De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu maakt ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer bekend dat een ieder gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur

Adres: Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Directoraat-generaal Milieu en Internationaal

Directie Veiligheid en Risico’s

Cluster B

Postbus 20901

2500 EX Den Haag

Besluit van ...... houdende wijziging van het Registratiebesluit externe veiligheid en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (aanpassing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen en wegnemen van onvolkomenheden)

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van ....., nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 5.1, eerste en vierde lid, 5.2, eerste lid, 5.3, eerste en tweede lid, 8.40, 8.41, 8.42, 12.12, tweede en vierde lid, 12.13, tweede lid, en 21.8 van de Wet milieubeheer, de artikelen 3.37 en 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening en de artikelen 2.12, derde lid, 2.22, derde en vijfde lid, en 2.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ....., nr. ......);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Registratiebesluit externe veiligheid wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

  • a. De onderdelen g, h en i vervallen.

  • b. De onderdelen j tot en met m worden geletterd g tot en met j.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor de berekening van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico van buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, zijn de daarvoor krachtens dat besluit gestelde regels van overeenkomstige toepassing.

B

Aan artikel 2 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. voor zover het betreft inrichtingen: gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Als categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 12.12, tweede lid, van de wet worden aangewezen de categorieën van inrichtingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

D

Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Als categorieën van buisleidingen als bedoeld in artikel 12.12, tweede lid, van de wet worden aangewezen de categorieën van buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is.

E

Artikel 7 vervalt.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede ‘de artikelen 3 tot en met 6, eerste lid, en 7, eerste lid,’ vervangen door: de artikelen 3 tot en met 6, eerste lid,.

2. In onderdeel c wordt de zinsnede ‘als bedoeld in artikel 4, onderdelen c en g,’ vervangen door: als bedoeld in artikel 4, onderdelen c, d en g,.

G

In artikel 9 wordt ‘de artikelen 3, 4 en 7, eerste lid,’ vervangen door: de artikelen 3 en 4.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In de aanhef wordt ‘de artikelen 6 en 7’ vervangen door: artikel 6.

  • b. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. de naam van de exploitant van de buisleiding;.

  • c. Aan het slot van onderdeel f wordt ‘en’ vervangen door een puntkomma.

  • d. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. de materiaalsoort van de buisleiding.

2. In het tweede lid wordt ‘de artikelen 6 en 7’ vervangen door: artikel 6.

I

In artikel 12 wordt ‘artikel 5 en 7’ vervangen door: artikel 5.

J

In artikel 15, eerste en tweede lid, wordt ‘aan het RIVM’ vervangen door: ter uitvoering van artikel 12.13 van de wet.

K

In het opschrift van paragraaf 4 en in artikel 16, eerste tot en met vierde lid, vervalt de zinsnede ‘aan het RIVM’.

ARTIKEL II

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de onderdelen b, c, d en g wordt ‘voorzover zij niet onder onderdeel m, onder c, vallen’ vervangen door: voor zover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen.

  • 2. In onderdeel f wordt ‘voorzover zij niet onder onderdeel m, onder d, vallen’ vervangen door: voor zover zij niet onder onderdeel l, onder d, vallen.

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de onderdelen d en h wordt ‘niet zijnde inrichtingen waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de wet’ vervangen door: die behoren tot categorieën inrichtingen die zijn aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. In onderdeel f wordt ‘fluor-, chloor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen’ telkens vervangen door: fluor-, chloor-, broom-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen.

C

In artikel 16 wordt ‘als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot met d’ vervangen door: als bedoeld in artikel 15, eerste lid.

D

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot met d’ vervangen door: als bedoeld in artikel 15, eerste lid.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Voor de toepassing van het tweede lid geldt met betrekking tot een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, in afwijking van de voorschriften 4.6.1 en 4.6.2 van bijlage I bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer, de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstand tot kwetsbare objecten.

E

In artikel 18, eerste lid, wordt ‘als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot met d’ vervangen door: als bedoeld in artikel 15, eerste lid.

F

In artikel 20, eerste lid, wordt ‘binnen drie, onderscheidenlijk vijf jaar,’ vervangen door: binnen vijf jaar.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

TOELICHTING

Algemeen

Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid (Stb 2006, 656, hierna: Registratiebesluit) in werking getreden. Het Registratiebesluit geeft uitvoering aan de registratieplicht voor risicovolle situaties uit de artikelen 12.12 en 12.13 van de Wet milieubeheer (Wm) en wijst categorieën van inrichtingen, buisleidingen en transportroutes aan waarover het Risicoregister gevaarlijke stoffen (het risicoregister) gegevens moet bevatten. Daarnaast bevat het Registratiebesluit voorschriften over de inhoud van het register en termijnen voor de verstrekking van gegevens.

Risicogegevens over inrichtingen, buisleidingen en transportroutes moeten door het bevoegd gezag worden aangeleverd. Wie het bevoegd gezag is, is afhankelijk van het soort risicovolle situatie en is uitgewerkt in artikel 12.11 van de Wet milieubeheer.

Met dit onderhavige besluit zijn wijzigingen in het Registratiebesluit aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Stb 2010, 686, het Bevb) en zijn enkele correcties aangebracht.

De inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid zal ook wijzigingen van het Registratiebesluit met zich meebrengen. Die wijzigingen zullen via het Besluit transportroutes externe veiligheid worden aangebracht.

Tevens voorziet dit wijzigingsbesluit in enkele wetstechnische wijzigingen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Wettelijke grondslag

De wijzigingen van het Registratiebesluit (artikel I) berusten op de artikelen 12.12 en 12.13, tweede lid, van de Wm. De wijzigingen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (artikel II) berusten op de overige in de aanhef genoemde wettelijke grondslagen. Dit zijn dezelfde grondslagen als waarop het Bevi berust. De reden hiervoor is dat artikel II mede voorziet in een wetstechnische aanpassing van de reikwijdte van dat besluit.

Gevolgen voor het bedrijfsleven en burgers

De onderhavige wijziging brengt geen nieuwe directe gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven met zich mee. Het Registratiebesluit is gericht tot het bevoegd gezag, dat gegevens moet verstrekken aan de beheerder van het risicoregister. Op grond van artikel 12.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer moeten bedrijven (inrichtingen of bedrijven die gebruikmaken van leidingen en andere transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen) op verzoek van het bevoegd gezag gegevens verstrekken, zodat het bevoegd gezag op zijn beurt aan zijn registratieplicht kan voldoen. Normaliter zijn de gegevens echter al in het bezit van het bevoegd gezag, bijvoorbeeld in verband met verleende vergunningen. Met dit wijzigingsbesluit verandert hier niets aan. De wijzigingen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn voornamelijk wetstechnisch.

Het besluit brengt ook geen administratieve lasten voor burgers of inhoudelijke nalevingskosten voor bedrijven met zich mee.

De toevoeging van gevaarlijke stoffen met broomhoudende verbindingen aan artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van het Bevi leidt er naar verwachting niet toe dat er extra inrichtingen onder de werking van het Bevi komen te vallen. De inrichtingen die deze stoffen opslaan vallen al onder de werking van het Bevi, omdat ze onder de werking van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 vallen of omdat tevens fluor-, chloor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen worden opgeslagen.

Bestuurlijke lasten

Ten gevolge van deze wijziging moeten er niet meer gegevens worden gemeld aan de beheerder van het risicoregister. De wijziging heeft geen gevolgen voor de bestuurlijke lasten.

Gevolgen voor het milieu

De wijziging brengt geen gevolgen voor het milieu met zich mee, anders dan dat de kenbaarheid van externe veiligheidsrisico’s wordt verbeterd.

Gevolgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het Registratiebesluit is gericht tot het bevoegd gezag, dat gegevens moet aanleveren om in het register op te nemen. Met de wijzigingen wordt aangesloten bij wijzigingen in aanpalende regelgeving, hetgeen de uitvoerbaarheid van het Registratiebesluit ten goede komt. De onderhavige wijziging brengt geen gevolgen voor de handhaafbaarheid met zich mee. Dit besluit is ter advisering voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het Interprovinciaal Overleg heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij het conceptbesluit. De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten heeft naar aanleiding van een eerdere versie van het besluit per brief van 21 september 2011, kenmerk BAMM/U201101664, geadviseerd het begrip oriëntatiewaarde te definiëren. Door het vervallen van artikel 7 wordt het begrip echter niet meer gebruikt.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A, onder 1

Door de wijziging van artikel 6 (onderdeel D) worden de begrippen categorie K1, categorie K2 en categorie K3 niet langer gebruikt, hetgeen de reden is deze begrippen te laten vervallen.

Onderdeel A, onder 2

Het risicoregister bevat onder andere de ligging van de 10-6 per jaar contour en indien beschikbaar tevens de 10-5 en de 10-8 per jaar contour van het plaatsgebonden risico. Ook kunnen gegevens over het groepsrisico worden opgenomen. In het tweede lid van artikel 1 is reeds bepaald op welke wijze het plaatsgebonden risico en het groepsrisico moeten worden bepaald voor inrichtingen. Nu voor buisleidingen het Bevb in werking is getreden, is in het derde lid bepaald op welke manier het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor buisleidingen wordt vastgesteld.

Onderdeel B

In artikel 12.11 van de Wet milieubeheer worden gevaarlijke stoffen gedefinieerd voor de toepassing van het risicoregister. Voor inrichtingen en buisleidingen betreft de definitie een verwijzing naar hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer. Het Bevi verwijst echter ook naar de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Met deze toevoeging aan artikel 2 wordt het begrip gevaarlijke stoffen voor inrichtingen uitgebreid met de gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, zodat de definitie aansluit bij die in het Bevi.

Onderdeel C

In plaats van de inhoud van artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van het Bevi over te nemen, wordt met deze wijziging verwezen naar die artikelonderdelen. Zo hoeft niet met elke wijziging van het Bevi het Registratiebesluit eveneens veranderd te worden. Met deze wijziging is dus geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar een vereenvoudiging.

Onderdeel D

De Minister wijst op grond van artikel 2 van het Bevb de buisleidingen aan die onder de werking van dit besluit vallen. De buisleidingen met externe veiligheidseffecten voor de omgeving die onder het Bevb vallen zijn tevens de buisleidingen die relevant zijn om op te nemen in het register. Om verschillen in de aanwijzingen voor het register en het Bevb te voorkomen, is hier een verwijzing opgenomen naar de aanwijzing op grond van artikel 2 van het Bevb.

Onderdeel E

Op grond van artikel 7 kon het bevoegd gezag inrichtingen, transportroutes en buisleidingen melden indien de waarde van het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt. Deze optionele vermelding door het bevoegd gezag fungeerde als een vangnet voor een eventuele restcategorie. Normaliter zijn de inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waarvan het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt namelijk al gemeld op grond van de artikelen 3 tot en met 6. In de praktijk is er echter geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid uit artikel 7. Er blijken kennelijk geen situaties te zijn die niet al gemeld zijn op grond van de artikelen 3 tot en met 6, maar waarvan het bevoegd gezag het vanwege het groepsrisico noodzakelijk achtte ze te melden. En hoewel het klaarblijkelijk onwaarschijnlijk is dat er inrichtingen, buisleidingen of transportroutes bestaan die niet in de artikelen 3 tot en met 6 genoemd zijn, maar wel tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico leiden, staat niets het bevoegd gezag er formeel aan in de weg zo’n situatie desgewenst te melden aan de beheerder van het risicoregister. artikel 7 had derhalve weinig toegevoegde waarde. Om die reden is artikel 7 vervallen.

Onderdeel F

Artikel 8 is één van de artikelen waarin wordt bepaald welke gegevens het register bevat ten aanzien van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. Het gaat in artikel 8 onder andere om de geografische ligging van de risicovolle situatie en de risicocontouren. Hiertoe behoren ook de veiligheidsafstanden voor een inrichting als bedoeld in artikel 4, onderdeel d, van het besluit. Dat onderdeel is met deze wijziging toegevoegd aan onderdeel c van artikel 8.

Onderdeel H

In artikel 11 van het Registratiebesluit wordt, in aanvulling op de gegevens die volgens artikel 8 opgenomen dienen te worden, een aantal gegevens met betrekking tot buisleidingen genoemd die tevens opgenomen moeten worden in het register. In het Bevb speelt de exploitant van de buisleiding een centrale rol. Daarom moet de naam van de exploitant in het register vermeld worden. Ook de materiaalsoort van de buisleiding is relevant om in het register op te nemen vanwege het niveau van veiligheid dat hier uit afgeleid kan worden.

Onderdeel J en K

In het opschrift van paragraaf 4 en de artikelen 15 en 16 is ten aanzien van het verstrekken van gegevens voor het risicoregister de toevoeging ‘aan het RIVM’ geschrapt, danwel vervangen door ‘ter uitvoering van artikel 12.13 van de wet’. Omdat uit artikel 12.13 van de Wm volgt aan welke instantie het bevoegd gezag de gegevens van het Risicoregister moet verstrekken, kan de toevoeging aan welke instantie de gegevens verstrekt moeten worden in het Registratiebesluit achterwege blijven. Deze formulering laat bovendien ruimte voor mogelijke toekomstige wijzigingen van de Wm ten aanzien van de beheerder van het risicoregister.

Artikel II

Onderdeel A

Onderdeel b, van het eerste lid van artikel 1 van het Bevi betreft de definitie van beperkt kwetsbare objecten en bevatte een foutieve verwijzing naar de definitie van kwetsbare objecten in dat zelfde artikel. De opsomming van kwetsbare objecten in de zin van het Bevi is te vinden in onderdeel l en niet in onderdeel m. Met de onderhavige wijziging van het Bevi is deze foutieve verwijzing hersteld.

Onderdeel B

In artikel 2, onderdelen d en h, van het Bevi is bepaald dat op grond van deze onderdelen geen inrichtingen mogen worden aangewezen waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de wet. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8.40 van de wet zoals die luidde voor de wijziging (Stb. 2006, 606) die per 1 januari 2008 in werking is getreden (Stb 2007, 472). Voor de wijziging had artikel 8.40 van de wet betrekking op AMvB’s die in de plaats treden van de vergunning. Voor de inrichtingen waarop deze AMvB’s van toepassing waren, gold met andere woorden geen vergunningplicht. In artikel 8.44 van de wet werd de mogelijkheid in het leven geroepen om AMvB’s vast te stellen die mede van toepassing waren op inrichtingen waarvoor de vergunningplicht wel geldt. In artikel 8.40 van de wet zoals dat per 1 januari 2008 luidt, zijn de oude artikelen 8.40 en 8.44 samengevoegd. Het artikel ziet nu zowel op AMvB’s die gelden naast de omgevingsvergunning als voor AMvB’s die voor de omgevingsvergunning in de plaats treden. artikel 2, eerste lid, onderdelen d en h, van het Bevi zijn zodanig aangepast dat de minister alleen inrichtingen kan aanwijzen waarvoor de vergunningplicht geldt. Dit zijn categorieën inrichtingen die zijn aangewezen krachtens artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in het Besluit omgevingsrecht. Daarvoor geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.

In artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van het Bevi, is geregeld dat dat besluit van toepassing is als een opslagvoorziening aanwezig is waarin bij brand giftige verbrandingsproducten kunnen ontstaan. Dat is volgens het Bevi het geval als de opgeslagen stoffen fluor-, chloor-, stikstof-, of zwavelhoudende verbindingen bevatten en wanneer deze stoffen brandbaar zijn of samen met brandbare stoffen worden opgeslagen. Omdat ook bij broomhoudende verbindingen giftige verbrandingsproducten kunnen ontstaan, zijn deze toegevoegd aan de opsomming in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, onder 1° en 2°, van het Bevi.

Onderdelen C, D en E

Bij de eerder genoemde wijziging van het Bevi is het onderscheid tussen categoriale LPG-tankstations en niet-categoriale LPG-tankstations komen te vervallen. De niet-categoriale LPG-tankstations waren LPG-tankstations met een doorzet van meer dan 1.500 m3 LPG per jaar. Deze werden genoemd in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van het Bevi. Met de wijziging van het Bevi is onderdeel b, van het eerste lid van artikel 15 van het Bevi komen te vervallen en zijn de overgebleven onderdelen verletterd. Bij de wijziging van het Bevi is verzuimd deze verlettering in de artikelen 16, 17, en 18 door te voeren. Dit verzuim is nu hersteld.

Onderdeel F

In artikel 20 van het Bevi is geregeld dat het bevoegd gezag bij een gewijzigd inzicht met betrekking tot het plaatsgebonden risico er in voorkomende gevallen voor zorgt dat binnen een bepaalde termijn dat plaatsgebonden risico de desbetreffende grenswaarde niet meer overschrijdt. Voor de grenswaarde 10-5 per jaar gold een termijn van drie jaar en voor de grenswaarde 10-6 per jaar een termijn van vijf jaar, beginnend na het vastleggen van de gevolgen van het gewijzigde inzicht in een ministeriële regeling. Alle situaties waarbij de grenswaarde van 10-5 per jaar werd overschreden, moesten binnen drie jaar na het van kracht worden van het Bevi gesaneerd zijn. Die termijn is verstreken zonder dat er een nieuwe termijn van drie jaar is gaan lopen door het vastleggen van een gewijzigd inzicht in een ministeriële regeling. Om die reden hoefde artikel 20 niet langer een termijn te bevatten voor situaties waarbij de grenswaarde 10-5 per jaar werd overschreden. Met een eerdere wijziging van het Bevi1 zijn die situaties dan ook geschrapt uit artikel 20. Daarbij is abusievelijk één maal de termijn van drie jaar blijven staan. Dit verzuim is met dit onderdeel hersteld.

Artikel III

De bepalingen die betrekking hebben op buisleidingen kunnen pas in werking treden op het tijdstip dat het aanwijzen van categorieën van stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bevb is afgerond. Zolang dat niet is gebeurd dekt het nieuwe artikel 6 niet de volledige groep buisleidingen die geregistreerd moeten worden. De oude tekst is in die periode de meest passende.

Ingevolge artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer treedt een algemene maatregel van bestuur die gebaseerd is op artikel 5.1 van die wet in werking op een tijdstip dat bij koninklijk besluit wordt vastgesteld. Deze bepaling hangt derhalve ook samen met de voor dit type algemene maatregelen van bestuur voorgeschreven nahangprocedure. In dit verband zij vermeld dat alleen artikel II van dit besluit berust op artikel 5.1 van de Wet milieubeheer.

Sinds 1 januari 2010 geldt het uitgangspunt van vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van regelgeving (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Dit houdt in dat het tijdstip van inwerkintreding in beginsel op 1 januari of 1 juli vastgesteld zal worden, met een minimale invoeringstermijn van twee maanden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Naar boven