TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
De Regeling openstellingen en prioriteiten groen onderwijs 2012 (hierna: de regeling) strekt tot openstelling van een aanvraagperiode
voor subsidies op grond van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (hierna: KIGO) en van de Regeling
praktijkleren en Groene plus voor wat betreft ‘box4’: de subsidies voor de implementatie van het onderwijsbeleid en `box 3’:
de subsidieruimte voor investeringen in voorzieningen voor praktijkleren.
2. Algemene toelichting bij de openstelling van de Regeling KIGO
In het KIGO-onderdeel van deze regeling staan de programma’s en de bijdrage van het groene onderwijs aan de sectorontwikkeling
centraal. Het grootste deel van het beschikbare budget voor programma’s en programmaonderdelen (€ 6, 5 mln.) wordt binnen
de categorie Kenniscirculatie beschikbaar gesteld voor de aansluiting van het onderwijs in Groene kenniscoöperatie (hierna:
GKC)-verband bij het hoofdthema topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen. Voor het hoofdthema Natuur, Landschap
en Platteland is € 1,5 mln beschikbaar.
De thema’s binnen de categorieën onderwijs en systeemvernieuwing dienen ter aanvulling op én ondersteuning van de thema’s
binnen de categorie kenniscirculatie. In feite is sprake van een overlap, waarmee beoogd wordt dwarsverbanden tussen de (hoofd)thema’s
te bevorderen. Bij de beoordeling van programma’s binnen de categorie onderwijs- en systeemvernieuwing zal met name worden
gelet of de aanvragen actief verbinding leggen met de domein- en regiogerichte GKC-programma’s (vraagsturing) en oog hebben
voor de meerwaarde voor het kennissysteem: relevantie voor de onderwijskolom (VMBO/MBO/HBO/WU) en aantoonbaar bijdragen aan
de GKC-doelstellingen met betrekking tot aantrekkelijk onderwijs en gemotiveerde deelnemers. Dit betekend dat bij de toekenning
van de subsidie de budgetverdeling zoals aangegeven voor de categorie kenniscirculatie leidend is.
Ten opzichte van 2011 zijn de volgende wijzigingen in artikel 5 van het Openstellingsbesluit KIGO doorgevoerd:
-
• Voor programma’s zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van de samenhang/positionering van bijbehorende programmaonderdelen,
inclusief een samenvattend financieel overzicht. Tevens wordt gevraagd om de verbinding met en de waarde voor de doelgroepen
van het betreffende programma aan te geven en in te gaan op de meerwaarde voor het kennissysteem (instellingen en gemeenschappelijke
voorzieningen) en de relatie met programma’s voor onderwijs- en systeemvernieuwing;
-
• Er worden alleen subsidieaanvragen voor programmaonderdelen in behandeling genomen bij positief advies van het betreffende
programmateam(’s) en bij samenwerking in de onderwijskolom.
De KIGO is het instrument van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: EL&I) voor het faciliteren
en richten van de agendering en programmering van de acties van het groene onderwijs in GKC-verband die bijdragen aan de doelen
zoals in de MeerjarenAfspraak 2011–2015 zijn vastgelegd. De KIGO-subsidies zijn bestemd voor programma’s en programmaonderdelen
die bijdragen aan betere ontsluiting, verspreiding en benutting van beschikbare kennis voor de beleidsprioriteiten van de
Minister en doorwerken op de kwaliteit en actualiteit van het onderwijsaanbod. Het jaar 2012 zal voor een aantal GKC-programma’s,
waaronder multifunctioneel en paard, een overgangsjaar zijn. In 2012 zal door de GKC worden besloten op welke wijze genoemde
programma’s worden verankerd in de GKC-programmastructuur.
Beleidscontext
Voor 2012 en verder staat de verankering van het topsectorenbeleid1 en in het bijzonder van de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen2, centraal. Onderdeel van het topsectorenbeleid is dat kennis inclusief onderwijs gericht wordt ingezet ter ondersteuning
van de sectorontwikkeling (vraagsturing). Meer dan voorheen wordt van het bedrijfsleven commitment en cofinanciering verwacht.
In december 2011 zullen de Innovatiecontracten en Human Capital Agenda’s (hierna: HCA) verschijnen voor de genoemde topsectoren.
Dit vormt de basis voor de concretisering van de topsectorenthema’s uit de bijlage bij deze regeling.
De topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmateriaal staan de komende jaren voor grote uitdagingen. Om de internationaal
leidende economische positie te kunnen blijven waarmaken moeten de sectoren inspelen op de trend van ‘meer met minder’, meer
productie en hogere toegevoegde waarde met minder inzet van middelen. Dit binnen een maatschappelijke context waar de kritische
consument steeds meer waarde hecht aan duurzaamheid en het imago van de sector onder druk staat.
Binnen de HCA’s zal het bedrijfsleven behoeften en aanpak wat betreft arbeidsmarkt & scholing nader preciseren in samenwerking
met het onderwijs. Voor de groene topsectoren is net zoals de andere topsectoren sprake van een discrepantie, zeker op langere
termijn, tussen de arbeidsmarktbehoeften vanuit het bedrijfsleven en de bijdrage qua gediplomeerden – kwantitatief en kwalitatief
– vanuit het (groene) onderwijs. Dit vraagt om intensivering van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het (groene)
onderwijs, met tot doel de noodzakelijke maatregelen te nemen om de genoemde discrepantie op te lossen.
In de Innovatiecontracten worden de innovatieopgaven en -activiteiten per sector uitgewerkt. Met name wordt hierbij een bijdrage
van onderzoeksinstellingen en universiteiten verwacht. Van belang is dat het hoger beroepsonderwijs (lectoren, kenniskringen,
studentopdrachten, expertisecentra), gelet op hun contacten met MKB, hierbij aansluiting zoeken/vinden.
Ook voor Natuur, Landschap en Platteland (hierna:NLP) wordt de economische invalshoek belangrijker. In het Gemeenschappelijke
Landbouwbeleid worden toeslagen voor ondernemers vanaf 2013 meer gericht op het leveren van groene en blauwe diensten. Middels
pilots wordt hier nu op geanticipeerd. Verder speelt de decentralisatie van Rijkstaken op het gebied van natuur & landschap
naar de provincies. In bijlage 1 zijn er daarom voor het NLP-domein nieuwe inhoudelijke accenten gelegd en geldt de vraag
naar commitment van en cofinanciering door de doelgroepen.
Groen onderwijs en GKC
Het groene onderwijs heeft afgelopen jaren door samenwerking in GKC-verband, en recent met het sectorplan Hoger Agrarisch
Onderwijs (hierna: HAO), een goede basis gelegd voor een adequate bijdrage aan het topsectorenbeleid. Ik verwacht dat deze
samenwerking het mogelijk maakt snel – landelijk en regionaal – tot afspraken te komen met het bedrijfsleven en andere doelgroepen
én de uitvoering doelmatig en effectief te organiseren.
Vanaf 2006 hebben het groene onderwijs en Wageningen UR in GKC-verband samengewerkt om de kennisverspreiding richting/met
het bedrijfsleven, andere doelgroepen en maatschappelijke organisaties beter te organiseren. Dit heeft geleid tot de MeerJarenAfspraak
2011–2015 met als perspectief en ambitie om de transitie te realiseren naar School als Kenniscentrum: een landelijk werkend
en dekkend netwerk van groene opleidingen, (regionale) kennisarrangementen en kennistransferpunten met state-of-the-art ICT-ondersteuning,
die het bedrijfsleven en andere doelgroepen optimaal bedienen. EL&I heeft hieraan de beschikbaarstelling van de zogenaamde
Groene Plus middelen (incl. KIGO) verbonden. Het gaat om de verdere ontwikkeling en organisatie van 3 kerndiensten van het
groene onderwijs:
-
• Leven Lang Leren; met het ‘groene’ bedrijfsleven zijn afspraken gemaakt o.a. over de continuïteit en kwaliteit van de opleidingen,
de bijdrage van groen onderwijs aan postinitieel leren, imago, e.d.;
-
• Kennis & Innovatie; ontsluiten van publieke kennis via internet (groen kennisnet), samenwerking met Wageningen UR t.b.v de
doorstroming van actuele kennis, lectoraten en kenniskringen voor (duurzame) sectorontwikkeling;
-
• Groene Kennis voor Burgers; de instellingen willen vanwege eigen belang (imago, netwerken, instroom) structureel investeren
in groene educatie bij basis en voortgezet onderwijs.
Via een viertal domeinprogramma’s (Plant, Dier, Voeding & Gezondheid, Natuur & Landschap) wordt de aansluiting gemaakt met
agenda’s en acties van de betreffende sectoren/doelgroepen. Er zijn doorsnijdende GKC-programma’s voor de 3 kerndiensten en
enkele belangrijke thema’s. Tenslotte zijn er GKC-programma’s voor regionalisering, internationalisering en ICT (groen kennisnet).
In HAO-verband hebben de instellingen voor hoger agrarisch onderwijs afspraken gemaakt over taakverdeling en samenwerking.
Mede gelet op het topsectorenbeleid zal de GKC-ontwikkeling versneld en versterkt worden ten aanzien van richting (vraagsturing),
effect, financiële basis en verantwoording:
Richting
-
• De vraagsturing en de daarmee verbonden front-officefunctie zal via de domein- en regionale programma’s op resp. landelijk
en regionaal niveau gestalte moeten krijgen. De overige programma’s krijgen derhalve meer een rol als ‘back-office’.
-
• De domeinprogramma’s (Plant, Dier, Voeding & Gezondheid, Natuur & Landschap) zullen, apart en samen, moeten voorzien in een
eenduidige en integrale schakelfunctie resulterend in afspraken en cofinanciering tussen de groene sectoren en het groene
onderwijs d.w.z. samenvattend en richtinggevend voor de 3 ontwikkeling/programmering van GKC-kerndiensten, regionalisering,
internationalisering en groen kennisnet.
-
• Via regionale programma’s dient waar mogelijk soortgelijk integraal geschakeld te worden met de agenda’s e.d. van regio’s
inclusief commitment en cofinanciering.
Effect
-
• De GKC-programma’s behoeven versterking m.b.t. visievorming, leiderschap en strategie. Programma’s beperken zich nu teveel
tot het kanaliseren van KIGO-aanvragen i.p.v. pro-actief richting te geven aan de ontwikkeling van relevante activiteiten
en voorzieningen met regie op benutting van diverse financieringsbronnen. Dit vraagt om een nauwere en explicietere aansluiting
van programma’s bij agenda’s van topsectoren, regio’s en instellingen.
-
• De meerwaarde voor het kennissysteem komt bij de GKC-programma’s en met name bij KIGO-aanvragen voor programmaonderdelen onvoldoende
uit de verf. Dit vraagt bij de ontwikkeling en uitvoering van programma’s en programmaonderdelen meer aandacht voor gezamenlijke
ontwikkeling door de geledingen (AOC met HAO en WUR), verankering en verduurzaming: verbinding met c.q. vertaalslag naar groene
opleidingen, kenniskringen, professionalisering van docenten en landelijke voorzieningen (leermiddelen, kennisbanken, groen
kennisnet, praktijkleervoorzieningen, expertisecentra).
-
• Programma’s moeten meer dan tot dusverre zorgen voor de samenhang en kwaliteit van KIGO- programmaonderdelen.
-
• SMART uitwerking van doelen in samenhang met de MJA; zowel qua externe werking, het rendement voor de buitenwereld, als voor
het kennissysteem voor 2015 en voor tussenliggende jaren;
-
• De doorwerking van de kenniscirculatie en verrijking hiervan in het curriculum van het onderwijs dient aantoonbaar te worden
gemaakt.
Financiële basis
-
• EL&I heeft de Groene Plus als geheel verbonden aan de realisatie van de MJA. In GKC-programma’s en KIGO-aanvragen komen het
onderscheid met reguliere financiering (lumpsum) en kansen/activiteiten met andere middelen dan KIGO onvoldoende uit de verf.
-
• Verantwoording
-
• Rapportages van programma’s en programmaonderdelen waaruit blijkt hoe de output van de investeringen (het effect op het primair
proces) wordt gemeten en welke resultaten dit oplevert.
-
• Inhoudelijke rapportage van de instellingen over besteding van hun aandeel in de groene plus (o.a. KIGO) als onderdeel van
het jaarverslag. Centraal hierbij staat de geleverde output en de borging hiervan.
3. Algemene toelichting bij de openstelling van de Regeling praktijkleren en Groene plus
De regeling bepaalt in de eerste plaats voor welke activiteiten in verband met de implementatie van het onderwijsbeleid van
de minister in 2012 subsidies kunnen worden aangevraagd. Dit betreft de zogenaamde box 4.
Door wijziging van deze regeling geschiedt openstelling voor 2012 op twee aanvullende punten:
Ten eerste is aan box 3, de subsidieruimte voor investeringen in voorzieningen voor praktijkleren, toegevoegd dat de Minister
jaarlijks de prioriteiten voor deze subsidies bekendmaakt (artikel 17, derde lid, van de Regeling praktijkleren en Groene
plus). Die bekendmaking geschiedt in dit besluit.
Ten tweede is aan box 4 de subsidie voor innovatieve projecten voor Aequor toegevoegd. Deze bedraagt jaarlijks 2% van de Rijksbijdrage
voor Aequor (berekend op basis van de Rijksbijdrage voor het voorafgaand kalenderjaar). Jaarlijks maakt de Minister bekend
binnen welk thema of thema’s Aequor een voorstel kan doen voor de inzet van deze middelen (artikel 28, derde lid, van de Regeling
praktijkleren en Groene plus). Ook die bekendmaking geschiedt in dit besluit.
4. Administratieve lasten
Regeling KIGO
De lasten van de instellingen die voor subsidie op grond van de KIGO in aanmerking komen zullen door de wijzigingen verminderen,
aangezien toepassing van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking tot uniformering en vereenvoudiging zal leiden, bijvoorbeeld
door vermindering van het aantal tussenrapportages. De verwachting is dat ongeveer 70 aanvragen worden ingediend. Er wordt
uitgegaan van 50 goedgekeurde aanvragen. Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding
voor de berekening van administratieve lasten is het uurtarief € 37,–. Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag en de
aanvraag tot subsidievaststelling bedragen de lasten ongeveer € 5.927,– (optelsom van de administratieve lasten van de subsidieverlening
à € 3.408 en van administratieve lasten van de subsidievaststelling à € 2.519). Het gemiddelde bedrag per subsidie is € 160.000,–.
De totale administratieve lasten van de regeling bedragen € 364.523,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 8.000.000,–
bedragen de relatieve administratieve lasten 4,6%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.
Regeling praktijkleren en Groene plus
Voor Box 4 van de Regeling praktijkleren en Groene plus geldt de verwachting dat ongeveer 30 aanvragen worden ingediend, waarvan
25 goed te keuren aanvragen. Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de
berekening van administratieve lasten is het uurtarief € 37,–. Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag (€ 3.254) en
de aanvraag tot subsidievaststelling (€ 1.712) bedragen de lasten gemiddeld € 4.966,–. Het gemiddelde bedrag per subsidie
is € 269.094,–. De totale administratieve lasten van de regeling bedragen € 200.352,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget
van € 8.000.000,– bedragen de relatieve administratieve lasten 1,8%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.
5. Vaste verandermomenten
Dit besluit treedt op 1 januari 2012 in werking. Daarmee wordt afgeweken van de in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten
neergelegde uitgangspunten inhoudende dat nieuwe regelingen op 1 januari, 1 april, 1 augustus (voor landbouwonderwijs) of
1 oktober ingaan en minimaal twee maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Reden voor de afwijking
is dat uitstel van de regeling tot hoge kosten voor de relevante instellingen zou leiden en dat er reeds overeenstemming is
met de relevante instellingen betreffende de openstelling van de in de regeling genoemde subsidies per 1 januari 2012. Zowel
de gebruikers van de Regeling praktijkleren en groene plus als van de Regeling KIGO hebben daarnaast veel baat bij een snelle
en duidelijke bekendmaking van de wijzigingen van de Regeling praktijkleren en Groene plus. Uitzonderingsgrond 1 van het kabinetstandpunt
staat een uitzondering om die reden toe.
II Artikelen
Enkel de artikelen die gewijzigd zijn ten opzichte van het Openstellingsbesluit groen onderwijs 2011 worden toegelicht. Voor
een toelichting op de niet gewijzigde artikelen wordt verwezen naar de Staatscourant 2010, 20407.
Artikel 2
Met de openstellingsperiode in 2012, genoemd in artikel 2, is aansluiting gezocht bij de planningscyclus van de instellingen.
Artikel 3
In het kader van deze regeling kunnen programma’s en bijbehorende programmaonderdelen worden ingediend die zich richten op
de categorieën en thema’s, genoemd in de bijlage. De regeling bepaalt in artikel 3, derde lid, dat de Minister van EL&I thema’s
kan groeperen binnen hoofdthema’s. Van die mogelijkheid is, naar aanleiding van het topsectorenleid van de Minister, in deze
openstelling gebruik gemaakt.
Artikel 4
Onderdeel b
Daarnaast wordt in de aanvraag de gezamenlijke visie van de aanvragende instellingen beschreven. Die visie geeft concrete
invulling aan de doelstellingen van de regeling. Bij de beschrijving van die visie en de doelstellingen wordt zoveel mogelijk
gebruik gemaakt van concrete meetbare factoren. In de visie wordt aandacht besteed aan de externe ontwikkelingen en doelen
en aan relevante ontwikkelingen en doelen voor het publieke kennissysteem
Onderdeel d
Het activiteitenplan is in principe breder dan het programmamanagement en de programmaonderdelen met KIGO-subsidie. Het gaat
ook om andere relevante projecten en activiteiten, al dan niet met Groene Plus middelen. Belangrijk is dat deze activiteiten
in hun samenhang worden gepresenteerd tegen de achtergrond van de visie van het programma.
Artikel 5
Onderdeel b
De beoogde resultaten, bedoeld in onderdeel b, worden omschreven in meetbare termen. Daarbij wordt expliciet aangegeven aan
welke programmadoelen het programmaonderdeel bijdraagt. Zowel wordt de verbinding met c.q. de waarde voor doelgroepen en het
betreffende domeinprogramma omschreven als de meerwaarde voor het kennissysteem (instellingen en gemeenschappelijke voorzieningen)
en de betreffende programma’s voor onderwijs- en systeemvernieuwing. Waar hier gesproken wordt over de strategie van de instelling(en)
betreft het de inhoudelijke speerpunten en de partnerships.
Tweede lid
Op advies van de KIGO-commissie zijn voorwaarden opgenomen die aanvragen met onvoldoende externe relevantie en/of onvoldoende
meerwaarde voor het kennissysteem ontmoedigen. Daarnaast zal bij de beoordeling worden gekeken naar het aandeel van cofinanciering,
zowel de inbreng in natura als in geld. Dienst Regelingen zal hierover in overleg met de GKC nadere aanwijzingen geven in
het aanvraagformulier.
Artikel 13
Dit artikel bevat de bekendmaking van de prioriteiten 2012 voor aanvragen voor subsidies voor investeringen in voorzieningen
voor praktijkleren (box 3). Er wordt prioriteit gegeven aan investeringen die verband houden met de topsectoren Agrofood en
Tuinbouw en uitgangsmaterialen en de Human Capital agenda’s daarbij.
Artikel 14 tot en met 22
Deze artikelen bevatten de subsidies die voor 2012 worden opengesteld in het kader van box 3. Het openstellingsbesluit op
basis van de Regeling praktijkleren en groene plus is voor het eerst voor 2011 vastgesteld. De meeste subsidies uit het openstellingsbesluit
2011 lopen door in 2012, en komen dus terug in de Regeling openstellingen en prioriteiten Groen onderwijs 2012. Het betreft
de artikelen:
-
– 15 (was ook 15), voor het kwaliteitsplan VMBO, ongewijzigd;
-
– 17 (was ook 17), voor het project Groen proeven, ongewijzigd;
-
– 8 (was 19), subsidies Kies Kleur in Groen, landelijke activiteiten, ongewijzigd;
-
– 19 (was 20), subsidies Kies Kleur in Groen, activiteiten instellingen: in dit artikel zijn in 2011 de bedragen in het derde
lid, onderdeel b, de subsidieplafonds, aangepast. Deze aanpassing hield verband met fouten in de berekening van deze bedragen.
-
– 20 (was 21), subsidies voor projecten in samenwerking tussen instellingen en bedrijfsleven: het subsidieplafond in het tweede
lid is in 2011 verlaagd naar € 500.000. Dit omdat het beroep op dit artikel geringer was dan voorzien. Voorts is aan het eerste
lid een prioriteit toegevoegd voor projecten op het vlak van instroom naar de arbeidsmarkt, namelijk aansluiting op de topsectoren
Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen.
-
– 21 (was 22), subsidies voor projecten in aansluiting op het sectorplan Hoger onderwijs: in verband met ervaringen met de aanvraagprocedure
2011 zijn nadere voorwaarden gesteld aan de aanvragen voor 2012.
-
– 22 (was 23), subsidies voor loopbaanonderzoek en het arbeidsmarktinformatiesysteem van Aequor: het subsidieplafond in het
tweede lid is in 2011 verhoogd naar € 550.000. Dit omdat een groter beroep op dit artikel werd gedaan dan voorzien.
De artikelen 16 (professionalisering in verband met het kwaliteitsplan VMBO) en 18 (docentenplatform VBO groen) uit het openstellingsbesluit
2011 keren niet terug: dit waren eenmalige subsidies voor 2011. In de Regeling openstellingen en prioriteien Groen onderwijs
2012 wordt alleen voor het Sectorplan AOC 2011–2014 een nieuw bedrag opengesteld, namelijk € 750.000 (artikel 16).
In totaal is de subsidieruimte binnen box 4 voor het jaar 2012 ruim € 8 mln.
Artikel 14
Indien de kosten bestaan uit in te zetten personeel worden deze gewaardeerd volgens dezelfde tarieven als gehanteerd voor
aanvragen op de regeling Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs; deze tarieven zijn overgenomen in het tweede lid.
De tarieven zijn niet gewijzigd ten opzichte van 2011.
Artikel 16
Het sectorplan AOC bundelt activiteiten van de gezamenlijke AOC in aansluiting op de strategische agenda van de AOC-Raad.
Dit sectorplan AOC zal naar verwachting begin 2012 aan de minister worden aangeboden. In dat jaar zal er onmiddellijk een
activiteitenplan aan worden verbonden, dat de grondslag vormt voor de subsidieaanvraag. In 2013 en 2014 volgt uitwerking van
het sectorplan in activiteitenplannen als grondslag voor de aanvragen in die jaren.
Er wordt subsidieruimte beschikbaar gesteld voor die activiteiten uit het sectorplan die verband houden met verbetering van
de kwaliteit van de AOC en versterking van hun prestaties in verband met hun wettelijke kerntaken en vakdepartementale prioriteiten.
Voor het jaar 2012 hebben daarbij die activiteiten prioriteit die verband houden met versterking van de inzet van de AOC voor
realisatie van de Human Capital Agenda’s voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen.
De activiteiten zullen geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd door de onderscheiden AOC, al dan niet naast activiteiten
die landelijk c.q. gezamenlijk worden uitgevoerd. De AOC-Raad treedt op als penvoerder en sluist in die positie subsidiemiddelen
door naar deze AOC. Ook al zijn deze instellingen in formele zin geen aanvrager: de inzet van de AOC is niet vrijblijvend.
In het activiteitenplan moet in beeld zijn gebracht welke instellingen welke activiteiten uitvoeren, en bij de verantwoording
moet de uitvoering door deze instellingen en het resultaat hiervan zichtbaar zijn (derde lid).
Artikelen 17 en 18
Deze artikelen betreffen de uitvoering van activiteiten in het kader van het gezamenlijk actieplan Kies Kleur in Groen, dat
ziet op bevordering van diversiteit in het groen beroeps- en wetenschappelijk onderwijs. Het gaat om landelijke activiteiten
waarvoor de AOC-raad penvoerder voor de gezamenlijke instellingen is (artikel 17) en om activiteiten van de gezamenlijke afdelingen
(waarbij de vereniging Buitengewoon groen als penvoerder optreedt), de locaties van de instellingen, Wageningen Universiteit
en van het kenniscentrum Onderwijs-Bedrijfsleven Aequor (artikel 18). De inzet van de middelen voor dit actieplan wordt bepaald
door het Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013, dat door de Minister is goedgekeurd.
Zoals echter al in dit Uitvoeringsplan is bepaald, moeten wel aanvragen voor subsidie per jaar worden gedaan. Het subsidieplafond
en de voorwaarden die gelden voor de aanvragen worden in deze regeling geregeld.
Uitgangspunt voor de subsidies voor de uitvoeringslocaties (artikel 19, derde lid, onderdeel b) is de afspraak uit 2010 dat
per uitvoeringslocatie activiteiten met een omvang van ten hoogste € 50.000 subsidiabele kosten plaatsvinden. Hiervan kan
een per jaar afnemend percentage, de zgn. staffel, worden gesubsidieerd, zodat het aandeel eigen financiering door de instelling
per jaar steeds hoger wordt. Voor de aanvragen 2012 is dit percentage 30%, zodat de subsidie uitkomt op maximaal € 15.000.
Bovendien is als aanvullende voorwaarde gesteld dat het in alle jaren gaat om activiteiten met een minimumomvang van € 20.000,
inclusief de subsidie. Dit is gedaan om te voorkomen dat de beschikbare subsidie over te kleine projecten wordt versnipperd.
Artikel 20
Op grond van dit artikel kunnen subsidies verstrekt worden, samengesteld uit bedragen die wel al eerder beschikbaar waren,
voor activiteiten met het oog op verbetering van de aansluiting onderwijs – bedrijfsleven. Deze subsidieruimte wordt in 2012
voor de tweede maal opengesteld. Net als in 2011 kunnen aanvragen worden ingediend met als doel de bevordering van instroom
naar de onderscheiden branches, versterking van Leven lang Leren dan wel professionalisering van leraren in relatie tot deze
doelen. Bij het eerste doel, bevordering van de instroom in de verschillende branches, is voor 2012 een prioriteit bepaald,
namelijk de instroom in branches binnen de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen.
Artikel 21
Op basis van dit artikel kunnen de hogescholen en Wageningen universiteit aanvragen doen voor activiteiten in verband met
de doelen en sectorale thema’s in het sectorplan HAO. Dit sectorplan HAO is in 2010 aan de minister voorgelegd. Eind 2011
is een bestuurlijke afspraak tot stand gekomen op basis waarvan aanvragen voor 2011 konden worden gedaan. Het sectorplan,
deze bestuurlijke afspraken en nadere afspraken voor 2012 vormen gezamenlijk de grondslag voor aanvragen v oor 2012.
Het is de bedoeling dat in juli 2012 een activiteitenplan tot stand komt als grondslag voor de aanvragen voor 2013, en in
juli 2013 voor de aanvragen voor 2014.
Tot de bestuurlijke afspraken in 2011 behoort een keuze voor sectorale thema’s waar de onderscheiden instellingen mee aan
de slag gaan, en daarmee de keuze voor een instellingsprofiel. Van de aanvragen voor 2012 wordt vooral inzet voor versterking
van deze instellingsprofielen verwacht. Tevens geldt voor dat jaar een prioriteit voor activiteiten die de bijdrage van de
instellingen, binnen hun profiel, versterken voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen en voor de Human
Capital Agenda’s daarvan.
Artikel 23
Dit artikel bevat de bekendmaking van de thema’s op basis waarvan KBB Aequor een voorstel kan doen voor de inzet van de zgn.
2% middelen. Dit thema is voor 2012 versterking van de inzet van Aequor voor de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en uitgangsmaterialen
en de Human Capital agenda’s die daarbij horen.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.