. Sommige vuurwerkartikelen zullen echter worden uitgesloten omdat de effectafstanden hiervan te groot zijn. Hierbij kan gedacht worden aan vuurpijlen en cakeboxen of multishots. Het grote verschil tussen theatervuurwerk en consumentenvuurwerk is gelegen in de wijze van ontsteking. Omdat voor theatervuurwerk de timing van het effect essentieel is, zal veelal gebruik worden gemaakt van elektrische ontsteking.
Evenals consumentenvuurwerk moet verpakt theatervuurwerk ingevolge artikel 3.1.3 bij de opslag en het voorhanden hebben op zodanige wijze zijn verpakt dat het vuurwerk uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorend tot de gevarenklasse 1.4G of 1.4S. De warmtestraling bij een eventuele brand in de opslag wordt hierdoor beperkt.
Voor het onderscheid tussen professioneel vuurwerk en consumentenvuurwerk is de bestemming maatgevend. Als gevolg hiervan wordt vuurwerk dat voldoet aan de producteisen voor consumentenvuurwerk, zoals die zijn vastgelegd in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk, maar dat wordt toegepast bij een evenement of voorstelling aangemerkt als professioneel vuurwerk.
In artikel 3.1.4 is bepaald dat consumentenvuurwerk dat door zijn bestemming als professioneel vuurwerk wordt aangemerkt, moet voldoen aan de voor consumentenvuurwerk gestelde eisen en dat dit professionele vuurwerk in afwijking van het eerste lid van artikel 3.1.1 is voorzien van de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik». Dit vuurwerk wordt dus niet voorzien van de aanduiding «Niet geschikt voor particulier gebruik».
Voor het meeste vuurwerk dat geschikt is om op korte afstanden van het publiek te worden afgestoken en dat wordt toegepast voor het teweegbrengen van special effects, bijvoorbeeld in theaters, bij filmopnamen of bij popconcerten, geldt dat de gevaarseigenschappen bij de opslag daarvan vergelijkbaar zijn met die van consumentenvuurwerk. In dit besluit wordt dit vuurwerk aangeduid door het begrip theatervuurwerk. In dit besluit is voor de eisen voor de opslag van theatervuurwerk dat verpakt is conform de voorschriften die behoren bij de gevarenklasse 1.4 van het ADR aangesloten bij de eisen die gelden voor de opslag van consumentenvuurwerk. Voor zover in de inrichting theatervuurwerk wordt bewerkt (zie voor dit begrip artikel 1.1.1, tweede lid, onder a), zijn in dit besluit geen regels gesteld en zal het bevoegd gezag derhalve in de milieuvergunning aanvullende voorschriften moeten opnemen.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat het hier bedoelde vuurwerk blijft behoren tot de categorie professioneel vuurwerk en dat derhalve voor het afsteken daarvan onder meer een certificaat van vakbekwaamheid en een werkplan vereist zijn.
Omdat de producteisen en daarmee de gevaarseigenschappen voor professioneel vuurwerk dat voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk hetzelfde zijn als voor consumentenvuurwerk ligt het in de rede om voor dit vuurwerk aansluiting te zoeken bij de opslageisen voor consumentenvuurwerk.
Daarnaast is nog een extra categorie binnen de categorie professioneel vuurwerk te onderscheiden, namelijk theatervuurwerk. Ook voor deze groep vuurwerk worden de producteisen vastgelegd in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk. In de opslagsituatie zijn de te verwachten effecten vergelijkbaar met die voor de opslag van consumentenvuurwerk. Daarom zijn de voorschriften uit bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit ook van toepassing op theatervuurwerk en professioneel vuurwerk dat voldoet aan de producteisen voor consumentenvuurwerk.
In de bewaarplaats moeten de hiervoor beschreven soorten vuurwerk, evenals voor consumentenvuurwerk het geval is, zodanig zijn verpakt dat zij uitsluitend kunnen worden aangemerkt als vuurwerk behorend tot de klasse 1.4G of 1.4S.
In de bufferbewaarplaats mag naast opslag het vuurwerk ook worden herverpakt of bewerkt. Bij deze bewerking mag geen pyrotechnische stof worden toegevoegd of verwijderd van het vuurwerkartikel. Evenmin mag in deze ruimten gewerkt worden met pyrotechnische stoffen of mengsels. Deze activiteiten, de eventuele opslag van pyrotechnische stoffen en mengsels en de eventuele opslag van elektrische ontstekers moeten worden beoordeeld in het kader van de milieuvergunning.
Voor de toelichting op het derde lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel II, onderdeel A.
Omdat in de praktijk vragen zijn gerezen over de levering van professioneel vuurwerk aan de politie, de brandweer of aan wetenschappelijke instellingen zoals TNO door een bedrijf met een geldige toepassingsvergunning, zijn de uitzonderingen op het afleververbod in het tweede lid aangepast. Strikt genomen is in deze gevallen geen sprake van vuurwerk in de zin van dit besluit (het vuurwerk is niet bestemd om voor vermakelijkheidsdoeleinden tot ontbranding gebracht te worden).
Het derde lid van artikel 3.3.2 is aangepast om duidelijk te maken dat voor het afsteken van professioneel vuurwerk niet altijd een afzonderlijke toestemming nodig is. Bij meervoudige evenementen met theatervuurwerk en bij het afsteken van ander (professioneel) vuurwerk dat voldoet aan de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk door een bedrijf dat beschikt over een geldige toepassingsvergunning professioneel vuurwerk is het mogelijk dat gedeputeerde staten toestemming verlenen voor een reeks vergelijkbare evenementen waarbij via de voorschriften wordt bepaald dat telkens voorafgaand aan het betrokken evenement een mededeling aan gedeputeerde staten en – door gedeputeerde staten – aan de burgemeester van de desbetreffende gemeente en aan de commandant van de regionale brandweer wordt gedaan.
Omdat in de praktijk altijd voorschriften blijken te worden verbonden aan de vergunning is in het vierde lid bepaald dat het verplicht is voorschriften te verbinden aan de vergunning.
Met de wijziging van het zesde lid wordt beoogd te verduidelijken dat het Vuurwerkbesluit geen belemmeringen opwerpt voor bedrijven op het gebied van het afsteken van professioneel vuurwerk waarbij uitsluitend free lance medewerkers werken.
Onderdeel c van het eerste lid van artikel 3.3.3 is aangepast om te verduidelijken dat een certificaat van bekwaamheid betrekking moet hebben op de handelingen die de betrokken aanvrager wenst te verrichten.
Door wijziging van het vierde lid van artikel 3.3.4 is nu duidelijk dat als het een aanvrager betreft die in het buitenland is gevestigd en aan wie door de Minister van VROM een ontbrandingsvergunning is verleend ook de minister in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen over de aanvraag om toestemming. Verder wordt er nu ook in voorzien dat de Arbeidsinspectie tijdig op de hoogte is van het voornemen professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen en daar in de planning dus rekening mee kan houden.
In het kader van de ontbrandingstoestemming dient een verklaring van geen bezwaar te worden verkregen van de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht. Voor de goede orde zij opgemerkt dat het uiteraard niet de bedoeling is dat aan deze verklaring van geen bezwaar voorschriften worden verbonden waarmee de ontbrandingstoestemming die door gedeputeerde staten wordt verleend wordt doorkruist. Tijdig overleg tussen gedeputeerde staten en burgemeester is dus wenselijk.
Middels onderdeel e van het vierde lid wordt ook de burgemeester van de aangrenzende gemeente in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen voor zover het vuurwerk effect kan hebben binnen zijn gemeente.
Tot nu toe diende voor ieder evenement een ontbrandingstoestemming te worden aangevraagd.
In deze ontbrandingstoestemmingen worden momenteel drie varianten onderscheiden:
1. een enkelvoudig evenement;
2. een meervoudig evenement (evenement en provinciegebonden);
3. een jaartoestemming (locatiegebonden).
Een enkelvoudig evenement is een evenement dat uniek in zijn omvang en locatie is. Hierbij kan gedacht worden aan oranjefeesten, kermissen, 5 meivieringen, e.d. Een meervoudig evenement is een evenement dat telkens qua opzet en omvang hetzelfde is maar dat op meerdere locaties wordt herhaald. Hierbij kan gedacht worden aan een rondreizende theatershow die in meerdere theaters wordt opgevoerd. De beperking hierbij is dat de show binnen de grenzen van de provincie blijft. Daarbuiten zijn gedeputeerde staten van een andere provincie bevoegd tot het afgeven van de ontbrandingstoestemming. Tot slot is er nog de zogenaamde jaartoestemming. Hierbij kan gedacht worden aan evenemententerreinen of pretparken. Op deze locaties kan meerdere keren per jaar en op meerdere plaatsen binnen de begrenzing van het evenemententerrein of pretpark een vuurwerkshow worden georganiseerd waarbij dan niet telkens een afzonderlijke toestemming is vereist. In de ontbrandingstoestemming voor een meervoudig evenement en de jaartoestemming kan een verplichting worden opgenomen dat elk evenement vooraf gemeld moet worden.
In dit artikel is een meldingssysteem geïntroduceerd voor evenementen waarvoor niet vooraf een toestemming is vereist. Het meldingssysteem is beperkt tot kleinschalige evenementen waarbij vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht met geringe effectafstanden en waarvoor beperkingen gelden ten aanzien van de hoeveelheid tot ontbranding te brengen vuurwerk. Hierbij kan gedacht worden aan openingen, theaterproducties, en 5 mei- of Koninginnedagvieringen. Bij de melding – waarop geen beschikking volgt – moeten dezelfde gegevens worden overgelegd die noodzakelijk zijn voor de afgifte van een toestemming. Van belang is dat de wettelijk voorgeschreven procedure voor het verlenen van de ontbrandingstoestemming wordt bekort tot twee weken. Gedeputeerde staten zijn voornemens met een checklist te gaan werken waarmee de melding kan worden gedaan, zodat snel kan worden beoordeeld of terecht is volstaan met het doen van een melding. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de termijn van twee weken een minimumtermijn betreft, uiteraard heeft een eerdere melding de voorkeur.
In het derde lid is bepaald dat een melding moet worden doorgezonden aan de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, aan de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht en aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht. Voornoemde instanties hebben in deze geen adviestaak. De burgemeester geeft dus ook geen verklaring van geen bezwaar af. Na de melding hoeft verder geen procedure te worden doorlopen en wordt er ook geen besluit genomen. Slechts als de melding niet juist is of onvolledig vindt daarvan door gedeputeerde staten kennisgeving plaats aan degene die het vuurwerk tot ontbranding wil brengen waardoor het evenement geen doorgang vinden.
Om te voorkomen dat zich na de melding nog vragen voordoen verdient het aanbeveling voorafgaand aan het doen van een melding altijd contact te hebben opgenomen met de regionale brandweer en de burgemeester. Mogelijk nemen gedeputeerde staten dit als voorwaarde op in de vergunning, bedoeld in het eerste lid van artikel 3.3.2.
Gedeputeerde staten kunnen na overleg met de burgemeester en de commandant van de regionale brandweer in bijzondere omstandigheden afwijken van de termijn van twee weken. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een sporter wordt gehuldigd voor zijn prestatie en de termijn van twee weken het gebruik van vuurwerk bij de huldiging belet.
Bij de melding moeten een geldig certificaat van vakbekwaamheid dat betrekking heeft op de aard van de desbetreffende activiteiten en een werkplan worden overgelegd.
Zo nodig kan de burgemeester op grond van artikel 174 van de Gemeentewet bevelen geven met het oog op de bescherming van de veiligheid en gezondheid.
In artikel 4.2 is een bepaling opgenomen voor de veiligheidsafstanden voor theatervuurwerk en professioneel vuurwerk dat voldoet aan de producteisen die gelden voor consumentenvuurwerk en voor grote opslagen (meer dan 10 000 kg per inrichting) van consumentenvuurwerk. Hiervoor zijn twee criteria opgenomen die beide gericht zijn op de bescherming van personen die zich ophouden binnen de grenzen van een kwetsbaar object. Deze personen kunnen beschermd worden door een gebouw of kunnen zich onbeschermd in de buitenlucht ophouden. Personen die zich in een gebouw bevinden worden beschermd door het opnemen van de eis van 60 minuten waarbinnen branddoorslag of brandoverslag naar het gebouw als gevolg van een brand in de vuurwerkopslag niet plaats kan vinden. Voor de bescherming van een persoon die zich binnen de grenzen van het kwetsbaar object in de openlucht begeeft is een criterium voor de warmtestraling van 10 kW/m2 opgenomen. Deze waarde is ontleend aan het zogenaamde Paarse Boek (CPR 18). Hieruit blijkt dat een gemiddeld persoon 1% kans heeft om te komen overlijden indien deze persoon gedurende maximaal 20 seconden wordt blootgesteld aan een warmtestraling van 10 kW/m2. Uit de combinatie van de tijdsduur en de warmtestraling blijkt een maximale dosis die resulteert in een overlijdenskans van 1%. De dosis kan alleen worden berekend wanneer het vluchtgedrag hierin wordt betrokken. De drijver van de inrichting mist echter de zeggenschap over de inrichting van het kwetsbaar object dat mede van invloed is op de vluchtmogelijkheden. Bij de beoordeling door het bevoegd gezag moet echter wel rekening te worden gehouden met de vluchtmogelijkheden van de betrokken persoon, zodat de grenswaarde van 1% letaliteit wordt gewaarborgd.
In verband met situaties waarin er geen bestemmingsplan is is artikel 4.3 aangevuld ten aanzien van woonwagens en is de regeling ten aanzien van woonschepen ook verduidelijkt.
Bedrijven die niet aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten kunnen voldoen, moeten op 1 maart 2004 zijn gesaneerd.
Voor de toepassing van de in dit artikel in het tweede lid genoemde criteria in verband met de vaststelling van een kleinere veiligheidsafstand wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.2.
Het op artikel 8.24 van de Wet milieubeheer gebaseerde verzoek moet (uiterlijk) voor 1 maart 2004 bij gedeputeerde staten worden gedaan, waarna gedeputeerde staten met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.3.2 een kleinere veiligheidsafstand kunnen vaststellen. De termijn waarop dan aan de veiligheidsafstand moet worden voldaan is gesteld op uiterlijk 1 maart 2005. Het verzoek moet vergezeld gaan van toereikende (door berekening en deskundigen onderbouwde) gegevens op basis waarvan gedeputeerde staten kunnen beoordelen of er inderdaad een ten minste gelijkwaardige situatie ter bescherming van de burger ontstaat. Bij deze beoordeling wordt de commandant van de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen op het verzoek.
Voor een helder overzicht zijn in onderstaand schema de data waarop veiligheidsafstanden en de voorschriften van bijlage 1 en 2 voor bestaande bedrijven in werking treden wijze weergegeven. Uitgangspunt is dat de datum voor het voldoen aan de veiligheidsafstand en aan de voorschriften per type bedrijf hetzelfde is.
Overgangstermijnen (artikelen 5.3.2 en 5.3.3)
Type bedrijf | Veiligheidsafstanden | Voorschriften bijlage 1 of 2 |
---|---|---|
Opslag theatervuurwerk, al dan niet tezamen met vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 (vuurwerk dat voldoet aan de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk), voor zover gedeputeerde staten naar aanleiding van een voor 1 maart 2004 gedaan verzoek een kleinere veiligheidsafstand hebben vastgesteld | 1 maart 2005 | 1 maart 2005 |
Opslag consumentenvuurwerk meer dan 10 000 kg, voor zover gedeputeerde staten naar aanleiding van een voor 1 maart 2004gedaan verzoek een kleinere veiligheidsafstand hebben vastgesteld | 1 maart 2005 | 1 maart 2005 |
Opslag consumentenvuurwerk tot ten hoogste 10 000 kg | 1 maart 2004 | 1 maart 2004 voor zover het betreft bijlage 1, voorschriften 5.1 tot en met 5.5 (sprinklerinstallatie): 1 november 2004 |
Overige vuurwerkbedrijven | 1 maart 2004 | 1 maart 2004 |
Het voorschrift is zodanig gewijzigd dat opslag van consumentenvuurwerk in de kelder of op de eerste verdieping niet bij voorbaat wordt verboden. Of dergelijke opslag al dan niet is toegestaan is ter beoordeling van de commandant van de regionale brandweer. Bij deze beoordeling zullen met name de mogelijkheden moeten worden verkend van repressieve inzet van de brandweer tijdens een brand in de vuurwerkopslag. Indien deze repressieve inzet niet kan worden gewaarborgd, zelfs niet na het voldoen aan nadere eisen op grond van artikel 2.2.3, is dergelijke opslag niet toegestaan.
Voorschrift 2.4 is op twee onderdelen gewijzigd. Ten eerste is een functionele eis opgenomen dat via de deur op doelmatige wijze de druk uit de (buffer-)bewaarplaats kan ontwijken.
Voor de bewaarplaats hoeft niet de volledige deur als drukontlasting te functioneren. Veelal volstaat bij opslagen tot 10 000 kg een ontlastopening ter grootte van een normale loopdeur. Bij grotere bewaarplaatsen verdient het aanbeveling om grotere ontlastopeningen te creëren.
Bij een bufferbewaarplaats is de grootte van de ontlastopening een maat voor de afmeting van de vlamtong. Voor bufferbewaarplaatsen waarin maximaal 2 000 kg onverpakt consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, kan volstaan worden met de ontlastopening ter grootte van een normale loopdeur. Voor grotere bufferbewaarplaatsen is een ontlastopening van circa 4 m2 toereikend. Ten tweede is het maximale deuroppervlak voor grote bewaarplaatsen vergroot van 4 m2tot 8 m2. De te kleine toegestane deuropening vormde een logistieke belemmering van de bedrijfsvoering. Deze grotere deuropening leidt tot grotere interne afstanden en grotere veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten.
Voorschrift 2.5 is gericht op de bescherming van personen die binnen de inrichting aanwezig kunnen zijn. De eerste twee gedachtestreepjes hebben betrekking op het veilig stellen van de aanwezige vluchtroutes, opdat deze bij een eventuele brand deze functie kunnen vervullen. Als veilige plaats kan in het algemeen de openbare weg worden verstaan.
Het laatste gedachtestreepje is gericht op de bescherming van het winkelend publiek. Deze personen mogen tijdens een onverhoopt ongewoon voorval niet overvallen worden door de gevolgen hiervan. De bescherming van het winkelend publiek moet in samenhang met de voorschriften 2.5 en 6.1 tot en met 6.3 worden beschouwd.
Op grond van voorschrift 2.4 mag de deur van de (buffer-)bewaarplaats niet uitkomen in de verkoopruimte. In voorschrift 2.5 wordt ter bescherming van het winkelend publiek bepaald dat de ruimte waarin de deur van de (buffer-)bewaarplaats uitkomt brandwerend gescheiden moet zijn van de winkelruimte. Indien deze ruimte aan één zijde grenst aan de verkoopruimte, dan hoeft alleen deze zijde brandwerend te zijn uitgevoerd. Bovendien moet de deur die vanuit de winkelruimte toegang geeft tot de ruimte waarin de deur van de (buffer-)bewaarplaats uitkomt zelfsluitend zijn. Het spreekt voor zich dat deze deur niet alleen zelfsluitend moet te zijn uitgevoerd maar ook zelfsluitend is. De deur mag dus niet op enigerlei wijze worden vastgezet waardoor hij zijn functie verliest. In het voorschrift is een brandwerendheid opgenomen van 30 minuten. Binnen deze tijd is er voor het winkelend publiek voldoende gelegenheid om een veilig plaats, zoals de openbare weg, te bereiken.
Op grond van voorschrift 4.1 mag gedurende de openingstijden van de winkel tijdens de toegestane verkoopdagen niet meer dan 250 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn. Het fop- en schertsvuurwerk mag op grond van artikel 2.3.7 gedurende het hele jaar worden verkocht. Het overige consumentenvuurwerk mag op grond van artikel 2.3.2 gedurende drie dagen per jaar worden verkocht. Gedurende deze drie dagen mag de som van de hoeveelheid fop- en schertsvuurwerk vermenigvuldigd met 0,1 en het overige consumentenvuurwerk niet meer bedragen dan 250 kg. (A kg fop- en schertsvuurwerk x 0,1 + B kg overig consumentenvuurwerk ≤ 250 kg)
Tijdens de overige dagen mag, zoals reeds bleek uit de toelichting bij de voorschriften 1.1 en 1.2, gedurende de openingstijden maximaal 2500 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig zijn, waarvan maximaal 200 kg fop- en schertsvuurwerk in de verkoopruimte aanwezig mag zijn. Om te verduidelijken dat buiten de bijzondere verkoopdagen zowel overdag als 's nachts fop- en schertsvuurwerk aanwezig mag zijn is voorschrift 4.1 aangepast.
Op grond van voorschrift 2.4 zijn grotere deuropeningen toegestaan bij bewaarplaatsen voor het opslaan van meer dan 10 000 kg. Bij een grotere deuropening zal de warmtestraling toenemen. Voorschrift 6.1 is hierop aangepast, waardoor hetzelfde beschermingsniveau ten aanzien van brandoverslag wordt gewaarborgd.
In voorschrift 6.2 is een fout hersteld die was ontstaan bij het opstellen van het Vuurwerkbesluit. In de oude formulering was voor grote inrichtingen (> 10 000 kg) de interne afstand tot 2 000 kg onverpakt vuurwerk in de bufferbewaarplaats bepaald op 8 meter. Dezelfde inrichting moest voor 2 000 kg verpakt vuurwerk een interne afstand van 20 meter aanhouden. Doordat onverpakt vuurwerk grotere effecten teweegbrengt dan verpakt vuurwerk, bestond op dit punt een inconsistentie.
De afstanden in voorschrift 6.1 en 6.2 kunnen ingevolge voorschrift 6.3 worden verkleind door het treffen van additionele (bouwkundige) voorzieningen. Of deze bouwkundige voorzieningen toereikend zijn, moet worden beoordeeld aan de hand van de volgende drie criteria. Ten eerste mag bezien vanuit de deuropening van een bewaarplaats waarin een brand is ontstaan, de warmtestraling ter plaatse van de toegangsdeur van een andere bewaarplaats, een bufferbewaarplaats of de verkoopruimte niet meer bedragen dan 10 kW/m2. Bij deze warmtestralingsintensiteit komt de deur niet tot ontbranding. Normaliter kan worden volstaan met een brandmuur met een brandwerendheid van 60 minuten in het overdrachtsgebied. Ten tweede mag vanuit de deuropening van een bewaarplaats waarin een brand is ontstaan geen uitworp van vuurwerk of fragmenten daarvan plaatsvinden in de richting van de deuropening van een andere bewaarplaats, een bufferbewaarplaats of de verkoopruimte. Normaliter is het voldoende indien de brandmuur 50 cm uitsteekt boven de deuropening. Hiermee wordt het hoogst onwaarschijnlijk dan brandoverslag als gevolg van uitworp van vuurwerkartikelen of fragmenten optreedt. Tot slot mag er geen direct vlamcontact optreden. Hiervan kan sprake zijn indien er een brand is uitgebroken in de bufferbewaarplaats. De vlamtong die hierbij zal ontstaan kan zich als het ware over de muur heen krullen. Dit wordt veroorzaakt door de gassen die bij een dergelijke brand ontstaan. Het verdient daarom aanbeveling om terughoudend te zijn bij het toestaan van additionele bouwkundige voorzieningen tenzij de daarmee beoogde veiligheid wordt ondersteund door een rapport van een terzake deskundige.
Op grond van onderdeel C mocht een inrichting waarin ten hoogste 1 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, beschikken over één bufferbewaarplaats waarin ten hoogte 500 kg onverpakt consumentenvuurwerk aanwezig mocht zijn. Deze categorie bedrijven is op grond van artikel 2.2.1 en 2.2.4 meldingsplichtig. Echter indien een vergunning zou worden aangevraagd voor 1 001 kg consumentenvuurwerk, dan mag de inrichting onder precies dezelfde voorwaarden 1 000 kg onverpakt consumentenvuurwerk opslaan in de bufferbewaarplaats. Als gevolg hiervan worden bedrijven uitgenodigd om een vergunning aan te vragen. Dit staat echter haaks op het beleid om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de bestuurslasten voor de overheid zo veel mogelijk te beperken.
Voorschriften 5.1 tot en met 5.4
In het gewijzigde Vuurwerkbesluit is de kwaliteitstoetsing van de brandbeveiligingsinstallatie vereenvoudigd. Er is nu sprake van toetsing door een geaccrediteerde inspectie-instelling bij aanvang (voorschrift 5.2), aan het einde van het ontwerp- en installatieproces (voorschrift 5.3) en van periodieke toetsing van in gebruik zijnde installaties (voorschrift 5.4). In voorschrift 5.3 is tevens de mogelijkheid geboden om een certificaat, afgegeven door een daarvoor geaccrediteerde certificatie-instelling te overleggen, in plaats van een goedkeurend inspectierapport.
In voorschrift 5.2 is eveneens bepaald dat het programma van eisen moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. In principe kan het bevoegd gezag bij de beoordeling voor deze goedkeuring volstaan met het nagaan of er een bewijs van beoordeling is waaruit blijkt dat het programma van eisen is opgesteld conform memorandum 60 en dat de beoordeling is uitgevoerd door een voor deze activiteiten geaccrediteerde inspectie-instelling. De goedkeuring van het programma van eisen moet door het bevoegd gezag schriftelijk aan de drijver van de inrichting worden meegedeeld.
Memorandum 60 is onderdeel van de Voorschriften Automatische Blusinstallaties. In memorandum 60 is vastgelegd op welke wijze aanleg, beheer en onderhoud in een programma van eisen moeten worden omschreven. Tevens is in memorandum 60 omschreven hoe in een programma van eisen criteria voor goedkeuring c.q. afkeuring moeten worden opgenomen en op welke wijze een inspectie bij oplevering en bij in gebruik zijnde installaties moet worden uitgevoerd. Overigens zijn marktpartijen momenteel druk doende om vrijwillig kwaliteitsafspraken te maken op het gebied van dimensionering, ontwerp en aanleg van brandbeveiligingsinstallaties. Hiermee wordt het afkeurrisico bij oplevering ook beperkt.
Omdat voorschriften inzake sprinklerinstallaties en brandmeldinstallaties kunnen wijzigen is het gewenst dat de minister een nieuwe versie van het memorandum 60 kan voorschrijven. Daartoe is de voorziening getroffen dat bij ministeriële regeling een vervangend document kan worden aangewezen. Omdat het memorandum ter notificatie is aangeboden en de standstill-termijn niet voor 1 maart 2004 zal aflopen zal dit onderdeel later in werking treden.
In voorschrift 1.1 werd uitgegaan van een maximale hoeveelheid van 6 000 kg professioneel vuurwerk. De veiligheidsafstanden zijn echter gebaseerd op het handboek van de NAVO (AASTP-1) waarin wordt uitgegaan van de netto explosieve massa. Zowel het onderhavige voorschrift als de daarbij behorende veiligheidsafstand in bijlage 3 van dit besluit zijn daarop aangepast. Hierbij wordt geen afbreuk gedaan aan het beoogde veiligheidsniveau dat de invallende piekoverdruk ter plaatse van een kwetsbaar object maximaal 2 kPa bedraagt en dat ter plaatse hiervan maximaal één letaal brokstuk per 56 m2 terecht kan komen. Voor de vaststelling van de netto explosieve massa wordt verwezen naar de toelichting op het vijfde lid van artikel 1.1.1.
Voorschriften 1.5 tot en met 1.8
Zoals hiervoor werd opgemerkt is in het gewijzigde Vuurwerkbesluit de kwaliteitstoetsing van de brandbeveiligingsinstallatie vereenvoudigd. Er is nu sprake van toetsing door een geaccrediteerde inspectie-instelling bij aanvang (voorschrift 1.5), aan het einde van het ontwerp- en installatie-proces (voorschrift 1.6) en van periodieke toetsing van in gebruik zijnde installaties (voorschrift 1.7.).
In voorschrift 1.5 is eveneens bepaald dat het programma van eisen moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. De goedkeuring van het programma van eisen moet door het bevoegd gezag schriftelijk aan de drijver van de inrichting worden meegedeeld.
De brandbeveiliging van de opslag en het bewerken van professioneel vuurwerk is sterk afhankelijk van de specifieke bedrijfsvoering. Het brandbeveiligingsconcept moet worden uitgewerkt in een programma van eisen. Op welke wijze in een programma van eisen criteria voor goedkeuring c.q. afkeuring moeten worden opgenomen en op welke wijze een inspectie bij oplevering en bij in gebruik zijnde installaties moeten worden uitgevoerd, kan ontleend worden aan het memorandum (zie bijlage 1, paragraaf 5), waarin regels voor brandbeveiliging van opslag van consumentenvuurwerk zijn opgenomen.
Verder is een nieuw voorschrift 1.14 toegevoegd. Indien een inrichting uit meerdere opslagplaatsen bestaat, kunnen namelijk zogenaamde instantane sympathische reacties optreden indien geen toereikende voorzieningen zijn getroffen. Dit betekent dat een massa-explosie van een bewaarplaats een massa-explosie op nagenoeg hetzelfde moment van een andere bewaarplaats tot gevolg kan hebben. Of een sympathische reactie optreedt is mede afhankelijk van de afstand van de bewaarplaats, de specifieke constructie van de bewaarplaats en de gevoeligheid van de opgeslagen vuurwerkartikelen. Op basis van de meergenoemde AASTP-1 kan worden bepaald welke veiligheidsafstand in een specifieke situatie aangehouden moet worden. Op het in acht nemen van voldoende afstand om zo'n reactie te voorkomen ziet voorschrift 1.14. Ook hierbij geldt het uitgangspunt dat professioneel vuurwerk wordt aangemerkt als behorende tot klasse 1.1 van het ADR.
In voorschrift 1.1 is het begrip hoeveelheid professioneel vuurwerk vervangen door de netto explosieve massa. Bovendien is in de tabel in bijlage 3 niet sprake van professioneel vuurwerk per inrichting maar van de netto explosieve massa per bewaarplaats of bewerkingsruimte.
Ter voorkoming van mogelijk misverstand wordt opgemerkt dat bij de berekening van de netto explosieve massa alleen het professioneel vuurwerk in aanmerking wordt genomen dat niet voldoet aan de producteisen voor consumentenvuurwerk of theatervuurwerk.
Verder geeft voorschrift 1.1 de mogelijkheid om te werken met een opslagruimte voor professioneel vuurwerk tot 750 kg netto explosief gewicht, waarmee het probleem van de grote afstand tussen de plaats waar vuurwerkshows plaatsvinden en de grote vuurwerkopslagplaatsen deels kan worden opgelost. Vuurwerk kan dan in afwachting van een vuurwerkshow tijdelijk worden opgeslagen in een kleinere opslagplaats of overgebleven vuurwerk kan daar na een vuurwerkshow tijdelijk worden opgeslagen. De aan te houden veiligheidsafstand wordt hiervoor verlaagd tot 400 meter.
In voorschrift 1.2 wordt bepaald dat binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting geen kwetsbaar object aanwezig of geprojecteerd mag zijn. Op de eerste verdieping mag uitsluitend een kwetsbaar object aanwezig of geprojecteerd zijn indien aanvullende voorzieningen zijn aangebracht. Door de formulering was het verplicht dat de verdiepingsvloer vervaardigd moest zijn van beton. Bij een houten verdiepingsvloer kan hieraan in redelijkheid niet worden voldaan. Daarnaast biedt het bekleden van de houten verdiepingsvloer met brandwerend materiaal door een daarvoor erkend bedrijf afdoende bescherming om brandoverslag naar een kwetsbaar object te voorkomen. Daarom is materiaalspecificatie beperkt tot de verticale scheidingsconstructie en niet de horizontale.
Voorschrift 1.3 is eveneens van toepassing op professioneel vuurwerk dat voldoet aan de producteisen voor theatervuurwerk of consumentenvuurwerk.
Daarnaast zijn de veiligheidsafstanden aangepast die horen bij de grotere deuropeningen van de bewaarplaats die ingevolge voorschrift 2.4 van bijlage 1 zijn toegestaan. Deze afstanden zijn identiek aan de interne afstanden die aan voorschrift 6.1 van bijlage 1 zijn toegevoegd.
De wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer heeft betrekking op de opslag van kleine hoeveelheden (ten hoogste 25 kilogram) theatervuurwerk. Voor deze gevallen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. De achtergrond hiervan is dat burgemeester en wethouders thans reeds het bevoegd gezag zijn voor theaters. In het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer is een voorziening getroffen waardoor geringe hoeveelheden theatervuurwerk in een theater bewaard mogen worden op een veilige, niet voor het publiek of voor onbevoegden toegankelijk plaats ten behoeve van het gebruik daarvan bij een reeks van voorstellingen.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 24 december 2002, nr. 200005730/1, geoordeeld dat het militaire oefenterrein in aanleg «De Haar» een inrichting is in de zin van Wet milieubeheer en dat op de activiteiten die op dat terrein plaatsvinden hoofdstuk 8 van die wet van toepassing is. Deze opvatting wijkt af van de bestuurspraktijk van de afgelopen circa 100 jaar, waarbij voor militaire oefenterreinen waarop uitsluitend met niet-scherpe patronen wordt geschoten geen vergunningvereiste gold.
Blijkens de uitspraak van de Raad van State is de formulering van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer op dit punt onvoldoende helder om de gevestigde bestuurspraktijk te continueren. De aangegeven wijzigingen zijn bedoeld om het genoemde besluit in overeenstemming te brengen met die praktijk.
Verder is voorzien in de aanwijzing van de minister als bevoegd gezag voor inrichtingen waar meer dan 50 000 kilogram in beslag genomen vuurwerk wordt opgeslagen.
Op deze wijziging is in de toelichting op artikel II, onderdeel A, reeds ingegaan.
De aanpassing van de voorschriften zal ertoe leiden dat minder bedrijven behoeven te worden gesaneerd. Naar schatting zal circa 10% minder geld voor saneringen hoeven te worden uitgekeerd. Dit bedrag valt binnen de onzekerheidsmarge die bij de sanering wordt gehanteerd.
De overgangsbepalingen in dit artikel dienen ertoe om de mogelijkheid te bieden dat een ingezette sanering op basis van de voor de inwerkingtreding van dit besluit geldende regelgeving kan worden afgewikkeld. Met het oog op de rechtszekerheid is het namelijk ongewenst dat een ingezette sanering zonder meer wordt doorkruist met tussentijds gewijzigde en op een aantal punten minder strenge voorschriften. Het verzoek om de sanering op basis van de oude en strengere regelgeving af te wikkelen ligt bij de drijver van de inrichting. De drijver van de inrichting kan er in voorkomende gevallen voor kiezen onder de nieuwe voorschriften te vallen zodat hij zijn bedrijf mogelijk toch kan voortzetten.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 februari 2004, nr. 27.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-26.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.