Convenant ‘Inpassing (gezins)voogdij- en jeugdreclasseringstaken van de landelijk werkende instellingen in het stelsel van de jeugdzorg’

De ondergetekenden:

  • 1. De Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te Den Haag, en

  • 2. De Commissarissen van de Koningin van de provincies en de besturen van de grootstedelijke regio’s, te dezen bij volmacht vertegenwoordigd door onderstaande personen:

    • De provincie Groningen, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, mevrouw W.J. Mansveld,

    • De provincie Overijssel, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, mevrouw A.Th.B. Bijleveld-Schouten,

    • De provincie Utrecht, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, mevrouw A.M.A. Pennarts-Pouw,

    • De Stadsregio Amsterdam, vertegenwoordigd door de voorzitter, de heer E.E. van der Laan, voor deze, de heer L.F. Asscher, portefeuillehouder jeugdzorg,

    • De provincie Fryslân, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, mevrouw C. Schokker-Strampel,

    • De provincie Drenthe, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, de heer A. van der Tuuk,

    • De provincie Gelderland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, mevrouw A. Traag,

    • De provincie Flevoland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze de heer M.D.J. Witteman,

    • De provincie Noord-Holland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, mevrouw E.M. Sweet,

    • De provincie Zuid-Holland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, de heer R.A. Janssen,

    • De provincie Zeeland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, de heer G.R.J. van Heukelom,

    • De provincie Noord-Brabant, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, mevrouw S.C. van Haaften-Harkema,

    • De provincie Limburg, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, voor deze, de heer Th.F.W.A. Krebber,

    • De Stadsregio Rotterdam, vertegenwoordigd door de voorzitter, de heer I. Aboutaleb, voor deze, de heer H, de Jonge,

    • Het Stadsgewest Haaglanden, vertegenwoordigd door de voorzitter, de heer J. J. van Aartsen, voor deze, de heer F.H. Buddenberg,

    Hierna gezamenlijk te noemen: provincies, en

  • 3. De volgende instellingen, te dezen bij volmacht vertegenwoordigd door onderstaande personen:

    • de Stichting SGJ Christelijke Jeugdzorg, vertegenwoordigd door de voorzitter van de Raad van Bestuur, de heer Z.B. Nitrauw,

    • de Stichting Joods Maatschappelijk Werk (JMW), vertegenwoordigd door de algemeen directeur-bestuurder, de heer H.G. Vuijsje,

    • de Stichting Leger des HeilsWelzijns- en Gezondheidszorg (W&G), vertegenwoordigd door de algemeen directeur, de heer C. Vader,

    • de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJb/Jr), vertegenwoordigd door de voorzitter Raad van Bestuur van de Stichting William Schrikker Groep, de heer F.P. Kouwenberg,

Hierna gezamenlijk te noemen: de landelijk werkende instellingen.

Overwegende dat

in het stelsel van jeugdzorg op grond van de Wet op de jeugdzorg (wet) geen plaats is voor rechtstreekse financiering door de rijksoverheid van de (voorheen) landelijk werkende instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij;

de verantwoordelijkheid voor de planning en financiering van de uitvoering van de taken als genoemd in artikel 10, eerste lid onder a tot en met d van de wet met ingang van de inwerkingtreding van de wet is overgegaan van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie, naar de provincies;

voor de landelijk werkende instellingen in artikel 104, eerste lid van de wet de mogelijkheid van een overgangsregime is gecreëerd;

voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2009 de toen geldende afspraken zijn neergelegd in een convenant, waarbij voor de inpassing van de door het (toenmalige) ministerie van Justitie gesubsidieerde instellingen in het stelsel van de jeugdzorg een inpassingsperiode was afgesproken met het oog op decentralisatie van elke afzonderlijke landelijk werkende instelling (Stcrt. 2007, nr. 49);

de (toenmalige) Minister voor Jeugd en Gezin heeft aangegeven het wenselijk te vinden de evaluatie van de wet af te wachten alvorens een beslissing te nemen over het al dan niet decentraliseren van de landelijk werkende instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij. In verband hiermee is een nieuw convenant gesloten, terugwerkend tot 1 januari 2009 en lopend tot 1 januari 2011 (Stcrt. 2010, nr. 11866);

in de kabinetsvisie ‘Perspectief voor Jeugd en Gezin’ van juni 2010 de resultaten van de evaluatie op dit punt zijn meegenomen en geconcludeerd is tot handhaving van de LWI’s als aanbieders van voogdij, gezinsvoogdij en jeugdreclassering;

in het Regeerakkoord van het huidige kabinet is afgesproken dat in lijn met het advies van de Parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning jeugdzorg alle taken (waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering) op het gebied van Jeugdzorg gefaseerd worden overgeheveld naar de gemeenten. In de Bestuurlijke Afspraken 2011–2015 tussen Kabinet, Unie van Waterschappen, VNG en IPO is vervolgens afgesproken dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de jeugdbescherming en Jeugdreclassering uiterlijk per 2016 wordt overgeheveld naar de gemeenten;

in het bestuurlijk overleg van 16 juni 2011 is afgesproken dat het convenant met de landelijk werkende instellingen waarmee nadere invulling wordt gegeven aan de gemandateerde bevoegdheid voor de justitiële taken, wordt verlengd totdat de jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gedecentraliseerd naar gemeenten. In verband hiermee is een nieuw convenant gesloten, terugwerkend tot 1 januari 2011 en lopend totdat de jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gedecentraliseerd naar gemeenten;

gedurende de looptijd van het convenant de cliënten, voorzover zij behoren tot de doelgroep van de landelijk werkende instellingen, uit alle provincies door het bureau jeugdzorg worden doorverwezen naar landelijk werkende instellingen voor de uitoefening van de (voorlopige) voogdij, (voorlopige) ondertoezichtstelling of de jeugdreclassering;

gedurende de looptijd van het convenant de afspraken zoals neergelegd in dit convenant van kracht zijn;

de provincies: Utrecht voor de SGJb, de Stadsregio Amsterdam voor JMW en WSJb/Jr en Overijssel voor de W&G (verder de financiers), gedurende de looptijd van het convenant mede ten behoeve van de overige provincies zorg dragen voor de planning en financiering van de uitvoering van de taken als genoemd in artikel 10, eerste lid onder a tot en met d van de wet, door de landelijk werkende instellingen;

de financiers belast zijn met het toezicht op, sturing, planning en subsidiering van de landelijk werkende instellingen. Tevens zijn de voornoemde provincies ervoor verantwoordelijk dat erop wordt toegezien dat de landelijk werkende instellingen voldoen aan de kwaliteitsmaatstaven die gelden voor de bureaus jeugdzorg, alsmede om toezicht te houden op de door de landelijk werkende instellingen aangeleverde informatievoorziening;

het met het oog op de ontwikkelingen in het stelsel van de jeugdzorg en de continuïteit van de werkzaamheden van de landelijk werkende instellingen voor hun doelgroep wenselijk is dat er tussen de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de provincies, de financiers en de landelijk werkende instellingen, op basis van de bestuurlijke afspraken, afspraken worden gemaakt over de planning en financiering van de uitvoering van bedoelde wettelijke taken, waarbij wordt uitgegaan van het behoud van de specifieke deskundigheid, de landelijke bereikbaarheid van de instellingen en de praktische werkbaarheid van de afspraken;

de landelijk werkende instellingen van de bureaus jeugdzorg mandaat hebben gekregen om besluiten te nemen ter uitvoering van de taken als genoemd in artikel 10, eerste lid onder a tot en met d van de wet (Stcrt. 2005, nr. 153, p. 8);

de landelijk werkende instellingen met de bureaus jeugdzorg afspraken hebben gemaakt, neergelegd in een uitvoeringsovereenkomst, over de wijze waarop door de landelijk werkende instellingen uitvoering wordt gegeven aan de uitoefening van de taken als genoemd in artikel 10, eerste lid onder a tot en met d van de wet alsmede op welke wijze samenwerking plaatsvindt;

partijen met deze afspraken geen afspraken maken die afwijken van de aard, inhoud en strekking van de wet;

de landelijk werkende instellingen verantwoordelijk blijven voor het realiseren van een solide bedrijfsvoering.

Komen als volgt overeen:

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1

In dit convenant wordt verstaan onder:

a. Wet:

de Wet op de jeugdzorg;

b. partijen:

het ministerie van Veiligheid en Justitie, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de financier, de provincies en de landelijk werkende instellingen;

c. provincie:

een provincie die gebruik maakt van de diensten van de landelijk werkende instellingen, alsmede het bestuur van een regionaal openbaar lichaam van het samenwerkingsgebied waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, onderscheidenlijk Den Haag deel uitmaakt, indien het provinciaal bestuur de bevoegdheden inzake de uitvoering van zijn taken in het kader van de jeugdzorg op grond van artikel 20 van de Kaderwet bestuur in verandering heeft overgedragen aan het bestuur van het betrokken regionaal openbaar lichaam;

d. financier:

de provincie Utrecht voor de SGJb, de provincie Overijssel voor de W&G en de Stadsregio Amsterdam voor het JMW en de WSJb/Jr;

e. uitkering bureau jeugdzorg:

de uitkering bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder a van de Wet op de jeugdzorg;

f. jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken:

uitvoering van de (voorlopige) voogdij, (voorlopige) ondertoezichtstelling en de jeugdreclassering.

Paragraaf 2 Financiering

Artikel 2

  • 1. Gedurende de looptijd van het convenant krijgt de financier – conform artikel 104, eerste lid, van de wet – van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de voor de desbetreffende landelijk werkende instelling bestemde gelden toegevoegd aan de uitkering bureau jeugdzorg.

  • 2. De ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stellen jaarlijks het budget vast voor de landelijk werkende instellingen met inachtneming van de bekostigingssystematiek zoals vastgelegd in de wet en onderliggende regelgeving.

  • 3. Indien tijdens de looptijd van het convenant de productiecapaciteit lager komt te liggen dan de in de bijlage bij het eerdere convenant opgenomen capaciteit, staan de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport garant voor het bekostigen van het verschil.

  • 4. Als op enig moment feiten bekend worden die een risico vormen voor de continuïteit van een landelijk werkende instelling en waarvan het ontstaan is gelegen in de periode voorafgaand aan 1 januari 2005, beslissen de Minister van Veiligheid Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samen met de financier verantwoordelijk voor het nemen van een besluit over de wijze waarop het betreffende risico wordt opgeheven dan wel zo veel mogelijk bestreden.

Artikel 3

De financier draagt zorg voor de totstandkoming van de subsidieverlening aan de landelijk werkende instelling die geen bepalingen bevat die belemmerend of ten nadele werken van de uitvoering van dit convenant.

Artikel 4

  • 1. De financier verstrekt gedurende de looptijd van het convenant aan de betrokken landelijk werkende instelling een subsidie ten bedrage van het budget dat zij op basis van artikel 104, eerste lid van de wet voor de financiering van de productiecapaciteit van die landelijk werkende instellingen ontvangt.

  • 2. De financiering van de landelijk werkende instellingen vindt op dezelfde wijze plaats als de financiering van de bureaus jeugdzorg, zoals neergelegd in het Gewijzigd Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.

Artikel 5

Voor zover de financier financiële middelen ontvangt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van intensiveringstrajecten voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering voor het bureau jeugdzorg, zal de financier deze naar rato toekennen aan de landelijk werkende instellingen.

Paragraaf 3 Informatie

Artikel 6

  • 1. De landelijk werkende instellingen verstrekken de financiers één keer per kwartaal een overzicht van het aantal doorverwezen cliënten, onderverdeeld naar provincie van herkomst. De landelijk werkende instelling registreert en verwerkt het aantal zaken dat door bureau jeugdzorg wordt doorverwezen overeenkomstig het bepaalde in de Regeling beleidsinformatie jeugdzorg (Stcrt. 2005, nr. 174) en geeft dat door aan de financier.

  • 2. De landelijk werkende instellingen hanteren voor de registratie als bedoeld in het eerste lid, het Landelijke Rapportage Format behorend bij de regeling beleidsinformatie jeugdzorg (en de daarbij behorende tabeldefinitie en begripsdefinitie).

  • 3. De landelijk werkende instellingen leveren deze gegevens bedoeld in het eerste lid eveneens aan de bureaus jeugdzorg.

  • 4. De financier verstrekt de in het eerste lid bedoelde informatie aan de minister van Veiligheid en Justitie en aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zorgt daarbij voor tijdige toezending conform de regeling beleidsinformatie jeugdzorg.

  • 5. De financier houdt toezicht op de betrouwbaarheid (juistheid en volledigheid) van gegevensaanlevering door de landelijk werkende instelling.

  • 6. De informatiestromen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid vinden plaats met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Paragraaf 4 Capaciteit

Artikel 7

De bureaus jeugdzorg kunnen gedurende de looptijd van het convenant om niet capaciteit van de landelijk werkende instelling afnemen tot de hoogte waarop het budget in artikel 2, tweede lid, is bepaald.

Artikel 8

  • 1. Indien op basis van de gegevens als bedoeld in artikel 6, blijkt dat de garantgestelde capaciteit van een landelijk werkende instelling niet volledig wordt benut door de gezamenlijke bureaus jeugdzorg dan wel de vraag naar de uitvoering van de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken door de landelijk werkende instellingen terugloopt, dan meldt de financier dat zo spoedig mogelijk aan de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2. In het geval als bedoeld in het eerste lid vindt overleg plaats tussen het ministerie van Veiligheid en Justitie , de financier en de landelijk werkende instelling over de mogelijke oorzaken en maken zij afspraken over de wijze waarop de capaciteit maximaal kan worden benut.

  • 3. Indien de financier besluit tot vaststelling van een lagere subsidie op grond van de feitelijk geleverde productie worden de niet bestede middelen toegevoegd aan de reserve als bedoeld in het Gewijzigd Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.

Paragraaf 5 Geschilbeslechting

Artikel 9

  • 1. Een geschil over dit convenant bestaat, indien een van partijen dat schriftelijk aan de andere partijen meedeelt.

  • 2. Een partij zal zich niet eerder tot de rechter wenden, dan nadat hij in redelijkheid al het mogelijke heeft gedaan om het geschil in onderling overleg te beslechten.

Artikel 10

Ten aanzien van besluiten genomen ingevolge de wet geldt de normale beroepsgang zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 11

  • 1. Indien de budgettaire omstandigheden van het rijk zich ingrijpend wijzigen dan wel onvoorziene omstandigheden zich voordoen die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van dit convenant, zullen partijen over (de noodzaak van) wijziging van dit convenant in overleg treden.

  • 2. Partijen treden in overleg binnen zes weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partijen schriftelijk heeft meegedeeld.

  • 3. Indien het overleg niet binnen tien weken na aanvang van het overleg tot overeenstemming heeft geleid, mag elke partij dit convenant schriftelijk opzeggen. Een opzegging geschiedt uiterlijk op 1 oktober tegen 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.

Artikel 12

Wanneer het convenant door een partij wordt opgezegd, blijft het convenant voor de overige partijen in stand voorzover de inhoud en de strekking ervan zich daartegen niet verzetten.

Artikel 13

Partijen wijzigen dit convenant niet dan schriftelijk.

Mocht er tussentijds sprake zijn van (voorgenomen) wijzigingen van wet- en regelgeving en/of kenbaar gemaakte wijziging van beleid van het rijk dat zou leiden tot wijziging van deze overeenkomst, dan zullen partijen - met inachtneming van elkaars belangen en in goed overleg - deze overeenkomst dienovereenkomstig tijdig aanpassen, bij gebreke waarvan tijdelijk voor de duur van de impasse de bepalingen van deze overeenkomst, die strijdig zijn met deze wijzigingen buiten toepassing geraken en deze overeenkomst moet worden uitgelegd en aangevuld in het licht van deze wijzigingen.

Artikel 14

  • 1. Dit convenant treedt in werking op de datum van ondertekening en werkt voor zover mogelijk terug tot 1 januari 2011.

  • 2. Dit convenant heeft een looptijd van de datum van ondertekening totdat de jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn gedecentraliseerd naar gemeenten of tot een ander bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, als bedoeld in artikel 104, eerste lid, van de wet.

Artikel 15

Deze overeenkomst wordt aangehaald als: Convenant Ministerie van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Provincies/LWI’s/jeugdbescherming en jeugdreclassering.

De tekst van het convenant wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen:

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

de heer F. Teeven,

Den Haag

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten – Hyllner,

Den Haag

Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg (W&G), vertegenwoordigd door de algemeen directeur,

C. Vader,

Almere

Stichting SGJ Christelijke Jeugdzorg, vertegenwoordigd door de voorzitter van de Raad van Bestuur,

Z.B. Nitrauw,

Amersfoort

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJb/Jr), vertegenwoordigd door de voorzitter Raad van Bestuur van de Stichting William Schrikker Groep,

F.P. Kouwenberg,

Diemen

Stichting Joods Maatschappelijk Werk (JMW), vertegenwoordigd door de algemeen directeur-bestuurder,

H.G. Vuijsje,

Amsterdam

De provincie Overijssel, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten,

Zwolle

De provincie Utrecht, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

A.M.A. Pennarts-Pouw,

Utrecht

De Stadsregio Amsterdam, vertegenwoordigd door de voorzitter,

E.E. van der Laan,

voor deze,

L.F. Asscher,

portefeuillehouder jeugdzorg,

Amsterdam

De provincie Groningen, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

W.J. Mansveld,

Groningen

De provincie Fryslân, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

C. Schokker-Strampel,

Leeuwarden

De provincie Drenthe, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

A. van der Tuuk,

Assen

De provincie Gelderland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

A. Traag,

Arnhem

De provincie Flevoland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

M.J.D. Witteman,

Lelystad

De provincie Noord-Holland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

E.M. Sweet,

Haarlem

De provincie Zuid-Holland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

R.A. Janssen,

Den Haag

De provincie Zeeland, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

G.R.J. van Heukelom,

Middelburg

De provincie Noord-Brabant, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

S.C. van Haaften-Harkema,

’s Hertogenbosch

De provincie Limburg, vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin,

voor deze,

Th.F.W.A. Krebber,

Maastricht

De Stadsregio Rotterdam, vertegenwoordigd door de voorzitter,

I. Aboutaleb,

voor deze,

H. de Jonge

Rotterdam

Het Stadsgewest Haaglanden, vertegenwoordigd door de voorzitter,

J. J. van Aartsen,

voor deze,

F.H. Buddenberg

Den Haag

Naar boven