TOELICHTING
§1 . Inleiding
Het Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2011 (hierna: het openstellingsbesluit) strekt tot openstelling van een
aanvraagperiode voor subsidies op grond van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (hierna: KIGO) en
van de regeling praktijkleren en Groene plus voor wat betreft ‘box 4’: de subsidies voor de implementatie van het onderwijsbeleid.
§ 2. Toelichting bij de openstelling van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs
Deze subsidies zijn bestemd voor programma’s en programmaonderdelen die bijdragen aan betere ontsluiting, verspreiding en
benutting van beschikbare kennis op het beleidsterrein van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna:
EL&I). Binnen de programma’s en de programmaonderdelen werken de instellingen van het groene onderwijs, onderzoeksinstellingen
en ondersteunende instellingen aan dit gezamenlijke doel. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een paar wijzigingen
aan te brengen in de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (hierna: KIGO). De Meerjarenafspraak 2011–2015
vraagt om andere, actievere samenspraak tussen EL&I en de Groene kenniscoöperatie (hierna: GKC). Hiermee is al een begin gemaakt
voor verschillende hoofdthema’s. Het is van belang dat dit proces meer formeel en voor de gehele breedte van de hoofdthema’s
te organiseren. EL&I zal de uitwerking in programma’s actief begeleiden met de GKC. De KIGO is zo ingericht dat de GKC kan
starten met een nieuwe programma-indeling.
Programma’s zorgen voor samenhang van werkzaamheden binnen één of meer hiervoor in het openstellingsbesluit aangewezen thema’s.
Een programmaonderdeel wordt binnen een programma uitgevoerd. Aan de instellingen is verzocht voorafgaande aan deze openstelling
in overleg te treden over de wijze waarop het beste invulling kan worden gegeven aan de doelstellingen van de regeling. Hierbij
was van belang dat een samenhangende set van programma’s werd ontwikkeld, die in voldoende mate een afspiegeling zijn van
de belangrijkste EL&I-doelgroepen en -thema’s, innovatie van bestaande opleidingen en de systeemontwikkelingskwesties van
het groene kennissysteem. Dit overleg heeft plaatsgevonden binnen de reeds bestaande overlegstructuur, de GKC. De GKC bestaat
uit de groene onderwijsinstellingen en streeft naar het opzetten van een landelijk dekkend en werkend netwerk van kenniscentra
met het publieke kennissysteem.
In dit besluit staan de programma’s, evenals in het openstellingsbesluit voor 2010, centraal. Het grootste deel van het beschikbare
budget voor programma’s en programmaonderdelen wordt beschikbaar gesteld binnen de categorie kenniscirculatie. Ten einde die
kenniscirculatie en vraagsturing in deze openstelling te vergroten worden aanvragen getoetst op de wijze waarop aansluiting
is gezocht bij doelgroepen in de sector.
De thema’s binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing dienen ter aanvulling op de thema’s binnen de
categorie kenniscirculatie waarbinnen de doelgroep/ domein- en regiogerichte GKC-programma’s worden ontwikkeld. De reikwijdte
van de eerstgenoemde categorieën komt deels overeen met de reikwijdte van de laatstgenoemde categorie. Met die overlap wordt
beoogd dwarsverbanden tussen de verschillende categorieën te bevorderen.
Aanvragen worden verder beoordeeld aan de hand van de criteria uit de regeling.
Bij aanvragen binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing zullen programmaonderdelen alleen in behandeling
worden genomen als zij onderdeel uitmaken van een programma. Bij de beoordeling van aanvragen binnen de categorieën systeemontwikkeling
en onderwijsvernieuwing zal er met name op gelet worden of de aanvragen actief verbinding leggen tussen doelgroep/domein-
en regiogerichte GKC-programma’s (vraagsturing) en de systeemvernieuwing, de relevantie voor de totale onderwijskolom (VMBO/MBO/HBO/WU)
en aantoonbaar bijdragen aan de GKC- doelstellingen met betrekking tot aantrekkelijk onderwijs en gemotiveerde deelnemers.
Meerjarenafspraak
Op 22 juni 2010 is met de instellingen een nieuwe MeerjarenAfspraak (hierna: MJA) voor de periode 2011–2015 gemaakt. De lange
termijn GKC-visie 2005 – 2015, de basis voor de MJA 2006-2010, blijft ook voor de MJA 2011–2015 richtinggevend. Wel is er
sprake van nieuwe accenten. Het ministerie en de instellingen willen de stap maken van intenties en aanzetten, naar een robuuste
meerjarige programmering met concrete, aantoonbare resultaten zowel wat betreft de externe werking als de vernieuwing van
het kennissysteem.
De nieuwe MJA staat in het teken van de verbinding met én ondersteuning van de majeure ontwikkelingstrajecten met betrekking
tot innovatie en duurzaamheid in de EL&I-sectoren, onder andere op de terreinen Duurzame Veehouderij, Greenports, Duurzame
Voeding, Convenant Arbeid en Scholing, NatuurMilieu Educatie, Smaaklessen in samenhang met het beleidsondersteunend onderzoek
en in verbinding met de maatschappij, ook wel aangeduid als de ‘Gouden Driehoek’.
De via de GKC geïnitieerde vernieuwingsprocessen zullen binnen het groene kennissysteem verbreed, geprofessionaliseerd en
verankerd worden. Met als resultaat een landelijk dekkend en werkend netwerk – School als (regionaal) Kenniscentrum – dat
de EL&I-doelgroepen op maat kan bedienen via groene opleidingen, kennisarrangementen en transferpunten voor de gehele breedte
van Voedsel en Groen. De verbreding krijgt vooral gestalte via regionale GKC-programma’s, waar (V)MBO’s met ondersteuning
van HAO en WUR de relatie leggen met regionale ontwikkelingsopgaven. Bij deze verbreding gaat het veelal om regionale toepassing
van kennis met zoveel mogelijk lokale financiering van instellingen en andere actoren. Waar dat vanwege de vraagstelling van
een regio nodig is worden ook de niet-groene instellingen in de betreffende regio betrokken. Voor het VMBO is een belangrijke
rol weggelegd bij groene educatie voor basisscholen en burgers.
De komende jaren zullen de GKC-programma’s zich op een aantal vlakken verder moeten ontwikkelen met:
• een sterkere externe oriëntatie, waarbij aangesloten wordt bij grote ontwikkelingslijnen en regionale zwaartepunten; expliciet
dient de relatie te worden gelegd met EL&I-beleid en de strategische agenda van de instellingen;
• aandacht voor LevenLangLeren, voor kenniscocreatie (onderzoek), -circulatie en -ontsluiting én voor groene educatie;
• de verbinding met c.q. vertaalslag naar de groene opleidingen, kenniskringen/professionalisering van docenten en landelijke
voorzieningen (onder andere leermiddelen, kennisbanken, groen kennisnet).
• SMART uitwerking van doelen zowel qua externe werking, het rendement voor de buitenwereld, als voor kennissysteem voor 2015
en voor tussenliggende jaren;
• een bredere financiële basis in en buiten de Groene Plus middelen;
• goede onderlinge taakafbakening en samenwerking tussen de programma’s;
• grotere programmaonderdelen met hogere effectiviteit qua bijdrage aan de programmadoelen;
• duidelijke rapportages waaruit blijkt hoe de output van de investeringen (het effect op het primair proces) wordt gemeten.
Hierbij hebben de doelgroep/domein- en regiogerichte GKC-programma’s (vraagsturing), die vanuit integraliteit schakelen tussen
doelgroepen, onderwijsinstellingen (opleidingen) en onderzoek, een richtinggevende rol. De andere programma’s hebben of krijgen
meer een back-office-karakter.
Wijziging van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs
Met de regeling wordt de programmatische inzet van subsidiegelden bewerkstelligd.
De regeling wordt gewijzigd in verband met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Deze aanwijzingen hebben betrekking
op de verstrekking van rijkssubsidies en beogen uniformering en vereenvoudiging daarvan. Verder worden een paar technische
wijzigingen aangebracht.
§ 2. Toelichting bij de openstelling van de Regeling Praktijkleren en Groene plus
Deze paragraaf in het openstellingsbesluit betreft de middelen die voor het jaar 2011 beschikbaar worden gesteld binnen de
zogenaamde ‘box 4’ van de regeling praktijkleren en Groene plus, te weten de diverse subsidies voor de implementatie van het
onderwijsbeleid van de minister van EL&I. In de regeling staan de voorwaarden waaraan de aanvragen moeten voldoen. Het openstellingsbesluit
bepaalt vervolgens op grond van artikel 28 van de regeling, voor welke activiteiten subsidie kan worden aangevraagd, de doelen
van deze activiteiten en per activiteit of groep van activiteiten het subsidieplafond, de subsidiabele kosten en eventuele
nadere voorwaarden voor de aanvrager.
Alle aanvragen op basis van dit openstellingsbesluit moeten aan de artikelen 29 en 30 van de regeling voldoen.
Het openstellingsbesluit noemt in een aantal artikelen nadere voorwaarden voor de aanvraag. Deze nadere voorwaarden komen
echter altijd naast de voorwaarden die reeds uit de regeling voortvloeien. Aanvragen die niet aan deze voorwaarden voldoen
worden in principe niet in behandeling genomen.
Aansluiting op de jaarafspraken en specifieke situatie 2011
De openstelling van de middelen in box 4 vloeit voort uit de Meerjarenafspraak 2011–2015, die in 2010 met de gezamenlijke
instellingen is gemaakt, en uit de jaarafspraken die jaarlijks binnen het kader van deze Meerjarenafspraak rond 1 juli tot
stand zullen komen. De middelen die op basis van deze jaarafspraken voor het volgend schooljaar beschikbaar worden gesteld
worden vervolgens in verschillende regelingen en ‘boxen’ opgenomen. Box 4 is daarbinnen bestemd voor ‘diverse subsidies’,
beschikbaar gesteld voor beperkte tijd (ten minste één, ten hoogste vier jaar), in hoofdlijn op basis van de stelselverantwoordelijkheid
van de Minister. De openstelling voor 2011 kan nog niet volledig volgens deze uitgangspunten plaatsvinden. In 2010 is immers
geen jaarafspraak gemaakt als grondslag voor deze openstelling. De programmeringscyclus, die is afgesproken in de Meerjarenafspraak
2011–2015, is in 2010 opgestart met het oog op een eerste jaarafspraak in juli 2011. Deze zal de basis vormen voor de openstelling
voor het jaar 2012.
Bovendien bevat dit openstellingsbesluit overwegend activiteiten en doelen die in het verlengde liggen van activiteiten die
reeds in 2010 zijn gestart, of die aansluiten op specifieke afspraken met organisaties die in 2010 tot stand zijn gekomen.
Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op basis van artikel 28, tweede lid, van de regeling, activiteiten waarvoor
reeds eerder bij beschikking subsidies zijn verleend, op te nemen in dit openstellingsbesluit. De bepalingen in dit besluit
zijn daarop van toepassing, waarbij uiteraard het eerder verleende subsidiebedrag en de voorwaarden daarbij in acht worden
genomen. De aansluiting op eerdere beschikkingen impliceert in enige gevallen ook dat moet worden afgeweken van de bepalingen
wat betreft de aanvragen. Dit betreft subsidies die reeds in 2010 zijn verleend voor meerdere jaren, maar waarbij is bepaald
dat de besteding jaarlijks nader wordt ingevuld door een projectplan dat door de Minister moet worden goedgekeurd. In die
gevallen treedt dit projectplan in de plaats van de jaarlijkse aanvraag. Ook dit projectplan moet in de periode 1 januari–1 april
2011 worden ingediend en omvat zoveel mogelijk de onderdelen uit artikel 30, tweede lid, van de regeling, naast de specifieke
vereisten in dit openstellingsbesluit.
§ 3. Vaste verandermomenten
Dit besluit treedt op 1 januari 2011 in werking. Daarmee wordt afgeweken van de EL&I-uitgangspunten van vaste verandermomenten
voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regelingen op 1 januari, 1 april, 1 augustus (voor landbouwonderwijs) of 1 oktober
ingaan en minimaal twee maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Reden hiervoor is dat uitstel
van het openstellingsbesluit tot hoge kosten voor de relevante instellingen zou leiden en reeds (lang) overleg is geweest
met relevante instellingen betreffende de openstelling van de in deze regeling genoemde subsidies.
§ 4. Administratieve lasten
De lasten van de instellingen die voor subsidie op grond van de KIGO in aanmerking komen zullen door de wijzigingen verminderen,
aangezien toepassing van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking tot uniformering en vereenvoudiging zal leiden bijvoorbeeld
door vermindering van het aantal tussenrapportages. De verwachting is dat ongeveer 70 instellingen subsidie aanvragen. Conform
de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de berekening van administratieve lasten
is het uurtarief € 37,–. Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag en de aanvraag tot subsidievaststelling bedragen de
lasten ongeveer € 5.927,–. Het gemiddelde bedrag per subsidie is € 160.000,–. De totale administratieve lasten van de regeling
bedragen € 364.523,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 8.000.000,– bedragen de administratieve lasten 4,6%.
Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.
Uurtarief | € 37,00 |
Verplichtingenbudget | € 8.000.000 |
Gemiddeld subsidiebedrag | € 160.000 |
Aantal ingediende aanvragen | 70 |
Aantal goedgekeurde aanvragen | 50 |
Adm. lasten subsidieverlening | € 3.408 |
Adm. lasten subsidievaststelling | € 2.519 |
Totale adm. lasten regeling | € 364.523 |
Relatieve adm.lasten | 4,6% |
Voor Box 4 van de Regeling praktijkleren en Groene plus geldt dat de verwachting is dat ongeveer 47 aanvragen worden ingediend.
Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de berekening van administratieve
lasten is het uurtarief € 37,–.Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag en de aanvraag tot subsidievaststelling bedragen
de lasten ongeveer € 4.966,–. Het gemiddelde bedrag per subsidie is € 269.094,–. De totale administratieve lasten van de regeling
bedragen € 207.737,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 8.611.000,– bedragen de administratieve lasten 2,4%.
Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.
Uurtarief | € 37,00 |
Verplichtingenbudget | € 8.611.000 |
Gemiddeld subsidiebedrag | € 269.094 |
Aantal ingediende aanvragen | 47 |
Aantal goedgekeurde aanvragen | 32 |
Adm. lasten subsidieverlening | € 3.254 |
Adm. lasten subsidievaststelling | € 1.712 |
Totale adm. lasten regeling | € 207.737 |
Relatieve adm.lasten | 2,4% |
§ 5. Artikelsgewijs
Artikel 2
Met de openstellingsperiode in 2011, bedoeld in artikel 2, wordt aansluiting gezocht bij de planningscyclus van de instellingen.
Artikel 3
In het kader van dit openstellingsbesluit kunnen programma’s en bijbehorende programmaonderdelen worden ingediend die zich
richten op de categorieën en thema’s, genoemd in de bijlage. De regeling bepaalt in artikel 3, derde lid, dat de Minister
van EL&I thema’s kan groeperen binnen hoofdthema’s. Van die mogelijkheid is in deze openstelling gebruik gemaakt.
Op grond van artikel 9 en 10 van de regeling kunnen in het openstellingsbesluit nadere beoordelingscriteria worden vastgesteld.
Om de kenniscirculatie en de vraagsturing in de aanvragen te bevorderen worden aanvragen, gedaan binnen deze openstellingsperiode,
beoordeeld op de mate waarin de activiteiten binnen dat programma of programmaonderdeel aansluiten bij doelgroepen behorende
bij het thema, waarop dat programma of programmaonderdeel zich richt. Die doelgroepen zijn genoemd in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 4
Onderdeel a
In de aanvraag worden de aanleiding, het doel en de doelgroepen van het programma omschreven. Daarbij wordt aangegeven welke
relatie die factoren hebben met het doel van de regeling en het thema of de thema’s waarop het programma ziet.
Onderdeel b
Daarnaast wordt in de aanvraag de gezamenlijke visie van de aanvragende instellingen beschreven. Die visie geeft concrete
invulling aan de doelstellingen van de regeling. Bij de beschrijving van die visie en de doelstellingen wordt zoveel mogelijk
gebruik gemaakt van concrete meetbare factoren.
Onderdeel c
In de omschrijving, bedoeld in onderdeel c, worden de lopende en voorgenomen activiteiten en programmaonderdelen beschreven.
Bij de activiteiten van het programma behoort de wijze van ontsluiting en verspreiding van de resultaten tijdens en na afloop
van de subsidieverlening, ten minste via Groen Kennisnet. Daarnaast wordt aangegeven hoe het programma zich verhoudt tot de
andere programma’s, waarvoor subsidieverlening in het kader van deze regeling plaatsvindt, activiteiten bij doelgroepen en
overige activiteiten binnen het groene onderwijs. In de bovengenoemde documenten wordt waar mogelijk en relevant onderscheid
gemaakt tussen de verschillende typen activiteiten, te weten: verkennen, ontwikkelen, opschalen en verankeren, voor de activiteiten
binnen het programma.
Onderdeel e
In de beschrijving van de programmaorganisatie wordt de relatie met publieke en private activiteiten binnen het groene onderwijs
nader gespecificeerd.
Onderdeel f
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de regeling kan geen subsidie worden verstrekt indien een programma of programmaonderdeel
reeds uit andere hoofde van rijkswege wordt bekostigd. De aanvrager geeft in de omschrijving, bedoeld in onderdeel f, aan
op welke wijze het programma, activiteiten en programmaonderdeel daarbinnen, naast de financiering op grond van deze openstelling,
zal worden bekostigd. Hierbij wordt de inzet van diverse EL&I onderwijssubsidies en andere subsidiegelden, die ten behoeve
van vernieuwing in het gehele onderwijsstelsel worden verstrekt, en de inzet van andere middelen ten behoeve van onder meer
beleidsondersteunend onderzoek en ondersteuning omschreven.
In de aanvraag wordt omschreven op welke wijze voldaan wordt aan de verplichtingen tot verspreiding van de resultaten van
het programma of programmaonderdeel, op grond van artikel 22 van de regeling.
Onderdeel h
Monitoring van het programma dient onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager te worden uitgevoerd.
Artikel 5
In artikel 5 is bepaald welke eisen worden gesteld aan de aanvragen voor programmaonderdelen. Er worden eisen gesteld aan
de kwaliteit van de aanvragen met het oog op de samenhang met het programma en moet er een positief advies van het programmateam
aanwezig zijn.
Onderdeel a
In de beschrijving van het doel en van de doelgroep van het programmaonderdeel wordt duidelijk gemaakt welke doelgroepen betrokken
zijn en welke doelgroepen op korte en langere termijn gebruik kunnen maken van de resultaten van het programmaonderdeel.
Onderdeel b
De beoogde resultaten, bedoeld in onderdeel b, worden omschreven in meetbare termen. Daarbij wordt de verbinding met c.q.
de waarde voor doelgroepen en met het bestaande kennissysteem, omschreven.
Onderdeel c
De aanvraag beschrijft de positionering van de activiteiten van het beoogde programmaonderdeel, ten opzichte van de overige
activiteiten binnen het groene onderwijs.
Onderdeel d
In de beschrijving, bedoeld in onderdeel d, wordt de relatie tussen de activiteiten in het kader van dat programmaonderdeel
en de thema’s waarbinnen het programmaonderdeel valt, omschreven.
Onderdeel f
In het activiteitenplan, bedoeld in onderdeel f, en de begroting, bedoeld in onderdeel i, worden de activiteiten, betrokkenheid
van doelgroepen en van betrokken partijen binnen het kennissysteem, de kostenposten, de begrote inkomsten uit subsidie en
de beoogde resultaten omschreven. Die omschrijving is concreet voor het gehele programmaonderdeel. Hierbij wordt aansluiting
gezocht bij de gebruikelijke fasering van een programmaonderdeel, te weten initiatie, definitie, ontwikkeling, uitvoering
en nazorg.
Artikelen 6, 7 en 8
Het subsidieplafond voor subsidieverlening in de periode, bedoeld in artikel 2, bedraagt € 8 miljoen.
In artikel 6 wordt een nadere verdeling van het budget aangegeven tussen enerzijds programma’s, en programmaonderdelen.
In artikel 7 is de hoogte van het subsidiebedrag voor programma’s en programmaonderdelen gegeven. Het maximum subsidiebedrag
voor programma’s is onder meer afhankelijk van de duur van het programma. Het totaal beschikbare bedrag voor de uitvoering
van de programma’s is 2 miljoen per jaar. Ten behoeve van de berekening van de subsidiabele kosten voor in te zetten onderwijspersoneel
wordt het salaris van een medewerker van een instelling vergeleken met de gemiddelden van de salarisschalen van het Bezoldigingsbesluit
burgerlijke rijksambtenaren 1984. Door middel van die vergelijking wordt bepaald in welke schaal die medewerker valt. Vervolgens
wordt op grond van artikel 7 bepaald welk uurtarief voor die medewerker in rekening kan worden gebracht.
Artikel 9
Hierin wordt de maximale subsidieverleningsduur bepaald voor programmaonderdelen. Op grond van artikel 3a van de regeling
is subsidieverlening voor programma’s per thema beperkt tot vier jaar.
Artikel 11
In artikel 6, tweede lid, van de regeling is bepaald dat wanneer voor een programma of programmaonderdeel reeds een subsidie
is verleend, slechts beperkte cumulatie met subsidies verstrekt op grond van deze regeling, mogelijk is. In dit artikel worden
de overheidsbijdragen, voor wat betreft aanvragen ingediend in het kader van deze openstelling, vastgesteld.
Artikel 14
De regeling bepaalt in artikel 28, eerste lid, dat per activiteit of groep van activiteiten in het openstellingsbesluit de
subsidiabele kosten worden aangegeven. Aangezien deze in het algemeen dezelfde kosten omvatten is dit in artikel 14 in één
keer gedaan, waarbij echter voor specifieke activiteiten andere kosten subsidiabel kunnen worden gesteld.
De subsidiabele kosten zijn in de eerste plaats de kosten van het personeel dat de betrokken onderwijsinstellingen inzetten
voor de uitvoering van de activiteit. Indien een organisatie van één van de geledingen als aanvrager optreedt brengt deze
uitsluitend personeelskosten in rekening die heel specifiek voor de uitvoering van de activiteit worden gemaakt; de overheadkosten
van de organisatie zijn niet subsidiabel.
Voorts is het mogelijk expertise in te huren en materiële kosten op te voeren, echter slechts voor zover dit specifiek voor
de uitvoering van de activiteit noodzakelijk is.
Indien de kosten bestaan uit in te zetten personeel worden deze gewaardeerd volgens dezelfde tarieven als gehanteerd voor
aanvragen op de regeling Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs; deze tarieven zijn overgenomen in het tweede lid.
Personele en materiële kosten van bedrijven die in samenwerking met één of meer instellingen een aangevraagde activiteit uitvoeren
zijn niet subsidiabel: deze gelden als de cofinanciering van de kant van het bedrijf.
Artikel 15
Dit artikel betreft de voortzetting van de activiteiten tot verbetering van de kwaliteit van de examens van het groen VBO.
Dit is één van de onderdelen waarvoor het openstellingsbesluit afwijkende voorwaarden vaststelt, aangezien verlening van subsidie
reeds in 2010 heeft plaatsgevonden, maar nog wel jaarlijks besluitvorming moet plaatsvinden op basis van het jaarlijks projectplan.
De subsidie is verleend op basis van het Masterplan Kwaliteit VMBO-groen 2010-2013, dat de AOC-raad in juni 2010 heeft aangeboden.
Met dit Masterplan reageren de gezamenlijke AOC op door de Inspectie van het Onderwijs vastgestelde zwakten in de kwaliteit
van het groen VMBO, in het bijzonder bestreffende de examens binnen de gemengde leerweg.
Dit Masterplan is leidend gedurende de gehele periode 2010–2013. De uitwerking voor het schooljaar 2010–2011 in de vorm van
een projectplan wordt reeds in 2010 vastgesteld, maar voor de schooljaren 2011–2012 en 2012-2013 dienen in 2011 en 2012 nog
projectplannen te worden ingediend. De plannen worden ingediend door de AOC-raad, die ook subsidieontvanger is voor de gezamenlijke
instellingen.
Artikel 16
Aan de in 2010 reeds verleende middelen wordt voor 2011 nog een bedrag van € 250.000,– toegevoegd voor onderzoek en ondersteuning
specifiek voor één onderdeel van het Masterplan, de professionalisering van leerkrachten op punten die door de inspectie als
zwak zijn aangemerkt. Deze middelen zijn niet bestemd voor activiteiten van de afzonderlijke instellingen maar voor de ontwikkeling
van een landelijk aanbod, waarvan de instellingen vervolgens gebruik kunnen maken.
Artikel 17
Groen proeven is een initiatief vanuit de AOC’s om in onderlinge samenwerking examentoetsen te ontwikkelen ten behoeve van
het schoolexamen binnen het groen VMBO. Het gaat om competentiegerichte toetsen in de vorm van een proeve van bekwaamheid,
volgens een model dat aansluit op de Groene standaard – examens van het groen MBO. EL&I ondersteunt de ontwikkeling van deze
toetsen omdat gezamenlijke ontwikkeling, gezien de kleinschaligheid van de AOC’s, garanties biedt voor behoud en versterking
van kwaliteit, en omdat de ontwikkeling aansluit op die van competentiegericht VMBO op basis van de nieuwe examenprogramma’s
die het ministerie per 1 augustus 2010 heeft vastgesteld. De inzet van de Groen proeven – toetsen vormt ook onderdeel van
het Masterplan kwaliteit VMBO groen.
Het ministerie ondersteunt de ontwikkeling van Groen proeven sinds 2008 en heeft in 2010 voor de periode 2010–2013 subsidie
verleend. Voor het jaar 2010 is € 571.879,– verstrekt voor de uitvoering van het project. Tegenover deze subsidie staat een
eigen bijdrage van de instellingen van ongeveer 50%. Gezien de verlening van subsidie in 2010 zal ook voor Groen proeven de
afwijkende bepaling van jaarlijkse goedkeuring van projectplannen gelden.
Artikel 18
Op grond hiervan kan subsidie verstrekt worden aan de Stichting Platforms VMBO (hierna: SPV). Deze vertegenwoordigt de beroepsverenigingen
en platforms van leerkrachten in de beroepsvoorbereidende vakken van het VMBO. Sinds 2010 neemt ook een platform vanuit het
groen VMBO deel. Deze deelname is tot stand gekomen in verband met ondermeer taken die de SPV in opdracht van de ministeries
van OCW en EL&I uitvoert op het vlak van loopbaanoriëntatie en -begeleiding en de aansluiting VMBO–MBO. Voor de voortzetting
van deze activiteiten in 2011 kan een aanvraag worden gedaan. Deze sluit aan op de vergelijkbare aanvraag bij OCW.
Artikel 19 en 20
Deze artikelen betreffen de uitvoering van activiteiten in het kader van het gezamenlijk actieplan Kies Kleur in Groen, dat
ziet op bevordering van diversiteit in het groen beroeps- en wetenschappelijk onderwijs. Het gaat om landelijke activiteiten
waarvoor de AOC-raad penvoerder voor de gezamenlijke instellingen is (artikel 19) en om activiteiten van de gezamenlijke afdelingen
(waarbij de vereniging Buitengewoon groen als penvoerder optreedt), de locaties van de instellingen, Wageningen Universiteit
en van het kenniscentrum Onderwijs-Bedrijfsleven Aequor (artikel 20). De inzet van de middelen voor dit actieplan wordt bepaald
door het Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013, dat door de Minister is goedgekeurd.
Zoals echter al in dit Uitvoeringsplan is bepaald, moeten wel aanvragen voor subsidie per jaar worden gedaan. Het subsidieplafond
en de voorwaarden die gelden voor de aanvragen, worden in dit openstellingsbesluit geregeld.
Artikel 21
Op grond van dit artikel kunnen subsidies verstrekt worden, samengesteld uit bedragen die wel al eerder beschikbaar waren,
voor activiteiten met het oog op verbetering van de aansluiting onderwijs – bedrijfsleven. Door het samennemen in één subsidiepot
krijgen de gerechtigden, de AOC en HASen, meer ruimte om prioriteiten te bepalen binnen de mogelijke inzet voor bevordering
van instroom naar de onderscheiden branches, versterking van Leven lang Leren dan wel professionalisering van leraren in relatie
tot deze doelen.
Indien wordt gekozen voor inzet op professionalisering moet uit de aanvraag blijken welk verband de aanvrager legt met de
inzet van de middelen voor professionalisering binnen de impulsmiddelen (uit box 1 van de regeling praktijkleren en Groene
impuls). Doel is dat de inzet uit de impulsmiddelen en van deze specifieke subsidie elkaar zoveel mogelijk versterken.
Artikel 22
In dit artikel worden enige subsidiestromen samengenomen waarvoor in 2010 reeds subsidies zijn verstrekt. Het gaat om subsidies
ten behoeve van het Sectorplan groen hoger onderwijs en de zogenaamde kwaliteitsimpuls HAO. Door samenvoeging ontstaat meer
ruimte om prioriteiten te bepalen binnen het gezamenlijk sectorplan voor activiteiten die uit dit plan voortvloeien en die
door de instellingen individueel of in samenwerking worden uitgevoerd. Daartoe dienen de gezamenlijke instellingen via het
Platform groen hoger onderwijs ingaande 2011 jaarlijks een activiteitenplan voor het komend jaar in, dat qua timing (voor
1 juli) en inhoud aansluit op de jaarafspraak.
Binnen het kader van het activiteitenplan kunnen vervolgens de hogescholen en Wageningen Universiteit aanvragen voor activiteiten
doen. Daarbij geldt wel als eis dat deze vragen aantoonbaar onderling zijn afgestemd.
Artikel 23
Voor onderzoek naar de beroepsloopbaan van gediplomeerden van het groen onderwijs en voor de informatieverstrekking over onderwijs
en arbeidsmarkt op basis van ondermeer loopbaanonderzoek kan subsidie verstrekt worden. In het verleden heeft STOAS onderzoek
gedaan naar de beroepsloopbaan van gediplomeerden van het middelbaar agrarisch onderwijs, later het MBO binnen de AOC. Dit
onderzoek is voortgezet door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (hierna: KBA) in Nijmegen op basis van een subsidieverlening
in 2010.
Met het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), KBA en KBB Aequor heeft overleg plaatsgevonden over het hele
complex van schoolverlatersonderzoek, zoals uitgevoerd door ROA, het loopbaanonderzoek en de ontsluiting en beschikbaarstelling
van informatie uit dit onderzoek door Aequor. Het doel hiervan is te komen tot een veel betere beschikbaarheid van arbeidsmarktgegevens
binnen de groene sector voor (potentiële) onderwijsvragenden, instellingen en arbeidsmarktpartijen. Een systeem voor ontsluiting
en beschikbaarstelling wordt ontwikkeld door Aequor; daarvoor zijn tot en met 2011 middelen beschikbaar gesteld. ROA draagt
bij aan de input hiervoor vanuit het schoolverlatersinformatiesysteem SIS. Ook het loopbaanonderzoek zal hieraan bijdragen.
Het openstellingsbesluit biedt daarvoor een basis.
De subsidie van EL&I voor de vaste onderzoeken van ROA, SIS en de arbeidsmarktprognoses POA, lopen niet via box 4. Ingaande
2010 worden deze onderzoeken geheel door OCW gesubsidieerd en wordt de bijdrage van EL&I overgedragen aan OCW.
Het arbeidsmarktinformatiesysteem is tot nu toe vooral gericht op het MBO. De komende jaren zal worden ingezet op uitbouw
naar het hoger onderwijs. Met het loopbaanonderzoek is ongeveer € 70.000,– gemoeid.
Artikel 24
De Overgangsregeling specialistenopleiding Voedsel en Groen is inmiddels materieel uitgewerkt en wordt daarom ingetrokken.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.