Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 december 2011, no. 242439, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij ten behoeve van het verlenen van een vrijstelling voor de recreatieve visserij met staand want

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op de artikelen 3, 4 en 6d van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling visserij wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel aa door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

bb. vistuig van het type staand want:

kieuwnetten en warrelnetten als bedoeld in bijlage I, tabel 3, van verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 december 2003 betreffende de communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (PbEU L5).

B

Artikel 10a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na ‘aalvangsten’ ingevoegd: en zijn visserij-inspanning.

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. de hoeveelheid aal in kilogram, onderscheiden naar het soort vistuig, bedoeld in onderdeel d, waarmee het is gevangen;.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c wordt na dat onderdeel een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het aantal en het soort vistuigen waarmee de visser in de betreffende week op aal heeft gevist.

C

Artikel 10b vervalt.

D

Na artikel 52 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 52a

  • 1. Van het verbod in artikel 12 wordt voor de kustwateren vrijstelling verleend voor het gebruik voor de recreatieve visserij met vistuig van het type staand want.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend voor één vistuig per persoon en geldt niet voor de gebieden bedoeld in bijlage 17 bij deze regeling.

  • 3. Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a. de netlengte van het vistuig bedraagt niet meer dan 100 meter, in de gebieden, bedoeld in bijlage 18, en in andere gebieden niet meer dan 30 meter;

    • b. het vistuig is voorzien van drijvers en ligt bij laag water plat op de bodem;

    • c. degene die van de vrijstelling gebruik maakt heeft zijn voornemen hiertoe gemeld aan de gemeente binnen wiens grondgebied hij de recreatieve visserij, als bedoeld in het eerste lid, uitoefent;

    • d. het vistuig is boven elk heersend waterpeil voorzien van een markering waarop duidelijk leesbaar het nummer, bedoeld in vijfde lid, is vermeld.

  • 4. De melding, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, geschiedt per kalenderjaar en omvat de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van degene die voornemens is van de vrijstelling gebruik te maken.

  • 5. De gemeente verstrekt een uniek nummer aan degene die een melding als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, doet.

E

Na bijlage 16 wordt de bijlage bij deze regeling toegevoegd.

ARTIKEL II

Artikel 79, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij vervalt.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL II, ONDERDEEL E

Bijlage 17, behorend bij artikel 52a, tweede lid

Gebieden waar de vrijstelling voor de recreatieve visserij met het vistuig staand want, niet geldt

  • 1. De Oosterschelde, het Zeegat van Goeree, het Brouwershavensche Gat, de buitenhavens van Delfzijl en het Nederlandse gedeelte van de Dollard.

  • 2. In de Waddenzee:

    Verhuurde schelpdierpercelen, met bakens gemarkeerd; het hele kombergingsgebied van het Engelschmangat; het Normerven ten noordwesten van Hippolytushoef en een zone van 1.000 meter er omheen; de groene lijngebieden waartoe krachtens artikel 20 van de Natuurbeschermingswet 1998 beperkte toegang mogelijk is, zoals aangegeven op de meest recente hydrografische kaarten nummer 1811 en 1812 van de Dienst der Hydrografie; de bij laagwater droogvallende platen ten noorden, oosten en zuiden van Noorderhaaks voor zover gelegen ten oosten van de lijn van de lichttoren Kijkduin bij Den Helder naar de positie 52‘58’24”NB en 4‘39’30”OL op Noorderhaaks gelegen en vervolgens naar de oriënteertafel op het Loodsmansduin te Texel; alle aan de Waddenzee gelegen open havens en spuihavens; het gedeelte ter breedte van 100 meter langs de Afsluitdijk van Den Oever tot de Kop Afsluitdijk; het gedeelte ter breedte van 100 meter langs de Friese dijk vanaf de Kop Afsluitdijk tot dijkpaal 9.4 bij Koehool; een gedeelte ter breedte van 100 meter langs de havendammen en leidammen van de aan de Afsluitdijk gelegen havens; het gedeelte ter breedte van 100 meter langs de Noorder- en Zuiderpier te Harlingen; het gedeelte ter breedte van 100 meter langs de pieren te Roptazijl; het bij laagwater droogvallende gedeelte langs de Noordvaarder, genaamd Groene Strand; het Oostelijk ras en de Boschplaat inclusief de slenken oost van Rimkeskooi; het gedeelte ter breedte van 200 meter langs de westelijke havendam van Lauwersoog en de Friese Lauwersdijk vanaf het groene havenlicht tot dijkpaal 2.1; het gedeelte ter breedte van 200 meter langs de oostelijke havendam van Lauwersoog en de Groningse Lauwersdijk vanaf het rode havenlicht tot dijkpaal 86,5 en van dijkpaal 85,5 tot dijkpaal 84,5 en het gedeelte ter breedte van 250 meter langs de rijsdam van de toeleidingsgeul naar de haven van Noordpolderzijl.

  • 3. In het Nederlandse gedeelte van de Eems:

    De Eemshaven, het gedeelte ter breedte van 200 meter langs de buitenzijde van de strekdammen van de Eemscentrale; tussen de strekdammen van de Eemscentrale, de Eemsdijk vanaf de oostelijke strekdam van de Eemscentrale in zuidelijke richting tot dijkpaal 38; het gedeelte van het Eemswad begrensd door de noordelijke pier van het Zeehavenkanaal en de lijn tussen het groene havenlicht op de oostelijke punt van de pier en de ton BW 11 van het vaarwater Bocht van Watum en vandaar in zuidelijke richting naar de noordelijke pier; een gedeelte ter breedte van 500 meter van het Borgsweerder wad langs de Oterdumpier; een gedeelte ter breedte van 100 meter van het Borgsweerder wad langs de westelijke strekdam van de haven van Termunterzijl; de buitenhavens van Termunterzijl; een gedeelte ter breedte van 250 meter van het Termunterwad langs de oostelijke strekdam van de haven van Termunterzijl; een gedeelte ter breedte van 500 meter van het Termunterwad gelegen langs de zeedijk vanaf de oostelijke strekdam van de haven van Termunterzijl tot de lijn die gevormd wordt door de kerktoren van Termunten en dijkpaal 16,5 op de dijk; het droogvallende gedeelte vanaf de lijn die gevormd wordt door de dijkpalen 14,5 (nabij het gemaal de Fiemel) tot de meest oostelijke punt van de Punt van Reide.

Bijlage 18, behorend bij artikel 52a, derde lid, onderdeel a

Gebieden waar de recreatieve visserij met een maximale netlengte van 100 meter is toegestaan

  • 1. Ten oosten van Texel:

    Het gedeelte aan de westzijde begrensd door de kust en de lijn over de punten op 500 meter ten zuiden van de meest zuidelijke punt van Texel, 500 meter ten zuidwesten van de zuidpunt van de Mokbaai, 500 meter ten zuidoosten van het rode licht van de NIOZ-haven, 500 meter ten zuidoosten van het rode licht van de haven van Oudeschild, 500 meter ten zuidoosten van de kust bij het Gemaal, 500 meter ten oosten van Het Noorden en vandaar een lijn van 500 meter naar de kust van Texel.

  • 2. Ten zuiden van Vlieland:

    Het gedeelte aan de westzijde begrensd door de kust ter breedte van 500 meter vanaf paal B 1 op het Posthuiswad tot de groene ton VS 7.

  • 3. Ten zuiden van Terschelling:

    Het gedeelte aan de noordwestzijde begrensd door de kust en de lijn over de volgende punten: het groene havenlicht van de haven van West-Terschelling, de rode ton O 2, vervolgens over de rode tonnen van het vaarwater Oosterom tot de positie 53’22’85”NB en 05’27’13”OL en vervolgens in een rechte lijn naar de kust met positie 53’24’25”NB en 05’26’17”OL (Rimkeskooi).

  • 4. Ten zuiden van Ameland:

    De droogvallende aan Ameland grenzende wadplaten, gelegen tussen de nieuwe veersteiger van Ameland tot de meest westelijke punt van Ameland; het gedeelte aan de noordzijde begrensd door de kust ter breedte van 500 meter vanaf de lichtopstand van de Nieuwe Veersteiger tot aan het Hek op de scheiding van het Nieuwlandsrijd en de Rijksgronden.

  • 5. Ten zuiden van Schiermonnikoog:

    De droogvallende aan Schiermonnikoog grenzende wadplaten, gelegen tussen de veersteiger van Schiermonnikoog tot de meest westelijke punt van Schiermonnikoog.

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze regeling strekt tot wijziging van een tweetal regelingen in verband met een aanpassing in het regime voor het recreatief gebruik van staand want in de kustwateren. Daartoe worden de Uitvoeringsregeling visserij en de Uitvoeringsregeling zeevisserij gewijzigd. Voorts wordt een wijziging doorgevoerd met betrekking tot de vangstgegevens die aalvissers dienen te verstrekken.

2. Recreatief gebruik van staand want

Met een regeling van de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit van 15 september 20091 is onder meer geregeld dat na 31 december 2010 geen vergunningen worden verleend voor het recreatief gebruik van staand want in het zeegebied en de kustwateren. De Tweede Kamer2 heeft begin 2010 verzocht dit beleid, voor zover het recreatief gebruik van staand want betreft, te herzien, omwille van de gevolgen ervan voor met name de recreatieve vissers in de kustwateren en de visserijzone. Bij brief aan de Tweede Kamer van 31 maart 2010 heeft de voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven dat gedeputeerd Hollenga van de Provincie Groningen was verzocht een advies uit te brengen over een generieke oplossing, die regionaal gedragen, uitgevoerd en gehandhaafd wordt en die beperkte administratieve lasten tot gevolg heeft3.

De heer Hollenga heeft het gevraagde advies eind 2010 opgeleverd. Het advies gaat, samengevat en voor zover in dit verband van belang, uit van een vrijstelling voor het vissen met staand want met een maximum van 100 meter, in de kustwateren en de visserijzone. Voorafgaand aan de visserij moet daarvan melding worden gemaakt bij de gemeente waar de visserij plaatsvindt. Het advies heb ik bij brief van 8 februari 2011 aan de Tweede Kamer gezonden. Daarbij heb ik aangegeven dat ik voornemens was het advies van de heer Hollenga over te nemen.

In een Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 23 maart 2011 is gebleken dat met het integraal uitvoeren van het advies van de heer Hollenga, naar het oordeel van de Kamer te weinig rekening wordt gehouden met de risico’s die ook aan het volledig vrijgeven van recreatief staand want kleven. Tot die risico’s behoren onder andere bijvangsten van de bruinvis in staand want.

In dat licht heb ik in het Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie op 15 september 2011 met de Kamer aangegeven dat ik het recreatief staand want conform het advies van gedeputeerde Hollenga zal toestaan in de kustwateren, maar dat ik het sinds 1 januari 2011 geldende verbod op recreatief staand want in de visserijzone zal handhaven. Hierbij speelt in belangrijke mate het van oudsher bestaande gebruik op de Waddenzee en in de Westerschelde mee, maar ook het risico van bijvangsten van bruinvissen en beschermde trekvissen (zoals salmoniden) langs de Noordzeekust. Genoemde risico’s zijn langs de Noordzeekust groter dan op de Waddenzee en Westerschelde.

Met deze regeling geef ik uitvoering aan het in het voorgaande uiteengezette voornemen. Deze regeling voorziet om cultuurhistorisch redenen in een vrijstelling van het verbod op het recreatief gebruik van staand want in kustwateren, met uitzondering van de wateren, genoemd in bijlage 17 bij deze regeling.

De vrijstelling geldt voor het gebruik van één net per persoon. Afhankelijk van het gebied waarin het net wordt geplaatst geldt een maximale lengte van 100 meter (gebieden genoemd in bijlage 18) of 30 meter (overige gebieden). Voor aanvang van de visserijactiviteit dient melding te worden gemaakt van de voorgenomen visserijactiviteit bij de gemeente waarin de activiteit plaatsvindt. De gemeente verstrekt aan de melder een uniek nummer. Het staand want net dient bij gebruik boven het waterpeil te worden voorzien van een duidelijke vermelding van het voorgenoemde door de gemeente verstrekte nummer. Dat kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van een bordje, boei of een verticale staak, die is bevestigd aan het net (een joon).

Verhouding met gemeentelijke bevoegdheden

Gemeenten zijn bevoegd bij of krachtens een gemeentelijke verordening regels te stellen, onder andere met betrekking tot toerisme en ter bescherming van de openbare orde. De vrijstelling, waarin deze regeling voorziet, doet daaraan niet af. Dientengevolge is het mogelijk dat gemeenten eigenstandig beslissen het recreatief gebruik van staand want op het grondgebied van de gemeente te beperken of te verbieden.

3. Wijziging door aalvissers aan te leveren gegevens

Met deze regeling wordt voorts artikel 10a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij gewijzigd. Behalve een opgave van de vangsten dienen aalvissers op te geven hoeveel en welke soorten vistuigen zij in de betreffende week hebben ingezet. Aalvissers dienen voorts in de wekelijkse opgave van de hoeveelheid aal die zij vangen duidelijk te maken met welk vistuig de vangsten zijn gedaan. Voor inwerkingtreding van deze wijziging werd wekelijks slechts een opgave gevraagd van de hoeveelheid gevangen aal en de herkomst van die aal. Artikel 10b, waarmee een jaarlijkse opgave van de visserijinspanning vereist werd, komt te vervallen.

4. Administratieve lasten en overige aspecten van regeldruk

Op grond van het nieuwe artikel 52a, dat met deze wijzigingsregeling aan de Uitvoeringsregeling visserij wordt toegevoegd, is degene die voornemens is gebruik te maken van de vrijstelling, bedoeld in dat artikel, gehouden zich te melden. De administratieve lasten die gepaard gaan met die verplichting worden geschat op 125 uren. Dit aantal is gebaseerd op het aantal personen dat tot 2010 een vergunning ontving voor deze vorm van visserij, te weten 750. Dat aantal is vermenigvuldigd met de verwachte tijdsduur van de melding (10 minuten), waarmee de totale tijdsduur is verkregen, die alle gebruikers nodig hebben om aan de meldingsverplichting te voldoen. Een vrijstelling zonder meldingsplicht brengt een zodanige verhoging van de handhavingslast met zich dat dit geen reëel alternatief is. Zonder een dergelijke verplichting is het voor handhavers niet mogelijk na te gaan of het aantal netten per persoon is overschreden, en aan wie het uitgezette net toebehoort.

Artikel I, onderdeel B, waarmee een wijziging wordt aangebracht in de registratieverplichtingen voor vissers, brengt een lastenverzwaring van 26.432 euro met zich. Dit bedrag is gebaseerd op een aantal van 236 vissers, waarvoor de verplichting geldt. Het kost die vissers naar verwachting 8 minuten per week meer om aan de registratie en meldingsverplichting te voldoen. Een opgaaf wordt in 28 weken gevraagd. De totale tijdsduur die de verplichting vergt levert, bij een uurtarief van 30 euro, de berekende lastenverzwaring op.

5. Inwerkingtreding

Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van mijn uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving waarbij de regelgeving op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober inwerking treedt en publicatie minimaal twee maanden voordien plaatsvindt. Omdat deze regeling voorziet in een vrijstelling waarmee de mogelijkheden voor de betrokkenen worden uitgebreid wordt uitgestelde werking van twee maanden niet nodig geacht. Artikel I, onderdeel B en C, voorzien in een registratie van gegevens die op grond van Europees recht vanaf 2012 is vereist. Voor beide onderwerpen is daarom gekozen voor inwerkingtreding per 1 januari 2012. Met de publicatie op een zo vroeg mogelijk moment wordt wel zo veel als mogelijk voldaan aan het uitgangspunt dat betrokkenen zich tijdig kunnen voorbereiden op deze regeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.


X Noot
2

Kamerstukken II, 2009/10, 32123 XIV, nr. 63.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2009/10, 29675, nr. 93.

Naar boven