Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 20 december 2010, nr. 154058, houdende openstelling van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs en gedeeltelijke openstelling van de Regeling praktijkleren en Groene plus (Openstellingsbesluit groen onderwijs 2011)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, op de artikelen 3, 4, 5, onderdeel a, b en d, 6, vierde en vijfde lid, 9, tweede lid, 10, tweede lid, 15, derde lid, onderdeel b, en 16, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs en op artikel 28 van de Regeling praktijkleren en Groene plus;

Besluit:

Paragraaf 1. Openstelling Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Artikel 1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. regeling:

Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs;

b. programma:

programma, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de regeling;

c. programmaonderdeel:

project, passend binnen één van de programma’s, waarvoor de Minister, op grond van artikel 14 van de regeling, subsidie heeft verleend.

Artikel 2

De instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de regeling, kunnen met ingang van 3 tot en met 17 januari 2011 een aanvraag als bedoeld in artikel 7 of 8 van de regeling indienen.

Artikel 3

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor programma’s en programmaonderdelen, ingediend in de periode, bedoeld in artikel 2, voor de categorieën en de thema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.

  • 2. Onverminderd artikel 9 en 10 van de regeling beoordeelt de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een aanvraag als bedoeld in artikel 7 en 8 van de regeling in voorkomend geval op de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het oplossen van actuele, praktische kennisvragen van doelgroepen, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit, behorende bij het thema, waarop de aanvraag is gericht.

  • 3. De thema’s, bedoeld in het eerste lid, zijn gerangschikt binnen de hoofdthema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.

Artikel 4

De aanvraag tot subsidieverlening voor een programma omvat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de aanleiding, van het doel en van de doelgroep of doelgroepen van het programma in relatie tot het doel van de regeling, en in relatie tot één of meer van de thema’s, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • b. een beschrijving van de doelstellingen van het programma voor een periode van 4 jaar, gedetailleerd voor de komende één of twee jaren en op hoofdlijnen voor de lange termijn;

  • c. een beschrijving van de binnen het aangevraagde programma te bundelen of te ondernemen activiteiten gedetailleerd voor de komende één of twee jaren en op hoofdlijnen voor de lange termijn gedurende de looptijd van dat programma en van de relatie van die activiteiten met activiteiten bij doelgroepen en binnen het landbouwonderwijs en het landbouwkundige onderzoek;

  • d. een activiteitenplan, gedetailleerd voor het komende jaar en opgesteld op hoofdlijnen voor de overige jaren, inclusief samenvattingen van uitvoeringsplannen van lopende en voorgenomen programmaonderdelen;

  • e. een beschrijving van de programmaorganisatie, waarbij in ieder geval de personele inzet van de penvoerder, deelnemende instellingen, ondersteunende organisaties en onderzoeksinstellingen worden vermeld;

  • f. een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

  • g. een beschrijving van de wijze waarop de resultaten van het programma gedurende en na afloop van de looptijd daarvan beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop die resultaten worden verspreid;

  • h. een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programma worden gemeten;

  • i. de looptijd van het programma, inclusief de start- en einddatum;

  • j. een beschrijving van de wijze waarop de kwaliteit van de activiteiten binnen het programma wordt geborgd, en

  • k. in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het programma en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdragen van de partners zijn vermeld.

Artikel 5

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel omvat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van het doel en van de doelgroepen van het project in relatie tot de doelstelling van de regeling;

    • b. een beschrijving van de beoogde resultaten van het programmaonderdeel, waaruit in ieder geval blijkt op welke wijze het programmaonderdeel bijdraagt aan de doelen van het programma en de speerpunten van de betrokken instellingen in relatie tot de ontwikkeling van landelijke activiteiten op het gebied van landbouwonderwijs en landbouwkundig onderzoek;

    • c. een beschrijving van de aard van het programmaonderdeel en de positionering van dat programmaonderdeel ten opzichte van activiteiten bij doelgroepen en binnen het onderwijs, die op het moment van indienen van de aanvraag worden uitgevoerd;

    • d. een beschrijving van de redenen voor het uitvoeren van het programmaonderdeel, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de problematiek die het programmaonderdeel aanspreekt en de relatie van die problematiek tot het thema of de thema’s, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel valt;

    • e. een beschrijving van de begrenzing van de reikwijdte van het programmaonderdeel en een beschrijving van de randvoorwaarden van het programmaonderdeel;

    • f. een uitgewerkt activiteitenplan waarin in ieder geval de producten waartoe het programmaonderdeel leidt worden beschreven;

    • g. de looptijd van het programmaonderdeel, inclusief de start- en einddatum;

    • h. een beschrijving van de projectorganisatie, waarbij in ieder geval de instellingen die deel uitmaken van een eventueel samenwerkingsverband, de projectleider en de contactpersoon worden vermeld;

    • i. een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

    • j. in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het programmaonderdeel en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdrage van de partners zijn vermeld;

    • k. een beschrijving van de beoogde wijze van beschikbaar stellen en verspreiden van de resultaten van het programmaonderdeel tijdens en na afloop van dat programmaonderdeel, en

    • l. een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programmaonderdeel worden gemeten.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel alleen in behandeling genomen indien de relatie met het programma als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel valt, duidelijk is beschreven.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 2, is € 8.000.000, waarvan

    • € 2.000.000,– beschikbaar is voor programma’s en

    • € 6.000.000,– beschikbaar is voor programmaonderdelen.

  • 2.

    • De beschikbare subsidie voor programma’s en programmaonderdelen wordt als volgt verdeeld:

    • € 4.000.000,– voor hoofdthema’s Agrarische Keten & Visserij en Voeding, Dier en Consument, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Natuur, Landschap en Platteland, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Groene Educatie, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Regionale Transitie, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor hoofdthema’s LevenLangLeren, Kennis & Innovatie en Internationalisering, genoemd in de bijlage bij deze regeling.

  • 3. Bij onderuitputting van het budget voor programma’s, kan de Minister besluiten het resterende budget beschikbaar te stellen voor de programmaonderdelen.

  • 4. Bij onderuitputting van het budget dat beschikbaar is voor programmaonderdelen binnen een hoofdthema kan de Minister besluiten het resterende budget beschikbaar te stellen voor één van de andere hoofdthema’s.

Artikel 7

  • 1. De hoogte van het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de regeling, is:

    • a. voor het totaal van programma’s maximaal € 2.000.000,– ;

    • b. voor programmaonderdelen minimaal € 100.000,– en maximaal € 500.000,–.

  • 2. De uurtarieven, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling zijn:

    • a. € 58,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 1 tot en met 9, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984;

    • b. € 73,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 10 tot en met 12, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984, en

    • c. € 96,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 13 tot en met 18, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984.

Artikel 8

  • 1. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programma’s is maximaal 100% voor kosten, genoemd in artikel 5 van de regeling.

  • 2. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programmaonderdelen is maximaal 50% voor kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling, met uitzondering van de kosten voor de leiding van een programmaonderdeel waarvoor overeenkomstig het eerste lid deze tot maximaal 100% worden gesubsidieerd.

  • 3. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programmaonderdelen is maximaal 75% voor kosten genoemd in artikel 5, onderdeel b tot en met d, van de regeling.

  • 4. De vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de regeling voor programmaonderdelen of programma’s is maximaal 20% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

  • 5. De vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de regeling is voor programmaonderdelen of programma’s maximaal 5% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

Artikel 9

De duur van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de regeling, is maximaal drie jaar voor programmaonderdelen.

Artikel 10

De hoogte van de voorschotten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de regeling, bedraagt:

  • a. bij subsidieverlening voor een programma maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag, gedeeld door de beoogde looptijd van dat programma in jaren, en

  • b. bij subsidieverlening voor een programmaonderdeel maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag.

Artikel 11

De overheidsbijdragen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de regeling, zijn:

  • a. subsidies, verstrekt op grond van de Regeling Innovatiebox beroepsonderwijs, de Regeling Innovatiearrangement 2003/2004/2005/2006–2009, de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007, de Regeling praktijkleren en Groene plus;

  • b. bijdrage, verstrekt door de Stichting Innovatie Alliantie;

  • c. bijdrage, verstrekt door de Minister in het kader van School als kenniscentrum;

  • d. bijdragen ten behoeve van het groene onderwijs, verstrekt door het Deltapunt Beta/techniek.

Artikel 12

De Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1
  • a. Minister: Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • b. instelling:

    • 1. agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, bestaande uit een agrarisch opleidingscentrum en een school voor middelbaar algemeen voorbereidend onderwijs;

    • 2. scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, bestaande uit een agrarisch opleidingscentrum en een school voor middelbaar algemeen voorbereidend onderwijs;

    • 3. scholengemeenschap als bedoeld in artikel 19 van de Wet op het voortgezet onderwijs met een afdeling landbouw en natuurlijke omgeving;

    • 4. Wageningen Universiteit, of

    • 5. hogeschool die onderwijs verzorgt op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving;

  • c. onderwijsinstelling: instelling, bedoeld in onderdeel b, alsmede iedere andere aanbieder van één of meer opleidingen, die op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt bekostigd voor het verzorgen van onderwijs;

  • d. landelijke infrastructuur: geheel van ondersteunende activiteiten gericht op ontwikkeling, beheer en exploitatie van gemeenschappelijke producten en diensten voor het groene kennissysteem;

  • e. ondersteuningsinstelling: organisatie, niet zijnde een onderwijsinstelling, die een bijdrage levert aan de landelijke infrastructuur;

  • f. openstellingsbesluit: besluit tot openstelling van de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • g. Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • h. programma: programma, bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • i. programmaonderdeel: project, passend binnen één van de programma’s, waarvoor de Minister, op grond van artikel 14 subsidie heeft verleend;

  • j. partnerinstelling: onderwijsinstelling binnen een samenwerkingsverband;

  • k. penvoerder: instelling of, voor zover de aanvraag door meer dan één instelling wordt ingediend, door de samenwerkende instellingen in de samenwerkingsovereenkomst aangewezen penvoerende instelling;

  • l. samenwerkingsverband: groep van onderwijsinstellingen, die, blijkens een overeenkomst, samenwerken ter verwezenlijking van één van de doelstellingen, genoemd in artikel 2;

  • m. uitvoeringsplan: verzameling van documenten, bedoeld in artikel 7, vierde lid, en artikel 8, vierde lid, waarin de inhoud van het programma’s onderscheidenlijk het programmaonderdeel wordt aangegeven;

  • n. groene ICT-structuur: ICT-onderdelen van de landelijke infrastructuur, en

  • o. onderwijsdoelsubsidie: subsidiesoort, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

B

Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:

  • 1. Indien de Minister in het openstellingsbesluit een nadere verdeling van het budget, bedoeld in artikel 4, tweede lid, per hoofdthema heeft gemaakt, rangschikt hij, indien het totaal aangevraagde subsidiebedrag voor programma’s en programmaonderdelen het beschikbare budget voor dat thema te boven gaat, van alle thema’s binnen dat hoofdthema een gelijk aantal van de hoogst gerangschikte aanvragen uit de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, op de wijze, bedoeld in artikel 11, eerste lid.

C

Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De Minister beslist op grond van artikel 14, artikel 15 en artikel 16, binnen 22 weken na afloop van de aanvraagperiode waarin de aanvraag is ingediend.

D

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23
  • 1. De ontvanger van de subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a en b, brengt één keer per jaar op 1 maart van elk jaar, waarin de aanvraag loopt een tussenrapportage uit omtrent de voortgang van het programma of programmaonderdeel.

  • 2. De tussenrapportage, bedoeld in het eerste lid, bevat een beschrijving van:

    • a. de activiteiten die tot dan toe zijn verricht en de resultaten die tot dan toe zijn behaald, ook in relatie met onderzoek, onderwijs en het werkveld;

    • b. de mate waarin deze activiteiten daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de in de aanvraag omschreven doelstellingen;

    • c. de bijdrage aan maatschappelijke ontwikkelingen ook in relatie tot de doelstellingen van het groene onderwijs, het strategische beleid van de instelling en de aansluiting met het bedrijfsleven;

    • d. het effect van de subsidie;

    • e. een omschrijving van de kansen, knelpunten en risico’s, die zich voordoen bij de uitvoering van de activiteiten en de consequenties daarvan voor de planning en de uitvoering van de resterende activiteiten, en

    • f. de stand van zaken en planning ter zake van de financiën.

  • 3. De rapportage van het programma bevat tevens een beschrijving van:

    • a. het verloop van de activiteiten van de programmaonderdelen die binnen het programma plaatsvinden, en;

    • b. de mate waarin de in onderdeel a genoemde activiteiten hebben bijgedragen aan de in de aanvraag omschreven doelstellingen.

  • 4. Rapportages, bedoeld in het eerste lid, worden ingediend bij Dienst Regelingen volgens een door deze Dienst vastgesteld format.

  • 5. De ontvanger van de subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a en b, doet onverwijld een melding bij Dienst Regelingen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet, niet tijdig of geheel niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

E

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25
  • 1. De aanvraag voor de vaststelling van de subsidie wordt binnen 13 weken na afloop van de duur van het programma of programmaonderdeel op een daartoe door Dienst Regelingen vastgesteld formulier ingediend bij Dienst Regelingen.

  • 2. De aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. een eindrapport en

    • b. een financiële verantwoording van het programma of programmaonderdeel, bestaande uit een rekening alsmede een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat is voldaan aan de voor subsidieverlening gestelde voorwaarden en verplichtingen.

  • 3. Het eindrapport, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bevat een beschrijving van:

    • a. de activiteiten en het eindresultaat van het programma of programmaonderdeel ook in relatie met onderzoek, onderwijs en het werkveld;

    • b. de mate waarin deze activiteiten daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de in de aanvraag omschreven doelstellingen;

    • c. de bijdrage aan maatschappelijke ontwikkelingen ook in relatie tot de doelstellingen van het groene onderwijs, het strategische beleid van de instelling en de aansluiting met het bedrijfsleven;

    • d. het effect van de subsidie;

    • e. de kansen, knelpunten en risico’s, die zich voorgedaan hebben bij de uitvoering van de activiteiten;

    • f. de wijze van verspreiding en benutting van de eindresultaten.

  • 4. De accountant, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, controleert met inachtneming van het controleprotocol, opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Paragraaf 2. Regeling praktijkleren en Groene plus

Artikel 13

In deze paragraaf wordt verstaan onder

  • a. regeling: Regeling praktijkleren en Groene plus;

  • b. Platform groen hoger onderwijs: het sectoraal adviescollege Hoger Agrarisch Onderwijs en Wageningen Universiteit;

  • c. De begripsomschrijvingen van artikel 1 van de regeling, zijn in deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

  • 1. De subsidiabele kosten, bedoeld in 28, eerste lid, van de regeling zijn, tenzij anders bepaald:

    • a. de kosten van het in te zetten personeel van de aanvrager en, indien de aanvraag in samenwerking wordt gedaan, van de instellingen die een samenwerking zijn aangegaan met de aanvrager. Indien de aanvrager een organisatie is, zijn alleen de kosten van personeel dat specifiek ten dienste van de uitvoering van de aangevraagde activiteit wordt ingezet subsidiabel;

    • b. kosten voor de inhuur van ondersteuningsinstellingen, bedrijven en onderzoeksinstellingen die noodzakelijk zijn voor het doel en de aard van de aangevraagde activiteit;

    • c. de kosten van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de regeling, tot een maximum van € 2.500,–, en

    • d. materiële kosten die noodzakelijk zijn gezien het doel en de aard van de aangevraagde activiteit.

  • 2. De kosten voor het inzetten van personeel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden voor het jaar 2011 bepaald op basis van de uurtarieven behorend bij de schalen in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke Rijksambtenaren 1984, als volgt:

    • a. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 1 tot en met 9: € 58,–;

    • b. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 10 tot en met 12: € 73,–;

    • c. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 13 tot en met 18: € 96,–.

Artikel 15

  • 1. De Minister verstrekt subsidie voor het plan tot verbetering van de kwaliteit van de examens van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. Doel van dit plan is verbetering van de kwaliteit op een aantal onderdelen, waaronder in ieder geval die in samenhang met door de Inspectie van het Onderwijs gesignaleerde tekortkomingen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor de periode 1 juli 2010 tot 1 oktober 2013 € 3.519.000,–. Deze subsidie wordt verleend aan de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 3. De subsidie wordt verstrekt onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de subsidie wordt betaalbaar gesteld onder voorwaarde van goedkeuring door de Minister van een jaarlijks projectplan van de AOC-raad, in te dienen vóór 1 januari 2011 voor het schooljaar 2010–2011, en daarna vóór 1 april 2011 voor het schooljaar 2011–2012 en vóór 1 april 2012 voor het schooljaar 2012–2013; het projectplan voor het schooljaar 2010–2011 gaat vergezeld van een begroting voor de periode 1 juli 2010 tot 1 oktober 2013 en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte voor het schooljaar 2010–2011; de projectplannen voor de schooljaren 2011–2012 en 2012-2013 gaan vergezeld van een korte voortgangsrapportage en financieel verslag betreffende het voorgaande jaar en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte;

    • b. na goedkeuring van de projectplannen wordt ten hoogste betaalbaar gesteld: voor het jaar 2010 € 879.000,–, te besteden in het schooljaar 2010–2011, voor het jaar 2011 € 1.279.000,–, te besteden in het schooljaar 2011–2012, en voor het jaar 2012 € 1.361.000,–, te besteden in het schooljaar 2012–2013;

    • c. de AOC-raad dient binnen 13 weken na voltooiing van de activiteiten, doch uiterlijk op 31 december 2013, zijn verzoek in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een financieel verslag en van een verslag van de uitvoering van de activiteiten en van de behaalde resultaten in relatie tot de doelen in het projectplan.

Artikel 16

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor ondersteuning van activiteiten en onderzoek op het vlak van professionalisering in het kader van het plan, bedoeld in artikel 15. De aanvraag kan worden gedaan door de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 250.000,– voor het jaar 2011.

  • 3. Nadere voorwaarde voor de verlening van de subsidie is dat het projectplan, bedoeld in artikel 15, derde lid, onderdeel a, door de Minister is goedgekeurd.

Artikel 17

  • 1. De Minister verstrekt subsidie voor het project Groen proeven. Doel van dit project is de ontwikkeling van een gezamenlijk aanbod van examentoetsen ten dienste van de schoolexamens in de beroepsgerichte vakken van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. De subsidie wordt verstrekt aan de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 1.550.000,–.

  • 3. De subsidie wordt verstrekt onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de uitvoering van dit project geschiedt op basis van het door de Minister goedgekeurde Meerjarenplan Groen proeven 2010–2013, dat de AOC-raad heeft aangeboden bij zijn aanvraag van 17 maart 2010;

    • b. de beschikbaarstelling voor 2011 en 2012 geschiedt onder voorwaarde van goedkeuring door de Minister van een jaarlijks projectplan van de AOC-raad, in te dienen vóór 1 april 2011 en 1 april 2012; het projectplan gaat vergezeld van een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte;

    • c. na goedkeuring van de projectplannen wordt voor het jaar 2011 € 521.000,– en voor het jaar 2012 € 440.000,– beschikbaar gesteld;

    • d. de AOC-raad dient binnen 13 weken na voltooiing van de activiteiten, doch uiterlijk op 1 juli 2013, zijn verzoek in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een financieel verslag en van een verslag van de uitvoering van de activiteiten en van de behaalde resultaten in relatie tot de doelen in het Meerjarenplan.

Artikel 18

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor de inzet van een docentenplatform groen onderwijs voor het bevorderen van de bekendheid van groen onderwijs door voorlichting en loopbaanoriëntatie en -begeleiding en voor bevordering van de aansluiting groen VMBO op MBO. Doel van deze activiteiten is kwaliteitsverbetering van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. De aanvraag kan worden ingediend door de Stichting Platforms VMBO.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 111.000,–.

  • 3. Nadere voorwaarde voor de aanvraag is een activiteitenplan waaruit de aansluiting blijkt op de activiteiten waarvoor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidie heeft verleend aan de Stichting Platforms VMBO.

Artikel 19

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de landelijke activiteiten in het kader van het plan Kies Kleur in Groen. Doel van deze activiteiten is het bevorderen van diversiteit in het groen onderwijs. De subsidie kan worden aangevraagd door de AOC-raad, als penvoerder voor de bij het plan betrokken instellingen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor ieder van de jaren 2011, 2012 en 2013 € 900.000,–.

  • 3. De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de doelstelling en de mogelijke inzet van de middelen worden bepaald door het door de Minister goedgekeurde Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013; wijziging van de doelstelling en mogelijke inzet behoeft toestemming van de Minister op basis van de aanvraag voor ieder jaar;

    • b. de aanvraag gaat vergezeld van een jaarlijks projectplan, een begroting en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte voor dat jaar en een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar.

Artikel 20

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013 door de afdelingen, de vestigingen van de agrarische opleidingscentra en hogescholen, Wageningen Universiteit en Kenniscentrum Onderwijs – Bedrijfsleven Aequor. Doel van deze activiteiten is het bevorderen van diversiteit in het groen onderwijs binnen de locaties waar dit onderwijs wordt verzorgd. Aanvragen kunnen jaarlijks worden gedaan door de vereniging Buitengewoon groen, als penvoerder voor de afdelingen, de instellingen per vestiging, Wageningen Universiteit en KBB Aequor.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor ieder van de jaren 2011, 2012 en 2013 € 1.500.000,–.

  • 3. De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de middelen worden ingezet voor het verankeren van de doelstellingen van het Uitvoeringsplan, bedoeld in artikel 19, derde lid, onderdeel a, in het strategisch plan van de instellingen en voor de feitelijke uitvoering van activiteiten met het oog op deze doelstellingen door de afdelingen, vestigingen, Wageningen Universiteit en KBB Aequor en voor de duurzame borging van de resultaten hiervan;

    • b. de subsidie bedraagt voor de afdelingen, per vestiging, voor Wageningen Universiteit en voor KBB Aequor voor 2011, voor besteding in het schooljaar 2011–2012, ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 8.000,–, voor 2012, voor besteding in het schooljaar 2012–2013, ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 6.000,–, en voor 2013, voor besteding in het schooljaar 2013–2014, ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 4.000,–; geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 20.000,–;

    • c. de aanvraag gaat vergezeld van een projectplan voor het eerstvolgend schooljaar, een begroting waaruit blijkt welk deel van de kosten door de instelling wordt bekostigd en een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar;

    • d. de instellingen verantwoorden bestemming en besteding van de middelen in de jaarrekening en het jaarverslag; voor 1 december 2014 zenden de subsidieontvangers, bedoeld in onderdeel b, een eindverslag aan de Minister waaruit de borging van de resultaten van de activiteiten blijkt.

Artikel 21

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten met het oog op verbetering van de aansluiting tussen het door de Minister bekostigd onderwijs en het bedrijfsleven. Doel van deze activiteiten is bevordering van de instroom vanuit groen beroepsonderwijs naar de arbeidmarkt in branches binnen het beleidsterrein van de Minister, de versterking van Leven Lang Leren, het ontwikkelen van ECC-procedures en, onderscheidenlijk of, professionalisering van leerkrachten in relatie tot deze doelen. Aanvragen kunnen worden gedaan door de agrarische opleidingscentra en de hogescholen.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 850.000,–.

  • 3. De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. het agrarisch onderwijscentrum of de hogeschool is met het oog op de aanvraag een samenwerking aangegaan met ten minste één bedrijf; bij de aanvraag wordt de getekende samenwerkingsovereenkomst gevoegd, welke tenminste het doel van de samenwerking, de verdeling van taken en verantwoordelijkheden, de organisatie van de gezamenlijke activiteiten en een begroting van kosten en baten omvat;

    • b. voor zover activiteiten betrekking hebben op professionalisering worden de middelen ingezet in relatie tot de op basis van artikel 3 van de regeling verstrekte aanvullende middelen;

    • c. de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de begrote kosten.

Artikel 22

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten in het kader van het door de Minister goedgekeurde Sectorplan groen hoger onderwijs. Doel van dit plan is het bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs verbonden aan de hogescholen en Wageningen Universiteit. Aanvragen kunnen worden gedaan door de hogescholen en door Wageningen Universiteit.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2011 € 2.000.000,–, voor het jaar 2012 € 2.000.000,–, voor het jaar 2013 € 3.000.000,– en voor het jaar 2014 € 3.000.000,–.

  • 3. De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. jaarlijks vóór 1 juli, voor het eerst in 2011, legt het Platform groen hoger onderwijs een activiteitenplan ter goedkeuring aan de Minister voor; dit activiteitenplan bevat een voorstel voor de activiteiten waarvoor in het volgend jaar subsidie kan worden aangevraagd; voor 2011 geldt het door de Minister goedgekeurde Sectorplan als activiteitenplan;

    • b. aanvragen gaan vergezeld van de verklaring dat de aanvraag is afgestemd binnen het Platform groen hoger onderwijs.

Artikel 23

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor onderzoek naar de loopbaan van gediplomeerden van het groen middelbaar en hoger beroepsonderwijs en van Wageningen Universiteit en voor de verdere ontwikkeling van het stelsel voor ontsluiting en beschikbaarstelling van arbeidsmarktgegevens. Doel van dit onderzoek en dit stelsel is bevordering van de aansluiting tussen groen onderwijs en de arbeidsmarkt, waaronder beschikbaarstelling van informatie ten behoeve van studie- en beroepskeuze. Aanvragen gaan vergezeld van een onderzoeksvoorstel waaruit ten minste de inzet van een wetenschappelijke instelling blijkt en kunnen worden gedaan:

    • a. door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt te Nijmegen voor het loopbaanonderzoek;

    • b. door de hogescholen en Wageningen Universiteit voor een onderzoeksvoorstel waaruit ten minste de inzet van een wetenschappelijke instelling blijkt;

    • c. door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven Aequor voor verdere ontwikkeling van het arbeidsmarktinformatiesysteem naar het hoger onderwijs.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 200.000,–.

  • 3. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, kunnen worden gedaan onder de nadere voorwaarde dat de uitkomsten van het onderzoek beschikbaar worden gesteld voor de ontwikkeling van het arbeidsmarktinformatiesysteem, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

Paragraaf 3. Overige bepalingen

Artikel 24

De Overgangsregeling specialistenopleiding Voedsel en Groen wordt ingetrokken.

Artikel 25

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 26

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit groen onderwijs 2011.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE BIJ OPENSTELLINGSBESLUIT KIGO 2011

Categorieën, bedoeld in artikel 3 en hoofdthema’s, bedoeld in artikel 6 van het openstellingsbesluit

Thema’s, bedoeld in artikel 3 van het openstellingsbesluit

Doelgroepen, bedoeld in artikel 9 van de Regeling

1. Categorie Kenniscirculatie

1.1 Hoofdthema Agrarische Ketens & Visserij

Duurzaam ondernemen:

∙ Biologische Landbouw

∙ Multifunctionele landbouw

∙ Mest en mineralen

∙ Gewasbescherming

∙ Dierenwelzijn

Duurzame visserij en aquacultuur

Agrologistiek

Biobased economie

Tuinbouw

Veredeling

Open teelten

Intensieve veehouderij

Melkveehouderij

Loonwerk

Paard

Huisdierverzorgers

Hoveniers en groenvoorziening

Tuincentra

Ondernemers

1.2 Hoofdthema Natuur, Landschap en Platteland

EHS en Natura 2000

Biodiversiteit

Gebiedsontwikkeling

Landschap en platteland

Omgeving (klimaat, bodem, water)

Recreatie en Ruimte

Ontwerp en beleving

Decentrale overheden

Beheerders van bos, landschap en landgoederen

1.3 Hoofdthema Voeding, Dier en Consument

Diergezondheid

Dierenwelzijn

Voedselkwaliteit

MKB, Multinationals

Burgers

1.4 Hoofdthema

Regionale Transitie

Alle thema’s genoemd onder de hoofdthema’s 1.1, 1.2, 1.3 en 1.5

Decentrale overheden

Beheerders van bos, landschap en landgoederen

Ondernemers

1.5 Hoofdthema Groene Educatie

Groene maatschappelijke stages Maatschappelijke rol groen onderwijs

Ondersteuning burgerinitiatieven

Boerderijeducatie

Smaaklessen

Natuurmilieu educatie

Burgers, in het bijzonder jongeren, ouderen en allochtonen

2. Categorie onderwijs- en Systeemontwikkeling

2.1 Hoofdthema

LevenLangLeren

Competentiegericht toetsen en beoordelen

Leren in/uit de praktijk

Doorlopende leerlijnen en- arrangementen

Implementatiestrategie

Maatschappelijke rol groen onderwijs

Professionalisering

Post initiële scholing (Leren en werken)

Instrumentatie onderwijs (leermiddelen, ICT)

Implementatiestrategie en borging

2.2 Hoofdthema Kennis & Innovatie

Maatschappelijke rol groen onderwijs

Leren in/uit de praktijk

Regioleren

Ontsluiten publieke kennis

Onderzoek

Kenniskringen

Werkplaatsen

2.3 Hoofdthema Internationalisering

Ontwikkelingslanden

Internationale handel

TOELICHTING

§1 . Inleiding

Het Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2011 (hierna: het openstellingsbesluit) strekt tot openstelling van een aanvraagperiode voor subsidies op grond van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (hierna: KIGO) en van de regeling praktijkleren en Groene plus voor wat betreft ‘box 4’: de subsidies voor de implementatie van het onderwijsbeleid.

§ 2. Toelichting bij de openstelling van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Deze subsidies zijn bestemd voor programma’s en programmaonderdelen die bijdragen aan betere ontsluiting, verspreiding en benutting van beschikbare kennis op het beleidsterrein van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: EL&I). Binnen de programma’s en de programmaonderdelen werken de instellingen van het groene onderwijs, onderzoeksinstellingen en ondersteunende instellingen aan dit gezamenlijke doel. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een paar wijzigingen aan te brengen in de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (hierna: KIGO). De Meerjarenafspraak 2011–2015 vraagt om andere, actievere samenspraak tussen EL&I en de Groene kenniscoöperatie (hierna: GKC). Hiermee is al een begin gemaakt voor verschillende hoofdthema’s. Het is van belang dat dit proces meer formeel en voor de gehele breedte van de hoofdthema’s te organiseren. EL&I zal de uitwerking in programma’s actief begeleiden met de GKC. De KIGO is zo ingericht dat de GKC kan starten met een nieuwe programma-indeling.

Programma’s zorgen voor samenhang van werkzaamheden binnen één of meer hiervoor in het openstellingsbesluit aangewezen thema’s. Een programmaonderdeel wordt binnen een programma uitgevoerd. Aan de instellingen is verzocht voorafgaande aan deze openstelling in overleg te treden over de wijze waarop het beste invulling kan worden gegeven aan de doelstellingen van de regeling. Hierbij was van belang dat een samenhangende set van programma’s werd ontwikkeld, die in voldoende mate een afspiegeling zijn van de belangrijkste EL&I-doelgroepen en -thema’s, innovatie van bestaande opleidingen en de systeemontwikkelingskwesties van het groene kennissysteem. Dit overleg heeft plaatsgevonden binnen de reeds bestaande overlegstructuur, de GKC. De GKC bestaat uit de groene onderwijsinstellingen en streeft naar het opzetten van een landelijk dekkend en werkend netwerk van kenniscentra met het publieke kennissysteem.

In dit besluit staan de programma’s, evenals in het openstellingsbesluit voor 2010, centraal. Het grootste deel van het beschikbare budget voor programma’s en programmaonderdelen wordt beschikbaar gesteld binnen de categorie kenniscirculatie. Ten einde die kenniscirculatie en vraagsturing in deze openstelling te vergroten worden aanvragen getoetst op de wijze waarop aansluiting is gezocht bij doelgroepen in de sector.

De thema’s binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing dienen ter aanvulling op de thema’s binnen de categorie kenniscirculatie waarbinnen de doelgroep/ domein- en regiogerichte GKC-programma’s worden ontwikkeld. De reikwijdte van de eerstgenoemde categorieën komt deels overeen met de reikwijdte van de laatstgenoemde categorie. Met die overlap wordt beoogd dwarsverbanden tussen de verschillende categorieën te bevorderen.

Aanvragen worden verder beoordeeld aan de hand van de criteria uit de regeling.

Bij aanvragen binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing zullen programmaonderdelen alleen in behandeling worden genomen als zij onderdeel uitmaken van een programma. Bij de beoordeling van aanvragen binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing zal er met name op gelet worden of de aanvragen actief verbinding leggen tussen doelgroep/domein- en regiogerichte GKC-programma’s (vraagsturing) en de systeemvernieuwing, de relevantie voor de totale onderwijskolom (VMBO/MBO/HBO/WU) en aantoonbaar bijdragen aan de GKC- doelstellingen met betrekking tot aantrekkelijk onderwijs en gemotiveerde deelnemers.

Meerjarenafspraak

Op 22 juni 2010 is met de instellingen een nieuwe MeerjarenAfspraak (hierna: MJA) voor de periode 2011–2015 gemaakt. De lange termijn GKC-visie 2005 – 2015, de basis voor de MJA 2006-2010, blijft ook voor de MJA 2011–2015 richtinggevend. Wel is er sprake van nieuwe accenten. Het ministerie en de instellingen willen de stap maken van intenties en aanzetten, naar een robuuste meerjarige programmering met concrete, aantoonbare resultaten zowel wat betreft de externe werking als de vernieuwing van het kennissysteem.

De nieuwe MJA staat in het teken van de verbinding met én ondersteuning van de majeure ontwikkelingstrajecten met betrekking tot innovatie en duurzaamheid in de EL&I-sectoren, onder andere op de terreinen Duurzame Veehouderij, Greenports, Duurzame Voeding, Convenant Arbeid en Scholing, NatuurMilieu Educatie, Smaaklessen in samenhang met het beleidsondersteunend onderzoek en in verbinding met de maatschappij, ook wel aangeduid als de ‘Gouden Driehoek’.

De via de GKC geïnitieerde vernieuwingsprocessen zullen binnen het groene kennissysteem verbreed, geprofessionaliseerd en verankerd worden. Met als resultaat een landelijk dekkend en werkend netwerk – School als (regionaal) Kenniscentrum – dat de EL&I-doelgroepen op maat kan bedienen via groene opleidingen, kennisarrangementen en transferpunten voor de gehele breedte van Voedsel en Groen. De verbreding krijgt vooral gestalte via regionale GKC-programma’s, waar (V)MBO’s met ondersteuning van HAO en WUR de relatie leggen met regionale ontwikkelingsopgaven. Bij deze verbreding gaat het veelal om regionale toepassing van kennis met zoveel mogelijk lokale financiering van instellingen en andere actoren. Waar dat vanwege de vraagstelling van een regio nodig is worden ook de niet-groene instellingen in de betreffende regio betrokken. Voor het VMBO is een belangrijke rol weggelegd bij groene educatie voor basisscholen en burgers.

De komende jaren zullen de GKC-programma’s zich op een aantal vlakken verder moeten ontwikkelen met:

  • een sterkere externe oriëntatie, waarbij aangesloten wordt bij grote ontwikkelingslijnen en regionale zwaartepunten; expliciet dient de relatie te worden gelegd met EL&I-beleid en de strategische agenda van de instellingen;

  • aandacht voor LevenLangLeren, voor kenniscocreatie (onderzoek), -circulatie en -ontsluiting én voor groene educatie;

  • de verbinding met c.q. vertaalslag naar de groene opleidingen, kenniskringen/professionalisering van docenten en landelijke voorzieningen (onder andere leermiddelen, kennisbanken, groen kennisnet).

  • SMART uitwerking van doelen zowel qua externe werking, het rendement voor de buitenwereld, als voor kennissysteem voor 2015 en voor tussenliggende jaren;

  • een bredere financiële basis in en buiten de Groene Plus middelen;

  • goede onderlinge taakafbakening en samenwerking tussen de programma’s;

  • grotere programmaonderdelen met hogere effectiviteit qua bijdrage aan de programmadoelen;

  • duidelijke rapportages waaruit blijkt hoe de output van de investeringen (het effect op het primair proces) wordt gemeten.

Hierbij hebben de doelgroep/domein- en regiogerichte GKC-programma’s (vraagsturing), die vanuit integraliteit schakelen tussen doelgroepen, onderwijsinstellingen (opleidingen) en onderzoek, een richtinggevende rol. De andere programma’s hebben of krijgen meer een back-office-karakter.

Wijziging van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Met de regeling wordt de programmatische inzet van subsidiegelden bewerkstelligd.

De regeling wordt gewijzigd in verband met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Deze aanwijzingen hebben betrekking op de verstrekking van rijkssubsidies en beogen uniformering en vereenvoudiging daarvan. Verder worden een paar technische wijzigingen aangebracht.

§ 2. Toelichting bij de openstelling van de Regeling Praktijkleren en Groene plus

Deze paragraaf in het openstellingsbesluit betreft de middelen die voor het jaar 2011 beschikbaar worden gesteld binnen de zogenaamde ‘box 4’ van de regeling praktijkleren en Groene plus, te weten de diverse subsidies voor de implementatie van het onderwijsbeleid van de minister van EL&I. In de regeling staan de voorwaarden waaraan de aanvragen moeten voldoen. Het openstellingsbesluit bepaalt vervolgens op grond van artikel 28 van de regeling, voor welke activiteiten subsidie kan worden aangevraagd, de doelen van deze activiteiten en per activiteit of groep van activiteiten het subsidieplafond, de subsidiabele kosten en eventuele nadere voorwaarden voor de aanvrager.

Alle aanvragen op basis van dit openstellingsbesluit moeten aan de artikelen 29 en 30 van de regeling voldoen.

Het openstellingsbesluit noemt in een aantal artikelen nadere voorwaarden voor de aanvraag. Deze nadere voorwaarden komen echter altijd naast de voorwaarden die reeds uit de regeling voortvloeien. Aanvragen die niet aan deze voorwaarden voldoen worden in principe niet in behandeling genomen.

Aansluiting op de jaarafspraken en specifieke situatie 2011

De openstelling van de middelen in box 4 vloeit voort uit de Meerjarenafspraak 2011–2015, die in 2010 met de gezamenlijke instellingen is gemaakt, en uit de jaarafspraken die jaarlijks binnen het kader van deze Meerjarenafspraak rond 1 juli tot stand zullen komen. De middelen die op basis van deze jaarafspraken voor het volgend schooljaar beschikbaar worden gesteld worden vervolgens in verschillende regelingen en ‘boxen’ opgenomen. Box 4 is daarbinnen bestemd voor ‘diverse subsidies’, beschikbaar gesteld voor beperkte tijd (ten minste één, ten hoogste vier jaar), in hoofdlijn op basis van de stelselverantwoordelijkheid van de Minister. De openstelling voor 2011 kan nog niet volledig volgens deze uitgangspunten plaatsvinden. In 2010 is immers geen jaarafspraak gemaakt als grondslag voor deze openstelling. De programmeringscyclus, die is afgesproken in de Meerjarenafspraak 2011–2015, is in 2010 opgestart met het oog op een eerste jaarafspraak in juli 2011. Deze zal de basis vormen voor de openstelling voor het jaar 2012.

Bovendien bevat dit openstellingsbesluit overwegend activiteiten en doelen die in het verlengde liggen van activiteiten die reeds in 2010 zijn gestart, of die aansluiten op specifieke afspraken met organisaties die in 2010 tot stand zijn gekomen.

Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op basis van artikel 28, tweede lid, van de regeling, activiteiten waarvoor reeds eerder bij beschikking subsidies zijn verleend, op te nemen in dit openstellingsbesluit. De bepalingen in dit besluit zijn daarop van toepassing, waarbij uiteraard het eerder verleende subsidiebedrag en de voorwaarden daarbij in acht worden genomen. De aansluiting op eerdere beschikkingen impliceert in enige gevallen ook dat moet worden afgeweken van de bepalingen wat betreft de aanvragen. Dit betreft subsidies die reeds in 2010 zijn verleend voor meerdere jaren, maar waarbij is bepaald dat de besteding jaarlijks nader wordt ingevuld door een projectplan dat door de Minister moet worden goedgekeurd. In die gevallen treedt dit projectplan in de plaats van de jaarlijkse aanvraag. Ook dit projectplan moet in de periode 1 januari–1 april 2011 worden ingediend en omvat zoveel mogelijk de onderdelen uit artikel 30, tweede lid, van de regeling, naast de specifieke vereisten in dit openstellingsbesluit.

§ 3. Vaste verandermomenten

Dit besluit treedt op 1 januari 2011 in werking. Daarmee wordt afgeweken van de EL&I-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regelingen op 1 januari, 1 april, 1 augustus (voor landbouwonderwijs) of 1 oktober ingaan en minimaal twee maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Reden hiervoor is dat uitstel van het openstellingsbesluit tot hoge kosten voor de relevante instellingen zou leiden en reeds (lang) overleg is geweest met relevante instellingen betreffende de openstelling van de in deze regeling genoemde subsidies.

§ 4. Administratieve lasten

De lasten van de instellingen die voor subsidie op grond van de KIGO in aanmerking komen zullen door de wijzigingen verminderen, aangezien toepassing van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking tot uniformering en vereenvoudiging zal leiden bijvoorbeeld door vermindering van het aantal tussenrapportages. De verwachting is dat ongeveer 70 instellingen subsidie aanvragen. Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de berekening van administratieve lasten is het uurtarief € 37,–. Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag en de aanvraag tot subsidievaststelling bedragen de lasten ongeveer € 5.927,–. Het gemiddelde bedrag per subsidie is € 160.000,–. De totale administratieve lasten van de regeling bedragen € 364.523,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 8.000.000,– bedragen de administratieve lasten 4,6%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.

Uurtarief

€ 37,00

Verplichtingenbudget

€ 8.000.000

Gemiddeld subsidiebedrag

€ 160.000

Aantal ingediende aanvragen

70

Aantal goedgekeurde aanvragen

50

Adm. lasten subsidieverlening

€ 3.408

Adm. lasten subsidievaststelling

€ 2.519

Totale adm. lasten regeling

€ 364.523

Relatieve adm.lasten

4,6%

Voor Box 4 van de Regeling praktijkleren en Groene plus geldt dat de verwachting is dat ongeveer 47 aanvragen worden ingediend. Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de berekening van administratieve lasten is het uurtarief € 37,–.Voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag en de aanvraag tot subsidievaststelling bedragen de lasten ongeveer € 4.966,–. Het gemiddelde bedrag per subsidie is € 269.094,–. De totale administratieve lasten van de regeling bedragen € 207.737,–. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 8.611.000,– bedragen de administratieve lasten 2,4%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%.

Uurtarief

€ 37,00

Verplichtingenbudget

€ 8.611.000

Gemiddeld subsidiebedrag

€ 269.094

Aantal ingediende aanvragen

47

Aantal goedgekeurde aanvragen

32

Adm. lasten subsidieverlening

€ 3.254

Adm. lasten subsidievaststelling

€ 1.712

Totale adm. lasten regeling

€ 207.737

Relatieve adm.lasten

2,4%

§ 5. Artikelsgewijs

Artikel 2

Met de openstellingsperiode in 2011, bedoeld in artikel 2, wordt aansluiting gezocht bij de planningscyclus van de instellingen.

Artikel 3

In het kader van dit openstellingsbesluit kunnen programma’s en bijbehorende programmaonderdelen worden ingediend die zich richten op de categorieën en thema’s, genoemd in de bijlage. De regeling bepaalt in artikel 3, derde lid, dat de Minister van EL&I thema’s kan groeperen binnen hoofdthema’s. Van die mogelijkheid is in deze openstelling gebruik gemaakt.

Op grond van artikel 9 en 10 van de regeling kunnen in het openstellingsbesluit nadere beoordelingscriteria worden vastgesteld. Om de kenniscirculatie en de vraagsturing in de aanvragen te bevorderen worden aanvragen, gedaan binnen deze openstellingsperiode, beoordeeld op de mate waarin de activiteiten binnen dat programma of programmaonderdeel aansluiten bij doelgroepen behorende bij het thema, waarop dat programma of programmaonderdeel zich richt. Die doelgroepen zijn genoemd in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 4

Onderdeel a

In de aanvraag worden de aanleiding, het doel en de doelgroepen van het programma omschreven. Daarbij wordt aangegeven welke relatie die factoren hebben met het doel van de regeling en het thema of de thema’s waarop het programma ziet.

Onderdeel b

Daarnaast wordt in de aanvraag de gezamenlijke visie van de aanvragende instellingen beschreven. Die visie geeft concrete invulling aan de doelstellingen van de regeling. Bij de beschrijving van die visie en de doelstellingen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van concrete meetbare factoren.

Onderdeel c

In de omschrijving, bedoeld in onderdeel c, worden de lopende en voorgenomen activiteiten en programmaonderdelen beschreven. Bij de activiteiten van het programma behoort de wijze van ontsluiting en verspreiding van de resultaten tijdens en na afloop van de subsidieverlening, ten minste via Groen Kennisnet. Daarnaast wordt aangegeven hoe het programma zich verhoudt tot de andere programma’s, waarvoor subsidieverlening in het kader van deze regeling plaatsvindt, activiteiten bij doelgroepen en overige activiteiten binnen het groene onderwijs. In de bovengenoemde documenten wordt waar mogelijk en relevant onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen activiteiten, te weten: verkennen, ontwikkelen, opschalen en verankeren, voor de activiteiten binnen het programma.

Onderdeel e

In de beschrijving van de programmaorganisatie wordt de relatie met publieke en private activiteiten binnen het groene onderwijs nader gespecificeerd.

Onderdeel f

Op grond van artikel 6, tweede lid, van de regeling kan geen subsidie worden verstrekt indien een programma of programmaonderdeel reeds uit andere hoofde van rijkswege wordt bekostigd. De aanvrager geeft in de omschrijving, bedoeld in onderdeel f, aan op welke wijze het programma, activiteiten en programmaonderdeel daarbinnen, naast de financiering op grond van deze openstelling, zal worden bekostigd. Hierbij wordt de inzet van diverse EL&I onderwijssubsidies en andere subsidiegelden, die ten behoeve van vernieuwing in het gehele onderwijsstelsel worden verstrekt, en de inzet van andere middelen ten behoeve van onder meer beleidsondersteunend onderzoek en ondersteuning omschreven.

In de aanvraag wordt omschreven op welke wijze voldaan wordt aan de verplichtingen tot verspreiding van de resultaten van het programma of programmaonderdeel, op grond van artikel 22 van de regeling.

Onderdeel h

Monitoring van het programma dient onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager te worden uitgevoerd.

Artikel 5

In artikel 5 is bepaald welke eisen worden gesteld aan de aanvragen voor programmaonderdelen. Er worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de aanvragen met het oog op de samenhang met het programma en moet er een positief advies van het programmateam aanwezig zijn.

Onderdeel a

In de beschrijving van het doel en van de doelgroep van het programmaonderdeel wordt duidelijk gemaakt welke doelgroepen betrokken zijn en welke doelgroepen op korte en langere termijn gebruik kunnen maken van de resultaten van het programmaonderdeel.

Onderdeel b

De beoogde resultaten, bedoeld in onderdeel b, worden omschreven in meetbare termen. Daarbij wordt de verbinding met c.q. de waarde voor doelgroepen en met het bestaande kennissysteem, omschreven.

Onderdeel c

De aanvraag beschrijft de positionering van de activiteiten van het beoogde programmaonderdeel, ten opzichte van de overige activiteiten binnen het groene onderwijs.

Onderdeel d

In de beschrijving, bedoeld in onderdeel d, wordt de relatie tussen de activiteiten in het kader van dat programmaonderdeel en de thema’s waarbinnen het programmaonderdeel valt, omschreven.

Onderdeel f

In het activiteitenplan, bedoeld in onderdeel f, en de begroting, bedoeld in onderdeel i, worden de activiteiten, betrokkenheid van doelgroepen en van betrokken partijen binnen het kennissysteem, de kostenposten, de begrote inkomsten uit subsidie en de beoogde resultaten omschreven. Die omschrijving is concreet voor het gehele programmaonderdeel. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gebruikelijke fasering van een programmaonderdeel, te weten initiatie, definitie, ontwikkeling, uitvoering en nazorg.

Artikelen 6, 7 en 8

Het subsidieplafond voor subsidieverlening in de periode, bedoeld in artikel 2, bedraagt € 8 miljoen.

In artikel 6 wordt een nadere verdeling van het budget aangegeven tussen enerzijds programma’s, en programmaonderdelen.

In artikel 7 is de hoogte van het subsidiebedrag voor programma’s en programmaonderdelen gegeven. Het maximum subsidiebedrag voor programma’s is onder meer afhankelijk van de duur van het programma. Het totaal beschikbare bedrag voor de uitvoering van de programma’s is 2 miljoen per jaar. Ten behoeve van de berekening van de subsidiabele kosten voor in te zetten onderwijspersoneel wordt het salaris van een medewerker van een instelling vergeleken met de gemiddelden van de salarisschalen van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984. Door middel van die vergelijking wordt bepaald in welke schaal die medewerker valt. Vervolgens wordt op grond van artikel 7 bepaald welk uurtarief voor die medewerker in rekening kan worden gebracht.

Artikel 9

Hierin wordt de maximale subsidieverleningsduur bepaald voor programmaonderdelen. Op grond van artikel 3a van de regeling is subsidieverlening voor programma’s per thema beperkt tot vier jaar.

Artikel 11

In artikel 6, tweede lid, van de regeling is bepaald dat wanneer voor een programma of programmaonderdeel reeds een subsidie is verleend, slechts beperkte cumulatie met subsidies verstrekt op grond van deze regeling, mogelijk is. In dit artikel worden de overheidsbijdragen, voor wat betreft aanvragen ingediend in het kader van deze openstelling, vastgesteld.

Artikel 14

De regeling bepaalt in artikel 28, eerste lid, dat per activiteit of groep van activiteiten in het openstellingsbesluit de subsidiabele kosten worden aangegeven. Aangezien deze in het algemeen dezelfde kosten omvatten is dit in artikel 14 in één keer gedaan, waarbij echter voor specifieke activiteiten andere kosten subsidiabel kunnen worden gesteld.

De subsidiabele kosten zijn in de eerste plaats de kosten van het personeel dat de betrokken onderwijsinstellingen inzetten voor de uitvoering van de activiteit. Indien een organisatie van één van de geledingen als aanvrager optreedt brengt deze uitsluitend personeelskosten in rekening die heel specifiek voor de uitvoering van de activiteit worden gemaakt; de overheadkosten van de organisatie zijn niet subsidiabel.

Voorts is het mogelijk expertise in te huren en materiële kosten op te voeren, echter slechts voor zover dit specifiek voor de uitvoering van de activiteit noodzakelijk is.

Indien de kosten bestaan uit in te zetten personeel worden deze gewaardeerd volgens dezelfde tarieven als gehanteerd voor aanvragen op de regeling Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs; deze tarieven zijn overgenomen in het tweede lid.

Personele en materiële kosten van bedrijven die in samenwerking met één of meer instellingen een aangevraagde activiteit uitvoeren zijn niet subsidiabel: deze gelden als de cofinanciering van de kant van het bedrijf.

Artikel 15

Dit artikel betreft de voortzetting van de activiteiten tot verbetering van de kwaliteit van de examens van het groen VBO. Dit is één van de onderdelen waarvoor het openstellingsbesluit afwijkende voorwaarden vaststelt, aangezien verlening van subsidie reeds in 2010 heeft plaatsgevonden, maar nog wel jaarlijks besluitvorming moet plaatsvinden op basis van het jaarlijks projectplan.

De subsidie is verleend op basis van het Masterplan Kwaliteit VMBO-groen 2010-2013, dat de AOC-raad in juni 2010 heeft aangeboden. Met dit Masterplan reageren de gezamenlijke AOC op door de Inspectie van het Onderwijs vastgestelde zwakten in de kwaliteit van het groen VMBO, in het bijzonder bestreffende de examens binnen de gemengde leerweg.

Dit Masterplan is leidend gedurende de gehele periode 2010–2013. De uitwerking voor het schooljaar 2010–2011 in de vorm van een projectplan wordt reeds in 2010 vastgesteld, maar voor de schooljaren 2011–2012 en 2012-2013 dienen in 2011 en 2012 nog projectplannen te worden ingediend. De plannen worden ingediend door de AOC-raad, die ook subsidieontvanger is voor de gezamenlijke instellingen.

Artikel 16

Aan de in 2010 reeds verleende middelen wordt voor 2011 nog een bedrag van € 250.000,– toegevoegd voor onderzoek en ondersteuning specifiek voor één onderdeel van het Masterplan, de professionalisering van leerkrachten op punten die door de inspectie als zwak zijn aangemerkt. Deze middelen zijn niet bestemd voor activiteiten van de afzonderlijke instellingen maar voor de ontwikkeling van een landelijk aanbod, waarvan de instellingen vervolgens gebruik kunnen maken.

Artikel 17

Groen proeven is een initiatief vanuit de AOC’s om in onderlinge samenwerking examentoetsen te ontwikkelen ten behoeve van het schoolexamen binnen het groen VMBO. Het gaat om competentiegerichte toetsen in de vorm van een proeve van bekwaamheid, volgens een model dat aansluit op de Groene standaard – examens van het groen MBO. EL&I ondersteunt de ontwikkeling van deze toetsen omdat gezamenlijke ontwikkeling, gezien de kleinschaligheid van de AOC’s, garanties biedt voor behoud en versterking van kwaliteit, en omdat de ontwikkeling aansluit op die van competentiegericht VMBO op basis van de nieuwe examenprogramma’s die het ministerie per 1 augustus 2010 heeft vastgesteld. De inzet van de Groen proeven – toetsen vormt ook onderdeel van het Masterplan kwaliteit VMBO groen.

Het ministerie ondersteunt de ontwikkeling van Groen proeven sinds 2008 en heeft in 2010 voor de periode 2010–2013 subsidie verleend. Voor het jaar 2010 is € 571.879,– verstrekt voor de uitvoering van het project. Tegenover deze subsidie staat een eigen bijdrage van de instellingen van ongeveer 50%. Gezien de verlening van subsidie in 2010 zal ook voor Groen proeven de afwijkende bepaling van jaarlijkse goedkeuring van projectplannen gelden.

Artikel 18

Op grond hiervan kan subsidie verstrekt worden aan de Stichting Platforms VMBO (hierna: SPV). Deze vertegenwoordigt de beroepsverenigingen en platforms van leerkrachten in de beroepsvoorbereidende vakken van het VMBO. Sinds 2010 neemt ook een platform vanuit het groen VMBO deel. Deze deelname is tot stand gekomen in verband met ondermeer taken die de SPV in opdracht van de ministeries van OCW en EL&I uitvoert op het vlak van loopbaanoriëntatie en -begeleiding en de aansluiting VMBO–MBO. Voor de voortzetting van deze activiteiten in 2011 kan een aanvraag worden gedaan. Deze sluit aan op de vergelijkbare aanvraag bij OCW.

Artikel 19 en 20

Deze artikelen betreffen de uitvoering van activiteiten in het kader van het gezamenlijk actieplan Kies Kleur in Groen, dat ziet op bevordering van diversiteit in het groen beroeps- en wetenschappelijk onderwijs. Het gaat om landelijke activiteiten waarvoor de AOC-raad penvoerder voor de gezamenlijke instellingen is (artikel 19) en om activiteiten van de gezamenlijke afdelingen (waarbij de vereniging Buitengewoon groen als penvoerder optreedt), de locaties van de instellingen, Wageningen Universiteit en van het kenniscentrum Onderwijs-Bedrijfsleven Aequor (artikel 20). De inzet van de middelen voor dit actieplan wordt bepaald door het Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013, dat door de Minister is goedgekeurd. Zoals echter al in dit Uitvoeringsplan is bepaald, moeten wel aanvragen voor subsidie per jaar worden gedaan. Het subsidieplafond en de voorwaarden die gelden voor de aanvragen, worden in dit openstellingsbesluit geregeld.

Artikel 21

Op grond van dit artikel kunnen subsidies verstrekt worden, samengesteld uit bedragen die wel al eerder beschikbaar waren, voor activiteiten met het oog op verbetering van de aansluiting onderwijs – bedrijfsleven. Door het samennemen in één subsidiepot krijgen de gerechtigden, de AOC en HASen, meer ruimte om prioriteiten te bepalen binnen de mogelijke inzet voor bevordering van instroom naar de onderscheiden branches, versterking van Leven lang Leren dan wel professionalisering van leraren in relatie tot deze doelen.

Indien wordt gekozen voor inzet op professionalisering moet uit de aanvraag blijken welk verband de aanvrager legt met de inzet van de middelen voor professionalisering binnen de impulsmiddelen (uit box 1 van de regeling praktijkleren en Groene impuls). Doel is dat de inzet uit de impulsmiddelen en van deze specifieke subsidie elkaar zoveel mogelijk versterken.

Artikel 22

In dit artikel worden enige subsidiestromen samengenomen waarvoor in 2010 reeds subsidies zijn verstrekt. Het gaat om subsidies ten behoeve van het Sectorplan groen hoger onderwijs en de zogenaamde kwaliteitsimpuls HAO. Door samenvoeging ontstaat meer ruimte om prioriteiten te bepalen binnen het gezamenlijk sectorplan voor activiteiten die uit dit plan voortvloeien en die door de instellingen individueel of in samenwerking worden uitgevoerd. Daartoe dienen de gezamenlijke instellingen via het Platform groen hoger onderwijs ingaande 2011 jaarlijks een activiteitenplan voor het komend jaar in, dat qua timing (voor 1 juli) en inhoud aansluit op de jaarafspraak.

Binnen het kader van het activiteitenplan kunnen vervolgens de hogescholen en Wageningen Universiteit aanvragen voor activiteiten doen. Daarbij geldt wel als eis dat deze vragen aantoonbaar onderling zijn afgestemd.

Artikel 23

Voor onderzoek naar de beroepsloopbaan van gediplomeerden van het groen onderwijs en voor de informatieverstrekking over onderwijs en arbeidsmarkt op basis van ondermeer loopbaanonderzoek kan subsidie verstrekt worden. In het verleden heeft STOAS onderzoek gedaan naar de beroepsloopbaan van gediplomeerden van het middelbaar agrarisch onderwijs, later het MBO binnen de AOC. Dit onderzoek is voortgezet door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (hierna: KBA) in Nijmegen op basis van een subsidieverlening in 2010.

Met het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), KBA en KBB Aequor heeft overleg plaatsgevonden over het hele complex van schoolverlatersonderzoek, zoals uitgevoerd door ROA, het loopbaanonderzoek en de ontsluiting en beschikbaarstelling van informatie uit dit onderzoek door Aequor. Het doel hiervan is te komen tot een veel betere beschikbaarheid van arbeidsmarktgegevens binnen de groene sector voor (potentiële) onderwijsvragenden, instellingen en arbeidsmarktpartijen. Een systeem voor ontsluiting en beschikbaarstelling wordt ontwikkeld door Aequor; daarvoor zijn tot en met 2011 middelen beschikbaar gesteld. ROA draagt bij aan de input hiervoor vanuit het schoolverlatersinformatiesysteem SIS. Ook het loopbaanonderzoek zal hieraan bijdragen. Het openstellingsbesluit biedt daarvoor een basis.

De subsidie van EL&I voor de vaste onderzoeken van ROA, SIS en de arbeidsmarktprognoses POA, lopen niet via box 4. Ingaande 2010 worden deze onderzoeken geheel door OCW gesubsidieerd en wordt de bijdrage van EL&I overgedragen aan OCW.

Het arbeidsmarktinformatiesysteem is tot nu toe vooral gericht op het MBO. De komende jaren zal worden ingezet op uitbouw naar het hoger onderwijs. Met het loopbaanonderzoek is ongeveer € 70.000,– gemoeid.

Artikel 24

De Overgangsregeling specialistenopleiding Voedsel en Groen is inmiddels materieel uitgewerkt en wordt daarom ingetrokken.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.


XNoot
1

Stcrt. 2007, 120; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 25 september 2009, Stcrt. 14756.

Naar boven