De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op artikel 11, eerste lid, van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot
wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275), zoals gewijzigd door artikel 1, onderdeel 13, van richtlijn nr.
2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG
teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PbEU
L 140), en de artikelen 16.21 en 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Vooruitlopend op twee wijzigingen van de Regeling monitoring handel in emissierechten, is artikel 34bd alvast gewijzigd. De
voor 2012 gepland staande wijzigingen betreffen:
-
1) een wijziging naar aanleiding van de wet herziening EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (Kamerstukken II 2010/11,
32 667);
-
2) een wijziging in verband met het in werking treden van de Monitoring en Rapportage Verordening en de Verificatie en Accreditatie
Verordening. Deze twee verordeningen worden op grond van artikelen 14 en 15 van richtlijn 2003/87/EG vastgesteld.
Keuzemogelijkheid aanleveren gegevens
Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de mogelijkheid geïntroduceerd voor de bij het systeem van de handel in broeikasgasemissierechten
(ETS) betrokken inrichtingen om bij het aanleveren van gegevens voor de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten
(hierna: emissierechten) voor de periode 2013–2020 een onderverdeling te maken naar broeikasgasinstallaties binnen de inrichting.
Door deze wijziging wordt voorkomen dat Nederlandse inrichtingen bij de Europese toewijzing in een nadelige positie komen
te verkeren vanwege een verschil in vergunningssystematiek met andere lidstaten.
Deze wijziging heeft geen milieubezwaren, omdat op Europese schaal nooit meer emissierechten kunnen worden toegewezen dan
het Europees plafond.
Naar verwachting zal slechts bij een beperkt aantal inrichtingen de berekening per broeikasgasinstallatie gunstiger uitvallen
voor de initiële toewijzing; voor de meeste inrichtingen zal de kosteloze toewijzing niet worden beïnvloed door een berekening
per broeikasgasinstallatie. In de praktijk zal deze optie vooral voordelig zijn voor inrichtingen met een ‘brede’ emissievergunning,
bijvoorbeeld inrichtingen op grote geïntegreerde bedrijfsterreinen met een diversiteit aan activiteiten. Door voor de toewijzing
meerdere broeikasgasinstallaties te (kunnen) onderscheiden, wordt meer flexibiliteit geboden bij de keuze voor de basisjaren
op grond waarvan de rechten worden bepaald. Daarnaast is het voor dergelijke grote inrichtingen bij een keuze voor een onderverdeling
in broeikasgasinstallaties eenvoudiger om – door te voldoen aan de criteria voor uitbreidingen – in aanmerking te komen voor
nieuwkomersrechten. Daar staat tegenover dat bij berekening per broeikasgasinstallatie eerder zal zijn voldaan aan de criteria
voor significante inkrimping of (gedeeltelijke) sluiting. Dit heeft tot gevolg dat het aantal toegewezen rechten eerder naar
beneden wordt bijgesteld dan wanneer de toewijzing per inrichting wordt berekend.
Beoordelingskader
Indien een inrichting ervoor kiest om de gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing per broeikasgasinstallatie binnen
die inrichting aan te leveren, dient de inrichting een verzoek hiertoe in bij het bestuur van de emissieautoriteit (hierna:
NEa). Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, waarin de door de inrichting voorgestelde onderverdeling
van de inrichting in meerdere installaties gemotiveerd wordt aangegeven. De NEa toetst de door de inrichting voorgestelde
onderverdeling aan het begrip broeikasgasinstallatie zoals dit is gedefinieerd in artikel 16.1 van de Wet milieubeheer. De
NEa toetst aan de volgende criteria:
-
– is sprake van een vaste technische eenheid?;
-
– worden een of meer activiteiten verricht die behoren tot een categorie aangewezen in bijlage I bij de ETS-richtlijn1?;
-
– vinden er daadwerkelijk broeikasgasemissies plaats uit deze installaties?
Omdat door een onderverdeling in meerdere broeikasgasinstallaties binnen een inrichting de reikwijdte van de vergunning en
derhalve de grenzen van de inrichting niet wijzigen, moeten alle emitterende eenheden binnen een broeikasgasinstallatie vallen.
Uitgangspunt is immers dat alle emissies van de inrichting worden gemonitord en gerapporteerd en dat over alle emissies emissierechten
worden ingeleverd. Ook na de onderverdeling in installaties moet de berekening van het aantal emissierechten in overeenstemming
zijn met de geharmoniseerde toewijzingsregels2 en mag zij niet leiden tot dubbele toewijzing.
Procedure
Uiterlijk 1 oktober 2011 dient de inrichting bij de NEa een volledig en gemotiveerd verzoek in om gegevens per afzonderlijke
broeikasgasinstallatie te mogen verstrekken. Inrichtingen die op tijd een volledig en correct ingevuld formulier hebben ingeleverd,
krijgen uiterlijk 1 november 2011 bericht van de NEa of het in het verzoek aangegeven aantal afzonderlijke installaties binnen
de desbetreffende inrichting in overeenstemming is met de definitie van broeikasgasinstallatie. Vervolgens dient de inrichting
voor 1 januari 2012 per broeikasgasinstallatie een standaard dataformulier in.
Op grond van het standaardformulier is alleen het verstrekken van de historische gegevens voor de gekozen basisjaren (2005–2008
of 2009–2010) verplicht. Het aanleveren van gegevens over alle basisjaren is facultatief. In het geval van berekening per
broeikasgasinstallatie moet de inrichting echter gegevens aanleveren over alle basisjaren en niet alleen over de gekozen periode.
Dit is in de eerste plaats nodig om de aangeleverde gegevens te kunnen vergelijken met bij de NEa bekende informatie (bijvoorbeeld
informatie in emissieverslagen) die betrekking heeft op de gehele inrichting en niet is uitgesplitst naar broeikasgasinstallatie.
In de tweede plaats is opgave voor alle basisjaren noodzakelijk om gegevens over warmteoverdracht tussen broeikasgasinstallaties
binnen een inrichting met elkaar te kunnen vergelijken teneinde dubbeltellingen bij de toewijzing te voorkomen.
Wanneer een inrichting niet op tijd de gegevens per broeikasgasinstallatie aanlevert, worden voor de berekening van de toewijzing
de gegevens per inrichting gebruikt, die op grond van artikel 34bd voor 1 september 2011 zijn ingeleverd.
Deze nieuwe berekeningsmethode is onderdeel van de voorbereiding van het nationaal toewijzingsbesluit. Mocht een inrichting
het niet eens zijn met de beoordeling van de NEa over de onderverdeling van de inrichting in een aantal afzonderlijke broeikasgasinstallaties,
dan kan de inrichting met een zienswijze op het ontwerp van het nationaal toewijzingsbesluit (artikel 16.30 Wet milieubeheer)
hiertegen ageren. De Europese Commissie beoordeelt het nationaal toewijzingsbesluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State oordeelt zo nodig in laatste instantie over de vraag of bij de berekening van de kosteloze toewijzing op juiste
wijze toepassing is gegeven aan de mogelijkheid van gedifferentieerde gegevensverstrekking.
Administratieve en uitvoeringslasten
Voor de initiële toewijzing moeten per broeikasgasinstallatie een geverifieerd standaardformulier, zoals bedoeld in artikel
34bf, en volgens artikel 34be, een methodologieverslag worden aangeleverd. De keuze voor het berekenen per broeikasgasinstallatie
kan dus een toename van de administratieve lasten en kosten met zich brengen. De administratieve lasten zijn eerder vastgesteld
op gemiddeld € 6.800 per inrichting voor het aanleveren van geverifieerde historische gegevens voor de kosteloze toewijzing.3 Deze lasten nemen bij het verstrekken van gegevens per broeikasgasinstallatie toe. Het is een kosten-baten-afweging voor
de betrokken inrichtingen of deze extra lasten opwegen tegen de baten van een hogere kosteloze toewijzing van emissierechten.
Volgens de huidige inschatting betreft het minder dan 15 inrichtingen die in totaal in meer dan 60 broeikasgasinstallaties
zouden worden onderverdeeld. Voor de berekening van de toewijzing moeten de betrokken inrichtingen in dat geval dus in totaal
60 keer extra gegevens leveren, hetgeen meer dan € 400.000 aan eenmalige lasten zou meebrengen.
Indien per broeikasgasinstallatie een monitoringsplan, een rekening en emissiejaarverslag geldt, komen daar nog jaarlijkse
administratieve lasten bij. Uitgaande van een half om half verdeling van laagcomplexe en middencomplexe installaties, bedragen
deze kosten dan structureel ruim € 700.000 per jaar (30*€ 20.001 + 30*€ 4.633 = € 739.020).4
De extra uitvoeringslasten voor de NEa worden vooralsnog geschat op € 120.000. Er worden extra uren berekend voor de beoordeling
per verzoek, de startkosten voor de wijziging en de gevolgen voor vergunningverlening, emissierapportage en het register.
De wijziging in de berekening van de kosteloze toewijzing leidt tot een gunstiger bedrijfseffect, doordat de hogere kosteloze
toewijzing opweegt tegen de hogere administratieve lasten. Naar schatting zal deze wijziging de bedrijven die opdelen in totaal
€ 6–8 miljoen opleveren (300.000–400.000 gratis emissierechten per jaar, bij een prijs van € 20).
Inspraak
De ontwerpregeling is ingevolge artikel 21.6, zesde lid, derde volzin, van de Wet milieubeheer op 28 oktober 2011 toegezonden
aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Voornoemd artikelonderdeel bepaalt dat tussen toezending aan de beide Kamers en de
vaststelling van de regeling een periode van tenminste vier weken dient te zitten. De voorhangperiode eindigde op 29 november
2011. Van beide Kamers der Staten-Generaal is geen reactie ontvangen. Ook is de ontwerpregeling niet betrokken bij de plenaire
behandeling van wetsvoorstel 32 667, waarvan de eerste termijn van de Tweede Kamer plaatsvond op 30 november 2011.
Terugwerkende kracht
De wijziging van artikel 34bd van de Regeling monitoring handel in emissierechten treedt in werking met ingang van 1 januari
2012 en werkt terug tot en met 1 september 2011. Die terugwerkende kracht is vereist vanwege de in het gewijzigde artikel
opgenomen proceduredata. Deze voor de inrichtingsleven relevante data zijn tijdig en duidelijk gecommuniceerd door de NEa.
De wijzigingsregeling betreft derhalve de formalisering van een reeds bekendgemaakte en voor de betrokken inrichtingen, die
vrijwillig van de geboden keuzemogelijkheid gebruik maken, gunstige procedurewijziging.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.