ARTIKEL I
De Regeling monitoring handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘2.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
1. Deze regeling berust op de artikelen 16.6, tweede en derde lid, 16.11a, tweede lid,
16.12, derde lid, 16.13a, 16.21, 16.32, zesde lid, 16.39b, 16.39h in verbinding met
artikel 16.11a, tweede lid, 16.39i, 16.39j, zevende lid, alsmede op artikel 16.49
in verbinding met de voornoemde artikelen, voor zover van toepassing, van de Wet milieubeheer
en op de artikelen 5 en 16 van het Besluit handel in emissierechten.
3. In het tweede lid (nieuw) worden in de alfabetische rangschikking de volgende begrippen
en de daarbij behorende begripsomschrijvingen ingevoegd:
- Besluit 2011/278/EU:
-
Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor
de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing
van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het
Europees Parlement en de Raad (PbEU L 130);
- Minister:
-
Minister van Infrastructuur en Milieu;
- subinstallatie:
-
productenbenchmark-, warmtebenchmark-, brandstofbenchmark- of procesemissiesubinstallatie
als bedoeld in artikel 6 in verbinding met artikel 3, onderdeel b, c, d of h, van
Besluit 2011/278/EU;.
B
In artikel 2, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking het volgende begrip
met de bijbehorende begripsomschrijving ingevoegd:
- CO2-installatie:
-
broeikasgasinstallatie waarin activiteiten worden verricht die een emissie van CO2 in de lucht veroorzaken en die zijn genoemd in de bij het besluit behorende bijlage I;.
C
In het opschrift van paragraaf 2.1.2 wordt na ‘monitoringsplan’ toegevoegd: CO2-emissies.
D
Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en in het vierde lid vervalt ‘onder a,’.
2. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid.
F
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt telkens ‘de minister’ vervangen door: de Minister.
2. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
3. In afwijking van het eerste lid mag degene die de inrichting drijft, in het geval
van verbranding van aardgas in de inrichting, voor de bepaling van de emissiefactor
van CO2-installaties van klasse A voor de periode welke loopt van 1 januari 2008 tot en met
31 december 2012, de door de Minister aan het begin van elk kalenderjaar in de Staatscourant
te publiceren waarde aanhouden.
G
In het opschrift van paragraaf 2.1.4 wordt na ‘Meetinstanties’ toegevoegd: CO2-emissies.
H
In paragraaf 2.1.4 wordt na artikel 17 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 17a. Eisen aan meetinstantie
-
1. Een meetinstantie die in opdracht van de houder van de vergunning werkzaamheden als
bedoeld in artikel 17 verricht, voldoet aan de in dat artikel gestelde voorwaarden
en voert de werkzaamheden uit overeenkomstig het monitoringsplan dat deel uitmaakt
van de betrokken vergunning.
-
2. Het is voor een meetinstantie verboden te handelen in strijd met het eerste lid.
I
In het opschrift van paragraaf 2.1.5 wordt na ‘meetvoorzieningen’ toegevoegd: CO2-emissies.
J
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt aan het einde van de regel ingevoegd: en de meetinstantie
die de meting zal uitvoeren.
2. Het tweede lid komt te luiden:
K
In het opschrift van paragraaf 2.1.6 wordt na ‘organisaties’ toegevoegd: CO2-installaties.
L
In artikel 28, derde lid, onder e, wordt de zinsnede ‘bedoeld in artikel 16.29 van de wet, ten behoeve van de planperiode’ vervangen door: bedoeld in artikel 16.24 van de
wet, ten behoeve van de handelsperiode.
M
In het opschrift van paragraaf 2.1.7 wordt na ‘bedrijfsorganisatie’ toegevoegd: CO2-installaties.
N
In het opschrift van paragraaf 2.1.8 wordt na ‘monitoringsplan’ toegevoegd: CO2-emissies.
O
In artikel 31 wordt de zinsnede ‘veranderingen en tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan
als bedoeld in artikel 16.12, vierde lid, van de wet’ vervangen door: veranderingen
van het monitoringsplan als bedoeld in artikel 33, eerste lid, en alle tijdelijke
afwijkingen van het monitoringsplan als bedoeld in artikel 33a, eerste lid,.
P
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
2. Het vierde en vijfde lid vervallen onder vernummering van het zesde lid tot vierde
lid.
Q
Paragraaf 2.1.9 komt te luiden:
§ 2.1.9. Melden van veranderingen en tijdelijke afwijkingen monitoringsplan CO2-emissies
Artikel 33. Significante veranderingen monitoringsplan
-
1. Onder een significante verandering van het monitoringsplan als bedoeld in artikel
16.13a van de wet wordt verstaan:
-
a. een verandering die het gevolg is van een verandering van de CO2-installatie of de werking daarvan, die significante gevolgen heeft voor de emissie
van CO2;
-
b. een verandering van de monitoringsmethodiek.
-
2. Onder een verandering van de monitoringsmethodiek als bedoeld in het eerste lid,
onder b, wordt in ieder geval verstaan een verandering:
-
a. van de klassenbepaling van een CO2-installatie;
-
b. van de gebruikte methode om de CO2-jaarvracht te bepalen;
-
c. van de berekening van CO2-emissies;
-
d. in de meting van CO2-emissies;
-
e. in de onzekerheidsbepaling, en
-
f. in de onderbouwing of beschrijving van de monitoringsmethodiek.
-
3. Onder een verandering van de monitoringsmethodiek als bedoeld in het eerste lid,
onder b, wordt niet verstaan een verandering ter uitvoering van artikel 16.13, tweede
lid, onder b, van de wet.
-
4. Een significante verandering als bedoeld in het eerste lid wordt vooraf schriftelijk
aan het bestuur van de emissieautoriteit gemeld. Bij de melding wordt een actuele
versie van het monitoringsplan overgelegd, waarin de verandering is verwerkt. Bij
de melding wordt tevens het tijdstip aangegeven met ingang waarvan beoogd wordt de
voorgenomen verandering door te voeren.
Artikel 33a. Tijdelijke afwijkingen monitoringsplan
-
1. De houder van de vergunning meldt schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit
elke tijdelijke afwijking van het aan de variabelen gekoppelde niveau van nauwkeurigheid
dat in het monitoringsplan is vastgelegd onder opgaaf van de redenen voor deze afwijking.
De melding wordt gedaan binnen vijf werkdagen na het ontstaan van de tijdelijke afwijking.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de houder van de vergunning iedere maand
een overzicht aan het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt van de afwijkingen,
bedoeld in het eerste lid. Dit overzicht wordt telkens voor de zesde dag van de maand
bij het bestuur van de emissieautoriteit ingediend.
-
3. Indien de oorzaak van de afwijking van technische aard is, wordt bij de melding of
in het overzicht gedetailleerde informatie over de voorlopige monitoringsmethodiek
verstrekt.
Artikel 33b. Formulier
Voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 33 en 33a, wordt gebruikgemaakt van het
ter zake door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde standaardformulier.
R
Na artikel 33b (nieuw) worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:
§ 2.1.9a. Toepassing artikel 16.34a van de wet
Artikel 33c. Aanleveren gegevens
-
1. Indien de Minister voornemens is toepassing te geven aan artikel 16.34a van de wet,
levert degene die een inrichting drijft die onder de desbetreffende bedrijfstak of
deeltak valt, op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit binnen dertien weken
na ontvangst van dit verzoek de benodigde gegevens aan ten behoeve van de berekening
van de aantallen broeikasgasemissierechten met het oog op wijziging van het besluit
houdende kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten.
-
2. De gevraagde gegevens gaan vergezeld van een verklaring van een verificateur.
-
3. De artikelen 34bi tot en met 34bl zijn van overeenkomstig toepassing.
§ 2.1.9b. Wijzigingen broeikasgasinstallatie
Artikel 33d. Het geheel beëindigen werking broeikasgasinstallatie
-
1. Indien de werking van een broeikasgasinstallatie geheel wordt beëindigd als bedoeld
in artikel 22, eerste lid, van Besluit 2011/278/EU, meldt de houder van de vergunning
dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de
ingangsdatum van de beëindiging.
-
2. De melding wordt gedaan binnen zes weken nadat de werking van de broeikasgasinstallatie
geheel is beëindigd.
-
3. Het bestuur van de emissieautoriteit kan op verzoek van de houder van de vergunning
de in artikel 22, eerste lid, onderdeel e, van Besluit 2011/278/EU genoemde termijn
van zes maanden verlengen, overeenkomstig het bepaalde in voornoemd onderdeel.
Artikel 33e. Het gedeeltelijk beëindigen werking broeikasgasinstallatie
-
1. Indien de werking van een broeikasgasinstallatie gedeeltelijk wordt beëindigd als
bedoeld in artikel 23, eerste lid, van Besluit 2011/278/EU, meldt de houder van de
vergunning dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding
van de ingangsdatum van de gedeeltelijke beëindiging.
-
2. De melding wordt gedaan voor 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin
de werking van de broeikasgasinstallatie gedeeltelijk is beëindigd.
Artikel 33f. Hervatten productie broeikasgasinstallatie
-
1. Indien de productie van de broeikasgasinstallatie na gedeeltelijke beëindiging als
bedoeld in artikel 23, eerste lid, van Besluit 2011/278/EU geheel of gedeeltelijk
wordt hervat, meldt de houder van de vergunning dit schriftelijk aan het bestuur van
de emissieautoriteit onder vermelding van de ingangsdatum van de productiehervatting.
-
2. De melding wordt gedaan voor 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin
de productie is hervat.
Artikel 33g. Vermindering capaciteit broeikasgasinstallatie
-
1. Indien de capaciteit van de broeikasgasinstallatie aanzienlijk wordt verminderd als
bedoeld in artikel 3, onder j, van Besluit 2011/278/EU, meldt de houder van de vergunning
dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de
ingangsdatum van de productievermindering.
-
2. De melding wordt gedaan binnen zes weken nadat de gewijzigde capaciteit is vastgesteld.
Artikel 33h. Melding buiten reikwijdte
Indien afdeling 16.2.1 van de wet door een omstandigheid niet meer van toepassing
is op de inrichting, meldt de houder van de vergunning dit binnen zes weken schriftelijk
aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de datum waarop bedoelde
omstandigheid zich heeft voorgedaan.
Artikel 33i. Formulier en verklaring van de verificateur
-
1. Voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 33d tot en met 33h, wordt gebruikgemaakt
van het ter zake door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde standaardformulier.
-
2. De meldingen, bedoeld in de artikelen 33e tot en met 33g, gaan vergezeld van een
verklaring van een verificateur. De artikelen 34bi tot en met 34bl zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 33j. Melden wijzigingen periode 1 juli 2011 tot 1 juli 2012
In afwijking van de termijnen, genoemd in de artikelen 33d, tweede lid, 33e, tweede
lid, 33f, tweede lid, en 33g, tweede lid, worden de bedoelde meldingen uiterlijk 15 augustus
2012 gedaan, indien de wijziging zich heeft voorgedaan in de periode die loopt van
1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012.
S
In het opschrift van paragraaf 2.1.10 wordt na ‘Emissieverslag’ toegevoegd: CO2.
T
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
U
In het opschrift van paragraaf 2.1.11 wordt na ‘non-conformiteiten’ toegevoegd: CO2-emissies.
V
In artikel 34a, eerste lid, vervalt: , onder c.
W
Artikel 34b komt te luiden:
Artikel 34b. Toewijzing aan nieuwkomers
-
1. Voor de aanvraag om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten, bedoeld in
artikel 16.32, eerste lid, van de wet wordt gebruikgemaakt van het ter zake door het
bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde formulier.
-
2. De bij de aanvraag verstrekte gegevens gaan vergezeld van een verklaring van een
verificateur. De artikelen 34bi tot en met 34bl zijn van overeenkomstig toepassing.
-
3. Degene die een aanvraag om kosteloze toewijzing doet, kan de benodigde gegevens per
afzonderlijke broeikasgasinstallatie binnen de inrichting verstrekken.
-
4. Het derde lid geldt niet voor broeikasgasinstallaties, waarvoor al eerder gegevens
zijn aangeleverd ter uitvoering van dit artikel of van artikel 34bd.
-
5. De Minister beslist binnen vier maanden na ontvangst op een ontvankelijke aanvraag.
X
Paragraaf 2.1.13 vervalt.
Z
In de artikelen 34bd, eerste lid, 34be, tweede lid, 34bg, eerste en tweede lid, 34bh,
34bj, eerste lid, en 34bl, vierde lid, wordt ‘de uitvoeringsmaatregelen’ vervangen
door: Besluit 2011/278/EU.
AA
In artikel 34g, onder j, wordt ‘artikel 17’ vervangen door: artikel 34s.
BB
In paragraaf 2.2.4 wordt na artikel 34s een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 34sa. Eisen aan meetinstantie
-
1. Een meetinstantie die in opdracht van een vliegtuigexploitant werkzaamheden als bedoeld
in artikel 34s, tweede lid, verricht, voldoet aan de in dat artikel gestelde voorwaarden
en voert de werkzaamheden uit overeenkomstig het monitoringsplan van de betreffende
vliegtuigexploitant.
-
2. Het is voor een meetinstantie verboden te handelen in strijd met het eerste lid.
CC
In artikel 35 wordt in de alfabetische rangschikking het volgende begrip met de bijbehorende
begripsomschrijving ingevoegd:
- monitoringsplan:
-
monitoringsplan voor NOx-emissies;.
DD
Artikel 36, eerste lid, onderdeel e, komt luiden:
EE
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid worden twee leden ingevoegd,
luidende:
-
5. Indien er sprake is van een geautomatiseerd systeem waarbij de relatie tussen de
parameters, de NOx-emissies en het brandstofverbruik of de productie ingevolge het vierde lid, onderdeel d,
onder 4°, niet kan worden vermeld, wordt die relatie ten genoegen van het bestuur
van de emissieautoriteit op een andere wijze omschreven.
-
6. De methode, bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, onder 6°, leidt niet tot een
onderschatting van de jaarvracht van NOx en kan slechts tijdelijk worden gehanteerd, met een maximum van zes maanden.
2. Aan het zevende lid (nieuw), wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel d, subonderdeel 5°, door een puntkomma, een subonderdeel toegevoegd, luidende:
-
6°. de methode die wordt gehanteerd wanneer een meetinstrument dat wordt gebruikt ten
behoeve van de monitoring uitvalt, of wanneer bij een normale bedrijfsvoering de bepaling
van de NOx-emissies buiten het geldigheidsgebied valt, bestaande uit een verwachtingswaarde,
de methode waarmee deze waarde wordt vastgesteld bij procesomstandigheden die tot
de hoogste NOx-emissies leiden, en een onderbouwing hiervan.
3. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
8. De methode, bedoeld in het zevende lid, onderdeel d, onder 6°, leidt niet tot een
onderschatting van de jaarvracht van NOx en kan slechts tijdelijk worden gehanteerd, met een maximum van zes maanden.
FF
In artikel 37a, eerste lid, onder a, wordt ’36, eerste lid, onder d, en 37, eerste
lid, onder j’ vervangen door: en 36, eerste lid, onder d.
HH
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt ‘minder dan zes maanden in bedrijf is’ vervangen door: minder
dan zes maanden in de inrichting aanwezig is.
2. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid
tot zevende tot en met negende lid, een lid ingevoegd, luidende:
-
6. In afwijking van het eerste lid mag de jaarvracht van NOx, die wordt veroorzaakt door afwijkende procesomstandigheden van een NOx-verbrandingsinstallatie, worden vastgesteld op basis van historische emissiegegevens
of een onderbouwde schatting van de NOx-emissies, mits:
-
a. de NOx-verbrandingsinstallatie behoort tot de klasse 2, 3 of 4, bedoeld in de bij deze regeling
behorende bijlage X, en
-
b. de jaarvracht minder dan 1 ton per kalenderjaar bedraagt.
3. In het negende lid wordt ‘het tweede en derde lid’ vervangen door ‘het eerste lid’.
II
In artikel 42, derde lid, wordt ‘bedraagt 15%’ vervangen door: bedraagt ten hoogste
15%.
JJ
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het vijfde tot en met tiende lid
tot zesde tot en met elfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
-
5. Indien degene die de inrichting drijft, ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit
aantoont dat het technisch niet mogelijk is of tot onredelijk hoge kosten leidt om
aan het derde of vierde lid te voldoen, dan wel aan de frequentie waarmee kentallen
volgens Bijlage X moeten worden bepaald te voldoen mag hij een afwijkende kentalsystematiek
hanteren op voorwaarde dat hij ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit
aantoont dat de inschatting van de NOx-emissies hiermee voldoende nauwkeurig is.
2. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘het vijfde lid’ vervangen door: ‘het zesde lid’.
3. In het tiende lid (nieuw) wordt ‘het zesde lid’ vervangen door: ‘het negende lid’.
4. In het elfde lid (nieuw) vervalt de komma na ‘NOx-verbrandingsinstallaties’.
KK
In artikel 46, derde lid, wordt de zinsnede ‘dat het onmogelijk is om hieraan te voldoen’
vervangen door: dat het onmogelijk is of tot onredelijke hoge kosten leidt om aan
het eerste lid te voldoen.
LL
In paragraaf 3.4 wordt na artikel 47 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 47a. Eisen aan meetinstantie
-
1. Een meetinstantie, die in opdracht van de houder van de vergunning werkzaamheden
als bedoeld in artikel 47, eerste lid, verricht, voldoet aan de in dat artikel gestelde
voorwaarden en voert de werkzaamheden uit overeenkomstig het monitoringsplan dat deel
uitmaakt van de betrokken vergunning.
-
2. Het is voor een meetinstantie verboden te handelen in strijd met het eerste lid.
MM
Artikel 49, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na ‘technisch niet haalbaar is’ wordt ingevoegd: , tot onredelijk hoge kosten leidt.
2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: In het geval er sprake is van technische
onhaalbaarheid of onredelijk hoge kosten, neemt degene die de inrichting drijft zodanige
maatregelen, dat zoveel mogelijk hetzelfde effect wordt bereikt als wanneer de meter
met de voorgeschreven frequentie zou zijn gekalibreerd, een en ander ten genoegen
van het bestuur van de emissieautoriteit.
NN
In artikel 61 wordt de zinsnede ‘veranderingen en tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan
als bedoeld in artikel 16.12, vierde lid, in verbinding met artikel 16.49, tweede
lid, van de wet’ vervangen door: veranderingen van het monitoringsplan als bedoeld
in artikel 63, eerste lid, en alle tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan
als bedoeld in artikel 63a, eerste lid,.
OO
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘artikel 16.12, vierde lid, onder a, in verbinding met artikel
16.49, tweede lid, van de wet’ vervangen door: artikel 63, eerste lid,.
2. Het vierde lid komt te luiden:
3. Het vijfde lid vervalt.
PP
Paragraaf 3.9 komt te luiden:
§ 3.9. Melden van veranderingen en tijdelijke afwijkingen monitoringsplan
en wijzigingen NOx-installatie
Artikel 63. Significante veranderingen monitoringsplan
-
1. Onder een significante verandering van het monitoringsplan als bedoeld in artikel
16.13a, tweede lid, in verbinding artikel 16.49, tweede lid, van de wet wordt verstaan:
-
a. een of meer veranderingen die een gevolg zijn van veranderingen van de inrichting
of de werking daarvan die significante gevolgen hebben voor de emissie van NOx;
-
b. een verandering van de monitoringsmethodiek.
-
2. Onder een verandering van de monitoringsmethodiek als bedoeld in het eerste lid,
onder b, wordt in ieder geval verstaan:
-
a. een verandering van de klasse, bedoeld in de bij deze regeling behorende bijlage X;
-
b. indien artikel 39, tweede lid, van toepassing is: een verandering van de tijd dat
een NOx-installatie uit klasse 1, 2 of 3 als bedoeld in de bij deze regeling behorende bijlage
X in bedrijf is, waardoor deze tijd 500 uur of meer per kalenderjaar komt te bedragen;
-
c. indien artikel 39, derde lid, van toepassing is: een verandering van de jaarvracht
van NOx van een NOx-verbrandingsinstallatie waardoor deze jaarvracht een ton of meer komt te bedragen;
-
d. indien artikel 39, zesde lid, van toepassing is: een verandering als gevolg waarvan
er niet langer sprake is van afwijkende procesomstandigheden of een verandering van
de jaarvracht van NOx van een NOx-verbrandingsinstallatie waardoor deze jaarvracht een ton of meer komt te bedragen;
-
e. een verandering van de gebruikte methode om de jaarvracht van NOx te bepalen;
-
f. een verandering in de continue meting van de concentratie van NOx in combinatie met de continue meting of berekening van het afgasdebiet, bedoeld in
artikel 40;
-
g. een verandering in de kentalbepaling;
-
h. een verandering in het geldigheidsgebied van het kental;
-
i. een verandering in de parameters die worden gebruikt voor de bepaling van de jaarvracht
van NOx, het jaarlijkse brandstofverbruik of de jaarlijkse productie, en
-
j. een verandering in de onderbouwing of beschrijving van de monitoringsmethodiek.
-
3. Onder een verandering van de monitoringsmethodiek als bedoeld in het eerste lid,
onder b, wordt niet verstaan een verandering ter uitvoering van artikel 16.13, tweede
lid, onder b, in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, van de wet.
-
4. Een significante verandering als bedoeld in het eerste lid wordt vooraf schriftelijk
aan het bestuur van de emissieautoriteit gemeld. Bij de melding wordt een actuele
versie van het monitoringsplan overgelegd, waarin de verandering is verwerkt. Bij
de melding wordt tevens het tijdstip aangegeven met ingang waarvan beoogd wordt de
voorgenomen verandering door te voeren.
Artikel 63a. Tijdelijke afwijkingen monitoringsplan
-
1. De houder van de vergunning meldt schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit
elke tijdelijke afwijking van de monitoringsmethodiek waarin het monitoringsplan niet
voorziet onder opgaaf van de reden voor deze afwijking.
-
2. Een tijdelijke afwijking als bedoeld in het eerste lid is uitsluitend toegestaan,
indien:
-
a. de afwijking maximaal zes maanden duurt,
-
b. de afwijking het gevolg is van een technische storing,
-
c. de gehanteerde afwijkende methodiek niet leidt tot een onderschatting van de emissies,
en
-
d. de afwijking het gevolg is van overmacht,
en de houder van de vergunning alles in het werk stelt om de duur van de tijdelijke
afwijking zoveel mogelijk te beperken.
-
3. Onder tijdelijke afwijking als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een tijdelijke
afwijking:
-
a. van de gebruikte methode om de jaarvracht van NOx te bepalen,
-
b. in continue meting van de concentratie van NOx in combinatie met de continue meting of berekening van het afgasdebiet, bedoeld in
artikel 40,
-
c. van het kental dat op de betrokken processituatie van toepassing is, of
-
d. van de parameters die worden gebruikt voor de bepaling van de jaarvracht van NOx, het jaarlijks brandstofverbruik of de productie.
-
4. De melding wordt gedaan binnen vijf werkdagen na het ontstaan van de tijdelijke afwijking.
-
5. Het vierde lid is niet van toepassing indien de houder van de vergunning iedere maand
een overzicht aan het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt van de afwijkingen,
bedoeld in het eerste lid. Dit overzicht wordt telkens voor de zesde dag van die maand
bij het bestuur van de emissieautoriteit ingediend.
Artikel 63b. Melding buiten reikwijdte
Indien titel 16.3 van de wet door een omstandigheid niet meer van toepassing is op
de inrichting, meldt de houder van de vergunning dit binnen zes weken schriftelijk
aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de datum waarop de bedoelde
omstandigheid zich heeft voorgedaan.
Artikel 63c. Formulier
Voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 63 tot en met 63b, wordt gebruikgemaakt
van het ter zake door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde standaardformulier.
QQ
Artikel 64, eerste lid, komt te luiden:
RR
In artikel 64a, eerste lid, vervalt: , onder c.
SS
Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van N2O-installatie wordt ‘artikel 2, eerste lid, onder b, van het besluit’ vervangen door:
artikel 2, eerste lid, onder a, van het besluit.
2. In de alfabetische rangschikking het volgende begrip met de bijbehorende begripsomschrijving
ingevoegd:
- monitoringsplan:
-
monitoringsplan voor de emissies van N2O-installaties;.
TT
In paragraaf 4.4 wordt na artikel 71 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 71a. Eisen aan meetinstantie
-
1. Een meetinstantie die in opdracht van de houder van de vergunning werkzaamheden als
bedoeld in artikel 71, eerste lid, verricht, voldoet aan de in dat artikel gestelde
voorwaarden en voert de werkzaamheden uit overeenkomstig het monitoringsplan dat deel
uitmaakt van de betrokken vergunning.
-
2. Het is voor een meetinstantie verboden te handelen in strijd met het eerste lid.
UU
In artikel 76, eerste lid, wordt ‘artikel 66, eerste lid, onder g, onder 2°’ vervangen
door: artikel 66, eerste lid, onderdeel h, onder 2°.
VV
Paragraaf 4.8 komt te luiden:
§ 4.8. Melden van veranderingen en tijdelijke afwijkingen monitoringsplan
N2O-installatie
Artikel 78. Significante veranderingen monitoringsplan
-
1. Onder een significante verandering van het monitoringsplan voor een N2O-installatie als bedoeld in artikel 16.13a, tweede lid, van de wet wordt verstaan:
-
a. een of meer veranderingen die een gevolg zijn van veranderingen van de N2O-installatie of de werking daarvan die significante gevolgen hebben voor de emissie
van N2O;
-
b. een verandering van de monitoringsmethodiek.
-
2. Onder een verandering van de monitoringsmethodiek als bedoeld in het eerste lid,
onder b, wordt in ieder geval verstaan een verandering:
-
a. van de gebruikte methode om de jaarvracht van N2O te bepalen,
-
b. in de continue meting van de concentratie van N2O en de concentratie van zuurstof in combinatie met de continue meting of berekening
van het afgasdebiet, bedoeld in artikel 69,
-
c. in de parameters die worden gebruikt voor de bepaling van de jaarvracht van N2O of de jaarlijkse productie van salpeterzuur,
-
d. in de onzekerheidsbepaling, en
-
e. in de onderbouwing of de beschrijving van de monitoringsmethodiek.
-
3. Onder verandering van de monitoringsmethodiek als bedoeld in het eerste lid, onder
b, wordt niet verstaan een verandering ter uitvoering van artikel 16.13, tweede lid,
onder b, van de wet.
-
4. Een significante verandering als bedoeld in het eerste lid wordt vooraf schriftelijk
aan het bestuur van de emissieautoriteit gemeld. Bij de melding wordt een actuele
versie van het monitoringsplan overgelegd, waarin de verandering is verwerkt. Bij
de melding wordt tevens het tijdstip aangegeven met ingang waarvan beoogd wordt de
voorgenomen verandering door te voeren.
Artikel 78a. Tijdelijke afwijkingen monitoringsplan
-
1. De houder van de vergunning meldt schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit
elke tijdelijke afwijking van de monitoringsmethodiek waarin het monitoringsplan niet
voorziet onder opgaaf van de redenen.
-
2. Onder tijdelijke afwijking van de monitoringsmethodiek als bedoeld in het eerste
lid wordt verstaan:
-
a. een tijdelijke afwijking van de gebruikte methode om de jaarvracht van N2O te bepalen,
-
b. een tijdelijke afwijking in de continue meting van de concentratie van N2O en de concentratie van zuurstof in combinatie met de continue meting of berekening
van het afgasdebiet, bedoeld in artikel 69,
-
c. een tijdelijke afwijking in de parameters die worden gebruikt voor de bepaling van
de jaarvracht van N2O of de jaarlijkse productie van salpeterzuur, of
-
d. een verandering in de onzekerheidsbepaling.
-
3. De melding wordt gedaan binnen vijf werkdagen na het ontstaan van de tijdelijke afwijking.
-
4. Het derde lid is niet van toepassing indien de houder van de vergunning iedere maand
een overzicht aan het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt van de afwijkingen,
bedoeld in het eerste lid. Dit overzicht wordt telkens voor de zesde dag van die maand
bij het bestuur van de emissieautoriteit ingediend.
Artikel 78b. Formulier
Voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 78 en 78a, wordt gebruikgemaakt van het
ter zake door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde standaardformulier.
WW
Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘2.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
XX
In bijlage V wordt ‘Onze Minister’ telkens vervangen door ‘De Minister’.
YY
In bijlage VI in de kolom ‘Emissiefactor (t CO/2v/TJ)’ wordt het voor aardgas vermelde
getal ’56,1’ vervangen door: 56,8.
ZZ
In bijlage VIII, hoofdstuk VIII.8, vervalt voetnoot 3.
AAA
In bijlage X in de tabel bij klasse 1 in de kolom ‘Controle en bijstelling bepaling
NOx-vracht’ wordt ‘en streefonnauwkeurigheid < 15% voor het afgasdebiet’ vervangen door:
en onnauwkeurigheid ten hoogste 15% voor het afgasdebiet.
BBB
In bijlage XI, onder ‘Formule 3’ wordt ‘DIN 1942’ vervangen door: NEN-EN 12952-15
of volgens de volgende formules:
-
– voor gasvormige brandstoffen Vst = 0,199 + 0,234 * H (H in MJ/mo3)
-
– voor vaste brandstoffen Vst = 0,450 + 0,239 * H (H in MJ/kg)
-
– voor vloeibare brandstoffen Vst = 0,929 + 0,221 * H (H in MJ/kg)
Vst in mo3/mo3 voor gasvormige brandstoffen
Vst in mo3/kg voor vaste en vloeibare brandstoffen
DDD
Bijlage XVI wordt als volgt gewijzigd:
1. in het opschrift ‘artikel 34a, tweede lid,’ vervangen door: artikel 34b, tweede lid,.
2. In de tekst van de ‘Verklaring van de drijver van de inrichting’ wordt ‘de Ministeries
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische Zaken’ vervangen
door: de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie.
EEE
In bijlage XVIII, hoofdstuk XVIII.4, paragraaf 4.2, onder 4, wordt ‘De Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: De Minister.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2012, met uitzondering van artikel
I, onderdeel SS, dat met ingang van 1 januari 2013 in werking treedt.
TOELICHTING
Algemeen
§ 1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling heeft drie aanleidingen:
-
1°. de (inwerkingtreding van onderdelen van de) Aanpassingswet handel in emissierechten
II,1
-
2°. de implementatie van richtlijn 2009/29/EG,2 en
-
3°. de wens om een aantal verbeteringen in de Regeling monitoring handel in emissierechten
door te voeren naar aanleiding van ervaringen in de uitvoeringspraktijk.
1.1 Aanpassingswet handel in emissierechten II
De Aanpassingswet handel in emissierechten II beoogt een aanvulling, verduidelijking
en vereenvoudiging van de regelgeving omtrent het emissiehandelssysteem en vloeit
voort uit een nationaal project Evaluatie Emissiehandel uit 2007. Deze wet is deels
op 8 augustus 2011 in werking getreden.3 De onderdelen van deze wet die aanleiding geven tot wijziging van de Regeling monitoring
handel in emissierechten, treden in werking op 1 juli 2012. De bij deze wet doorgevoerde
verandering met betrekking tot de in een emissievergunning op te nemen voorschriften4, werkt door in de Regeling monitoring handel in emissierechten: de instructie om
bepaalde vergunningvoorschriften op te nemen, bijvoorbeeld met betrekking tot het
melden van veranderingen en tijdelijke afwijkingen of het indienen van een emissieverslag,
is vervangen door een aantal algemeen geldende voorschriften (artikelen 16.12 en 16.13a
van de Wet milieubeheer, hierna: Wm).
1.2 De herziening van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten
Het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten (hierna: ETS of het emissiehandelssysteem)
is verbeterd en uitgebreid met richtlijn 2009/29/EG. De implementatie van deze richtlijn
heeft geleid tot wijziging van hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer5, het Besluit handel in emissierechten6 en de Regeling monitoring handel in emissierechten. Onderhavige wijzigingen hebben
vooral betrekking op de monitoring van emissies. De herziening van de oorspronkelijke
ETS-richtlijn (2003/87/EG)7 brengt wijzigingen met zich mee voor de berekening van de kosteloze toewijzing van
emissierechten. Ingevolge artikel 10bis, eerste lid, van richtlijn 2003/87/EG, zijn
er geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in Besluit
2011/278/EU van de Commissie tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling
voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel
10bis van richtlijn 2003/87/EG (hierna: EU-uitvoeringsmaatregelen).8 Deze wijzigingsregeling strekt ook ter implementatie van onderdelen van deze EU-uitvoeringsmaatregelen.
1.3 Verbeteringen in de regeling ten behoeve van de uitvoeringspraktijk
De belangrijkste wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten is
de verandering in de systematiek van vergunningswijzigingen en meldingen. De procedure
is vereenvoudigd. De vergunningplichtige wijzigingen zijn komen te vervallen. De vergunning
behoeft niet meer te worden gewijzigd bij ingrijpende wijzigingen van de inrichting
of het monitoringsplan. In plaats daarvan volstaat een melding. Daarom is de bestaande
meldingensystematiek voor wijzigingen van het monitoringsplan gewijzigd. Deze wijziging
komt tegemoet aan de uitvoeringspraktijk en staat los van de herziening van de richtlijn.
Naast de uitwerking van de uitgebreide meldingensystematiek in de artikelen 16.13a
en 16.49 Wm, welke de hoofdmoot vormt van deze wijzigingsregeling, worden nog enkele
andere kleinere wijzigingen en reparaties doorgevoerd ten behoeve van de uitvoeringspraktijk.
Voorbeelden zijn het opnemen van een betere omschrijving van tijdelijke afwijkingen
van de NOx-monitoringsmethodiek en de eis dat bij de melding van een verandering van een monitoringsplan
de nieuwe versie van dat plan wordt overgelegd (artikel 33, vierde lid).
In hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer is de delegatiestructuur aangepast. Omwille
van de flexibiliteit en het veelal technische karakter van de eisen met betrekking
tot monitoring, is ervoor gekozen om waar mogelijk in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer
rechtstreeks te delegeren naar de Regeling monitoring handel in emissierechten en
de tussenstap – een delegatie via (krachtens) het Besluit handel in emissierechten
– uit de wet te schrappen. In verband hiermee is een aantal artikelen geschrapt in
het Besluit handel in emissierechten (de artikelen 7 tot en met 11 en 12a). De nieuwe
grondslagen van de regeling zijn weergegeven in onderstaande tabel en opgesomd in
artikel 1, eerste lid (nieuw):
Delegatiegrondslag
|
Regeling monitoring handel in emissierechten
|
Artikel 16.6, tweede en derde lid, Wm
|
§ 2.1.8 en § 4.7
|
Artikel 16.11a, tweede lid, Wm
|
§ 2.1.3, § 2.1.4, § 2.1.5, § 2.1.6,
§ 4.3, § 4.4, § 4.5 en § 4.6
|
Artikel 16.12, derde lid, Wm
|
§ 2.1.10, § 2.1.11, § 4.9, § 4.10
|
Artikel 16.13a Wm
|
§ 2.1.9, § 2.1.9a, § 4.8
|
Artikel 16.20c Wm
|
De regeling bevat geen bepalingen met betrekking tot de intrekking van een vergunning.
De NEa heeft ter zake een interne gedragslijn vastgesteld.
|
Artikel 16.21 Wm
|
§ 2.1.13 en § 2.1.14
|
Artikel 16.23, tweede lid, Wm
|
De regeling bevat geen bepalingen voor veilingen.
|
Artikel 16.32, tweede lid, jo 16.29 Wm
|
De regeling bevat geen bepalingen m.b.t. de kosteloze toewijzing en de berekening
van de aantallen broeikasgasemissierechten met het oog op die toewijzing.
|
Artikel 16.32, zesde lid, Wm
|
§ 2.1.12
|
Artikel 16.33 jo. 16.23, tweede lid, Wm
|
De regeling bevat geen bepalingen voor veilingen.
|
Artikel 16.34b, derde lid, Wm
|
De regeling bevat geen bepalingen m.b.t. het intrekken of wijzigen van bij het toewijzingsbesluit
toegewezen aantallen broeikasgasemissierechten. Zie bij artikel 16.29 Wm.
|
Artikel 16.34c, tweede lid, jo. 16.29 Wm
|
De regeling bevat geen bepalingen m.b.t. de kosteloze toewijzing en de berekening
van de aantallen broeikasgasemissierechten met het oog op die toewijzing. Zie bij
artikel 16.29 Wm.
|
Artikel 16.39b Wm
|
§ 2.2.1
|
Artikel 16.39g, derde lid, Wm
|
De regeling bevat geen inhoudelijke eisen waaraan een verificateur en een verificatie
van de emissiegegevens moeten voldoen.
|
Artikel 16.39h, juncto 16.11a, tweede lid, aanhef en onder a en c Wm
|
§ 2.2.4, § 2.2.6 en §2.2.7
|
Artikel 16.39i Wm
|
§ 2.2.3, § 2.2.2 (m.u.v. artikel 34j), § 2.2.8, § 2.2.9, § 2.2.10 (artikel 34an) en
§ 2.2.11
|
Artikel 16.39j, zevende lid, Wm
|
§ 2.2.5, §2.2.10 (artikel 34ao) en § 2.2.2 (artikel 34j)
|
Artikel 16.39q jo 16.23, tweede lid, Wm
|
Regeling bevat geen bepalingen voor veilingen
|
Artikel 16.11a, tweede lid, juncto 16.49 Wm
|
§ 3.3, § 3.4, § 3.5, § 3.6, § 3.7 en § 3.8
|
Artikel 16.12, derde lid, juncto 16.49 Wm
|
§ 3.10 en § 3.11
|
Artikel 16.13a juncto 16.49 Wm
|
§ 3.9
|
Artikel 5 Besluit handel in emissierechten
|
§ 2.1.2, § 2.1.7, § 4.2 en § 4.6 (v.w.b. de verwijzing naar artikel 30)
|
Artikel 16 juncto artikel 5 Besluit handel in emissierechten
|
§ 3.2
|
§ 2. Inhoud van de wijzigingsregeling
2.1 Nieuwe systematiek: melding in plaats van vergunningswijziging
De nieuwe systematiek, waarbij een wijziging van de vergunning bij een ingrijpende
wijziging van de inrichting of het monitoringsplan is vervangen door een melding,
is verankerd in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer (artikel 16.5 en artikel 16.13a
Wm). Deze nieuwe systematiek geldt zowel voor CO2-, NOx- als N2O-installaties. Zie de (nieuwe) paragrafen 2.1.9, 3.9 en 4.8 van de Regeling monitoring
handel in emissierechten.
Nieuw is ook een meldingsplicht (overigens alleen van toepassing bij broeikasgasinstallaties),
indien de werking van een broeikasgasinstallatie geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd
of de capaciteit van een installatie aanzienlijk wordt verminderd. Zo’n verandering
in de bedrijfsvoering kan namelijk vanaf de derde handelsperiode (2013–2020) aanleiding
zijn om een besluit houdende de toewijzing van broeikasgasemissierechten te wijzigen
of in te trekken. Artikel 16.34b Wm (nieuw) biedt hiervoor de grondslag.9 Wijzigingen van de toewijzingsbesluiten waren tijdens de eerdere twee handelsperioden
niet mogelijk. De mogelijkheid het toewijzingsbesluit te wijzigen in geval van vermindering
van capaciteit van een installatie vloeit voort uit artikel 10bis, twintigste lid,
van de herziene richtlijn 2003/87/EG.
2.2 Meldingsplichten
In de volgende situaties dient op grond van artikel 16.13a Wm een melding te worden
gedaan:
-
a) een significante verandering van het monitoringsplan;
-
b) het tijdelijk afwijken van het monitoringsplan;
-
c) het geheel, gedeeltelijk of tijdelijk beëindigen van de werking van de broeikasgasinstallatie;
-
d) het hervatten van de productie na beëindiging van de werking van de broeikasgasinstallatie;
-
e) een aanzienlijke vermindering van de capaciteit van de broeikasgasinstallatie.
De meldingen a) en b) hebben betrekking op het monitoringsplan en gelden zowel voor
broeikasgasinstallaties (CO2 en N2O) als NOx-installaties. De meldingen c), d), en e) vloeien voort uit de herziening van de ETS-richtlijn
(artikel 24 van Besluit 2011/278/EU) en gelden derhalve alleen voor broeikasgasinstallaties.
Ad a) Melden van een significante verandering van het monitoringsplan
De meldingsystematiek is vereenvoudigd en maakt geen onderdeel meer uit van de voorschriften
van de vergunning. Voorheen moest voor significante wijzigingen van het monitoringsplan
de vergunning worden gewijzigd. Wat onder een significante wijziging wordt verstaan,
is (op identieke wijze) bepaald in de artikelen 33 (CO2), respectievelijk 63 (NOx) en 78 (N2O). Aanpassingen van het monitoringsplan kunnen met deze gewijzigde regeling, plaatsvinden
na goedkeuring van de melding door het bestuur van de emissieautoriteit en dus zonder
wijziging van de vergunning. Vanwege de vereiste goedkeuring dient de melding plaats
te vinden voordat de wijziging wordt doorgevoerd. De schriftelijke melding geeft het
tijdstip aan, waarop de voorgenomen wijziging wordt doorgevoerd. Met de melding wordt
een geactualiseerde versie van het monitoringsplan overgelegd.
Ad b) Melden van een tijdelijke afwijking van het monitoringsplan
De verplichting tot het melden van tijdelijke afwijkingen is niet gewijzigd. Zie hiervoor
de identiek luidende artikelen 33a (CO2), 63a (NOx) en 78a (N2O). Het door omstandigheden niet kunnen voldoen aan het monitoringsplan kan consequenties
hebben voor de betrouwbaarheid van de uiteindelijke emissiecijfers. Het is dan ook
noodzakelijk dat het bestuur van de emissieautoriteit op de hoogte is van tijdelijke
afwijkingen van het monitoringsplan. De Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa)
kan dankzij de melding een inschatting maken van de consequenties van de gemelde afwijking
en controle uitvoeren op het (zo spoedig mogelijk) herstellen van de gewenste situatie.
Voor de onder a en b bedoelde meldingen is op de website van de NEa (https://www.emissieautoriteit.nl) een door het bestuur van emissieautoriteit vastgesteld formulier beschikbaar gesteld
(ter uitvoering van de artikelen 33b (CO2), 63c (NOx) en 78b (N2O)).
Ad c1) Melden van een geheel uit bedrijf genomen broeikasgasinstallatie
Een broeikasgasinstallatie die geheel uit bedrijf is genomen, met andere woorden waarvan
de werking definitief is beëindigd, komt niet meer in aanmerking voor kosteloze toewijzing
van emissierechten. De emissievergunning van een dergelijke installatie zal worden
ingetrokken. Voorheen bleef het toewijzingsbesluit ongewijzigd. Vanaf de derde handelsperiode
(2013-2020), op basis van artikel 16.34b Wm, wordt het toewijzingsbesluit aangepast
wanneer de werking van een broeikasgasinstallatie geheel wordt beëindigd. Met ‘geheel
beëindigen’ wordt bedoeld het stopzetten van de activiteiten van de broeikasgasinstallatie
zoals opgesomd in artikel 22 van Besluit 2011/278/EU. Dit gebeurt o.a. wanneer de
(broeikasgasemissie)vergunning niet meer geldig is of is ingetrokken, of wanneer werking
van de broeikasgasinstallatie technisch onmogelijk is.
Ad c2) Melden van een gedeeltelijk uit bedrijf genomen broeikasgasinstallatie
Het toewijzingsbesluit kan in de derde handelsperiode ook worden aangepast indien
sprake is van een gedeeltelijke beëindiging van de werking van de broeikasgasinstallatie.
Er is sprake van een gedeeltelijke beëindiging van de installatie als het activiteitenniveau
van de installatie, zonder dat er sprake is van een significantie fysieke wijziging
van de installatie, daalt onder een bepaalde grenswaarde. Indien niet meer wordt voldaan
aan de criteria voor een gedeeltelijke sluiting, kan de wijziging van het oorspronkelijke
toewijzingsbesluit worden teruggedraaid.
Ad c3) Melden van een tijdelijk uit bedrijf genomen broeikasgasinstallatie
In deze regeling worden geen nadere regels gesteld ten aanzien van een melding in
geval van een tijdelijke beëindiging. Dit is niet nodig geacht omdat een tijdelijke
beëindiging geen gevolgen heeft voor de kosteloze toewijzing. Er is sprake van een
tijdelijke beëindiging, indien een beëindigde installatie weer binnen zes maanden
wordt opgestart.
Ad d) Melden van het hervatten van de productie na beëindiging van de werking van
de broeikasgasinstallatie
Deze wijziging regelt alleen de meldingsplicht bij het hervatten van de productie
van een broeikasgasinstallatie, wanneer een melding als bedoeld onder ad c2) van het
gedeeltelijk beëindigen van de werking van dezelfde broeikasgasinstallatie is gedaan.
Deze situatie moet niet worden verward met een de situatie waarin de productie van
een gehele inrichting is beëindigd en wordt weer hervat. Omdat een geheel beëindigde
inrichting geen vergunning meer heeft en geen toewijzing van rechten, kan de productie
alleen worden hervat indien een nieuwe vergunning wordt aangevraagd. Het toekennen
van rechten zal plaatsvinden op grond van de nieuwkomersregeling. Voor de aanvraag
hiervan dient een vastgesteld formulier gebruikt te worden.10
Ad e) Melden van een aanzienlijke vermindering van de capaciteit van de broeikasgasinstallatie
In tegenstelling tot de voorgaande handelsperioden zal in geval van een aanzienlijke
vermindering van de capaciteit gedurende de handelsperiode, het toewijzingsbesluit
worden aangepast (artikel 16.34b, eerste lid, sub d, Wm). Om zeker te stellen dat
het bestuur van de emissieautoriteit op de hoogte is van een dergelijke capaciteitsvermindering
is op grond van deze regeling een melding verplicht gesteld. Zie voor de definitie
van ‘aanzienlijke capaciteitsvermindering’ artikel 3, sub i, van Besluit 2011/278/EU.
2.3 Gevolgen van de meldingen
De gevolgen van de verschillende meldingen, waartoe deze wijzigingsregeling verplicht,
zijn in onderstaande tabel samengevat.
Melding
|
Nieuw artikel in Regeling
|
Gevolg
|
Een significante verandering van het monitoringsplan
|
33
|
Een nieuw, aangepast monitoringsplan moet worden overgelegd aan bestuur van de emissieautoriteit
|
Tijdelijke afwijking van het monitoringsplan
|
33a
|
Dit moet schriftelijk worden gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit
|
Geheel beëindigen werking broeikasgasinstallatie
|
33d
|
Toewijzingsbesluit wordt ambtshalve aangepast
|
Gedeeltelijk beëindigen werking broeikasgasinstallatie
|
33e
|
Toewijzingsbesluit wordt ambtshalve aangepast
|
Hervatten productie broeikasgasinstallatie
|
33f
|
Toewijzingsbesluit wordt ambtshalve aangepast
|
Vermindering capaciteit broeikasgasinstallatie
|
33g
|
Toewijzingsbesluit wordt ambtshalve aangepast
|
§ 3. Administratieve lasten
De gewijzigde meldingsystematiek met betrekking tot wijzigingen in het monitoringsplan
zullen niet leiden tot extra administratieve lasten. De vereenvoudiging van de procedure
beperkt de uitvoeringslasten voor de NEa.11
In paragraaf 15.1.5 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel herziening
EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten12 is ingegaan op de administratieve lasten voor de wijzigingen van de toewijzingsbesluiten
tijdens de handelsperiode. Daarbij is geschat dat de administratieve lasten voor een
melding zoals in deze wijzingsregeling opgenomen, gemiddeld 500–1.000 euro per inrichting
zou bedragen, en dat naar verwachting dit jaarlijks zal leiden tot administratieve
lasten van maximaal 10.000 euro.
§ 4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De meldingen in deze wijzigingsregeling betreffen het aanpassen van het monitoringsplan
en wijzigingen in de inrichting die gevolgen hebben voor de kosteloze toewijzing.
De NEa kan de emissiejaarverslagen gebruiken als indicator om te onderzoeken of sprake
is geweest van het geheel of gedeeltelijk sluiten van inrichtingen of van significante
capaciteitsverminderingen van de installaties en kan op basis van die informatie een
controlebezoek uitvoeren. Voor een nadere toelichting op naleving en handhaving van
de meldingensystematiek wordt verwezen naar de paragrafen 16.2.1 tot en met 16.2.3
van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel herziening EG-richtlijn handel
in broeikasgasemissierechten (ETS-review).13
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 1
Vanwege de gewijzigde delegatiesystematiek is een aantal delegatiegrondslagen in het
Besluit handel in emissierechten komen te vervallen. Deze delegatiegrondslagen voor
de Regeling monitoring handel in emissierechten staan nu merendeels in hoofdstuk 16
Wm. Omdat de aanhef van de Regeling monitoring handel in emissierechten verwijst naar
de oorspronkelijke delegatiebepalingen, is in artikel 1, eerste lid (nieuw), een opsomming
gegeven van de nieuwe delegatiebepalingen. Artikel V van de wijzigingswet14 bevat overigens een zogenaamde omhangbepaling voor wat betreft de gewijzigde artikelen
16.11a en 16.12 Wm.
In het (nieuwe) tweede lid van artikel 1 zijn, naast de gewijzigde aanduiding van
de bevoegde minister, twee begrippen met bijbehorende omschrijvingen aan de Regeling
monitoring handel in emissierechten (hierna: regeling) toegevoegd. Dit betreft de
begrippen ‘Besluit 2011/278/EU’ en ‘subinstallatie’. Laatstgenoemde begripsomschrijving
stond voorheen in artikel 34bb van de regeling. Deze is verplaatst naar het algemeen
deel van de regeling, omdat dit begrip breder doorwerkt in de regeling. In artikel
34bb (oud) van de regeling werd nog verwezen naar de uitvoeringsmaatregelen die door
de Europese Commissie zouden worden vastgesteld. Inmiddels zijn die uitvoeringsmaatregelen
daadwerkelijk vastgesteld in de vorm van het Besluit 2011/278/EU van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de
hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing
van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het
Europees Parlement en de Raad (PbEU L 130). Dit besluit van de Europese Commissie
is in de begripsomschrijvingen van artikel 1 kortweg aangeduid als ‘Besluit 2011/278/EU’.
Onder een subinstallatie wordt volgens artikel 6 van dit Besluit 2011/278/EU verstaan
een productbenchmark-subinstallatie, een warmtebenchmark-subinstallatie, een brandstofbenchmark-subinstallatie
en een procesemissies-subinstallatie. In artikel 3 van Besluit 2011/278/EU is nader
omschreven wat onder deze verschillende subinstallaties wordt verstaan:
- a.
productbenchmark-subinstallatie:
-
de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de vervaardiging
van een product waarvoor in bijlage I bij Besluit 2011/278/EU een benchmark is vastgesteld.
- b.
warmtebenchmark-subinstallatie:
-
de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee
samenhangende emissies met betrekking tot de productie of de invoer uit een onder
de EU-regeling (ETS) vallende installatie of andere entiteit van meetbare warmte die:
-
• binnen de grenzen van de installatie wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten,
voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische
energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling,
of
-
• wordt uitgevoerd naar een niet onder de EU-regeling (ETS) vallende installatie of
andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer van elektriciteitsopwekking.
- c.
brandstofbenchmark-subinstallatie:
-
de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee
samenhangende emissies met betrekking tot de productie door brandstofverbranding van
niet-meetbare warmte die wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor
de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie
of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, met
inbegrip van veiligheidsaffakkeling.
- d.
procesemissie-subinstallatie:
-
in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten opgenomen broeikasgasemissies,
CO2 uitgezonderd, die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een bijlage I opgenomen
productbenchmark, alsook CO2-emissies die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een in bijlage I opgenomen productbenchmark
als gevolg van enige hierna genoemde activiteit en emissies die het gevolg zijn van
de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die ontstaat door de hierna genoemde
activiteiten ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte
of elektriciteit, na aftrek van de emissies die gepaard zouden gaan met de verbranding
van een hoeveelheid aardgas met dezelfde technisch bruikbare energie-inhoud als de
verbrande onvolledig geoxideerde koolstof:
-
• de chemische of elektrolytische reductie van metaalverbindingen in ertsen, concentraten
en secundaire materialen;
-
• de verwijdering van onzuiverheden uit metaal en metaalverbindingen;
-
• de decompositie van carbonaten, met uitzondering van die voor reiniging van rookgassen;
-
• niet in eerste instantie op de opwekking van warmte gerichte chemische synthesen waarbij
het koolstofhoudend materiaal aan de reactie deelneemt;
-
• niet in eerste instantie op de opwekking van warmte gericht gebruik van koolstofhoudende
additieven of grondstoffen;
-
• de chemische of elektrolytische reductie van halfmetaaloxiden of niet-metaaloxiden
zoals siliciumoxiden en fosfaten.
Onderdeel B
Aan de begripsbepalingen voor hoofdstuk 2 (Broeikasgasemissies) van de regeling wordt
het begrip ‘CO2-installatie’ toegevoegd, nu dit begrip in artikel 1 van het Besluit handel in emissierechten
is vervallen.
Onderdelen C, G, I, K, M, N, S en U
Hoofdstuk 2 van de regeling is niet alleen van toepassing op CO2-emissies, maar op alle emissies van broeikasgassen onder het Europese systeem voor
de handel in broeikasgasemissierechten. Met ingang van 1 januari 2013 vallen ook de
emissie van N2O en PFK’s onder dit systeem. In de tweede handelsperiode was N2O in Nederland door middel van een ‘opt in’ onder de werking van het systeem gebracht.
Omdat bepaalde paragrafen van hoofdstuk 2 alleen voor CO2-emissies en niet voor N2O-emissies gelden, is dit expliciet aangeduid in het opschrift van de betreffende
paragrafen.
Onderdeel D
In verband met de wijziging van artikel 16.5, eerste lid, van de Wm is de verwijzing
naar ‘onder a’ in het eerste en vierde lid van artikel 3a van de regeling vervallen.
De wijziging van artikel 16.5 van de Wm houdt verband met de gewijzigde systematiek
van de vergunningswijzigingen als gevolg van de wijzigingswet. Hierdoor bestaat geen
vergunningplicht meer voor wijzigingen van het monitoringsplan en voor wijzigingen
van de inrichting. Het vijfde lid van artikel 3a van de regeling had betrekking op
deze vergunningswijzigingen en vervalt om die reden.
Onderdeel E
Nu de inhoud van artikel 5a via artikel 33h (nieuw) van de regeling is geregeld, vervalt
het eerstgenoemde artikel.
Onderdeel F
Voor de tweede planperiode die loopt van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012
mag ook voor CO2-installaties van klasse A bij de bepaling van de CO2-emissiefactor in het geval van verbranding van aardgas in de inrichting de factor
worden gehanteerd, die jaarlijks door de Minister van Infrastructuur en Milieu in
de Staatscourant wordt gepubliceerd. Voorheen gold die factor alleen voor CO2-installaties van klassen B en C. De nieuw geboden mogelijkheid voor CO2-installaties van klasse A is met name relevant voor de tuinders.
Onderdelen H, BB, KK en TT
In de wijzigingswet is er omwille van de flexibiliteit en het veelal technisch karakter
van de monitoringseisen voor gekozen deze waar mogelijk te delegeren naar het niveau
van de regeling. Hiertoe is artikel 9 van het Besluit handel in emissierechten vervallen.
De artikelen 17a, 34sa, 47a en 71a van de regeling komen in de plaats van het genoemde
artikel 9. Op grond van deze vier nieuwe artikelen is het mogelijk meetinstanties
die in strijd met de regeling handelen te sanctioneren. Inhoudelijk is er niets gewijzigd.
De wijziging van de grondslag voor deze verbodsbepalingen is verwerkt in een wijziging
van de Wet op de economische delicten, zodat deze verbodsbepaling ook strafrechtelijk
kan worden gehandhaafd.15
Onderdeel J
Allereerst is van de gelegenheid gebruikgemaakt een omissie te herstellen: zoals uit
de aanhef van het oorspronkelijke artikel al bleek, heeft dit artikel zowel betrekking
op periodieke als parallelmetingen. Echter, in het eerste en tweede lid ontbraken
de periodieke metingen. Deze omissie is hersteld. Voorts is in de praktijk gebleken
dat het wenselijk is dat ook de naam van de meetinstantie die de periodieke of parallelmeting
zal uitvoeren aan het bestuur van de emissieautoriteit wordt gemeld.
Onderdeel L
Artikel 16.24, tweede lid, van de Wm bepaalt wat het nationale toewijzingsbesluit
in ieder geval omvat. Voorheen was dit in artikel 16.29 van de Wm geregeld. Daarom
wordt de verwijzing naar artikel 16.29 van de Wm in het derde lid vervangen door een
wijziging van artikel 16.24, tweede lid, van de Wm.
Onderdeel O
Volgens het oorspronkelijke artikel 16.12, vierde lid, van de Wm kon in een vergunning
worden bepaald dat bepaalde veranderingen van de inrichting of de werking daarvan
of ingrijpende veranderingen of tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan aan
het bestuur van de emissieautoriteit werden gemeld. De meldingensystematiek is vereenvoudigd.
Hiertoe is artikel 16.13a van de Wm gewijzigd. Tevens maakt de meldingensystematiek
geen onderdeel meer uit van de vergunning. Deze verplichtingen zijn voortaan rechtstreeks
in de regeling opgenomen (artikelen 33 tot en met 33b).
Voor een uitgebreidere toelichting op de nieuwe meldingensystematiek wordt verwezen
naar paragraaf 9.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de wijzigingswet.16
Gelet op vorenstaande is de verwijzing naar artikel 16.12, vierde lid, van de Wm in
artikel 31 van de regeling vervallen. Op grond van het gewijzigde artikel worden alle
veranderingen van het monitoringsplan als bedoeld in artikel 33, eerste lid, en alle
tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan als bedoeld in artikel 33a, eerste
lid, opgenomen in het register operationele registraties of het register kwaliteitsregistraties.
Onderdeel P
Gelet op de vereenvoudiging van de meldingssystematiek (zie de toelichting bij artikel
I, onderdeel O, van de wijzigingsregeling) is ook artikel 32, derde lid, van de regeling
aangepast en zijn het vierde en vijfde lid vervallen.
Onderdeel Q
Nu de meldingensystematiek vereenvoudigd is en de meldingsplicht direct in de regeling
is opgenomen, is paragraaf 2.1.9 van de regeling volledig gewijzigd. Zie ter zake
ook § 2.2 van deze toelichting en de toelichting bij artikel I, onderdeel O, van deze
wijzigingsregeling. Paragraaf 2.1.9 van de regeling regelt nu wat te doen bij veranderingen
en tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan voor CO2-emissies.
Artikel 33
Significante veranderingen van het monitoringsplan voor CO2-emissies moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bestuur van de emissieautoriteit
(artikel 16.13a, tweede lid, van de Wm). Het eerste lid van artikel 33 verduidelijkt
wat onder ‘een significante verandering’ moet worden verstaan: een of meer veranderingen
van het monitoringsplan die een gevolg zijn van veranderingen van de CO2-installatie of de werking daarvan die significante gevolgen hebben voor de emissie
van CO2, of een verandering van de monitoringsmethodiek. In het tweede lid van artikel 33
is geconcretiseerd wat in ieder geval onder een ‘verandering van de monitoringsmethodiek’
wordt verstaan. Inhoudelijk verandert ter zake niets ten opzichte van de voor inwerkingtreding
van de wijzigingsregeling geldende regels.
Het derde lid van artikel 33 van de regeling is gelijk aan artikel 33, tweede lid,
zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Een significante
verandering wordt vooraf schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit gemeld
(vierde lid). Hierbij wordt aangegeven wanneer beoogd wordt de verandering te verwezenlijken.
Bij deze melding wordt tevens de meest actuele versie van het monitoringsplan gevoegd
waarin deze veranderingen zijn verwerkt (vierde lid). Vervolgens zal het bestuur van
de emissieautoriteit de voorgenomen verandering beoordelen. De goedkeuring kan worden
onthouden indien de verandering is strijd is met hoofdstuk 16 van de Wm, het besluit
of de regeling (artikel 16.13a, tweede lid, van de Wm).
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat veranderingen van het monitoringsplan ook dienen
te worden opgenomen in het emissieverslag (artikel 16.12, tweede lid, onder b, van
de Wm).
Artikel 33a
Dit artikel regelt de tijdelijke afwijking van het monitoringsplan voor CO2-emissies. De melding wordt gedaan binnen vijf werkdagen na het ontstaan van de tijdelijke
afwijking. Voor inwerkingtreding van de wijzigingsregeling gold dat de melding moest
plaatsvinden binnen vijf werkdagen nadat de houder van de vergunning van de tijdelijke
afwijking kennis had genomen of in redelijkheid kennis had kunnen nemen.
De termijn van vijf dagen, genoemd in artikel 33a, tweede lid, van de regeling geldt
niet indien de houder van de vergunning iedere maand een overzicht met de tijdelijke
afwijkingen aan het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt (voorheen: artikel
33, eerste lid, onder b, sub 2°). Tenslotte is het derde lid van artikel 33a van de
regeling inhoudelijk gelijk aan artikel 33, eerste lid, onder c (oud).
Ook de tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan dienen te worden opgenomen in
het emissieverslag (artikel 16.12, tweede lid, onder c, van de Wm).
Artikel 33b
Voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 33 en 33a van de regeling, zijn door het
bestuur van de emissieautoriteit formulieren vastgesteld. Deze formulieren zijn op
de website van de emissieautoriteit geplaatst (www.emissieautoriteit.nl).
Onderdeel R
§ 2.1.9a
Artikel 33c strekt ter uitvoering van artikel 16.34a van de Wm. Volgens laatstgenoemd
artikel wordt het toewijzingsbesluit aangepast als wijzigingen in de zogenaamde carbon
leakage-lijst daartoe aanleiding geven, dus wanneer bedrijfstakken of deeltakken aan
de lijst worden toegevoegd of van de lijst worden verwijderd. Bij toepassing van artikel
16.34a van de Wm levert degene die een inrichting drijft op verzoek van het bestuur
van de emissieautoriteit binnen dertien weken de ter zake benodigde gegevens aan.
Door de artikelen 34bi tot en met 34bj van de regeling van overeenkomstige toepassing
te verklaren wordt geregeld dat de verificatie aan bepaalde normen en kwaliteitseisen
voldoet. Zo moet de verificateur handelen overeenkomstig Besluit 2011/278/EU en werkzaam
zijn bij een geaccrediteerde verificatie-instelling.
§ 2.1.9b
Als gevolg van richtlijn 2009/29/EG is de reikwijdte van het Europese systeem voor
handel in emissierechten uitgebreid: onder broeikasgasemissies worden niet alleen
CO2-emissies verstaan maar ook emissies van lachgas (N2O) en PFK’s. De nieuwe paragraaf 2.1.9b (Wijzigingen broeikasgasinstallaties) van
de regeling heeft dan ook betrekking op alle broeikasgasemissies onder het ETS-emissiehandelsysteem.
Artikelen 33d tot en met 33g
Uit artikel 10bis, negentiende en twintigste lid, van richtlijn 2003/87 vloeit voort
dat melding gemaakt dient te worden van:
-
– het geheel, gedeeltelijk of tijdelijk beëindigen van de werking van de broeikasgasinstallatie;
-
– het hervatten van de productie na (tijdelijke) beëindiging van de werking van de broeikasgasinstallatie;
-
– een aanzienlijke vermindering van de capaciteit van de broeikasgasinstallatie.
Deze richtlijnbepaling is geïmplementeerd in artikel 16.13a van de Wm. In de artikelen
33d tot en met 33g van de regeling is hieraan nader invulling gegeven. De hierboven
genoemde situaties hebben consequenties voor de kosteloze toewijzing van emissierechten.
Ter zake wordt verwezen naar artikel 16.34b, eerste lid, van de Wm en paragraaf 6.9
van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de wijzigingswet.17
In artikel 33d van de regeling wordt de meldingsplicht geregeld bij gehele beëindiging
van de broeikasgasinstallatie. Het betreft de gehele beëindiging als bedoeld in artikel
22, eerste lid, van Besluit 2011/278/EU. Uit laatstgenoemd artikel volgt dat een broeikasgasinstallatie
in ieder geval geacht wordt haar activiteiten te hebben stopgezet als:
-
a. de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de Wm is ingetrokken (artikel
22, eerste lid, onder a en b, Besluit 2011/278/EU en artikel 16.34b, tweede lid, van
de Wm);
-
b. de werking van de broeikasgasinstallatie technisch niet meer mogelijk is (artikel
22, eerste lid, onder c en d, van Besluit 2011/278/EU en artikel 16.34b, tweede lid,
van de Wm), of
-
c. de broeikasgasinstallatie niet meer in bedrijf is en de houder van de vergunning niet
kan aantonen dat de broeikasgasinstallatie binnen een concrete en redelijke termijn
(dat wil zeggen zes maanden) na stopzetting van de activiteiten opnieuw zal worden
opgestart (artikel 22, eerste lid, onder e, van Besluit 2011/278/EU en artikel 16.34b,
eerste lid, onder a, van de Wm). Ingevolge genoemde bepaling van Besluit 2011/278/EU
kan de termijn van zes maanden onder voorwaarden worden verlengd tot ten hoogste achttien
maanden. Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 33d, derde lid, van de regeling
als bevoegdheid voor het bestuur van de emissieautoriteit.
Indien degene die een inrichting drijft, kan aantonen dat de broeikasgasinstallatie
binnen zes maanden opnieuw wordt opgestart, heeft de tijdelijke stillegging geen consequenties
voor de toewijzing van de emissierechten (zie artikel 16.34b, eerste lid, onder a,
van de Wm). Van stopzetten van de activiteiten is onder voorwaarden geen sprake als
de broeikasgasinstallatie op reserve of stand-by staat of wordt geëxploiteerd in een
seizoensregeling (artikel 22, tweede lid, van Besluit 2011/278/EU).
Artikel 33e van de regeling bevat een meldingsplicht voor de houder van de vergunning
bij het gedeeltelijk beëindigen van de werking van de broeikasgasinstallatie. Wat
onder een gedeeltelijke beëindiging wordt verstaan is beschreven in artikel 23, eerste
lid, van Besluit 2011/278/EU. Hiervan is sprake als het activiteitsniveau van een
subinstallatie die voor:
-
a. ten minste 30% van de definitieve jaarlijkse hoeveelheid aan de broeikasgasinstallatie
toegewezen emissierechten bijdraagt of
-
b. meer dan 50.000 toegewezen emissierechten bijdraagt,
in een bepaald kalenderjaar wordt verminderd met ten minste 50%.
Bij een gedeeltelijke beëindiging van de werking van de broeikasgasinstallatie wordt
tevens een verklaring van een verificateur overgelegd (artikel 33i van de regeling).
De melding wordt gedaan voor 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin
de werking van de broeikasgasinstallatie gedeeltelijk is beëindigd (tweede lid). Dit
geeft de houder van de vergunning de gelegenheid om de melding en het verkrijgen van
de verklaring van de verificateur te laten samenvallen met de verificatie en het indienen
van het emissieverslag (artikel 16.12, eerste lid, van de Wm).
Artikel 33f van de regeling regelt de meldingsplicht voor de houder van de vergunning
indien de productie van de broeikasgasinstallatie wordt hervat. Hiervan is sprake
indien, na een melding over gedeeltelijke beëindiging van de subinstallatie als bedoeld
in artikel 33e, eerste lid, van de regeling, het activiteitenniveau van de subinstallatie
weer toeneemt. Ook hier geldt dat een verklaring van een verificateur moet worden
overgelegd (artikel 33i van de regeling).
De melding wordt gedaan voor 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin
de productie van de broeikasgasinstallatie is hervat (tweede lid). Dit geeft de vergunninghouder
de gelegenheid de melding en het verkrijgen van de verklaring van de verificateur
ook in dit geval te laten samenvallen met de verificatie en het indienen van het emissieverslag
(artikel 16.12, eerste lid, van de Wm).
Tenslotte wordt in artikel 33g van de regeling de meldingsplicht bij een vermindering
van de capaciteit van de broeikasgasinstallatie geregeld (zie ook artikel 21 van Besluit
2011/278/EU). Hiervan is sprake indien een of meer identificeerbare fysieke veranderingen
leiden tot een:
-
a. vermindering van minimaal 10% van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de
subinstallatie of
-
b. vermindering van het activiteitsniveau, die resulteert in een vermindering in de toewijzing
van de emissierechten met ten minste 50.000 per kalenderjaar en overeenstemt met minstens
5% vermindering van het voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten dat kosteloos
aan de subinstallatie was toegewezen vóór de verandering (zie artikel 3, onder j,
in verbinding met artikel 3, onder i, van Besluit 2011/278/EU).
De melding wordt gedaan nadat de gewijzigde capaciteit is vastgesteld, maar in ieder
geval binnen zes weken (artikel 33g, tweede lid, van de regeling). Bij de melding
wordt een verklaring van een verificateur overgelegd (artikel 33i van de regeling).
Verband tussen het melden van wijzigingen en de initiële toewijzing
Of zich een omstandigheid voordoet, die op grond van de artikelen 33d tot en met 33g
aan het bestuur van de emissieautoriteit moet worden gemeld, wordt ook bepaald door
de wijze waarop op grond van artikel 34bd de gegevens voor de kosteloze toewijzing
zijn aangeleverd dan wel de wijze waarop een nieuwkomersaanvraag, anders dan voor
een aanzienlijke uitbreiding, op grond van artikel 34b is ingediend. Met andere woorden:
de manier waarop de gegevens voor de initiële toewijzing zijn aangeleverd, is leidend.
Indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om gegevens in te dienen per afzonderlijke
broeikasgasinstallatie binnen de inrichting dan moet op het niveau van de aldus onderscheiden
broeikasgasinstallaties worden beoordeeld of er sprake is van een gehele of gedeeltelijke
beëindiging of van een aanzienlijke capaciteitsvermindering. In de gevallen waarin
er geen opdeling in broeikasgasinstallaties heeft plaatsgevonden, vindt de beoordeling
plaats op het niveau van de inrichting. Om een voorbeeld te geven: een inrichting
heeft er bij de gegevensaanlevering voor gekozen om onder te verdelen in meerdere
broeikasgasinstallaties. Indien een van deze broeikasgasinstallaties wordt gesloten
moet dit worden gemeld op grond van artikel 33d. Een ander voorbeeld: op grond van
artikel 33e moet de gedeeltelijke beëindiging van de werking van een broeikasgasinstallatie
zoals bedoeld in artikel 23 van Besluit 2011/278/EU worden gemeld. In genoemd artikel
23 gaat het om de vermindering van het activiteitsniveau van een subinstallatie. De
manier waarop de indeling in subinstallaties voor de initiële toewijzing heeft plaatsgevonden,
is leidend. Deze indeling heeft hetzij plaatsgevonden op het niveau van de inrichting,
hetzij op het niveau van broeikasgasinstallaties binnen de inrichting. Het activiteitsniveau
van deze subinstallaties bepaalt of er sprake is van een gedeeltelijke beëindiging.
Hetzelfde uitgangspunt geldt voor de melding van een aanzienlijke capaciteitsvermindering
van de broeikasgasinstallatie op grond van artikel 33g. Ook hier is de manier waarop
de inrichting bij de gegevensaanlevering voor de initiële toewijzing is opgedeeld
in subinstallaties (op het niveau van de inrichting of per afzonderlijke broeikasgasinstallatie)
bepalend voor de manier waarop wordt vastgesteld of er sprake is van een aanzienlijke
capaciteitsvermindering.
Artikel 33h
Dit artikel regelt de meldingsplicht indien de inrichting niet meer onder de reikwijdte
van afdeling 16.2.1 van de Wm valt. Artikel 33h van de regeling komt in de plaats
van de artikelen 5a (oud), 33, eerste lid, onder e, (oud) en artikel 78, eerste lid,
onder d (oud) van de regeling. De melding wordt gedaan binnen zes weken na het ontstaan
van de omstandigheid als gevolg waarvan de inrichting niet meer onder de reikwijdte
van afdeling 16.2.1 van de Wm valt. Dit verschilt van de inhoud van regeling zoals
die gold voor de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling: toen was de meldingsplicht
gekoppeld aan het kennisnemen of in redelijkheid kennis kunnen nemen van die omstandigheid.
Omstandigheden waardoor een inrichting buiten de reikwijdte kan vallen, zijn bijvoorbeeld
dat:
-
a. een inrichting geen broeikasgas meer emitteert, of
-
b. binnen een inrichting geen activiteiten meer worden verricht die zijn genoemd in bijlage
I bij het Besluit handel in emissierechten.
Artikel 33i
Dit artikel bepaalt dat voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 33d tot en met
33h, van de regeling, de door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde formulieren
dienen te worden gebruikt. Deze formulieren zijn op de website van de emissieautoriteit
geplaatst (www.emissieautoriteit.nl).
Door de artikelen 34bi tot en met 34bj van de Regeling van overeenkomstige toepassing
te verklaren, wordt geregeld dat de verificatie aan bepaalde normen en kwaliteitseisen
voldoet. Zo moet de verificateur handelen overeenkomstig Besluit 2011/278/EU en moet
hij werkzaam zijn bij een geaccrediteerde verificatie-instelling.
Artikel 33j
Indien in de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012 sprake is van het geheel
of gedeeltelijk beëindigen van de werking van de broeikasgasinstallatie, het hervatten
van de productie van de broeikasgasinstallatie of het verminderen van de capaciteit
van de broeikasgasinstallatie, wordt uiterlijk 15 augustus 2012 ter zake een melding
gedaan aan het bestuur van de emissieautoriteit. De periode tot en met 30 juni 2012
betreft de periode dat de regeling voor dit onderdeel nog niet in werking was. Omdat
zich in de periode wel wijzigingen kunnen hebben voorgedaan die relevant zijn voor
de NEa emissieautoriteit, zullen deze achteraf alsnog gemeld moeten worden.
Onderdeel V
Dit betreft een redactionele wijziging vanwege de nieuwe tekst van artikel 16.12 Wm.
Onderdeel W
Opdeling in broeikasgasinstallaties en initiële toewijzing
Nieuwkomersrechten kunnen worden aangevraagd voor inrichtingen waaraan na 30 juni
2011 voor de eerste maal een emissievergunning is verleend of voor inrichtingen die
een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding hebben ondergaan (artikel 16.32 van de wet/artikel
3, onder h, richtlijn 2003/87/EG).
Inrichtingen die voor het eerstvallen onder de reikwijdte van het ETS, kunnen er voor
kiezen om de gegevens in de nieuwkomersaanvraag per afzonderlijke broeikasgasinstallatie
binnen de inrichting te verstrekken.18 Als een bestaande, reeds onder het ETS vallende, inrichting een uitbreiding ondergaat
die zelfstandig kan worden aangemerkt als broeikasgasinstallatie, kan gekozen worden
uit twee mogelijkheden. In de eerste plaats heeft het bedrijf de keuze om nieuwkomersrechten
aan te vragen voor de uitbreiding van de bestaande inrichting of broeikasgasinstallatie
binnen de inrichting, indien de uitbreiding als aanzienlijk kan worden aangemerkt.
In de tweede plaats kan het bedrijf de uitbreiding beschouwen als een nieuwe broeikasgasinstallatie.
De toewijzing voor deze broeikasgasinstallatie wordt dan berekend volgens de regels
voor nieuwe installaties.
Of er sprake is van een aanzienlijke uitbreiding waarvoor nieuwkomersrechten kunnen
worden aangevraagd, wordt mede bepaald door de wijze waarop op grond van artikel 34bd
de gegevens voor de kosteloze toewijzing zijn aangeleverd dan wel de wijze waarop
een nieuwkomersaanvraag, anders dan voor een aanzienlijke uitbreiding, op grond van
artikel 34b is ingediend. Met andere woorden: de manier waarop de gegevens voor de
initiële toewijzing zijn aangeleverd, is leidend. Op grond van artikel 3, onder i,
van Besluit 2011/278 EU is een aanzienlijke uitbreiding een beduidende verhoging van
de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie, welke uitbreiding
aan een aantal eisen voldoet. De manier waarop de inrichting bij de gegevensaanlevering
voor de initiële toewijzing is opgedeeld in subinstallaties (op het niveau van de
inrichting of per afzonderlijke broeikasgasinstallatie) is dus bepalend voor de manier
waarop wordt vastgesteld of er sprake is van een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding.
Wijzigingen artikel 34b
Het eerste en tweede lid van artikel 34b komen in de plaats van artikel 12a van het
Besluit handel in emissierechten en hebben betrekking op de zogenaamde nieuwkomers.
Artikel 12a van het genoemde besluit is namelijk vervallen. Artikel 34b van de regeling
geldt overigens vanaf de derde handelsperiode. Dat is de periode die aanvangt op 1 januari
2013. Voor de tweede handelsperiode blijft de oorspronkelijke regeling gelden. Dit
is geregeld in artikel IV van de wijzigingswet, waarin is bepaald dat het recht zoals
dat luidde voor de inwerkingtreding van de wijzigingswet van toepassing blijft op
emissies van broeikasgassen (waaronder de CO2-emissies) die zijn of worden veroorzaakt in de periode tot 1 januari 2013.
Het derde lid sluit aan bij de recente wijziging van artikel 34bd, waarbij de mogelijkheid
is geboden om toewijzing van broeikasgasemissierechten per afzonderlijke broeikasgasinstallatie
binnen de inrichting te laten plaatsvinden.19 Deze keuzemogelijkheid is hiervoor reeds toegelicht. Het vierde lid beperkt die keuzemogelijkheid
voor inrichtingen, die in het najaar van 2011 of bij de aanvraag voor nieuwkomersrechten
geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot opdeling of voor een bepaalde
opdeling hebben gekozen. Artikel 34b biedt voor die gevallen geen gelegenheid tot
herkansing.
Artikel 34b, vijfde lid, van de regeling is nieuw: de Minister van Infrastructuur
en Milieu dient binnen vier maanden te beslissen op een verzoek van een nieuwkomer.
Onderdeel X
Artikel 34ba komt te vervallen, aangezien de in deze bepaling opgenomen verplichting
gold tot 30 april 2010.
Onderdeel Y
De begripsomschrijving van ‘subinstallatie’ is verplaatst naar artikel 1 (zie artikel
I, onder A). Daarom vervalt artikel 34bb. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij
artikel I, onder A, van de wijzigingsregeling.
Onderdeel Z
In de artikelen 34bd, eerste lid, 34be, tweede lid, onder d, en 34bg, eerste en tweede
lid, van de regeling (oud) werd verwezen naar de uitvoeringsmaatregelen die door de
Europese Commissie zouden worden vastgesteld. Inmiddels zijn die uitvoeringsmaatregelen
daadwerkelijk vastgesteld in het Besluit 2011/278/EU. Daarom is de verwijzing naar
de uitvoeringsmaatregelen in de betreffende artikelen vervangen door een verwijzing
naar ‘Besluit 2011/278/EU’.
Onderdeel AA
De wijziging van onderdeel j van artikel 34g is uitsluitend van technische aard en
heeft geen inhoudelijke consequenties.
Onderdeel BB
Zie onderdeel H.
Onderdeel CC
Met deze aanvullende begripsbepaling wordt duidelijk gemaakt dat het algemene begrip
monitoringsprotocol in dit hoofdstuk specifiek betrekking heeft op het monitoringsprotocol
voor NOx-emissies.
Onderdeel DD
De wijziging van het eerste lid, onderdeel e, van artikel 36 is uitsluitend van technische
aard en heeft geen inhoudelijke consequenties.
Onderdeel EE
Het oorspronkelijke vierde lid van artikel 37 van de regeling bood geen ruimte voor
toepassing van een zogenaamd neuraal netwerk. Daarom is een nieuw vijfde lid ingevoegd.
Een neuraal netwerk is een verband tussen verschillende inputparameters en een gevraagde
grootheid op basis van meerdere (vaak onbekende) wiskundige vergelijkingen. Bij een
neuraal netwerk zijn de relaties tussen de parameters en de NOx-emissies niet eenduidig. Een neuraal netwerk stelt deze in feite continu bij. Op
grond van het nieuwe vijfde lid dient bij gebruik van een neuraal netwerk de relatie
tussen de parameters, de NOx-emissies en het brandstofverbruik of de productie ten genoegen van het bestuur van
de emissieautoriteit te worden omschreven in het monitoringsplan. In dat geval kan
deze methodiek worden gezien als een continue meting van de parameters van een uitworpkarakteristiek,
als bedoeld in artikel 40, derde lid, onder b.
Het gebruik van een defaultwaarde is bij NOx-installaties die behoren tot klasse 1 toegestaan wanneer een meetinstrument uitvalt
of wanneer bij een normale bedrijfsvoering de bepaling van de NOx-emissies buiten het geldigheidsgebied valt. Het gebruik van een defaultwaarde mag
echter nooit leiden tot een onderschatting van de jaarvracht van NOx. Ook mag deze niet meer dan zes maanden worden gehanteerd. Een en ander is nu expliciet
in het zesde lid (nieuw) van artikel 37 bepaald.
Tevens ontbrak in de oorspronkelijke regeling de mogelijkheid voor het gebruik van
defaultwaarden voor NOx-installaties van de klassen 2, 3 en 4 wanneer de bepaling van de NOx-emissies buiten het geldigheidsgebied viel. In de praktijk bestaat hier wel behoefte
aan. Daarom is dit nu geregeld voor de NOx-installaties van deze klassen (artikel 37, zevende lid, van de regeling). Het gebruik
van een defaultwaarde mag echter nooit leiden tot een onderschatting van de jaarvracht
van NOx. Ook mag deze maximaal zes maanden worden gehanteerd. Dit is vastgelegd in artikel
37, achtste lid, van de regeling.
Onderdeel FF
De praktijk heeft uitgewezen dat het wenselijk is ook kleine bedrijfslocaties te verplichten
de methode waarmee het aantal opgebouwde NOx-emissierechten wordt berekend alsmede de gehanteerde formule op te nemen in het monitoringsplan.
De onderhavige wijziging van artikel 37a, eerste lid, onder a, van de regeling strekt
hiertoe.
Onderdeel GG
Nu de inhoud van artikel 38b van de regeling via artikel 63b is geregeld, kan artikel
38b vervallen.
Onderdeel HH
Op grond van het nieuwe vierde lid van artikel 39 van de regeling is de uitzondering
op artikel 39, eerste lid en tweede lid, van de regeling alleen van toepassing op
NOx-installaties die slechts een zeer beperkte periode (maximaal zes maanden) in de inrichting
aanwezig zijn. Eerder stond in dit artikel opgenomen dat deze maximaal zes maanden
in bedrijf waren. Gelet op de praktijkervaringen is deze bepaling aangescherpt.
Voorts is een nieuw zesde lid aan artikel 39 van de regeling toegevoegd, waardoor
een versoepeling van de monitoringsverplichting geldt bij afwijkende procesomstandigheden.
Onder afwijkende procesomstandigheden wordt onder meer verstaan het incidenteel gebruik
van een andere brandstof of het incidenteel gebruik van een NOx-installatie bij een belasting buiten het geldigheidsgebied van het kental.
Het achtste lid is gewijzigd om te verduidelijken, dat deze bepaling voor alle fakkels
geldt.
Onderdeel II
Ter verduidelijking is in artikel 42, derde lid, van de regeling opgenomen dat de
onzekerheid van de individuele waarnemingen bij de continue meting of berekening van
het afgasdebiet ten hoogste 15% van jaargemiddelde debiet bedraagt.
Onderdeel JJ
Om te voorkomen dat er in bepaalde gevallen onredelijk veel of te frequent kentallen
moeten worden vastgesteld is een nieuw vijfde lid in artikel 44 van de regeling opgenomen.
Volgens dit lid mag degene die een inrichting drijft een afwijkende kentalsystematiek
hanteren indien het technisch niet mogelijk is of tot onredelijk hoge kosten leidt
om aan het derde of vierde lid te voldoen of om de kentallen met de voorgeschreven
frequentie te bepalen. Deze afwijkende kentalsystematiek dient dan wel zodanig te
zijn dat de inschatting van de NOx-emissies voldoende nauwkeurig is. Een situatie als bedoeld in dit lid kan zich bijvoorbeeld
voordoen in de sectoren chemie en raffinage, indien er procesgassen met een wisselende
samenstelling worden verbrand. Het is dan meestal niet mogelijk vast te stellen onder
welke omstandigheden de hoogste NOx-emissies optreden. Er is in de regel geen sprake van onredelijk hoge kosten, als
de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 44 ook uit hoofde van andere regelgeving
op de inrichting van toepassing zijn. In het tiende lid is een verwijzing aangepast.
Met de wijziging van het elfde lid is verduidelijkt dat deze bepaling geen betrekking
heeft op alle NOx-verbrandingsinstallaties maar alleen op gasturbines, gasturbine-installaties en gasmotoren.
Onderdeel KK
Er kunnen zich gevallen voordoen waarin het weliswaar mogelijk is het brandstofgebruik
overeenkomstig artikel 46 te bepalen maar waarin dat zou leiden tot een investering
die niet verhouding staat tot het doel waarvoor deze bepaling in het leven is geroepen.
Om die reden wordt aan het derde lid toegevoegd dat er mag worden afgeweken van de
voorgeschreven methode voor het bepalen van het brandstofgebruik indien wordt aangetoond,
dat het zou leiden tot onredelijk hoge kosten om hieraan te voldoen. Uiteraard moet
daarbij ook worden aangetoond dat het brandstofgebruik op een andere manier voldoende
nauwkeurig wordt bepaald.
Onderdeel LL
Zie onderdeel H.
Onderdeel MM
Artikel 49
In de praktijk is gebleken dat kalibratie soms technisch wel mogelijk maar praktisch
niet haalbaar is, omdat de kalibratie onredelijk hoge kosten met zich meebrengt. Voor
deze gevallen is een voorziening in het tweede lid opgenomen.
Als extra voorwaarde is aan artikel 49, tweede lid, van de regeling toegevoegd dat
wanneer de kalibratiefrequentie niet kan worden gehaald, degene die een inrichting
drijft wel zodanige maatregelen treft dat zoveel mogelijk hetzelfde effect wordt bereikt
als wanneer de kalibratiefrequentie wel was gehanteerd.
Onderdelen NN en OO
In artikel 61 van de regeling werd oorspronkelijk verwezen naar artikel 16.12, vierde
lid, in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, van de Wm. Volgens dit oude artikel
16.12, vierde lid, van de Wm kon in een vergunning worden bepaald dat bepaalde veranderingen
van de inrichting of de werking daarvan of ingrijpende veranderingen of tijdelijke
afwijkingen van het monitoringsplan aan het bestuur van de emissieautoriteit werden
gemeld. De meldingensystematiek is inmiddels vereenvoudigd. Dit vereenvoudigde meldingsysteem
is eveneens van toepassing op inrichtingen waarin zich NOx-installaties bevinden (artikel 16.49, tweede lid, van de Wm). Tevens maakt de meldingensystematiek
geen onderdeel meer uitmaakt van de vergunning. Deze verplichtingen zijn voortaan
rechtstreeks in de regeling opgenomen (artikelen 63 tot en met 63c van de regeling).
Voor een uitgebreidere toelichting over de nieuwe meldingensystematiek wordt verwezen
naar paragraaf 9.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de wijzigingswet.
Gelet op vorenstaande is de verwijzing naar artikel 16.12, vierde lid, van de Wm in
verbinding met artikel 16.49, tweede lid, in artikel 61 van de regeling vervallen.
Op grond van het gewijzigde artikel worden alle veranderingen van het monitoringsplan
als bedoeld in artikel 63, eerste lid, van de regeling en alle tijdelijke afwijkingen
van het monitoringsplan als bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van de regeling opgenomen
in het register operationele registraties of het register kwaliteitsregistraties.
Gelet op de vereenvoudiging van de meldingssystematiek is ook artikel 62, eerste en
vierde lid, van de regeling aangepast.
Onderdeel PP
Nu de meldingensystematiek vereenvoudigd is en de meldingsplicht direct in de regeling
is opgenomen – in plaats van deze als vergunningvoorschriften op te nemen – is paragraaf
3.9 van de regeling volledig gewijzigd. Paragraaf 3.9 van de regeling regelt nu wat
te doen bij veranderingen en tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan en wijzigingen
van de NOx-installatie. De regeling van paragraaf 3.9 loopt goeddeels parallel met die van paragraaf
2.19 (en paragraaf 4.8). Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel
Q.
Onderdeel QQ
Artikel 64, eerste lid, vervangt artikel 63, eerste lid, onder a en b (oud), van de
regeling. De betreffende voorschriften zijn direct tot de houder van de vergunning
gerichte regels geworden in plaats van voorschriften die onderdeel zijn van de vergunning.
Inhoudelijk is er niets gewijzigd.
Onderdeel RR
Dit betreft een redactionele wijziging vanwege de nieuwe tekst van artikel 16.12 Wm.
Onderdeel SS
Artikel 2, eerste lid, onder a en b, van het Besluit handel in emissierechten is gewijzigd.
Als gevolg van de verruiming van de reikwijdte van het ETS is het eerste lid, onder
a, van dat artikel voortaan (per 1 januari 2013) ook van toepassing op N2O. Hiertoe is de verwijzing in artikel 65, eerste lid, van de regeling aangepast.
Verder is met een begripsbepaling verduidelijkt dat het algemene begrip monitoringsplan
in dit hoofdstuk specifiek betrekking heeft op het monitoringsplan voor N2O-emissies.
Onderdeel TT
Artikel 71a
Zie onderdeel H.
Onderdeel UU
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt een onjuiste verwijzing in de tekst van artikel
76, eerste lid, van de regeling aan te passen.
Onderdeel VV
Nu de meldingensystematiek vereenvoudigd is en de meldingsplicht direct in de regeling
is opgenomen – in plaats van deze als vergunningvoorschriften op te nemen – is paragraaf
4.8 van de regeling volledig gewijzigd. Paragraaf 4.8 van de regeling regelt nu wat
te doen bij veranderingen en tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan en wijzigingen
van de N2O-installatie. De regeling van paragraaf 4.8 loopt goeddeels parallel met die van
paragraaf 2.19 (en paragraaf 3.9). Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting
bij onderdeel Q.
Onderdeel WW
Het eerste lid van artikel 79 is in de plaats gekomen van artikel 78, eerste lid,
onder a (oud), van de regeling. De betreffende voorschriften zijn direct tot de houder
van de vergunning gerichte regels geworden in plaats van voorschriften die deel uitmaken
van de vergunning. Inhoudelijk is er niets gewijzigd.
Onderdeel XX
Dit betreft een redactionele correctie.
Onderdeel YY
In bijlage VI wordt in de tabel de emissiefactor van aardgas van 56,1 gecorrigeerd
in 56,8.
Onderdeel ZZ
Als gevolg van de aanpassing van artikel 42, derde lid, van de regeling (artikel I,
onder II, van de wijzigingsregeling) is bijlage X bij de regeling gewijzigd.
Onderdeel AAA
In bijlage XI werd nog verwezen naar DIN 1942. Echter, deze norm bestaat niet meer.
De norm die geldt is NEN-EN 12952-15. Ter zake is de bijlage dan ook aangepast. Overigens
worden in de praktijk ook afgeleide formules gehanteerd. Deze zijn nu voor de volledigheid
ook in bijlage XI opgenomen.
Onderdeel BBB
Bijlage XV van de regeling betrof de vaststelling van het nieuwkomersformulier. Dit
formulier is door het nieuwe artikel 34c, eerste lid, van de regeling achterhaald
voor de derde handelsperiode. Volgens die bepalingen stelt de Minister van Infrastructuur
en Milieu het formulier vast en wordt dit op de website van de emissieautoriteit geplaatst
(www.emissieautoriteit.nl). Daarom kan bijlage XV bij de regeling vervallen. Voor nieuwkomersaanvragen in de
tweede planperiode, dat wil zeggen tot en met 31 december 2012, zal deze bijlage XV
wel van toepassing blijven.
Onderdeel CCC
Dit betreft twee redactionele aanpassingen.
Artikel II
De op de gewijzigde monitoringssystematiek betrekkingen hebbende onderdelen van deze
regeling zijn gelijktijdig met de implementatiewet20 en -amvb21 in werking getreden, namelijk op 1 juli 2012.22
Hierop geldt één uitzondering: de wijziging van de begripsbepaling voor N2O-installatie (artikel I, onderdeel SS) treedt in werking gelijktijdig met de wijziging
van artikel 2 van het Besluit handel in emissierechten: per 1 januari 2013.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.