Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 13 december 2011, nr. WJZ / 11175410, houdende openstelling van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs en de Regeling praktijkleren en Groene plus en (Regeling openstellingen en prioriteiten groen onderwijs 2012)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, op de artikelen 3, 4, 5, onderdeel a, b, en d, en 6, vierde en vijfde lid, 9, tweede lid, 10, tweede lid, 15, derde lid, onderdeel b, en 16, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs en op artikel 28, eerste lid, van de Regeling praktijkleren en Groene plus;

Besluit:

Paragraaf 1. Openstelling Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Artikel 1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. regeling:

Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs;

b. programma:

programma, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de regeling;

c. programmaonderdeel:

project, passend binnen één van de programma’s, waarvoor de Minister, op grond van artikel 14 van de regeling, subsidie heeft verleend.

Artikel 2

De instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de regeling, kunnen met ingang van 2 tot en met 20 januari 2012 een aanvraag als bedoeld in artikel 7 van de regeling indienen.

Artikel 3

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor programma’s en programmaonderdelen, ingediend in de periode, bedoeld in artikel 2, voor de categorieën en de thema’s, genoemd in de bijlage bij deze regeling.

  • 2. De thema’s, bedoeld in het eerste lid, zijn gerangschikt binnen de hoofdthema’s, genoemd in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 4

De aanvraag tot subsidieverlening voor een programma omvat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de aanleiding, van het doel en van de doelgroep of doelgroepen van het programma in relatie tot het doel van de regeling, en in relatie tot één of meer van de thema’s, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • b. een beschrijving van de doelstellingen van het programma voor een periode van 4 jaar, gedetailleerd voor de komende één of twee jaren en op hoofdlijnen voor de lange termijn en op welke wijze de resultaten van het programma doorwerken in het onderwijsaanbod;

  • c. een beschrijving van de binnen het aangevraagde programma te bundelen of te ondernemen activiteiten gedetailleerd voor de komende één of twee jaren en op hoofdlijnen voor de lange termijn gedurende de looptijd van dat programma en van de relatie van die activiteiten met activiteiten bij doelgroepen en binnen het landbouwonderwijs en het landbouwkundig onderzoek;

  • d. een samenhangend activiteitenplan, gedetailleerd voor het komende jaar en opgesteld op hoofdlijnen voor de overige jaren, inclusief positionering en samenvattingen van uitvoeringsplannen van lopende en voorgenomen programmaonderdelen;

  • e. een beschrijving van de programmaorganisatie, waarbij in ieder geval de personele inzet van de penvoerder, deelnemende instellingen, ondersteunende organisaties en onderzoeksinstellingen worden vermeld;

  • f. een sluitende en onderbouwde begroting zowel voor het programmamanagement als voor de activiteiten; voor wat betreft het programmamanagement gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

  • g. een beschrijving van de wijze waarop de resultaten van het programma gedurende en na afloop van de looptijd daarvan beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop die resultaten worden verspreid;

  • h. een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programma worden gemeten;

  • i. de looptijd van het programma, inclusief de start- en einddatum;

  • j. een beschrijving van de wijze waarop de kwaliteit van de activiteiten binnen het programma wordt geborgd, en

  • k. in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het programma en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdragen van de partners zijn vermeld.

Artikel 5

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel omvat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van het doel en van de doelgroepen van het project in relatie tot de doelstelling van de regeling;

    • b. een beschrijving van de beoogde resultaten van het programmaonderdeel, waaruit in ieder geval blijkt op welke wijze het programmaonderdeel bijdraagt aan de doelen van het programma en de strategie van de betrokken instellingen in relatie tot de ontwikkeling van landelijke activiteiten op het gebied van landbouwonderwijs en landbouwkundig onderzoek en de doorwerking naar het onderwijsaanbod;

    • c. een beschrijving van de aard van het programmaonderdeel en de positionering van dat programmaonderdeel ten opzichte van activiteiten bij doelgroepen en binnen het onderwijs, die op het moment van indienen van de aanvraag worden uitgevoerd;

    • d. een beschrijving van de redenen voor het uitvoeren van het programmaonderdeel, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de problematiek die het programmaonderdeel aanspreekt en de relatie van die problematiek tot het thema of de thema’s, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel valt;

    • e. een beschrijving van de begrenzing van de reikwijdte van het programmaonderdeel en een beschrijving van de randvoorwaarden van het programmaonderdeel;

    • f. een uitgewerkt activiteitenplan waarin in ieder geval de producten waartoe het programmaonderdeel leidt worden beschreven;

    • g. de looptijd van het programmaonderdeel, inclusief de start- en einddatum;

    • h. een beschrijving van de projectorganisatie, waarbij in ieder geval de instellingen die deel uitmaken van een samenwerkingsverband, de projectleider en de contactpersoon worden vermeld;

    • i. een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

    • j. een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het programmaonderdeel en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdrage van de partners zijn vermeld;

    • k. een beschrijving van de beoogde wijze van beschikbaar stellen en verspreiden van de resultaten van het programmaonderdeel tijdens en na afloop van dat programmaonderdeel, en

    • l. een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programmaonderdeel worden gemeten.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel alleen in behandeling genomen indien:

    • a. de relatie met het programma als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel valt, duidelijk is beschreven;

    • b. uit het programma blijkt dat het programmaonderdeel bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen van het programma en

    • c. het samenwerkingsverband dat de aanvraag indient tenminste één agrarisch opleidingscentrum (AOC) en een agrarische hogeschool omvat.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 2, is € 8.000.000,– waarvan

    • € 2.000.000,– beschikbaar is voor programma’s en

    • € 6.000.000,– beschikbaar is voor programmaonderdelen.

  • 2. De beschikbare subsidie voor programma’s en programmaonderdelen wordt als volgt verdeeld:

    • € 6.500.000,– voor de categorie Kenniscirculatie van het hoofdthema Agrofood, Tuinbouw en uitgangsmaterialen, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.500.000,– voor de categorie Kenniscirculatie van het hoofdthema Natuurlijke leefomgeving, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    Deze € 8.000.000 wordt als volgt ingezet voor de categorie onderwijs- en systeemontwikkeling, genoemd in de bijlage bij deze regeling

    • € 2.500.000,– voor het hoofdthema Kennis en Innovatie;

    • € 2.000.000,– voor het hoofdthema Leven Lang Leren;

    • € 1.500.000,– voor het hoofdthema Groene Educatie;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Regionale Transitie;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Internationalisering;

  • 3. Bij onderuitputting van het budget voor programma’s, kan de Minister besluiten het resterende budget beschikbaar te stellen voor de programmaonderdelen.

  • 4. Bij onderuitputting van het budget dat beschikbaar is voor programmaonderdelen binnen een hoofdthema kan de Minister besluiten het resterende budget beschikbaar te stellen voor één van de andere hoofdthema’s.

Artikel 7

  • 1. De hoogte van het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de regeling, is:

    • a. voor het totaal van programma’s maximaal € 2.000.000,– ;

    • b. voor programmaonderdelen minimaal € 100.000,– en maximaal € 500.000,–.

  • 2. De uurtarieven, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling zijn:

    • a. Maximaal € 58,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 1 tot en met 9, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984;

    • b. Maximaal € 73,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 10 tot en met 12, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984, en

    • c. Maximaal € 96,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 13 tot en met 18, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984.

Artikel 8

  • 1. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programma’s is maximaal 100% voor kosten, genoemd in artikel 5 van de regeling.

  • 2. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programmaonderdelen is maximaal 50% voor kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling, met uitzondering van de kosten voor de leiding van een programmaonderdeel waarvoor overeenkomstig het eerste lid deze tot maximaal 100% worden gesubsidieerd.

  • 3. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programmaonderdelen is maximaal 75% voor kosten genoemd in artikel 5, onderdeel b tot en met d, van de regeling.

  • 4. De vergoeding van de kosten voor de leiding bedoeld in artikel 5, deel van onderdeel a, van de regeling voor programmaonderdelen is maximaal 25% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

  • 5. De vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de regeling voor programmaonderdelen of programma’s is maximaal 20% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

  • 6. De vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de regeling is voor programmaonderdelen of programma’s maximaal 5% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

Artikel 9

De duur van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de regeling, is maximaal drie jaar voor programmaonderdelen.

Artikel 10

De hoogte van de voorschotten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de regeling, bedraagt:

  • a. bij subsidieverlening voor een programma maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag, gedeeld door de beoogde looptijd van dat programma in jaren, en

  • b. bij subsidieverlening voor een programmaonderdeel maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag.

Artikel 11

De overheidsbijdragen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de regeling, zijn:

  • a. subsidies, verstrekt op grond van de Regeling Innovatiebox beroepsonderwijs, de Regeling Innovatiearrangement 2003/2004/2005/2006-2009, de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007, de Regeling praktijkleren en Groene plus;

  • b. bijdrage, verstrekt door de Stichting Innovatie Alliantie;

  • c. bijdrage, verstrekt door de Minister in het kader van School als kenniscentrum;

  • d. bijdragen ten behoeve van het groene onderwijs, verstrekt door het Deltapunt Beta/techniek.

Paragraaf 2. Openstelling Regeling praktijkleren en Groene plus

Artikel 12

In deze paragraaf wordt verstaan onder

  • a. regeling: Regeling praktijkleren en Groene plus;

  • b. Platform groen hoger onderwijs: het sectoraal adviescollege Hoger Agrarisch Onderwijs en Wageningen Universiteit;

  • c. De begripsomschrijvingen van artikel 1 van de regeling zijn in deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

De prioriteit voor aanvragen om subsidie voor investeringen in voorzieningen voor praktijkleren, als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de regeling is voor het jaar 2012 investering in voorzieningen die bijdragen aan versterking van het onderwijs ten dienste van de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen, voor zover mogelijk nader bepaald door de Human Capital agenda’s behorende bij die topsectoren.

Artikel 14

De kosten voor het inzetten van personeel, bedoeld in artikel 28, derde lid, onderdeel a, van de regeling worden voor het jaar 2012 bepaald op basis van de uurtarieven behorend bij de schalen in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke Rijksambtenaren 1984, als volgt:

  • a. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 1 tot en met 9: ten hoogste € 58,–;

  • b. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 10 tot en met 12: ten hoogste € 73,–;

  • c. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 13 tot en met 18: ten hoogste € 96,–.

Artikel 15

  • 1. De Minister verstrekt subsidie voor het plan tot verbetering van de kwaliteit van de examens van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. Doel van dit plan is verbetering van de kwaliteit op een aantal onderdelen, waaronder in ieder geval die in samenhang met door de Inspectie van het Onderwijs gesignaleerde tekortkomingen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor de periode 1 juli 2010 tot 1 oktober 2013 € 3.519.000,–. Deze subsidie wordt verleend aan de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 3. Voorschotten worden betaald onder de voorwaarde van goedkeuring door de Minister van een jaarlijks projectplan van de AOC-raad, in te dienen vóór 1 januari 2011 voor het schooljaar 2011–2012, en daarna vóór 1 april 2012 voor het schooljaar 2012–2013; het projectplan voor het schooljaar 2011–2012 gaat vergezeld van een begroting voor de periode 1 juli 2011 tot 1 oktober 2013 en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte voor het schooljaar 2011–2012; het projectplan voor het schooljaar 2012–2013 gaat vergezeld van een korte voortgangsrapportage en een financieel verslag betreffende het voorgaande jaar en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

  • 4. Na goedkeuring van de projectplannen worden de volgende voorschotten verstrekt: voor het jaar 2011 € 1.279.000,–, te besteden in het schooljaar 2011–2012 en voor het jaar 2012 € 1.361.000,–, te besteden in het schooljaar 2012–2013;

  • 5. De AOC-raad dient binnen 13 weken na voltooiing van de activiteiten, doch uiterlijk op 31 december 2013, zijn verzoek in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een financieel verslag en van een verslag van de uitvoering van de activiteiten en van de behaalde resultaten in relatie tot de doelen in het projectplan.

Artikel 16

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten in het kader van het sectorplan AOC 2011–2014. Deze activiteiten beogen het vergroten van de kwaliteit van het onderwijs verbonden aan de agrarische opleidingencentra en het versterken van hun functioneren in verband met de toelevering van gediplomeerden aan en de kennisverspreiding naar de branches binnen het bedrijfsleven waarvoor de Minister verantwoordelijk is. Voor het jaar 2012 wordt daarbij prioriteit gegeven aan activiteiten die verband houden met de versterking van de opleidingen voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen, in aansluiting op de Human Capital agenda’s behorende bij die topsectoren. De subsidie kan worden aangevraagd door de AOC-Raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra.

  • 2. Voor 1 maart 2012 legt de AOC-Raad het Sectorplan AOC 2011–2014 ter goedkeuring aan de Minister voor.

  • 3. Het subsidieplafond bedraagt € 750.000,– voor elk van de jaren 2012, 2013 en 2014.

  • 4. De aanvragen kunnen worden ingediend onder de volgende voorwaarden:

    • a. voor 1 april van de jaren 2012, 2013 en 2014 legt de AOC-raad aan de Minister een activiteitenplan voor met een aanvraag voor subsidie voor de activiteiten in die plannen. De activiteiten sluiten aan bij het goedgekeurde Sectorplan AOC 2011–2014. De activiteitenplannen voor de jaren 2013 en 2014 gaan vergezeld van een korte voortgangsrapportage en een financieel verslag over het voorgaande jaar.

    • b. het activiteitenplan geeft aan welke activiteiten geheel of gedeeltelijk door een instelling of instellingen zullen worden uitgevoerd, welke instelling of instellingen deze zullen uitvoeren en welk deel van de aangevraagde subsidie door deze instelling of instellingen zal worden besteed.

  • 5. In het activiteitenverslag en het financieel verslag bij de aanvraag voor de vaststelling van de subsidie specificeert de AOC-Raad de activiteiten die zijn uitgevoerd door de instellingen, het resultaat van deze activiteiten van de afzonderlijke instellingen en de besteding van de subsidie door de afzonderlijke instellingen.

Artikel 17

  • 1. De Minister verstrekt subsidie voor het project Groen proeven. Doel van dit project is de ontwikkeling van een gezamenlijk aanbod van examentoetsen ten dienste van de schoolexamens in de beroepsgerichte vakken van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. De subsidie wordt verstrekt aan de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 1.550.000,–.

  • 3. De subsidie wordt verstrekt onder de volgende voorwaarden:

    • a. de uitvoering van dit project geschiedt op basis van het door de Minister goedgekeurde Meerjarenplan Groen proeven 2010–2013, dat de AOC-raad heeft aangeboden bij zijn aanvraag van 17 maart 2010;

    • b. de verstrekking van het voorschot voor 2012 geschiedt onder de voorwaarde van goedkeuring door de Minister van een jaarlijks projectplan van de AOC-raad, in te dienen vóór 1 april 2012; het projectplan gaat vergezeld van een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte;

    • c. na goedkeuring van de projectplannen wordt voor het jaar 2012 € 440.000,– voorgeschoten;

    • d. de AOC-raad dient binnen 13 weken na voltooiing van de activiteiten, doch uiterlijk op 1 september 2013, zijn verzoek in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een financieel verslag en van een verslag van de uitvoering van de activiteiten en van de behaalde resultaten in relatie tot de doelen in het Meerjarenplan.

Artikel 18

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de landelijke activiteiten in het kader van het plan Kies Kleur in Groen. Doel van deze activiteiten is het bevorderen van diversiteit in het groen onderwijs. De subsidie kan worden aangevraagd door de AOC-raad, als penvoerder voor de bij het plan betrokken instellingen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor elk van de jaren 2012 en 2013 € 900.000,–.

  • 3. De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende voorwaarden:

    • a. de doelstelling en de mogelijke inzet van de middelen worden bepaald door het door de Minister goedgekeurde Uitvoeringsplan Kies Kleur in Groen: Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013; wijziging van de doelstelling en mogelijke inzet behoeft toestemming van de Minister op basis van de aanvraag voor ieder jaar;

    • b. de aanvraag gaat vergezeld van een jaarlijks projectplan, een begroting en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte voor dat jaar en een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar.

Artikel 19

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het Uitvoeringsplan Kies Kleur in Groen: Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013 door de afdelingen, de vestigingen van de agrarische opleidingscentra en hogescholen, Wageningen Universiteit en Kenniscentrum Beroepsonderwijs – Bedrijfsleven Aequor. Doel van deze activiteiten is het bevorderen van diversiteit in het groen onderwijs binnen de locaties waar dit onderwijs wordt verzorgd. Aanvragen kunnen jaarlijks worden gedaan door de vereniging Buitengewoon groen, als penvoerder voor de afdelingen, de instellingen per vestiging, Wageningen Universiteit en KBB Aequor.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor elk van de jaren 2012 en 2013 € 1.500.000,–.

  • 3. De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende voorwaarden:

    • a. de middelen worden ingezet voor het verankeren van de doelstellingen van het Uitvoeringsplan, bedoeld in artikel 19, derde lid, onderdeel a, in het strategisch plan van de instellingen en voor de feitelijke uitvoering van activiteiten met het oog op deze doelstellingen door de afdelingen, vestigingen, Wageningen Universiteit en KBB Aequor en voor de duurzame borging van de resultaten hiervan;

    • b. de subsidie bedraagt voor de afdelingen, per vestiging, voor Wageningen Universiteit en voor KBB Aequor voor 2012, voor besteding in het schooljaar 2012–2013, ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 15.000,–, en voor 2013, voor besteding in het schooljaar 2013–2014, ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 10.000,–; geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 20.000,–;

    • c. de aanvraag gaat vergezeld van een projectplan voor het eerstvolgend schooljaar, een begroting waaruit blijkt welk deel van de kosten door de instelling wordt bekostigd en een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar;

    • d. de instellingen verantwoorden bestemming en besteding van de middelen in de jaarrekening en het jaarverslag; voor 1 december 2014 zenden de subsidieontvangers, bedoeld in onderdeel b, een eindverslag aan de Minister waaruit de borging van de resultaten van de activiteiten blijkt.

Artikel 20

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten met het oog op verbetering van de aansluiting tussen het door de Minister bekostigd onderwijs en het bedrijfsleven. Doel van deze activiteiten is bevordering van de instroom vanuit groen beroepsonderwijs naar de arbeidmarkt in branches binnen het beleidsterrein van de Minister, in het bijzonder binnen de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen, de versterking van Leven Lang Leren, het ontwikkelen van EVC-procedures en, onderscheidenlijk of, professionalisering van leerkrachten in relatie tot deze doelen. Aanvragen kunnen worden gedaan door de agrarische opleidingscentra en de hogescholen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 500.000,–.

  • 3. De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende voorwaarden:

    • a. het agrarisch onderwijscentrum of de hogeschool is met het oog op de aanvraag een samenwerking aangegaan met ten minste één bedrijf; bij de aanvraag wordt de getekende samenwerkingsovereenkomst gevoegd, welke tenminste het doel van de samenwerking, de verdeling van taken en verantwoordelijkheden, de organisatie van de gezamenlijke activiteiten en een begroting van kosten en baten omvat;

    • b. voor zover activiteiten betrekking hebben op professionalisering worden de middelen ingezet in relatie tot de op basis van artikel 3 van de regeling verstrekte aanvullende middelen;

    • c. de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de begrote kosten.

Artikel 21

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten in het kader van het door de Minister goedgekeurde Sectorplan groen hoger onderwijs. Doel van dit plan is het bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs verbonden aan de hogescholen en Wageningen Universiteit. Aanvragen kunnen worden gedaan door de hogescholen en door Wageningen Universiteit.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2012 € 2.000.000,–, voor het jaar 2013 € 3.000.000,– en voor het jaar 2014 € 3.000.000,–.

  • 3. Jaarlijks vóór 1 juli legt het Platform groen hoger onderwijs een activiteitenplan ter goedkeuring aan de Minister voor. Dit activiteitenplan bevat een voorstel voor de activiteiten waarvoor in het volgend jaar subsidie kan worden aangevraagd. Voor 2012 gelden het door de Minister goedgekeurde Sectorplan, de bestuurlijke afspraken Sectorplan Hoger Agrarisch Onderwijs 2011 en nadere bestuurlijke afspraken, uiterlijk in februari 2012 te maken, als activiteitenplan.

  • 4. De aanvragen betreffen één of meer activiteiten uit het activiteitenplan, gaan vergezeld van de verklaring dat de aanvraag is afgestemd binnen het Platform groen hoger onderwijs en vermelden de uitkomsten van deze afstemming.

  • 5. Prioriteit voor het activiteitenplan 2012 is de aansluiting van de doelen van het sectorplan op versterking van de inzet van het groen hoger onderwijs voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen, voor zover moelijk nader bepaald door de Human Capital agenda’s behorende bij die topsectoren.

Artikel 22

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor onderzoek naar de loopbaan van gediplomeerden van het groen middelbaar en hoger beroepsonderwijs en van Wageningen Universiteit en voor de verdere ontwikkeling van het stelsel voor ontsluiting en beschikbaarstelling van arbeidsmarktgegevens. Doel van dit onderzoek en dit stelsel is bevordering van de aansluiting tussen groen onderwijs en de arbeidsmarkt, waaronder beschikbaarstelling van informatie ten behoeve van studie- en beroepskeuze.

  • 2. Aanvragen gaan vergezeld van een onderzoeksvoorstel waaruit ten minste de inzet van een wetenschappelijke instelling blijkt en kunnen worden gedaan:

    • a. door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt te Nijmegen voor het loopbaanonderzoek;

    • b. door de hogescholen en Wageningen Universiteit voor een onderzoeksvoorstel waaruit ten minste de inzet van een wetenschappelijke instelling blijkt;

    • c. door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven Aequor voor verdere ontwikkeling van het arbeidsmarktinformatiesysteem naar het hoger onderwijs.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 550.000,–.

  • 3. De aanvragen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en b, kunnen worden gedaan onder de voorwaarde dat de uitkomsten van het onderzoek beschikbaar worden gesteld voor de ontwikkeling van het arbeidsmarktinformatiesysteem, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

Artikel 23

Het voorstel, bedoeld in artikel 28, derde lid, van de regeling heeft voor het jaar 2012 betrekking op versterking van de inzet van Aequor bij de realisatie van de Human Capital agenda’s van de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen. Het voorstel wordt gedaan na afstemming met de Groene kenniscoöperatie en met de AOC-Raad.

Paragraaf 3. Overige bepalingen

Artikel 24

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 25

Dit besluit wordt aangehaald als: Regeling openstellingen en prioriteiten groen onderwijs 2012.

Deze Regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 december 2011

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 3 EN 6 VAN DE REGELING OPENSTELLINGEN EN PRIORITEITEN GROEN ONDERWIJS 2012

Categorieën, bedoeld in artikel 3 en hoofdthema’s bedoeld in artikel 6 van de Regeling openstellingen en prioriteiten 2012 (hierna: de regeling)

Thema’s bedoeld in artikel 3 van de regeling

Doelgroepen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

1. Categorie Kenniscirculatie

   

1.1 Hoofdthema Agrofood, Tuinbouw en uitgangsmaterialen

• Arbeid & scholing

• Duurzame sector tuinbouw en uitgangsmateriaal

• Plantgezondheid

• Duurzame Veehouderij, (Uitvoeringsagenda)

• Diergezondheid

• Biobased economy

• Valorisatie reststromen

• Duurzame voedselsystemen

• Voeding en gezondheid

• Voedselkwaliteit

• Consument en marktgedreven innovatie

• Imago

• Internationaal voedselvraagstuk

• Internationaal leiderschap

• Gezelschapsdieren(incl. paard)

Ondernemers, burgers, MKB en Multinationals

1.2 Hoofdthema Natuurlijke Leefomgeving

• Groene en blauwe diensten

• Natuur & landschap (o.a. EHS en Natura 2000)

• Vitaal platteland

• Stad en Land

• Water

• Recreatie

Decentrale overheden, beheerders van bos, landschap en landgoederen.

2. Onderwijs- en systeemontwikkeling

Deze categorie is ondersteunend aan categorie 1

   

2.1 Hoofdthema Kennis en Innovatie

Bijdrage aan ontsluiting actuele kennis op het gebied van:

• Sectorontwikkeling

• Ondernemerschap

• Duurzaamheid

○ Energie

○ Gebruik grondstoffen/inputs

○ Dierenwelzijn

○ Afvalstromen/kringlopen/gesloten ketens

○ Emissies

○ Biodiversiteit

○ Fair Trade

• Productieketens

• Agrologistiek

• Nieuwe technologie

• Multifunctionele landbouw

School als kenniscentrum

• regioleren

• ontsluiten publieke kennis

• onderzoek

• kenniskringen

• professionalisering

Ondernemers, burgers, MKB en Multinationals

Onderwijs

2.2 Hoofdthema Leven Lang Leren

• Kwaliteit en inhoud van (reguliere opleidingen

○ herontwerp opleidingen (inhoud, organisatie)

○ doorlopende leerlijnen- en arrangementen

○ instrumentatie onderwijs (leermiddelen en ICT)

• Instrumentatie en organisatie voor LLL

• professionalisering

Onderwijs

2.3 Hoofdthema Groene educatie

Maatschappelijke rol groen onderwijs

• groene maatschappelijke stages

• ondersteuning burgerinitiatieven

• boerderijeducatie

• smaaklessen

• natuurmilieu educatie

Burgers, in het bijzonder jongeren, ouderen en allochtonen

2.4 Hoofdthema Regionale transitie

Richt zich op de hoofdthema’s als genoemd in 1.1, 1.2, 2.1, 2.2, 2.3, 2.5

middels

• regionale agenda’s

• regionale kennisarrangementen

• werkplaatsen

• transitie van instellingen

Decentrale overheden, Ondernemers beheerders van bos, landschap

instellingen

2.5 Hoofdthema Internationalisering

• Internationale handel

• Ontwikkelingslanden

• Culturele diversiteit

Ondernemers, burgers, MKB en Multinationals

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

De Regeling openstellingen en prioriteiten groen onderwijs 2012 (hierna: de regeling) strekt tot openstelling van een aanvraagperiode voor subsidies op grond van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (hierna: KIGO) en van de Regeling praktijkleren en Groene plus voor wat betreft ‘box4’: de subsidies voor de implementatie van het onderwijsbeleid en `box 3’: de subsidieruimte voor investeringen in voorzieningen voor praktijkleren.

2. Algemene toelichting bij de openstelling van de Regeling KIGO

In het KIGO-onderdeel van deze regeling staan de programma’s en de bijdrage van het groene onderwijs aan de sectorontwikkeling centraal. Het grootste deel van het beschikbare budget voor programma’s en programmaonderdelen (€ 6, 5 mln.) wordt binnen de categorie Kenniscirculatie beschikbaar gesteld voor de aansluiting van het onderwijs in Groene kenniscoöperatie (hierna: GKC)-verband bij het hoofdthema topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen. Voor het hoofdthema Natuur, Landschap en Platteland is € 1,5 mln beschikbaar.

De thema’s binnen de categorieën onderwijs en systeemvernieuwing dienen ter aanvulling op én ondersteuning van de thema’s binnen de categorie kenniscirculatie. In feite is sprake van een overlap, waarmee beoogd wordt dwarsverbanden tussen de (hoofd)thema’s te bevorderen. Bij de beoordeling van programma’s binnen de categorie onderwijs- en systeemvernieuwing zal met name worden gelet of de aanvragen actief verbinding leggen met de domein- en regiogerichte GKC-programma’s (vraagsturing) en oog hebben voor de meerwaarde voor het kennissysteem: relevantie voor de onderwijskolom (VMBO/MBO/HBO/WU) en aantoonbaar bijdragen aan de GKC-doelstellingen met betrekking tot aantrekkelijk onderwijs en gemotiveerde deelnemers. Dit betekend dat bij de toekenning van de subsidie de budgetverdeling zoals aangegeven voor de categorie kenniscirculatie leidend is.

Ten opzichte van 2011 zijn de volgende wijzigingen in artikel 5 van het Openstellingsbesluit KIGO doorgevoerd:

  • Voor programma’s zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van de samenhang/positionering van bijbehorende programmaonderdelen, inclusief een samenvattend financieel overzicht. Tevens wordt gevraagd om de verbinding met en de waarde voor de doelgroepen van het betreffende programma aan te geven en in te gaan op de meerwaarde voor het kennissysteem (instellingen en gemeenschappelijke voorzieningen) en de relatie met programma’s voor onderwijs- en systeemvernieuwing;

  • Er worden alleen subsidieaanvragen voor programmaonderdelen in behandeling genomen bij positief advies van het betreffende programmateam(’s) en bij samenwerking in de onderwijskolom.

De KIGO is het instrument van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: EL&I) voor het faciliteren en richten van de agendering en programmering van de acties van het groene onderwijs in GKC-verband die bijdragen aan de doelen zoals in de MeerjarenAfspraak 2011–2015 zijn vastgelegd. De KIGO-subsidies zijn bestemd voor programma’s en programmaonderdelen die bijdragen aan betere ontsluiting, verspreiding en benutting van beschikbare kennis voor de beleidsprioriteiten van de Minister en doorwerken op de kwaliteit en actualiteit van het onderwijsaanbod. Het jaar 2012 zal voor een aantal GKC-programma’s, waaronder multifunctioneel en paard, een overgangsjaar zijn. In 2012 zal door de GKC worden besloten op welke wijze genoemde programma’s worden verankerd in de GKC-programmastructuur.

Beleidscontext

Voor 2012 en verder staat de verankering van het topsectorenbeleid1 en in het bijzonder van de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen2, centraal. Onderdeel van het topsectorenbeleid is dat kennis inclusief onderwijs gericht wordt ingezet ter ondersteuning van de sectorontwikkeling (vraagsturing). Meer dan voorheen wordt van het bedrijfsleven commitment en cofinanciering verwacht. In december 2011 zullen de Innovatiecontracten en Human Capital Agenda’s (hierna: HCA) verschijnen voor de genoemde topsectoren. Dit vormt de basis voor de concretisering van de topsectorenthema’s uit de bijlage bij deze regeling.

De topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmateriaal staan de komende jaren voor grote uitdagingen. Om de internationaal leidende economische positie te kunnen blijven waarmaken moeten de sectoren inspelen op de trend van ‘meer met minder’, meer productie en hogere toegevoegde waarde met minder inzet van middelen. Dit binnen een maatschappelijke context waar de kritische consument steeds meer waarde hecht aan duurzaamheid en het imago van de sector onder druk staat.

Binnen de HCA’s zal het bedrijfsleven behoeften en aanpak wat betreft arbeidsmarkt & scholing nader preciseren in samenwerking met het onderwijs. Voor de groene topsectoren is net zoals de andere topsectoren sprake van een discrepantie, zeker op langere termijn, tussen de arbeidsmarktbehoeften vanuit het bedrijfsleven en de bijdrage qua gediplomeerden – kwantitatief en kwalitatief – vanuit het (groene) onderwijs. Dit vraagt om intensivering van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het (groene) onderwijs, met tot doel de noodzakelijke maatregelen te nemen om de genoemde discrepantie op te lossen.

In de Innovatiecontracten worden de innovatieopgaven en -activiteiten per sector uitgewerkt. Met name wordt hierbij een bijdrage van onderzoeksinstellingen en universiteiten verwacht. Van belang is dat het hoger beroepsonderwijs (lectoren, kenniskringen, studentopdrachten, expertisecentra), gelet op hun contacten met MKB, hierbij aansluiting zoeken/vinden.

Ook voor Natuur, Landschap en Platteland (hierna:NLP) wordt de economische invalshoek belangrijker. In het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid worden toeslagen voor ondernemers vanaf 2013 meer gericht op het leveren van groene en blauwe diensten. Middels pilots wordt hier nu op geanticipeerd. Verder speelt de decentralisatie van Rijkstaken op het gebied van natuur & landschap naar de provincies. In bijlage 1 zijn er daarom voor het NLP-domein nieuwe inhoudelijke accenten gelegd en geldt de vraag naar commitment van en cofinanciering door de doelgroepen.

Groen onderwijs en GKC

Het groene onderwijs heeft afgelopen jaren door samenwerking in GKC-verband, en recent met het sectorplan Hoger Agrarisch Onderwijs (hierna: HAO), een goede basis gelegd voor een adequate bijdrage aan het topsectorenbeleid. Ik verwacht dat deze samenwerking het mogelijk maakt snel – landelijk en regionaal – tot afspraken te komen met het bedrijfsleven en andere doelgroepen én de uitvoering doelmatig en effectief te organiseren.

Vanaf 2006 hebben het groene onderwijs en Wageningen UR in GKC-verband samengewerkt om de kennisverspreiding richting/met het bedrijfsleven, andere doelgroepen en maatschappelijke organisaties beter te organiseren. Dit heeft geleid tot de MeerJarenAfspraak 2011–2015 met als perspectief en ambitie om de transitie te realiseren naar School als Kenniscentrum: een landelijk werkend en dekkend netwerk van groene opleidingen, (regionale) kennisarrangementen en kennistransferpunten met state-of-the-art ICT-ondersteuning, die het bedrijfsleven en andere doelgroepen optimaal bedienen. EL&I heeft hieraan de beschikbaarstelling van de zogenaamde Groene Plus middelen (incl. KIGO) verbonden. Het gaat om de verdere ontwikkeling en organisatie van 3 kerndiensten van het groene onderwijs:

  • Leven Lang Leren; met het ‘groene’ bedrijfsleven zijn afspraken gemaakt o.a. over de continuïteit en kwaliteit van de opleidingen, de bijdrage van groen onderwijs aan postinitieel leren, imago, e.d.;

  • Kennis & Innovatie; ontsluiten van publieke kennis via internet (groen kennisnet), samenwerking met Wageningen UR t.b.v de doorstroming van actuele kennis, lectoraten en kenniskringen voor (duurzame) sectorontwikkeling;

  • Groene Kennis voor Burgers; de instellingen willen vanwege eigen belang (imago, netwerken, instroom) structureel investeren in groene educatie bij basis en voortgezet onderwijs.

Via een viertal domeinprogramma’s (Plant, Dier, Voeding & Gezondheid, Natuur & Landschap) wordt de aansluiting gemaakt met agenda’s en acties van de betreffende sectoren/doelgroepen. Er zijn doorsnijdende GKC-programma’s voor de 3 kerndiensten en enkele belangrijke thema’s. Tenslotte zijn er GKC-programma’s voor regionalisering, internationalisering en ICT (groen kennisnet).

In HAO-verband hebben de instellingen voor hoger agrarisch onderwijs afspraken gemaakt over taakverdeling en samenwerking.

Mede gelet op het topsectorenbeleid zal de GKC-ontwikkeling versneld en versterkt worden ten aanzien van richting (vraagsturing), effect, financiële basis en verantwoording:

Richting
  • De vraagsturing en de daarmee verbonden front-officefunctie zal via de domein- en regionale programma’s op resp. landelijk en regionaal niveau gestalte moeten krijgen. De overige programma’s krijgen derhalve meer een rol als ‘back-office’.

  • De domeinprogramma’s (Plant, Dier, Voeding & Gezondheid, Natuur & Landschap) zullen, apart en samen, moeten voorzien in een eenduidige en integrale schakelfunctie resulterend in afspraken en cofinanciering tussen de groene sectoren en het groene onderwijs d.w.z. samenvattend en richtinggevend voor de 3 ontwikkeling/programmering van GKC-kerndiensten, regionalisering, internationalisering en groen kennisnet.

  • Via regionale programma’s dient waar mogelijk soortgelijk integraal geschakeld te worden met de agenda’s e.d. van regio’s inclusief commitment en cofinanciering.

Effect
  • De GKC-programma’s behoeven versterking m.b.t. visievorming, leiderschap en strategie. Programma’s beperken zich nu teveel tot het kanaliseren van KIGO-aanvragen i.p.v. pro-actief richting te geven aan de ontwikkeling van relevante activiteiten en voorzieningen met regie op benutting van diverse financieringsbronnen. Dit vraagt om een nauwere en explicietere aansluiting van programma’s bij agenda’s van topsectoren, regio’s en instellingen.

  • De meerwaarde voor het kennissysteem komt bij de GKC-programma’s en met name bij KIGO-aanvragen voor programmaonderdelen onvoldoende uit de verf. Dit vraagt bij de ontwikkeling en uitvoering van programma’s en programmaonderdelen meer aandacht voor gezamenlijke ontwikkeling door de geledingen (AOC met HAO en WUR), verankering en verduurzaming: verbinding met c.q. vertaalslag naar groene opleidingen, kenniskringen, professionalisering van docenten en landelijke voorzieningen (leermiddelen, kennisbanken, groen kennisnet, praktijkleervoorzieningen, expertisecentra).

  • Programma’s moeten meer dan tot dusverre zorgen voor de samenhang en kwaliteit van KIGO- programmaonderdelen.

  • SMART uitwerking van doelen in samenhang met de MJA; zowel qua externe werking, het rendement voor de buitenwereld, als voor het kennissysteem voor 2015 en voor tussenliggende jaren;

  • De doorwerking van de kenniscirculatie en verrijking hiervan in het curriculum van het onderwijs dient aantoonbaar te worden gemaakt.

Financiële basis
  • EL&I heeft de Groene Plus als geheel verbonden aan de realisatie van de MJA. In GKC-programma’s en KIGO-aanvragen komen het onderscheid met reguliere financiering (lumpsum) en kansen/activiteiten met andere middelen dan KIGO onvoldoende uit de verf.

  • Verantwoording

  • Rapportages van programma’s en programmaonderdelen waaruit blijkt hoe de output van de investeringen (het effect op het primair proces) wordt gemeten en welke resultaten dit oplevert.

  • Inhoudelijke rapportage van de instellingen over besteding van hun aandeel in de groene plus (o.a. KIGO) als onderdeel van het jaarverslag. Centraal hierbij staat de geleverde output en de borging hiervan.

3. Algemene toelichting bij de openstelling van de Regeling praktijkleren en Groene plus

De regeling bepaalt in de eerste plaats voor welke activiteiten in verband met de implementatie van het onderwijsbeleid van de minister in 2012 subsidies kunnen worden aangevraagd. Dit betreft de zogenaamde box 4.

Door wijziging van deze regeling geschiedt openstelling voor 2012 op twee aanvullende punten:

Ten eerste is aan box 3, de subsidieruimte voor investeringen in voorzieningen voor praktijkleren, toegevoegd dat de Minister jaarlijks de prioriteiten voor deze subsidies bekendmaakt (artikel 17, derde lid, van de Regeling praktijkleren en Groene plus). Die bekendmaking geschiedt in dit besluit.

Ten tweede is aan box 4 de subsidie voor innovatieve projecten voor Aequor toegevoegd. Deze bedraagt jaarlijks 2% van de Rijksbijdrage voor Aequor (berekend op basis van de Rijksbijdrage voor het voorafgaand kalenderjaar). Jaarlijks maakt de Minister bekend binnen welk thema of thema’s Aequor een voorstel kan doen voor de inzet van deze middelen (artikel 28, derde lid, van de Regeling praktijkleren en Groene plus). Ook die bekendmaking geschiedt in dit besluit.

4. Administratieve lasten

Regeling KIGO

De lasten van de instellingen die voor subsidie op grond van de KIGO in aanmerking komen zullen door de wijzigingen verminderen, aangezien toepassing van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking tot uniformering en vereenvoudiging zal leiden, bijvoorbeeld door vermindering van het aantal tussenrapportages. De verwachting is dat ongeveer 70 aanvragen worden ingediend. Er wordt uitgegaan van 50 goedgekeurde aanvragen. Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de berekening van administratieve lasten is het uurtarief € 37,–. Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag en de aanvraag tot subsidievaststelling bedragen de lasten ongeveer € 5.927,– (optelsom van de administratieve lasten van de subsidieverlening à € 3.408 en van administratieve lasten van de subsidievaststelling à € 2.519). Het gemiddelde bedrag per subsidie is € 160.000,–. De totale administratieve lasten van de regeling bedragen € 364.523,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 8.000.000,– bedragen de relatieve administratieve lasten 4,6%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.

Regeling praktijkleren en Groene plus

Voor Box 4 van de Regeling praktijkleren en Groene plus geldt de verwachting dat ongeveer 30 aanvragen worden ingediend, waarvan 25 goed te keuren aanvragen. Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de berekening van administratieve lasten is het uurtarief € 37,–. Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag (€ 3.254) en de aanvraag tot subsidievaststelling (€ 1.712) bedragen de lasten gemiddeld € 4.966,–. Het gemiddelde bedrag per subsidie is € 269.094,–. De totale administratieve lasten van de regeling bedragen € 200.352,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 8.000.000,– bedragen de relatieve administratieve lasten 1,8%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.

5. Vaste verandermomenten

Dit besluit treedt op 1 januari 2012 in werking. Daarmee wordt afgeweken van de in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunten inhoudende dat nieuwe regelingen op 1 januari, 1 april, 1 augustus (voor landbouwonderwijs) of 1 oktober ingaan en minimaal twee maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Reden voor de afwijking is dat uitstel van de regeling tot hoge kosten voor de relevante instellingen zou leiden en dat er reeds overeenstemming is met de relevante instellingen betreffende de openstelling van de in de regeling genoemde subsidies per 1 januari 2012. Zowel de gebruikers van de Regeling praktijkleren en groene plus als van de Regeling KIGO hebben daarnaast veel baat bij een snelle en duidelijke bekendmaking van de wijzigingen van de Regeling praktijkleren en Groene plus. Uitzonderingsgrond 1 van het kabinetstandpunt staat een uitzondering om die reden toe.

II Artikelen

Enkel de artikelen die gewijzigd zijn ten opzichte van het Openstellingsbesluit groen onderwijs 2011 worden toegelicht. Voor een toelichting op de niet gewijzigde artikelen wordt verwezen naar de Staatscourant 2010, 20407.

Artikel 2

Met de openstellingsperiode in 2012, genoemd in artikel 2, is aansluiting gezocht bij de planningscyclus van de instellingen.

Artikel 3

In het kader van deze regeling kunnen programma’s en bijbehorende programmaonderdelen worden ingediend die zich richten op de categorieën en thema’s, genoemd in de bijlage. De regeling bepaalt in artikel 3, derde lid, dat de Minister van EL&I thema’s kan groeperen binnen hoofdthema’s. Van die mogelijkheid is, naar aanleiding van het topsectorenleid van de Minister, in deze openstelling gebruik gemaakt.

Artikel 4

Onderdeel b

Daarnaast wordt in de aanvraag de gezamenlijke visie van de aanvragende instellingen beschreven. Die visie geeft concrete invulling aan de doelstellingen van de regeling. Bij de beschrijving van die visie en de doelstellingen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van concrete meetbare factoren. In de visie wordt aandacht besteed aan de externe ontwikkelingen en doelen en aan relevante ontwikkelingen en doelen voor het publieke kennissysteem

Onderdeel d

Het activiteitenplan is in principe breder dan het programmamanagement en de programmaonderdelen met KIGO-subsidie. Het gaat ook om andere relevante projecten en activiteiten, al dan niet met Groene Plus middelen. Belangrijk is dat deze activiteiten in hun samenhang worden gepresenteerd tegen de achtergrond van de visie van het programma.

Artikel 5

Onderdeel b

De beoogde resultaten, bedoeld in onderdeel b, worden omschreven in meetbare termen. Daarbij wordt expliciet aangegeven aan welke programmadoelen het programmaonderdeel bijdraagt. Zowel wordt de verbinding met c.q. de waarde voor doelgroepen en het betreffende domeinprogramma omschreven als de meerwaarde voor het kennissysteem (instellingen en gemeenschappelijke voorzieningen) en de betreffende programma’s voor onderwijs- en systeemvernieuwing. Waar hier gesproken wordt over de strategie van de instelling(en) betreft het de inhoudelijke speerpunten en de partnerships.

Tweede lid

Op advies van de KIGO-commissie zijn voorwaarden opgenomen die aanvragen met onvoldoende externe relevantie en/of onvoldoende meerwaarde voor het kennissysteem ontmoedigen. Daarnaast zal bij de beoordeling worden gekeken naar het aandeel van cofinanciering, zowel de inbreng in natura als in geld. Dienst Regelingen zal hierover in overleg met de GKC nadere aanwijzingen geven in het aanvraagformulier.

Artikel 13

Dit artikel bevat de bekendmaking van de prioriteiten 2012 voor aanvragen voor subsidies voor investeringen in voorzieningen voor praktijkleren (box 3). Er wordt prioriteit gegeven aan investeringen die verband houden met de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen en de Human Capital agenda’s daarbij.

Artikel 14 tot en met 22

Deze artikelen bevatten de subsidies die voor 2012 worden opengesteld in het kader van box 3. Het openstellingsbesluit op basis van de Regeling praktijkleren en groene plus is voor het eerst voor 2011 vastgesteld. De meeste subsidies uit het openstellingsbesluit 2011 lopen door in 2012, en komen dus terug in de Regeling openstellingen en prioriteiten Groen onderwijs 2012. Het betreft de artikelen:

  • 15 (was ook 15), voor het kwaliteitsplan VMBO, ongewijzigd;

  • 17 (was ook 17), voor het project Groen proeven, ongewijzigd;

  • 8 (was 19), subsidies Kies Kleur in Groen, landelijke activiteiten, ongewijzigd;

  • 19 (was 20), subsidies Kies Kleur in Groen, activiteiten instellingen: in dit artikel zijn in 2011 de bedragen in het derde lid, onderdeel b, de subsidieplafonds, aangepast. Deze aanpassing hield verband met fouten in de berekening van deze bedragen.

  • 20 (was 21), subsidies voor projecten in samenwerking tussen instellingen en bedrijfsleven: het subsidieplafond in het tweede lid is in 2011 verlaagd naar € 500.000. Dit omdat het beroep op dit artikel geringer was dan voorzien. Voorts is aan het eerste lid een prioriteit toegevoegd voor projecten op het vlak van instroom naar de arbeidsmarkt, namelijk aansluiting op de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen.

  • 21 (was 22), subsidies voor projecten in aansluiting op het sectorplan Hoger onderwijs: in verband met ervaringen met de aanvraagprocedure 2011 zijn nadere voorwaarden gesteld aan de aanvragen voor 2012.

  • 22 (was 23), subsidies voor loopbaanonderzoek en het arbeidsmarktinformatiesysteem van Aequor: het subsidieplafond in het tweede lid is in 2011 verhoogd naar € 550.000. Dit omdat een groter beroep op dit artikel werd gedaan dan voorzien.

De artikelen 16 (professionalisering in verband met het kwaliteitsplan VMBO) en 18 (docentenplatform VBO groen) uit het openstellingsbesluit 2011 keren niet terug: dit waren eenmalige subsidies voor 2011. In de Regeling openstellingen en prioriteien Groen onderwijs 2012 wordt alleen voor het Sectorplan AOC 2011–2014 een nieuw bedrag opengesteld, namelijk € 750.000 (artikel 16).

In totaal is de subsidieruimte binnen box 4 voor het jaar 2012 ruim € 8 mln.

Artikel 14

Indien de kosten bestaan uit in te zetten personeel worden deze gewaardeerd volgens dezelfde tarieven als gehanteerd voor aanvragen op de regeling Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs; deze tarieven zijn overgenomen in het tweede lid. De tarieven zijn niet gewijzigd ten opzichte van 2011.

Artikel 16

Het sectorplan AOC bundelt activiteiten van de gezamenlijke AOC in aansluiting op de strategische agenda van de AOC-Raad. Dit sectorplan AOC zal naar verwachting begin 2012 aan de minister worden aangeboden. In dat jaar zal er onmiddellijk een activiteitenplan aan worden verbonden, dat de grondslag vormt voor de subsidieaanvraag. In 2013 en 2014 volgt uitwerking van het sectorplan in activiteitenplannen als grondslag voor de aanvragen in die jaren.

Er wordt subsidieruimte beschikbaar gesteld voor die activiteiten uit het sectorplan die verband houden met verbetering van de kwaliteit van de AOC en versterking van hun prestaties in verband met hun wettelijke kerntaken en vakdepartementale prioriteiten. Voor het jaar 2012 hebben daarbij die activiteiten prioriteit die verband houden met versterking van de inzet van de AOC voor realisatie van de Human Capital Agenda’s voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen.

De activiteiten zullen geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd door de onderscheiden AOC, al dan niet naast activiteiten die landelijk c.q. gezamenlijk worden uitgevoerd. De AOC-Raad treedt op als penvoerder en sluist in die positie subsidiemiddelen door naar deze AOC. Ook al zijn deze instellingen in formele zin geen aanvrager: de inzet van de AOC is niet vrijblijvend. In het activiteitenplan moet in beeld zijn gebracht welke instellingen welke activiteiten uitvoeren, en bij de verantwoording moet de uitvoering door deze instellingen en het resultaat hiervan zichtbaar zijn (derde lid).

Artikelen 17 en 18

Deze artikelen betreffen de uitvoering van activiteiten in het kader van het gezamenlijk actieplan Kies Kleur in Groen, dat ziet op bevordering van diversiteit in het groen beroeps- en wetenschappelijk onderwijs. Het gaat om landelijke activiteiten waarvoor de AOC-raad penvoerder voor de gezamenlijke instellingen is (artikel 17) en om activiteiten van de gezamenlijke afdelingen (waarbij de vereniging Buitengewoon groen als penvoerder optreedt), de locaties van de instellingen, Wageningen Universiteit en van het kenniscentrum Onderwijs-Bedrijfsleven Aequor (artikel 18). De inzet van de middelen voor dit actieplan wordt bepaald door het Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013, dat door de Minister is goedgekeurd. Zoals echter al in dit Uitvoeringsplan is bepaald, moeten wel aanvragen voor subsidie per jaar worden gedaan. Het subsidieplafond en de voorwaarden die gelden voor de aanvragen worden in deze regeling geregeld.

Uitgangspunt voor de subsidies voor de uitvoeringslocaties (artikel 19, derde lid, onderdeel b) is de afspraak uit 2010 dat per uitvoeringslocatie activiteiten met een omvang van ten hoogste € 50.000 subsidiabele kosten plaatsvinden. Hiervan kan een per jaar afnemend percentage, de zgn. staffel, worden gesubsidieerd, zodat het aandeel eigen financiering door de instelling per jaar steeds hoger wordt. Voor de aanvragen 2012 is dit percentage 30%, zodat de subsidie uitkomt op maximaal € 15.000. Bovendien is als aanvullende voorwaarde gesteld dat het in alle jaren gaat om activiteiten met een minimumomvang van € 20.000, inclusief de subsidie. Dit is gedaan om te voorkomen dat de beschikbare subsidie over te kleine projecten wordt versnipperd.

Artikel 20

Op grond van dit artikel kunnen subsidies verstrekt worden, samengesteld uit bedragen die wel al eerder beschikbaar waren, voor activiteiten met het oog op verbetering van de aansluiting onderwijs – bedrijfsleven. Deze subsidieruimte wordt in 2012 voor de tweede maal opengesteld. Net als in 2011 kunnen aanvragen worden ingediend met als doel de bevordering van instroom naar de onderscheiden branches, versterking van Leven lang Leren dan wel professionalisering van leraren in relatie tot deze doelen. Bij het eerste doel, bevordering van de instroom in de verschillende branches, is voor 2012 een prioriteit bepaald, namelijk de instroom in branches binnen de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen.

Artikel 21

Op basis van dit artikel kunnen de hogescholen en Wageningen universiteit aanvragen doen voor activiteiten in verband met de doelen en sectorale thema’s in het sectorplan HAO. Dit sectorplan HAO is in 2010 aan de minister voorgelegd. Eind 2011 is een bestuurlijke afspraak tot stand gekomen op basis waarvan aanvragen voor 2011 konden worden gedaan. Het sectorplan, deze bestuurlijke afspraken en nadere afspraken voor 2012 vormen gezamenlijk de grondslag voor aanvragen v oor 2012.

Het is de bedoeling dat in juli 2012 een activiteitenplan tot stand komt als grondslag voor de aanvragen voor 2013, en in juli 2013 voor de aanvragen voor 2014.

Tot de bestuurlijke afspraken in 2011 behoort een keuze voor sectorale thema’s waar de onderscheiden instellingen mee aan de slag gaan, en daarmee de keuze voor een instellingsprofiel. Van de aanvragen voor 2012 wordt vooral inzet voor versterking van deze instellingsprofielen verwacht. Tevens geldt voor dat jaar een prioriteit voor activiteiten die de bijdrage van de instellingen, binnen hun profiel, versterken voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen en voor de Human Capital Agenda’s daarvan.

Artikel 23

Dit artikel bevat de bekendmaking van de thema’s op basis waarvan KBB Aequor een voorstel kan doen voor de inzet van de zgn. 2% middelen. Dit thema is voor 2012 versterking van de inzet van Aequor voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen en de Human Capital agenda’s die daarbij horen.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.


X Noot
1

Kamerstukken II 2011–2012, 32637, nr. 15.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011–2012, 32637, nr. 14.

Naar boven