Mandaatbesluit Bureaus jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen

In het mandaatbesluit is geregeld dat de Stichting die een Bureau jeugdzorg in stand houdt (als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg), aan de directeuren van de instelling met een landelijk bereik (te weten de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming, de William Schrikker Stichting, de stichting Joods Maatschappelijk Werk en de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils) mandaat, volmacht en machtiging wordt verleend tot het nemen van besluiten en het verrichten van (rechts)handelingen die betrekking hebben op de uitvoering van een (voorlopige) ondertoezichtstelling, (voorlopige) voogdij en de jeugdreclassering.

De directeuren van de instellingen met een landelijk bereik en de directeuren van de stichtingen hebben allen het mandaatbesluit ondertekend.

Aanleiding

Reden van dit besluit is de invoering van de Wet op de jeugdzorg (verder Wjz) per 1 januari 2005. In deze wet is bepaald dat het Bureau jeugdzorg, met uitzondering van anderen, de voogdij, gezinsvoogdij en jeugdreclassering uitvoert. Hierdoor worden de bovengenoemde instellingen met een landelijk bereik niet meer als zodanig erkend. Om de continuïteit van de werkzaamheden van die instellingen voor hun doelgroep te garanderen voorziet de wet in artikel 104, eerste lid, in een overgangsbepaling die het mogelijk maakt in de doeluitkering van de provincie de kosten te verwerken ten behoeve van de uitoefening van de voornoemde justitie taken door een persoon in dienst van een instelling met landelijk bereik.

Bij besluit van 29 april 2005 (Staatscourant 2005, nr. 86) zijn de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming, de William Schrikker Stichting, de stichting Joods Maatschappelijk Werk en de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils aangewezen als instellingen met een landelijk bereik. Het besluit is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 in werking getreden.

Om de feitelijke uitoefening van de taken door medewerkers van deze instellingen mogelijk te maken, is per instelling met landelijk bereik een zogenaamd besluit houdende mandaat, volmacht en machtiging overeengekomen (hierna mandaatbesluit). Door middel van dit besluit en de daarbij behorende uitvoeringsregeling verleent Bureau jeugdzorg de landelijke instelling de bevoegdheid om ten behoeve van cliënten die binnen de doelgroep van de betreffende lande-lijke instelling vallen de maatregelen (voorlopige) ondertoezichtstelling, (voorlopige) voogdij en jeugdreclas-sering uit te voeren.

Overgang cliënten per 1 januari 2005

De zaken met betrekking tot de uitoefening van de voogdij, gezinsvoogdij en jeugdreclassering, die tot en met 31 december 2004 waren opgedragen aan een instelling met een landelijk bereik, zijn met inwerkingtreding van de wet van rechtswege overgegaan op de stichting in de provincie waar de minderjarige woonplaats heeft.

Dit betekent dat de cliënten van de instellingen met een landelijk bereik met ingang van 1 januari 2005 formeel onder de verantwoordelijkheid van de Bureaus jeugdzorg vallen en dat de uitvoering daarvan op basis van het besluit m.b.t. mandaat, volmacht en machtiging wordt uitgevoerd door deze landelijk werkende instellingen.

Inhoud

Het mandaatbesluit maakt mogelijk dat de directeur van de instelling met een landelijk bereik namens de stichting besluiten mag nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen en feitelijke handelingen mag verrichten.

Het mandaatbesluit bepaalt dat de Stichting aan de directeuren van de instellingen met een landelijk bereik mandaat kan verlenen om besluiten te nemen ten behoeve van de uitoefening van een (voorlopige) ondertoezichtstelling indien de minderjarige valt binnen de doelgroep van de landelijk werkende instelling van een minderjarige. De bevoegdheid strekt tot het nemen van beslissing op grond van titel 14, afdeling 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het nemen van beslissingen in de zin van Hoofdstuk IX van de Wet op de jeugdzorg.

De directeur is bevoegd het mandaat door te verlenen (artikel 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht) mits voorafgaand aan het gebruik de directeur de stichting hierover informeert.

Een door de directeur, dan wel door een ondergeschikte, binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit, geldt als een besluit van de stichting.

Ten aanzien van de uitoefening van de (voorlopige) voogdij, de (voorlopige) ondertoezichtstelling en de jeugdreclassering (de taken zoals genoemd in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, van de wet) is in de mandaatregeling bepaald dat de directeur van een instelling met landelijk bereik volmacht en machtiging is verleend om rechtshandelingen en feitelijke handelingen te verrichten, daaronder begrepen het optreden in rechte. Aan de directeur is toegestaan de bevoegdheid tot volmacht door te verlenen. Voorafgaand aan het gebruik van die bevoegdheid dient de directeur de stichting te informeren.

De machtiging ziet op het verrichten van handelingen die geen besluiten zijn.

Inwerkingtreding

De afzonderlijke mandaatbesluiten zijn met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden.

Exemplaren van de mandaatbesluiten liggen ter inzage bij de Mogroep in Utrecht (Admiraal Helfrichlaan 1, Postbus 3332, 3502 GH te Utrecht)

Naar boven