Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 februari 2011, nr. WJZ/11005409, houdende regels inzake buitengebruikstelling en ontmanteling van nucleaire inrichtingen en inzake de aanvraag om goedkeuring voor de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld voor de kosten van buitengebruikstelling en ontmanteling van nucleaire inrichtingen waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt (Regeling buitengebruikstelling en ontmanteling nucleaire inrichtingen)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 20, 26, derde lid, 30b, 30d, tweede lid, 30e, 30f, tweede lid, en 44a, derde lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen;

Besluiten:

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

doelkaspositie:

eindbedrag dat bij de aanvang van de buitengebruikstelling en de ontmanteling van een inrichting, waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt, beschikbaar moet zijn ter dekking van de kosten die voortvloeien uit de buitengebruikstelling en de ontmanteling van die inrichting, vermeerderd met een bedrag dat nodig is ter dekking van de onzekerheden in de berekening van die kosten;

inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet;

Minister:

Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

radioactieve afvalstof:

radioactieve afvalstof als bedoeld in artikel 1 van het Besluit stralingsbescherming.

Paragraaf 2 Inhoud ontmantelingsplan

Artikel 2

Een ontmantelingsplan van de houder van een vergunning voor het oprichten van een inrichting bevat in ieder geval:

  • a. een meting van de activiteit van de radionucliden op het terrein waarop de inrichting wordt gevestigd;

  • b. een beschrijving van de wijze waarop bij het ontwerp en de bouw van de inrichting wordt voorkomen dat de toekomstige buitengebruikstelling en ontmanteling van die inrichting wordt bemoeilijkt.

Artikel 3

  • 1. Een ontmantelingsplan van de houder van een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de plaats en de activiteit van de radionucliden die zich bevinden in de inrichting en op het terrein waarop de inrichting is gevestigd en die niet tijdens de normale bedrijfsvoering zijn ontstaan;

    • b. een inventarisatie en categorisering van de radioactieve afvalstoffen, de splijtstof of erts bevattende afvalstoffen en de afvalstoffen, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, die in de inrichting aanwezig zijn of vrijkomen bij de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de inrichting;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de vergunninghouder van plan is de in de inrichting aanwezige splijtstoffen af te voeren en zich te ontdoen van de afvalstoffen, bedoeld onder b, waaronder begrepen een beschrijving van de behandeling en de conditionering van die afvalstoffen en van het beheer van de splijtstof of erts bevattende afvalstoffen en de afvalstoffen, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

    • d. een beschrijving van de meetstrategieën en meetmethoden die worden toegepast om te bepalen of de ontmanteling van de inrichting is voltooid;

    • e. een beschrijving van de voorzieningen voor het behoud van kennis en informatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid;

    • f. een globale beschrijving van de maatregelen die worden getroffen tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de inrichting en die relevante gevolgen hebben voor de kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen of het ontmantelen, waaronder in ieder geval een globale beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om:

      • 1°. schade te voorkomen dan wel te beperken;

      • 2°. de veiligheid van de omgeving van de inrichting te waarborgen.

  • 2. De houder van een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting zorgt er, ten genoegen van de Minister, voor dat de mate van detaillering van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, toeneemt naarmate de leeftijd van de inrichting toeneemt.

Artikel 4

Een ontmantelingsplan dat wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting bevat in ieder geval:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met d;

  • b. een beschrijving van de voorzieningen voor het behoud van kennis en informatie, bedoeld in artikel 5, tweede lid;

  • c. een beschrijving van de rapportagemomenten, bedoeld in artikel 8;

  • d. een beschrijving van de organisatorische maatregelen, bedoeld in artikel 9;

  • e. een beschrijving van de meetstrategieën en meetmethoden die worden toegepast om effectieve doses vast te stellen, die worden ontvangen door een lid van de bevolking of een werknemer als gevolg van de buitengebruikstelling of de ontmanteling van de inrichting;

  • f. een aanduiding van het aantal medewerkers dat is belast met de buitengebruikstelling en de ontmanteling en een beschrijving van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen die medewerkers;

  • g. een beschrijving van de procedures waaraan de medewerkers, belast met de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de inrichting, moeten voldoen, waarbij in ieder geval procedures worden omschreven met betrekking tot het interne toezicht op de buitengebruikstelling en de ontmanteling en met betrekking tot gevallen waarin wordt afgeweken van de geplande werkzaamheden;

  • h. indien artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 van toepassing is: een asbestinventarisatierapport als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van dat besluit.

Paragraaf 3 Buitengebruikstelling en ontmanteling

Artikel 5

  • 1. De houder van een vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting treft voorzieningen om radiologische kennis en informatie over de inrichting die relevant is voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling te behouden. Deze voorzieningen omvatten in ieder geval een boekhouding van verrichte handelingen met splijtstoffen en radioactieve stoffen.

  • 2. De houder van een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting treft voorzieningen om radiologische kennis en informatie die nodig is om aan te tonen dat de ontmanteling is voltooid, te behouden totdat de vergunning voor het ontmantelen is ingetrokken.

Artikel 6

De houder van een vergunning voor het in werking brengen, het in werking houden, het buiten gebruik stellen of het ontmantelen van een inrichting gaat bij het opstellen en het actualiseren van het ontmantelingsplan uit van de laatste stand van de techniek.

Artikel 7

De houder van een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt, voert de in die inrichting aanwezige splijtstoffen af zo snel als redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 8

De houder van een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting rapporteert aan de Minister omtrent de voortgang van de buitengebruikstelling en de ontmanteling en omtrent belangrijke wijzigingen van de maatregelen, bedoeld om schade te voorkomen of te beperken. Hij rapporteert in ieder geval onmiddellijk nadat:

  • a. alle splijtstoffen zijn afgevoerd;

  • b. belangrijke systemen definitief zijn uitgeschakeld.

Artikel 9

De houder van een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting treft organisatorische maatregelen om te waarborgen dat schade tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de inrichting wordt voorkomen dan wel beperkt en dat wordt voldaan aan de eisen die aan de buitengebruikstelling en de ontmanteling worden gesteld.

Paragraaf 4 Aantonen voltooiing van de ontmanteling

Artikel 10

  • 1. De houder van een vergunning voor het ontmantelen van een inrichting stelt een eindrapport op waarin hij aantoont dat de ontmanteling is voltooid.

  • 2. Het eindrapport bevat in ieder geval:

    • a. de resultaten van metingen van de activiteit en de activiteitsconcentratie, bedoeld in artikel 1 van het Besluit stralingsbescherming, op het terrein waarop de inrichting was gevestigd en in het grondwater dat zich bevindt onder en in de directe nabijheid van het terrein waarop de inrichting was gevestigd;

    • b. een beschrijving van de wijze waarop de inrichting buiten gebruik is gesteld en is ontmanteld;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de vergunninghouder zich heeft ontdaan van de splijtstoffen, de radioactieve afvalstoffen en de splijtstof of erts bevattende afvalstoffen die zijn ontstaan bij de buitengebruikstelling en de ontmanteling;

    • d. voor zover de beschrijving, bedoeld onder c, afwijkt van de inventarisatie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b: een onderbouwing van die afwijking.

Paragraaf 5 Aanvraag om goedkeuring van financiële zekerheid als bedoeld in artikel 15f van de wet

Artikel 11

Indien de houder van een vergunning voor het in werking brengen, het in werking houden, het buiten gebruik stellen of het ontmantelen van een inrichting waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt de financiële zekerheid, bedoeld in artikel 15f van de wet, stelt in de vorm van een borgtocht of bankgarantie, bevat de aanvraag om goedkeuring daarvan in elk geval:

  • a. een beschrijving van de onzekerheden in de berekening van de kosten behorende bij de verschillende kostenposten voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling;

  • b. gegevens waaruit blijkt hoe kredietwaardig de instelling is waar de borgtocht of bankgarantie wordt gesteld en een beschrijving van de wijze waarop deze kredietwaardigheid in de toekomst wordt geborgd;

  • c. een afschrift van de overeenkomst waarbij de borgtocht of bankgarantie is overeengekomen.

Artikel 12

Indien de houder van een vergunning voor het in werking brengen, het in werking houden, het buiten gebruik stellen of het ontmantelen van een inrichting waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt de financiële zekerheid, bedoeld in artikel 15f van de wet, stelt in de vorm van deelname aan een daartoe ingesteld fonds, bevat de aanvraag om goedkeuring daarvan in elk geval:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 11, onder a;

  • b. gegevens waaruit blijkt hoe kredietwaardig de instelling is waar de doelkaspositie wordt opgebouwd en een beschrijving van de wijze waarop deze kredietwaardigheid in de toekomst wordt geborgd;

  • c. een beschrijving van de wijze waarop in jaarlijkse stappen de doelkaspositie wordt opgebouwd;

  • d. een beschrijving van de onzekerheden met betrekking tot de opbouw van de doelkaspositie, de kans dat deze zich voordoen en de maatregelen om de eventuele gevolgen daarvan te verminderen;

  • e. een afschrift van de statuten van het fonds waaruit de opbouw, het beheer en de uitkering van het fonds blijkt, of, indien die statuten nog niet beschikbaar zijn, het ontwerp daarvoor;

  • f. het beleggingsmandaat voor het fonds;

  • g. gegevens met betrekking tot het toezicht op het fonds;

  • h. een afschrift van de overeenkomsten die de aanvrager met het fonds heeft gesloten.

Artikel 13

Indien de houder van een vergunning voor het in werking brengen, het in werking houden, het buiten gebruik stellen of het ontmantelen van een inrichting waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt de financiële zekerheid, bedoeld in artikel 15f van de wet, stelt in de vorm van enige andere voorziening dan bedoeld in de artikelen 11 en 12, bevat de aanvraag om goedkeuring daarvan gegevens waaruit blijkt dat die andere voorziening de kosten van de buitengebruikstelling en ontmanteling dekt op het moment van de aanvang daarvan, waaronder in elk geval:

  • a. de gegevens, bedoeld in de artikelen 11, onder a, en 12, onder c en d;

  • b. gegevens waaruit blijkt hoe kredietwaardig de instelling is die de voorziening verleent;

  • c. een afschrift van de overeenkomsten die de aanvrager heeft gesloten in het kader van deze voorziening.

Artikel 14

  • 1. In afwijking van de artikelen 11, onderdeel c, 12, onderdeel h, en 13, onderdeel c, kan de aanvraag om goedkeuring voor de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld, indien deze voor 1 juli 2011 wordt ingediend, in plaats van een afschrift van een overeenkomst ook een ontwerp voor een overeenkomst als bedoeld in deze artikelen bevatten.

  • 2. Indien het besluit tot goedkeuring voor de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld wordt verleend op basis van een ontwerp voor een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, vervalt deze goedkeuring per 1 januari 2012, tenzij de vergunninghouder voor 1 januari 2012 een afschrift van een gesloten overeenkomst overlegt die gelijkluidend is aan het eerder overlegde ontwerp dan wel naar het oordeel van de Minister en de Minister van Financiën in dezelfde mate financiële zekerheid biedt.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 15

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van paragraaf 5, in werking met ingang van 1 juli 2011.

  • 2. Paragraaf 5 treedt in werking met ingang van 1 april 2011.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling buitengebruikstelling en ontmanteling nucleaire inrichtingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 februari 2011

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Kom.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In de wet van 19 november 2009 tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met vereenvoudiging van het bevoegd gezag, invoering van een verplichting tot financiële zekerheidstelling en enkele andere wijzigingen1 (Stb. 2010, 18) is onder meer de mogelijkheid opgenomen om regels te stellen over de buitengebruikstelling en de ontmanteling van nucleaire inrichtingen en over de aanvraag om goedkeuring van de te stellen financiële zekerheid. In het Besluit tot wijziging van het Besluit detectie radioactief besmet schroot, het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit stralingsbescherming, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en het Vrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet in verband met de wet van 19 november 2009 tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met vereenvoudiging van het bevoegd gezag, invoering van een verplichting tot financiële zekerheidstelling en enkele andere wijzigingen (Stb. 2010, 18) (verder: Besluit tot wijziging van onder andere het Bkse) zijn regels over de buitengebruikstelling en de ontmanteling en de aanvraag om goedkeuring van de te stellen financiële zekerheid opgenomen. Daarbij is in het Besluit kerninstallaties splijtstoffen en ertsen (Bkse) de mogelijkheid opgenomen om ten aanzien van een aantal onderwerpen (nadere) regels te stellen. In deze regeling wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid om (nadere) regels te stellen ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • 1. de inhoud van het ontmantelingsplan van een nucleaire inrichting;

  • 2. de wijze waarop de buitengebruikstelling en de ontmanteling van een nucleaire inrichting plaatsvinden;

  • 3. de wijze waarop wordt aangetoond dat de ontmanteling van een nucleaire inrichting is voltooid;

  • 4. de aanvraag om goedkeuring van de te stellen financiële zekerheid voor de kosten van buitengebruikstelling en ontmanteling van een nucleaire inrichting waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt.

De Western European Nuclear Regulator’s Association (WENRA) heeft een aantal basiscriteria geformuleerd voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling van nucleaire inrichtingen in Europa.2 Deze WENRA-criteria zijn gebaseerd op bestaande internationale publicaties van onder andere het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA)3. Hoewel de WENRA-criteria juridisch niet bindend zijn, zijn de uitgangspunten van de WENRA-criteria in deze regeling verwerkt. Hiermee wordt bijgedragen aan een afstemming van Europese regelgeving op het gebied van buitengebruikstelling en ontmanteling.

2. Inhoud van het ontmantelingsplan

2.1 Algemeen

Een ontmantelingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop een nucleaire inrichting buiten gebruik wordt gesteld en wordt ontmanteld (artikel 1 Bkse). Op grond van het Bkse moet de vergunninghouder vanaf de oprichting tot en met de ontmanteling van de nucleaire inrichting beschikken over een ontmantelingsplan en handelt hij overeenkomstig dit plan (artikelen 25 en 28 Bkse). Het plan behoeft de goedkeuring van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: Minister van EL&I) en wordt tijdens de operationele fase van de inrichting elke vijf jaar geactualiseerd (artikelen 27 en 29 Bkse). In het Bkse is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan een ontmantelingsplan moet voldoen (artikel 26 Bkse). In deze regeling zijn nadere eisen opgenomen waaraan het ontmantelingsplan moet voldoen. Deze eisen verschillen afhankelijk van de fase waarin de nucleaire inrichting zich bevindt.

2.2 Nadere regels ontmantelingsplan
2.2.1 Algemeen

Een nucleaire inrichting kent een lange levensduur. Er zal gedurende deze tijd sprake zijn van voortschrijdende technologie, nieuwe inzichten en mogelijk onvoorziene ontwikkelingen. Dit maakt het moeilijk om al vanaf het begin een gedetailleerd plan op te stellen. Een belangrijke bepaling is daarom dat de mate van detaillering van de gegevens in het ontmantelingsplan toeneemt, naarmate de leeftijd van de nucleaire inrichting toeneemt en dus de buitengebruikstelling en de ontmanteling dichterbij komen (artikel 3, tweede lid). Uit het Bkse volgt voorts dat de functie van het ontmantelingsplan afhankelijk is van de fase waarin de nucleaire inrichting zich bevindt. Tijdens de oprichting van de inrichting moet in het ontmantelingsplan zijn beschreven hoe er in deze fase rekening wordt gehouden met de uiteindelijke ontmanteling ervan. Tijdens de exploitatiefase is een belangrijk doel van het ontmantelingsplan (en de actualisatieplicht daarvan) het actueel houden van de financiële zekerheid (enkel relevant voor reactoren). Daarnaast moet een beschrijving worden gegeven van de voorziening die is getroffen om radiologische kennis en informatie te behouden die relevant is voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling. Op het moment dat de nucleaire inrichting buiten gebruik wordt gesteld en wordt ontmanteld, ligt de nadruk in het ontmantelingsplan meer bij de beschrijving van de te ondernemen activiteiten tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling ten einde blootstelling aan straling te voorkomen of te beperken.

2.2.2 Oprichtingsfase

In aanvulling op de in het Bkse (artikel 26 Bkse) genoemde informatie zal het ontmantelingsplan tijdens de oprichtingsfase informatie moeten bevatten over hoe bij het ontwerp van de nucleaire inrichting rekening is gehouden met de uiteindelijke buitengebruikstelling en ontmanteling ervan (artikel 2, onder b). Te denken valt aan het toepassen van materialen die minder snel geactiveerd raken en aan ruimtelijke scheiding van processen binnen de inrichting om besmettingen met radioactieve stoffen zoveel mogelijk te voorkomen. Dit leidt tot minder veiligheidsrisico’s tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling en tot een vermindering van de kosten daarvan. Het ontmantelingsplan moet ook de resultaten bevatten van een zogenoemde radiologische referentiemeting (artikel 2, onder a). Daarvoor moeten de radiologische kenmerken van het terrein in kaart worden gebracht voordat de bouw van de nucleaire inrichting aanvangt. Op deze manier kan er aan het einde van de ontmanteling geen onduidelijkheid bestaan over de herkomst van eventuele besmettingen van het terrein met radioactieve stoffen.

2.2.3 Exploitatiefase

Tijdens de exploitatiefase fungeert het ontmantelingsplan als basis voor de door de vergunninghouder te stellen financiële zekerheid voor de kosten van de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de nucleaire inrichting. Het is daarom van belang dat het ontmantelingsplan informatie bevat met betrekking tot de wijze waarop de vergunninghouder de buitengebruikstelling en de ontmanteling van plan is aan te pakken, welke afvalstoffen zullen vrijkomen, en hoe de vergunninghouder zich hiervan zal ontdoen (artikel 3). Deze informatie is van belang omdat elke te maken keuze financiële consequenties heeft. Ook leidt een gedegen voorbereiding en planning tot een vermindering van de veiligheidsrisico’s tijdens de uiteindelijke buitengebruikstelling en ontmanteling.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling mogelijk ook activiteiten zullen moeten worden ondernomen die voortvloeien uit andere wettelijke kaders dan de Kernenergiewet en die relevante gevolgen hebben voor de kosten. Ook deze activiteiten moeten in het ontmantelingsplan worden beschreven. Een voorbeeld is de verplichting om asbest te (laten) verwijderen op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.

In aanvulling op de in het Bkse (artikel 26 Bkse) genoemde informatie zal het ontmantelingsplan tijdens de exploitatiefase in elk geval de volgende informatie moeten bevatten (artikel 3, eerste lid):

  • een beschrijving van de activiteit van de radionucliden die zich bevindenin de inrichting en op het terrein die niet zijn ontstaan tijdens de normale bedrijfsvoering (artikel 3, eerste lid, onder a). Het gaat hier om besmettingen met radioactieve stoffen als gevolg van incidenten in de gehele inrichting, inclusief het terrein, de gebouwen en de ondergrond. Samen met de informatie over de hoeveelheid en activiteit van de radionucliden die zich naar verwachting tijdens de buitengebruikstelling en ontmanteling in de inrichting bevinden (Bkse art 26, eerste lid, onder c) vormt dit de radiologische inventaris. Op basis van deze informatie kunnen de tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling te treffen (veiligheids)maatregelen ter bescherming van mensen, dieren, planten,goederen en van werknemers belast met de buitengebruikstelling en ontmanteling worden voorbereid en kan een betrouwbare inschatting worden gemaakt van de te verwachten hoeveelheden (radioactieve) afvalstoffen.

  • een inventarisatie en categorisering en een beschrijving van de wijze waarop de vergunninghouder van plan is zich te ontdoen van de radioactieve afvalstoffen, de splijtstof of erts bevattende afvalstoffen en de afvalstoffen, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, die aanwezig zijn in de inrichting of die vrijkomen bij de buitengebruikstelling en de ontmanteling. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder c, van deze regeling en artikel 26, eerste lid, onder f, van het Bkse moet de vergunninghouder een beschrijving geven van de voorgenomen ‘beheerroutes’. Dit houdt in dat wordt aangegeven welke bestemmingen voor de diverse afvalstoffen zijn voorzien en op welke wijze en waar behandeling en conditionering daarvan zal plaatsvinden. Deze informatie is van belang voor een betrouwbare berekening van de kosten, omdat de wijze van behandeling, conditionering of beheer (bijvoorbeeld de wijze van verpakken of opslaan) voor diverse categorieën afvalstoffen in prijs kunnen variëren. Voorts moet worden aangegeven op welke wijze de afvalstoffen worden verwijderd, hergebruikt of anderszins nuttig worden toegepast. Daarbij moet ook duidelijk worden aangegeven waar en op welke wijze die afvalstoffen tijdelijk op het terrein van de inrichting worden opgeslagen. Hierbij wordt opgemerkt dat het hier niet alleen gaat om radioactieve afvalstoffen, maar ook om conventionele afvalstoffen. Zo zal bijvoorbeeld moeten worden beschreven of en hoeveel asbest zich in de inrichting bevindt en hoe de vergunninghouder van plan is dit te (laten) verwijderen.

  • een beschrijving van demeetstrategieën en meetmethoden die door de vergunninghouder zullen worden toegepast om te bepalen of de ontmanteling is voltooid (artikel 3, eerste lid, onder d). Daarmee zal moeten worden aangetoond dat alle radioactieve stoffen zijn verwijderd en dat de locatie waarop de inrichting was gevestigd, in veilige (radiologische) staat is teruggebracht.

  • een beschrijving van de voorzieningen die worden getroffen voor het behoud van voor de buitengebruikstelling of de ontmanteling relevante radiologische informatie en kennis (artikel 3, eerste lid, onder e). Hieronder valt onder andere het bijhouden van een boekhouding van verrichte handelingen met splijtstoffen en radioactieve stoffen. Voor een efficiënte en veilige buitengebruikstelling en ontmanteling is het van belang dat alle gegevens en informatie met betrekking tot besmettingen en activeringen tijdens de gehele levensduur van de inrichting nauwkeurig worden gedocumenteerd.

  • een globale beschrijving van de toe te passen maatregelen die relevante gevolgen hebben voor de kosten van de buitengebruikstelling of de ontmanteling (artikel 3, eerste lid, onder f). Dit omvat in ieder geval (een samenvatting van) de (veiligheids)maatregelen die worden getroffen om schade als gevolg van ioniserende straling4 te voorkomen of te beperken en om de veiligheid in de omgeving te waarborgen. Het gaat daarbij ook om maatregelen gericht op het voorkomen van bijvoorbeeld het vrijkomen van gevaarlijke, niet-radioactieve stoffen. Hierbij valt te denken aan maatregelen die worden getroffen om asbest te verwijderen, of om de verspreiding van andere gevaarlijke stoffen te voorkomen.

Net zoals voor de overige elementen van het ontmantelingsplan geldt, moet de beschrijving van deze maatregelen, naarmate de leeftijd van de inrichting toeneemt, steeds gedetailleerder worden (artikel 3, tweede lid).

2.2.4 Buitengebruikstellings- en ontmantelingsfase

Bij de aanvraag om een vergunning voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling wordt een ontmantelingsplan ingediend (artikel 10 Bkse). Dit ontmantelingsplan moet in detail beschrijven hoe de buitengebruikstelling en de ontmanteling gaan plaatsvinden. Deze informatie is belangrijk omdat het plan in deze fase meer gericht moet zijn op het voorkomen of beperken van blootstelling aan straling van mensen, dieren, planten en goederen. De eisen die in deze fase aan het ontmantelingsplan worden gesteld, zijn daarom meer gericht op een beschrijving van de te ondernemen activiteiten tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling. Op een aantal punten behoeft het ontmantelingsplan voor de buitengebruikstellings- en de ontmantelingsfase een aanvulling op de informatie zoals gevraagd in de exploitatiefase.

Voorbeelden van deze aanvullingen zijn:

  • een beschrijving van de voorzieningen tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling om informatie te behouden die nodig is om aan te tonen dat de ontmanteling is voltooid (artikel 4, onder b en artikel 5, tweede lid). Te denken valt aan een beschrijving van de wijze van buitengebruikstelling en ontmanteling en aan de registratie van de ingaande en uitgaande (radioactieve) afvalstoffen en de wijze van behandeling, conditionering en afvoer daarvan. Deze informatie moet op grond van artikel 10, tweede lid, ook worden opgenomen in het eindrapport (zie nader in paragraaf 4).

  • de rapportagemomenten tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling (artikel 4 onder c). Het gaat bijvoorbeeld om de kennisgeving aan de Minister van EL&I van momenten waarop tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling belangrijke wijzigingen worden aangebracht aan de veiligheidsmaatregelen. De vergunninghouder moet deze rapportagemomenten in het ontmantelingsplan opnemen (zie nader in paragraaf 3.2.4).

  • een beschrijving van de wijze waarop de effectieve doses ontvangen door een lid van de bevolking of een werknemer als gevolg van de buitengebruikstelling of de ontmanteling worden vastgesteld (artikel 4, onder e).

    Onder lid van de bevolking wordt verstaan: een persoon uit de bevolking binnen of buiten de inrichting, met uitzondering van werknemers tijdens werktijd of van personen die een medische behandeling met behulp van ioniserende straling ondergaan (artikel 1, vierde lid, Bkse jo artikel 1 Bs).

  • een beschrijving van de organisatorische maatregelen, het aantal medewerkers dat wordt belast met de buitengebruikstelling en ontmanteling en van de procedures voor die medewerkers (artikel 4 onder f en g). Hierbij wordt beschreven hoeveel personeel en welke functies worden ingezet, hoe de onderlinge taak- en verantwoordelijkheidsverdeling is, en hoe het interne toezicht daarop is geregeld. Ook in het geval er sprake is van uitbesteding van (een deel van) de buitengebruikstelling of de ontmanteling is het van belang de onderlinge relaties en verantwoordelijkheden duidelijk te beschrijven. Ten slotte moeten er procedures zijn beschreven voor situaties waarin van geplande werkzaamheden wordt afgeweken.

  • indien het Asbestverwijderingsbesluit 2005 van toepassing is, bevat het ontmantelingsplan een asbestinventarisatierapport (artikel 4, onder h). Een asbestinventarisatierapport biedt inzicht in de wijze waarop de vergunninghouder van plan is om asbest te verwijderen. Dit is van belang bij bestaande nucleaire inrichtingen. De veiligheidsmaatregelen die gelden bij het verwijderen van de asbest kunnen interfereren met de veiligheidsmaatregelen om blootstelling aan straling te voorkomen. De Minister van EL&I kan zo beoordelen of de verschillende veiligheidsmaatregelen goed op elkaar zijn afgestemd.

3. Wijze van buitengebruikstelling en ontmanteling

3.1 Algemeen

In het Bkse zijn eisen gesteld aan de wijze waarop een nucleaire inrichting buiten gebruik wordt gesteld en wordt ontmanteld. Zo moet een nucleaire inrichting zo snel als redelijkerwijs mogelijk buiten gebruik worden gesteld en ontmanteld, en moet een eindsituatie worden gerealiseerd van een zogenoemde ‘groene weide’ (artikelen 30 en 30a Bkse). Met groene weide wordt bedoeld dat er op het terrein waar de inrichting was gevestigd geen beperkingen meer bestaan die aan de realisatie van elke volgende functie in de weg staan, voor zover deze beperkingen het gevolg zijn van de nucleaire inrichting. Daarnaast geldt op grond van het Bkse een aantal algemene bepalingen dat ook tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling van toepassing is. Zo moet bijvoorbeeld worden voldaan aan de dosislimieten uit het Besluit stralingsbescherming (hierna: Bs), (artikel 19 Bkse jo de artikelen 4, 5, 6 en 48 van het Bs), en indien van toepassing de regels inzake beroepsmatige blootstelling uit hoofdstuk 7 van het Bs. Verder moet het ontstaan van radioactieve afvalstoffen zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden voorkomen of beperkt (artikel 19 Bkse jo 36 Bs) en worden de splijtstof en erts bevattende afvalstoffen en de radioactieve afvalstoffen zo snel als redelijkerwijs mogelijk afgevoerd (artikel 19 Bkse jo 38, derde lid, Bs).

In deze regeling zijn in paragraaf 3 regels opgenomen die met name zijn gericht op de periode waarin de buitengebruikstelling en de ontmanteling van een nucleaire inrichting plaatsvindt.

3.2 Nadere regels wijze van buitengebruikstelling en ontmanteling

Het belangrijkste doel van de bepalingen in paragraaf 3 van de regeling is het voorkomen, of zoveel mogelijk beperken, van nadelige gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen (schade) tijdens en na de buitengebruikstelling en de ontmanteling van een nucleaire inrichting. Dit is uitgewerkt in diverse subdoelen, variërend van het behouden van informatie en kennis, het toepassen van de laatste stand van de techniek, het zo snel als redelijkerwijs mogelijk afvoeren van de nog aanwezige splijtstoffen, het rapporteren over de voortgang tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling en het treffen van organisatorische maatregelen. Deze subdoelen worden hieronder verder toegelicht.

3.2.1 Voorziening voor behoud van informatie en kennis

De vergunninghouder voor het in werking brengen of houden van een nucleaire inrichting moet voorzieningen treffen om de kennis en informatie over de nucleaire inrichting, die relevant is voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling daarvan, te behouden (artikel 5, eerste lid). Behoud van deze kennis en informatie is noodzakelijk omdat het bijdraagt aan het reduceren van de risico’s op blootstelling aan straling tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling. Aangezien de leeftijd van een nucleaire inrichting doorgaans langer is dan een dienstverband, en daarmee het risico bestaat dat kennis van uittredende medewerkers verloren gaat, is het van belang om hiervoor een voorziening te treffen. Het gaat hierbij om de radiologische kennis en informatie, waaronder het bijhouden van een boekhouding van verrichte handelingen met splijtstoffen en radioactieve stoffen gedurende de gehele levenscyclus van de nucleaire inrichting. De vergunninghouder voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een nucleaire inrichting moet informatie over de manier waarop de inrichting buiten gebruik is gesteld en is ontmanteld, bewaren (artikel 5, tweede lid). Deze informatie moet op grond van artikel 10, tweede lid, onder b, ook worden opgenomen in het eindrapport waarin wordt aangetoond dat de ontmanteling van de nucleaire inrichting is voltooid. Het is noodzakelijk dat relevante informatie en kennis behouden blijft na voltooiing van de ontmanteling, aangezien het niet ondenkbaar is dat er nadien nog vragen rijzen over de (ontmanteling van de) nucleaire inrichting.

3.2.2 Stand van techniek

Op grond van artikel 6 gaat de vergunninghouder bij het opstellen van het ontmantelingsplan uit van de laatste stand van de techniek. Dit houdt in dat technieken, die op het moment van opstellen van het ontmantelingsplan voldoende ontwikkeld zijn, in elk geval acceptabel zijn. Het is niet de bedoeling dat er wordt gespeculeerd op nog te ontwikkelen technieken. Door toepassing van de laatste stand van de techniek wordt de inrichting op doeltreffende wijze buiten gebruik gesteld en ontmanteld en wordt de veiligheid tijdens de werkzaamheden zo goed als mogelijk gewaarborgd.

3.2.3 Afvoeren splijtstof

Aangezien (bestraalde) splijtstoffen een grote bijdrage leveren aan de potentiële gevaarzetting, is het met het oog op de veiligheid wenselijk deze splijtstoffen zo snel als redelijkerwijs mogelijk af te voeren, indien deze nog aanwezig zijn (artikel 7). Hierbij moet wel rekening worden gehouden met een afkoelperiode, en zullen veiligheidsmaatregelen moeten worden voorbereid. Voor radioactieve afvalstoffen en splijtstof en ertsen bevattende afvalstoffen geldt op grond van het Bs (artikel 38, derde lid, Bs) een vergelijkbare verplichting.

3.2.4 Rapporteren

Om de Minister van EL&I en de toezichthouder op de hoogte te houden van de voortgang van de buitengebruikstelling en de ontmanteling moet de vergunninghouder tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling rapporteren op zogenaamde rapportagemomenten. Naast de rapportagemomenten die de vergunninghouder in het ontmantelingsplan heeft benoemd (artikel 4, onder c), zal in ieder geval worden gerapporteerd op het moment dat de splijtstof is afgevoerd en wanneer belangrijke systemen definitief worden uitgeschakeld (artikel 8 onder a en b). De toezichthouder wordt op deze manier op de hoogte gesteld van de voortgang van het ontmantelingsproces en kan toezicht houden op de afronding van die stappen.

3.2.5 Organisatorische maatregelen

De vergunninghouder voor buitengebruikstelling en ontmanteling treft organisatorische maatregelen om te waarborgen dat schade wordt voorkomen, dan wel beperkt, en dat wordt voldaan aan de eisen die aan de buitengebruikstelling en de ontmanteling worden gesteld (artikel 9). Deze organisatorische maatregelen worden beschreven in een zogenoemd kwaliteitborgingsprogramma dat wordt opgenomen in het ontmantelingsplan. De organisatorische maatregelen waarborgen de veiligheid en zorgen ervoor dat deze maatregelen adequaat worden bewaakt en gecontroleerd. De maatregelen voorzien onder meer in schriftelijke procedures voor aanpassingen aan systemen en maatregelen met een veiligheidsfunctie, alsmede controles en audits. De IAEA Safety guide GS-G-3.55 biedt een handvat voor het opzetten van een dergelijk kwaliteitsborgingsprogramma.

4. Wijze waarop wordt aangetoond dat de ontmanteling is voltooid

4.1 Algemeen

Als ten genoegen van de Minister van EL&I is aangetoond dat de ontmanteling is voltooid, kan de Minister van EL&I de vergunning op grond van de Kernenergiewet intrekken (artikel 20a, derde lid, Kernenergiewet en artikel 30d Bkse). Het besluit tot intrekken ontheft de vergunninghouder van zijn verplichtingen op grond van de Kernenergiewet en betekent de vrijgave van het terrein waarop de nucleaire inrichting was gevestigd. Bij de aanvraag tot het intrekken van de vergunning toont de vergunninghouder aan dat is voldaan aan de situatie van ‘groene weide’ (zie ook paragraaf 3.1), dan wel de situatie beschreven in de ontmantelingsvergunning (artikel 30d jo 30a Bkse).

In deze regeling is bepaald dat de vergunninghouder daartoe in ieder geval een eindrapport opstelt (artikel 10, eerste lid) waarmee de voltooiing van de ontmanteling wordt aangetoond en is aangegeven welke gegevens dit eindrapport in ieder geval moet bevatten (artikel 10, tweede lid).

4.2 Eindrapport

Het eindrapport bevat resultaten van metingen van de activiteit en de activiteitsconcentraties in de bodem, het grondwater en eventueel op het terrein resterende gebouwen of constructies (artikel 10, tweede lid, onder a). Daarnaast biedt het rapport inzicht in de wijze waarop de inrichting buiten gebruik is gesteld en is ontmanteld (artikel 10, tweede lid, onder b). Ook bevat het een overzicht van de tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling gegenereerde en afgevoerde splijtstoffen en radioactieve afvalstoffen en splijtstoffen en ertsen bevattende afvalstoffen (artikel 10, tweede lid, onder c). Indien dit overzicht afwijkt van de in het ontmantelingsplan beschreven inventarisatie van die stoffen, moet in het eindrapport hiervoor een verklaring zijn opgenomen (artikel 10, tweede lid, onder d).

De Minister van EL&I gebruikt het eindrapport bij de beoordeling of de ontmanteling is voltooid en of de vergunning kan worden ingetrokken. Voor de volledigheid wordt echter opgemerkt dat het eindrapport niet het enige criterium zal zijn dat bij die beoordeling wordt betrokken.

5. Aanvraag om goedkeuring van financiële zekerheid

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 15f van de Kernenergiewet is de vergunninghouder van een inrichting waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt, verplicht te beschikken over financiële zekerheid voor de kosten van de buitengebruikstelling en ontmanteling van die inrichting. Deze financiële zekerheid, en elke wijziging daarvan, behoeft de goedkeuring van de Ministers van EL&I en van Financiën. In de Kernenergiewet en in het Bkse is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan een aanvraag om goedkeuring van de financiële zekerheid moet voldoen (artikel 15f, vierde lid, van de Kernenergiewet en artikel 44a, tweede lid, van het Bkse). Zo moet de financiële zekerheid de kosten dekken voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling zoals die zijn beschreven in het laatst goedgekeurde ontmantelingsplan (artikel 44a, tweede lid, onder a, Bkse).

In deze regeling zijn nadere regels opgenomen met betrekking tot de gegevens die worden overgelegd bij de aanvraag om goedkeuring van de financiële zekerheid.

5.2 Over te leggen gegevens bij de aanvraag om goedkeuring

De over te leggen gegevens moeten de Ministers van EL&I en van Financiën in staat stellen om te beoordelen of de financiële zekerheid voldoende waarborg biedt dat de kosten van de buitengebruikstelling en de ontmanteling zijn gedekt op het moment van de aanvang daarvan.

Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover redelijkerwijs de beschikking kan worden gekregen. De Ministers van EL&I en van Financiën kunnen besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking (art. 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, Awb).

Artikel 15f van de Kernenergiewet biedt de vergunninghouder enige vrijheid in de invulling van de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid. Zo kan worden gekozen voor een borgtocht of bankgarantie, een deelname aan een fonds of een andere voorziening die voldoende waarborg biedt. In deze regeling zijn nadere regels uitgewerkt ten aanzien van de gegevens die moeten worden geleverd bij de aanvraag om goedkeuring van financiële zekerheid. Het gaat hier onder meer om informatie met betrekking tot de onzekerheden in de kosten van de buitengebruikstelling en de ontmanteling en om specifieke informatie gerelateerd aan de gekozen vorm van financiële zekerheid.

5.2.1 Borgtocht of bankgarantie

Indien de vergunninghouder kiest voor het stellen van financiële zekerheid door middel van een borgtocht of een bankgarantie, moet hij bij de aanvraag tot goedkeuring de volgende informatie overleggen (artikel 11):

  • een beschrijving van de onzekerheden in de berekening van de kosten van de diverse kostenposten die, op grond van artikel 44a, tweede lid, onder a, Bkse, moeten worden geleverd (artikel 11, onder a). Deze onzekerheden zijn over het algemeen het gevolg van onzekerheden in inschattingen van toekomstige prijzen van de verschillende kostenposten en kunnen per kostenpost variëren.

  • gegevens waaruit de kredietwaardigheid blijkt van de instelling waar de borgtocht of bankgarantie wordt gesteld en een beschrijving van de wijze waarop deze kredietwaardigheid in de toekomst wordt geborgd (artikel 11, onder b). Met het oog op de recente gebeurtenissen in de financiële sector is het relevant te weten wat de kredietwaardigheid is van de instelling waar de financiële middelen bedoeld voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling zijn ondergebracht.

  • een afschrift van de overeenkomst waarbij de borgtocht of bankgarantie is overeengekomen, of, indien die overeenkomst nog niet beschikbaar is, een afschrift van het ontwerp daarvoor (artikel 11, onder c).

5.2.2 Fonds

Indien de vergunninghouder kiest voor het oprichten van een fonds zal de vergunninghouder moeten onderbouwen dat op het moment van de buitengebruikstelling en de ontmanteling de doelkaspositie is gerealiseerd. Realisatie van de doelkaspositie houdt in dat er een bedrag beschikbaar is dat gelijk is aan de kosten van de buitengebruikstelling en de ontmanteling zoals beschreven in het ontmantelingsplan, vermeerderd met een bedrag dat naar redelijke inschatting de onzekerheidsmarge afdekt als gevolg van onzekerheden in de berekening van de ontmantelingskosten. De doelkaspositie kan worden opgebouwd in termijnen, of al op enig moment (bijvoorbeeld vanaf het moment van oprichting) in het geheel worden gereserveerd. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat, indien het ontmantelingsplan zodanig wordt aangepast dat dit gevolgen heeft voor de kosten van de buitengebruikstelling en de ontmanteling, dat dan de doelkaspositie ook moet worden aangepast.

Indien de vergunninghouder kiest voor het stellen van financiële zekerheid door middel van deelname aan een fonds, moet hij bij de aanvraag tot goedkeuring de volgende informatie overleggen (artikel 12):

  • een beschrijving van de onzekerheden in de berekening van de kosten van de diverse kostenposten die, op grond van artikel 44a, tweede lid, onder a, Bkse, moeten worden aangeleverd (artikel 12, onder a). Deze onzekerheden zijn over het algemeen het gevolg van onzekerheden in inschattingen van toekomstige prijzen van de verschillende kostenposten en kunnen per kostenpost variëren.

  • gegevens waaruit de kredietwaardigheid blijkt van de instelling waar de doelkaspositie wordt opgebouwd en een beschrijving van de wijze waarop deze kredietwaardigheid naar de toekomst toe wordt geborgd. Met het oog op de recente gebeurtenissen in de financiële sector is het relevant te weten wat de kredietwaardigheid is van de instelling waar de financiële middelen bedoeld voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling zijn ondergebracht (artikel 12, onder b).

  • een beschrijving van de wijze waarop in jaarlijkse stappen de doelkaspositie wordt opgebouwd (artikel 12, onder c). In het geval de voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling bedoelde gelden niet al in zijn geheel aanwezig zijn, moet kwantitatief worden aangegeven hoe, in en welk tempo, de vergunninghouder verwacht de doelkaspositie in de komende jaren op te bouwen. Opbouwen van de doelkaspositie kan bijvoorbeeld gebeuren door periodieke bijschrijvingen of oprentingen. Op deze wijze worden de Ministers van EL&I en van Financiën in staat gesteld zich een beeld te vormen van het verwachte verloop van de aangroei van de voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling gereserveerde financiële middelen.

  • een beschrijving van de onzekerheden met betrekking tot de opbouw van de doelkaspositie en de maatregelen om de gevolgen daarvan te verminderen (artikel 12, onder d). Op deze wijze worden de Ministers van EL&I en van Financiën in staat gesteld zich een beeld te vormen van het risico op het niet tijdig realiseren van de doelkaspositie.

  • gegevens waaruit blijkt op welke wijze het faillissementsrisico van de vergunninghouder wordt afgedekt (artikel 12, onder e). Indien de vergunninghouder kiest voor het in de tijd opbouwen van de doelkaspositie door middel van periodieke stortingen in het fonds, is de tijdige realisatie van de doelkaspositie afhankelijk van de continuïteit van deze stortingen. Een faillissement van de vergunninghouder kan dan leiden tot het voortijdig beëindigen van deze stortingen, met als gevolg dat de doelkaspositie niet of niet op tijd wordt gerealiseerd. Dit risico moet worden afgedekt.

  • een afschrift van de statuten van het fonds waaruit de opbouw, het beheer en deuitkering van het fonds blijkt, of, indien die statuten nog niet beschikbaar zijn, het ontwerp daarvoor (artikel 12, onder f).

  • het beleggingsmandaat voor het fonds (artikel 12, onder g). Mogelijk worden de gelden in het fonds belegd door de fondsbeheerder. Aangezien verschillende typen beleggingen kunnen verschillen qua rendement en qua risico, moet in het beleggingsmandaat worden aangegeven welke type beleggingen met welke risico’s binnen het mandaat voor het fonds vallen.

  • gegevens met betrekking tot het toezicht op het fonds (artikel 12, onder h). Deze informatie is nodig om zeker te stellen dat door de fondsbeheerder conform het mandaat wordt belegd.

  • een afschrift van de overeenkomsten die de vergunninghouder met het fonds heeft gesloten, of, indien die overeenkomsten nog niet beschikbaar zijn, een afschrift van de ontwerpen daarvoor (artikel 12, onder i).

5.2.3 Andere voorziening

Indien de vergunninghouder kiest voor het stellen van financiële zekerheid door middel van een ‘andere voorziening’ als bedoeld in artikel 15f van de Kernnenergiewet dan moet uit de aangeleverde gegevens blijken dat deze voorziening voldoende waarborg biedt dat de kosten van buitengebruikstelling en ontmanteling zijn gedekt op het moment dat deze nodig zijn (artikel 13). Bij de aanvraag tot goedkeuring wordt daartoe in elk geval de volgende informatie overgelegd:

  • een beschrijving van de onzekerheden in de berekening van de kosten van de diverse kostenposten, zoals genoemd in paragraaf 5.2.1 (artikel 13, onder a).

  • een beschrijving van de wijze waarop in jaarlijkse stappen de doelkaspositie wordt opgebouwd, zoals genoemd in paragraaf 5.2.2 (artikel 13, onder a).

  • een beschrijving van de onzekerheden met betrekking tot de opbouw van de doelkaspositie en de maatregelen om de gevolgen daarvan te verminderen, zoals beschreven in paragraaf 5.2.2 (artikel 13, onder a).

  • gegevens waaruit blijkt op welke wijze het faillissementsrisico van de vergunninghouder wordt afgedekt (artikel 13, onder a).

  • gegevens waaruit de kredietwaardigheid blijkt van een eventueel betrokken instelling die de voorziening verleent. Met het oog op de recente gebeurtenissen in de financiële sector is het relevant te weten wat de kredietwaardigheid is van de instelling waar de financiële middelen bedoeld voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling zijn ondergebracht (artikel 13, onder b).

  • een afschrift van de overeenkomsten die de vergunninghouder heeft gesloten in het kader van deze voorziening, of, indien die overeenkomsten nog niet beschikbaar zijn, een afschrift van de ontwerpen daarvoor (artikel 13, onder c).

6. Bedrijfs- en milieueffecten en administratieve lasten

6.1 Bedrijfseffecten

De verplichtingen uit deze regeling ten aanzien van de wijze van buitengebruikstelling en ontmanteling hebben gevolgen voor het bedrijfsleven.

De verplichtingen zijn gericht tot de vergunninghouders van nucleaire inrichtingen (inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet).

Het betreft de volgende inrichtingen: de kerncentrale Borssele (vergunninghouder: EPZ), COVRA in Borsele (vergunninghouder: COVRA), de Hoge en Lage Flux Reactors in Petten (NRG), het Reactor Instituut in Delft (Universiteit Delft), Urenco in Almelo (Urenco) en de kerncentrale in Dodewaard (GKN).

Het betreft de verplichtingen ten aanzien van:

  • de inhoud van het ontmantelingsplan (artikelen 2 tot en met 4);

  • het treffen van een voorziening om radiologische kennis en informatie te behouden (artikel 5);

  • het uitgaan van de stand van de techniek bij het opstellen van het ontmantelingsplan (artikel 6);

  • het zo snel als redelijkerwijs mogelijk afvoeren van de splijtstoffen tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling (artikel 7);

  • het rapporteren omtrent de voortgang tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling (artikel 8);

  • het treffen van organisatorische maatregelen (artikel 9);

  • het opstellen van een eindrapport (artikel 10).

Al deze verplichtingen gelden momenteel als voorschriften bij een vergunning voor buitengebruikstelling en ontmanteling. Nieuw is echter dat de vergunninghouder er ook al vanaf de oprichting en tijdens de exploitatiefase aan moet voldoen. De verplichtingen uit de artikelen 2 tot en met 6 hebben daardoor onder meer tot gevolg dat bedrijven in een vroeg stadium al rekening houden met de uiteindelijke buitengebruikstelling en ontmanteling van een nucleaire inrichting. Hierdoor zal de buitengebruikstelling en de ontmanteling op een veiliger, milieuvriendelijker en meer doelmatige manier plaatsvinden, wat uiteindelijk weer een vermindering van de totale kosten tot gevolg kan hebben.

Overigens heeft de verplichting tot het zo snel als redelijkerwijs mogelijk afvoeren van de splijtstoffen uit artikel 7 niet voor alle bestaande nucleaire inrichtingen gevolgen omdat niet in alle nucleaire inrichtingen wordt gewerkt met splijtstoffen. In de kerncentrale in Dodewaard bevinden zich bijvoorbeeld geen splijtstoffen meer.

De verplichtingen uit deze regeling ten aanzien van de aanvraag voor goedkeuring van de financiële zekerheid voor de kosten van buitengebruikstelling en ontmanteling zijn gericht tot de vergunninghouders van nucleaire inrichtingen waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt (kernreactoren). Het betreft de volgende bestaande inrichtingen: de kerncentrale Borssele (vergunninghouder: EPZ), de Hoge en Lage Flux Reactors in Petten (NRG), het Reactor Instituut in Delft (Universiteit Delft) en de kerncentrale in Dodewaard (GKN). Deze verplichtingen hebben gevolgen voor de administratieve lasten (zie paragraaf 6.2).

Er worden geen noemenswaardige gevolgen voor de marktwerking verwacht als gevolg van de verplichtingen.

6.2 Administratieve lasten

De verplichtingen uit de regeling hebben gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Het betreft de verplichtingen ten aanzien van:

  • de inhoud van het ontmantelingsplan (artikelen 2 tot en met 4);

  • het rapporteren omtrent de voortgang tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling (artikel 8);

  • het opstellen van een eindrapport om aan te tonen dat de ontmanteling is voltooid (artikel 10);

  • de over te leggen gegevens bij de aanvraag om goedkeuring van financiële zekerheid als bedoeld in artikel 15f van de Kernenergiewet (artikelen 11 tot en met 13).

In de regeling worden aanvullende eisen gesteld aan de inhoud van het ontmantelingsplan (artikelen 2 tot en met 4). De aanvullende eisen voor het ontmantelingsplan leiden tot een verhoging van de administratieve lasten van in totaal € 18.600 per jaar voor de drie inrichtingen met een reactor en in totaal € 3.600 per jaar voor de twee inrichtingen zonder een reactor. In totaal leidt deze verplichting tot een toename van de jaarlijkse administratieve lasten van € 22.200. De overige administratieve lasten als gevolg van het ontmantelingsplan zijn reeds in kaart gebracht in de nota van toelichting bij het besluit van tot wijziging van onder andere het Bkse.

De vergunninghouders moeten op van te voren in het ontmantelingsplan aangegeven momenten en de momenten, genoemd in artikel 8, rapporteren aan de Minister van EL&I. Het gaat om een kennisgeving die de Kernfysische Dienst in staat moet stellen om toe te zien op de naleving van de vergunning en de regelgeving. Deze verplichting heeft een stijging in de administratieve lasten tot gevolg. De administratieve lasten voor het bedrijfsleven nemen als gevolg van deze bepaling in totaal toe met € 47.500 per jaar voor de drie inrichtingen met een reactor en met in totaal € 23.800 per jaar voor de twee inrichtingen zonder een reactor. In totaal leidt deze verplichting tot een toename van de jaarlijkse administratieve lasten van € 71.300.

De vergunninghouders moeten een eindrapport opstellen om aan te tonen dat de ontmanteling is voltooid (artikel 10). Het eindrapport wordt gebruikt door de Minister van EL&I bij de beoordeling omtrent de aanvraag tot het intrekken van een vergunning voor de ontmanteling. Deze verplichting leidt tot een verhoging van de administratieve lasten van in totaal € 20.400 per jaar voor de drie inrichtingen met een reactor en in totaal € 10.300 per jaar voor de twee inrichtingen zonder een reactor. In totaal leidt deze verplichting tot een toename van de jaarlijkse administratieve lasten van € 30.700. De overige administratieve lasten als gevolg van de aanvraag om intrekking van de ontmantelingsvergunning zijn in kaart gebracht in de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van onder andere het Bkse.

In de regeling zijn aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de over te leggen gegevens bij de aanvraag om goedkeuring van financiële zekerheid als bedoeld in artikel 15f van de Kernenergiewet (artikelen 11 tot en met 13). Deze verplichtingen zijn enkel gericht tot de vergunninghouders van nucleaire inrichtingen waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt. Deze verplichtingen leiden tot een verhoging van de administratieve lasten met € 5.200 per jaar. De overige administratieve lasten als gevolg van de over te leggen gegevens bij de aanvraag om goedkeuring van financiële zekerheid zijn reeds in kaart gebracht in de nota van toelichting bij het besluit van wijziging van onder andere het Bkse.

Gelet op het voorgaande nemen de totale administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van deze regeling in totaal met € 129.400 per jaar toe.

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers.

6.3 Milieueffecten

De bepalingen uit de paragrafen 2 en 3 hebben positieve gevolgen voor het milieu. Deze eisen zorgen ervoor dat tijdens de bedrijfsvoering van de nucleaire inrichtingen voldoende aandacht wordt besteed aan de uiteindelijke buitengebruikstelling en ontmanteling van de inrichting en dat tijdens de daadwerkelijke buitengebruikstelling en ontmanteling van die inrichting de veiligheidsrisico’s voor mens en milieu worden verminderd.

De bepalingen uit de paragrafen 4 en 5 hebben geen gevolgen voor het milieu. Het gaat hierbij om informatie die bij de voltooiing van de ontmanteling respectievelijk bij de aanvraag tot goedkeuring omtrent de financiële zekerheid moet worden overgelegd. Deze informatie moet de Minister van EL&I, respectievelijk de Ministers van EL&I en van Financiën in staat stellen de aanvraag tot intrekking van de ontmantelingsvergunning of de aanvraag tot goedkeuring van de financiële zekerheid te kunnen beoordelen.

7. Notificatie

De ontwerpregeling is op 8 juli 2010 ingevolge artikel 33, derde volzin, van het Euratom-verdrag voorgelegd aan de Europese Commissie. De ontwerpregeling heeft de Europese Commissie geen aanleiding gegeven om opmerkingen te maken.

De ontwerpregeling is op 24 juli 2010 gemeld aan de Europese Commissie (notificatienummer 2010/0585/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het ontwerpbesluit heeft de Europese Commissie en andere Lid-staten geen aanleiding gegeven om opmerkingen te maken.

De ontwerpregeling is niet aan de WTO gemeld, omdat de regeling in dat kader geen significante gevolgen heeft.

II Artikelsgewijs

Artikelen die gelet op het algemene deel van deze nota van toelichting geen afzonderlijke bespreking behoeven, worden hieronder niet behandeld.

Artikel 1

De doelkaspositie bestaat uit twee onderdelen. Enerzijds het bedrag dat de kosten dekt van de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de nucleaire inrichting waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt en anderzijds een bedrag dat, naar redelijke inschatting, een onzekerheidsmarge in de berekening van die kosten afdekt.

Artikelen 2, 3 en 4

In aanvulling op de minimumeisen uit artikel 26 van het Bkse, waaraan een ontmantelingsplan moet voldoen, is in deze artikelen beschreven welke informatie een ontmantelingsplan nog meer moet bevatten. Deze informatie verschilt afhankelijk van de fase (oprichten, in werking of buiten gebruik stellen en ontmantelen) waarin de nucleaire inrichting zich bevindt.

Aan de hand van de informatie uit het ontmantelingsplan, dat goedkeuring behoeft van de Minister van EL&I, kan de Minister beoordelen of wordt voldaan aan de eisen die gelden in de verschillende fasen voor en tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de nucleaire inrichting.

Artikel 5

De verplichting uit dit artikel om informatie en kennis die relevant is voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling te behouden geldt tijdens de bedrijfsvoering van de inrichting. Tijdens – de voorbereidingen voor – de buitengebruikstelling en ontmanteling kan gebruik worden gemaakt van deze informatie en kennis. De verplichting uit het tweede lid van dit artikel om informatie en kennis te behouden die nodig is om aan te tonen dat de ontmanteling is voltooid, geldt tijdens de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de inrichting tot het moment waarop de vergunning voor de buitengebruikstelling en ontmanteling is ingetrokken. Deze informatie wordt opgenomen in het eindrapport waarin wordt aangetoond dat de buitengebruikstelling en ontmanteling is voltooid (artikel 10).

Artikel 7

Op grond van artikel 1 en 19 Bkse en artikel 38 Bs moet een vergunninghouder de radioactieve afvalstoffen en de splijtstof of erts bevattende afvalstoffen zo snel als redelijkerwijs mogelijk afvoeren. Ingevolge dit artikel moet een vergunninghouder voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling ook de nog aanwezige splijtstoffen zo snel als redelijkerwijs mogelijk afvoeren.

Artikel 10

Op grond van dit artikel bevat het eindrapport de resultaten van metingen van de activiteit of activiteitsconcentraties op het terrein en in het grondwater onder en in de directe nabijheid van het terrein waarop de nucleaire inrichting was gevestigd. Het gaat daarbij om de activiteit of activiteitsconcentraties zoals gedefinieerd in bijlage 2 bij het Bs.

Artikelen 11, 12 en 13

In artikel 15f van de Kernenergiewet en artikel 44a van het Bkse zijn eisen gesteld waaraan de aanvraag om goedkeuring voor de te stellen financiële zekerheid voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling moet voldoen. In aanvulling op deze vereisten is in deze artikelen beschreven welke informatie een dergelijke aanvraag nog meer moet bevatten. Deze informatie verschilt afhankelijk van de wijze waarop de financiële zekerheid wordt gesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de borgtocht of bankgarantie, een fonds of een andere voorziening.

Artikel 14

De verplichting tot het stellen van financiële zekerheid voor de buitengebruikstelling en ontmanteling van een nucleaire inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet treedt in werking met ingang van 1 april 2011. Met het oog op deze datum kan het voor de vergunninghouder wenselijk zijn nog enige tijd te hebben voordat een definitieve overeenkomst als bedoeld in de artikelen 11, onderdeel c, 12, onderdeel h, en 13, onderdeel c, gesloten wordt. Derhalve kunnen de huidige vergunninghouders de aanvraag om goedkeuring voor de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld indienen op basis van een ontwerp voor een dergelijke overeenkomst.

Indien het besluit tot goedkeuring voor de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld wordt verleend op basis van een ontwerp voor een overeenkomst, voorziet dit artikel in een tijdelijke geldigheid van deze goedkeuring, te weten tot 1 januari 2012. Dit om te waarborgen dat de goedkeuring van de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld daadwerkelijk berust op een gesloten overeenkomst waarin een bankgarantie, borgtocht, een fonds of een andere voorziening is overeengekomen. Wanneer de vergunninghouder voor 1 januari 2012 een afschrift van een gesloten overeenkomst overlegt die gelijkluidend is aan het eerder overlegde ontwerp dan wel naar het oordeel van de Ministers van EL&I en Financiën in dezelfde mate financiële zekerheid biedt, blijft de goedkeuring in stand en voldoet de vergunninghouder aan de wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 15f van de Kernenergiewet.

Artikel 15

De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2011, met uitzondering van paragraaf 5. De inwerkingtreding is daarmee gekoppeld aan het moment van inwerkingtreding van de verplichting om te beschikken over een goedgekeurd ontmantelingsplan (zie artikel IX, tweede lid, van het Besluit tot wijziging van het Bkse en andere besluiten). Het systeem van vaste verandermomenten dat per 1 januari 2010 is ingevoerd, is hiermee in acht genomen (brief van de Minister van Justitie en de Staatssecretarissen van Economische Zaken, van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 december 2009, Kamerstukken II 2009/2010, 29 515, nr. 309).

Paragraaf 5, met betrekking tot de aanvraag tot goedkeuring omtrent de financiële zekerheid, treedt in werking met ingang van 1 april 2011. Ook dit is één van de vaste inwerkingtredingdata zoals vastgesteld in het kabinetsbeleid inzake Vaste verandermomenten. Echter, deze bepalingen vinden hun grondslag in het nieuwe artikel 15f van de Kernenergiewet, dat met ingang van 1 april 2011 in werking treedt (zie artikel III van de Wijziging van de Kernenergiewet). De voorbereiding van deze wijziging van de Kernenergiewet is gestart voor de invoering van het kabinetsbeleid inzake Vaste verandermomenten en is derhalve niet gebonden aan de vaste inwerkingtredingdata en de minimale invoeringstermijn. Paragraaf 5 uit deze regeling is daaraan gekoppeld en wijkt af van de minimale invoeringstermijn. Bekendmaking geschiedt niet twee maanden voor inwerkingtreding, maar circa een maand daarvoor.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Kom.


X Noot
1

Kamerstukken II 2005/06, 30 429, nrs. 2–3; Stb. 2010, 18.

X Noot
2

Decommissioning Safety Reference Levels Report, version 1.0, March 2007.

X Noot
3

Een voorbeeld van een referentie is IAEA DS 333 – Decommissioning Safety Requirements.

X Noot
4

Met het voorkomen van schade wordt hier bedoeld: het voorkomen van nadelige gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen (artikelen 1, tweede lid, Bkse jo artikel 1 Besluit stralingsbescherming).

X Noot
5

THE MANAGEMENT SYSTEM FOR NUCLEAR INSTALLATIONS, Wenen 2009.

Naar boven