Besluit van ...... houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5a.11, vierde lid, artikel 5a.12a, eerste lid, en artikel 5a.13d, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Accreditatiebesluit WHW)

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 24 november 2010, nr. WJZ/253859 (4872), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 5a.11, vierde lid, artikel 5a.12a, eerste lid, en artikel 5a.13d, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ......, nr. ......);

Gezien het nader rapport van Onze Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van ......, nr. ......, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Definitiebepaling

In dit besluit wordt verstaan onder:

accreditatieorgaan:

de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie, bedoeld in artikel 1 van het Accreditatieverdrag;

commissie van deskundigen:

commissie, ingesteld door het accreditatieorgaan, bestaande uit onafhankelijke en deskundige leden. Een student maakt ook deel uit van de commissie;

instellingsbestuur:
  • van een bekostigde instelling: het college van bestuur, tenzij anders bepaald;

  • van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die geaccrediteerde opleidingen verzorgt: het orgaan dat als zodanig in de statuten is aangewezen;

herstelperiode:

periode van ten hoogste twee jaar, waarin het accreditatieorgaan de geldigheidsduur van het laatstgenomen accreditatiebesluit, kan verlengen.

wet:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2 Toets nieuwe opleiding onder voorwaarden

  • 1. Indien het accreditatieorgaan besluit op een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.11, eerste lid, van de wet niet positief te beslissen, kan hij een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden verlenen, tenzij de redenen om een toets nieuwe opleiding niet te verlenen naar zijn oordeel niet binnen een jaar kunnen worden weggenomen.

  • 2. Een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden kan niet worden verleend als de redenen om het verzoek niet in te willigen betrekking hebben op de aspecten, genoemd in artikel 5a.10a, tweede lid, onder a of c, van de wet.

  • 3. De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

    • a. de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de aanvraag alsnog kan worden ingewilligd en de wijze waarop deze worden uitgevoerd,

    • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan het accreditatieorgaan wordt gerapporteerd, en

    • c. de communicatie van het instellingsbestuur over de gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden.

Artikel 3 Toets nieuwe opleiding onder voorwaarden bij instellingen met een instellingstoets kwaliteitszorg

  • 1. Indien het accreditatieorgaan besluit op een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.13g, eerste lid, van de wet niet positief te beslissen, kan hij een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden verlenen, tenzij de redenen om een toets nieuwe opleiding niet te verlenen naar zijn oordeel niet binnen een jaar kunnen worden weggenomen.

  • 2. Een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden kan niet worden verleend als de redenen om het verzoek niet in te willigen betrekking hebben op de aspecten, genoemd in artikel 5a.13g, eerste lid, onder a of c, van de wet.

  • 3. De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

    • a. de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de aanvraag alsnog kan worden ingewilligd en de wijze waarop deze worden uitgevoerd,

    • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan het accreditatieorgaan wordt gerapporteerd, en

    • c. de communicatie van het instellingsbestuur over de gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden.

Artikel 4 Herstelperiode accreditatie

  • 1. Indien het accreditatieorgaan besluit op een aanvraag voor accreditatie als bedoeld in artikel 5a.9, eerste lid, van de wet niet positief te beslissen, kan hij een herstelperiode verlenen, tenzij de redenen om de accreditatie niet te verlenen naar zijn oordeel, mede gelet op het rapport van de commissie van deskundigen, niet binnen twee jaar kunnen worden weggenomen.

  • 2. Een herstelperiode kan niet worden verleend als de redenen om de aanvraag niet in te willigen betrekking hebben op de aspecten, genoemd in artikel 5a.8, tweede lid, onder a of c, van de wet.

  • 3. Het accreditatieorgaan kan aan het besluit tot het verlenen van een herstelperiode voorwaarden verbinden. De voorwaarden kunnen betrekking hebben op:

    • a. de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de accreditatie alsnog kan worden verleend en de wijze waarop deze worden uitgevoerd,

    • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan het accreditatieorgaan wordt gerapporteerd, en

    • c. de communicatie van het instellingsbestuur over de gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden.

Artikel 5 Herstelperiode accreditatie bij instellingen met een instellingstoets kwaliteitszorg

  • 1. Indien het accreditatieorgaan besluit een aanvraag voor accreditatie als bedoeld in artikel 5a.13f, eerste lid, van de wet niet in te willligen, kan hij een herstelperiode verlenen, tenzij de redenen om de accreditatie niet te verlenen naar zijn oordeel, mede gelet op het rapport van de commissie van deskundigen, niet binnen twee jaar kunnen worden weggenomen.

  • 2. Een herstelperiode kan niet worden verleend als de redenen om de aanvraag niet in te willigen betrekking hebben op de aspecten, genoemd in artikel 5a.13f, eerste lid, onder a of c, van de wet.

  • 3. Het accreditatieorgaan kan aan het besluit tot het verlenen van een herstelperiode voorwaarden verbinden. De voorwaarden kunnen betrekking hebben op:

    • a. de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de accreditatie alsnog kan worden verleend en de wijze waarop deze worden uitgevoerd,

    • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan het accreditatieorgaan wordt gerapporteerd, en

    • c. de communicatie van het instellingsbestuur over de gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden.

Artikel 6 Instellingstoets kwaliteitszorg

  • 1. Indien het accreditatieorgaan besluit een aanvraag voor een instellingstoets kwaliteitszorg als bedoeld in artikel 5a.13d, zesde lid, van de wet niet in te willigen, kan hij een instellingstoets onder voorwaarden verlenen, tenzij de redenen om het verzoek niet in te willigen naar zijn oordeel niet binnen een jaar kunnen worden weggenomen.

  • 2. Een instellingstoets onder voorwaarden kan niet worden verleend indien de redenen om de aanvraag niet in te willigen betrekking hebben op de aspecten, genoemd in artikel 5a.13b, tweede lid, onder a of b, van de wet.

  • 3. De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

    • a. de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de aanvraag alsnog kan worden ingewilligd en de wijze waarop deze worden uitgevoerd,

    • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan het accreditatieorgaan wordt gerapporteerd, en

    • c. de communicatie van het instellingsbestuur over de gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2011 treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2011.

Artikel 8 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Acccreditatiebesluit WHW.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Op 24 juli 2010 is de Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van het accreditatiestelsel gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2010, 314). Deze wet schrijft onder meer voor dat er bij algemene maatregel van bestuur (amvb) voorschriften worden gegeven omtrent de voorwaarden waaronder en de gevallen waarin sprake kan zijn van een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden (artikel 5a.11, vierde lid), het toekennen van een herstelperiode bij het verlenen van accreditatie (artikel 5a.12a, eerste lid) en een instellingstoets kwaliteitszorg onder voorwaarden (artikel 5a.13d, zesde lid). Gelet op de vergelijkbare problematiek in deze drie situaties is ervoor gekozen deze gezamenlijk te regelen. De nota van toelichting bij deze amvb onderteken ik mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Het ontwerp van deze amvb is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Toets nieuwe opleiding onder voorwaarden

Als de NVAO het voornemen heeft een aanvraag van een instellingsbestuur om een toets nieuwe opleiding niet in te willigen, kan zij overwegen een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden te verlenen. Dat kan echter alleen als de NVAO op grond van het overgelegde rapport van de commissie van deskundigen tot de conclusie komt dat de redenen om het verzoek niet in te willigen redelijkerwijs binnen een periode van één jaar zijn weg te nemen. Dit geldt zowel voor de uitgebreide als beperkte toets nieuwe opleiding. Als het oordeel over het aspect ‘het beoogde eindniveau’ of over het aspect ‘de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering’ onvoldoende is, bestaat deze mogelijkheid niet. Dan kan de aanvraag alleen maar worden afgewezen. Als een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden wordt verleend, kunnen de bedoelde voorwaarden betrekking hebben op de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de aanvraag alsnog kan worden ingewilligd en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan de NVAO wordt gerapporteerd, en de communicatie van het instellingsbestuur over de gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden. Het laatste is van belang omdat studenten volledig geïnformeerd moeten zijn als zij kiezen voor een studie. Voor anderen, zoals werkgevers waarmee de instelling een bijzondere relatie heeft en waarbij veel studenten in dienst treden, is die informatie ook relevant.

3. De herstelperiode

Als de NVAO een aanvraag om verlenging van accreditatie of accreditatie na afloop van een besluit toets nieuwe opleiding beoordeelt en vaststelt dat de opleiding niet voldoet aan de eisen van het accreditatiekader, kan zij een zogenaamde ‘herstelperiode’ toekennen. Dit geldt zowel voor de uitgebreide als beperkte toets opleidingsaccreditatie (art. 5a.13f, tweede lid en 5a.13g, tweede lid). Een herstelperiode kan alleen maar worden toegestaan als de NVAO op grond van het rapport van de commissie van deskundigen van oordeel is dat de gebreken redelijkerwijs binnen een periode van ten hoogste twee jaar zijn te herstellen. Als het oordeel over het aspect ‘het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is’ of het aspect’ het gerealiseerde eindniveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is, alsmede de deugdelijkheid van beoordeling toetsing en examinering van de studenten’ (art.5a.8, tweede lid) onvoldoende is, kan evenwel nooit een herstelperiode worden toegekend. Dit laatste vloeit voort uit de wet. De formele vorm waarin een en ander wordt gegoten, is de verlenging van het bestaande accreditatiebesluit of het besluit toets nieuwe opleiding met maximaal twee jaar verlengd. De herstelperiode kan ook korter zijn als de NVAO van mening is dat het herstel sneller te realiseren valt.

De NVAO kan bij het verlenen van de herstelperiode voorwaarden stellen. Deze kunnen betrekking hebben op de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de accreditatie alsnog kan worden verleend en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan de NVAO wordt gerapporteerd, en de communicatie van het instellingsbestuur over de verleende herstelperiode en de eventueel daarbij gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden. Het laatste is van belang omdat studenten volledig geïnformeerd moeten zijn als zij kiezen voor een studie. Voor anderen, zoals werkgevers waarmee de instelling een bijzondere relatie heeft en waarbij veel studenten in dienst treden, is die informatie ook relevant.

In de wet zelf (artikel 5a.12a, vierde en vijfde lid) is geregeld dat het instellingsbestuur tenminste een half jaar voor afloop van de verlengde geldigheidsduur een aanvraag voor een nieuw besluit bij de NVAO moet indienen. De veronderstelling daarbij is geweest dat een verlenging van de geldigsheidsduur met minder dan een jaar onwaarschijnlijk is te achten. De aanvraag moet worden onderbouwd met een rapportage van een commissie van deskundigen over de wijze waarop de instelling de door de NVAO vastgestelde tekortkomingen heeft verbeterd en alsnog heeft voldaan aan de door de NVAO op grond van het accreditatiekader gestelde eisen.

4. De instellingstoets kwaliteitszorg onder voorwaarden

Als de NVAO het voornemen heeft een verzoek om een instellingstoets kwaliteitszorg niet in te willigen omdat niet wordt voldaan aan de eisen die daaraan in het accreditatiekader zijn gesteld, kan de NVAO een instellingstoets kwaliteitszorg onder voorwaarden verlenen. Zij bepaalt in dat geval op grond van het overgelegde rapport van de commissie van deskundigen of de gebreken redelijkerwijs binnen een periode van één jaar zijn te herstellen. Als dat het geval is, kan de toets onder voorwaarden worden verleend, tenzij het oordeel over het aspect ‘de visie op de kwaliteit van haar onderwijs’ of het aspect ‘de effectiviteit van de interne kwaliteitszorg’ onvoldoende is.

De bedoelde voorwaarden kunnen betrekking hebben op de inspanningen die van het instellingsbestuur worden verwacht om te bereiken dat de aanvraag alsnog kan worden ingewilligd en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan de NVAO wordt gerapporteerd, en de communicatie van het instellingsbestuur over de gestelde voorwaarden met studenten en andere belanghebbenden. Het laatste is van belang omdat studenten volledig geïnformeerd moeten zijn als zij kiezen voor een studie. Voor anderen, zoals werkgevers waarmee de instelling een bijzondere relatie heeft en waarbij veel studenten in dienst treden, is die informatie ook relevant.

5. Financiële gevolgen voor de Rijksbegroting

Deze algemene maatregel van bestuur heeft geen financiële consequenties voor de Rijksbegroting.

6. Administratieve lasten

Voor zover deze algemene maatregel van bestuur leidt tot administratieve lasten, zijn die al meegenomen in de totale berekening van de administratieve lasten die voortvloeien uit de Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van het accreditatiestelsel (Stb. 2010, 314). Daar is in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2009/10, 32 210, nr. 3, blz. 34–36) een totaalbeeld geschetst.

7. Uitvoering en handhaafbaarheid.

De algemene maatregel van bestuur is uitvoerbaar voor de NVAO. De NVAO gaat ervan uit dat deze algemene maatregel van bestuur niet zal leiden tot een noemenswaardige toename dan wel verzwaring van haar takenpakket.

Ook aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is een uitvoeringstoets gevraagd. DUO geeft evenals de NVAO aan dat de algemene maatregel van bestuur voor hem uitvoerbaar is. Hij kan in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) vastleggen dat een opleiding onder voorwaarden is goedgekeurd. DUO heeft ook de administratieve lastenparagraaf inclusief de onderbouwing getoetst en daarover geen opmerkingen. DUO meldt ten slotte dat de algemene maatregel van bestuur door hem is voorgelegd aan de inspectie van het onderwijs en dat die geen commentaar heeft op de regeling.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Advies Raad van State

No. WOB.10.0542/1

’s-Gravenhage, 10 december 2010

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 29 november 2010, no. 10.003293, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5a.11, vierde lid, artikel 5a.12a, eerste lid, en artikel 5a.13d, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Accreditatiebesluit WHW), met nota van toelichting. Het ontwerpbesluit geeft uitvoering aan een aantal nieuwe delegatiebepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en bepaalt onder welke voorwaarden en in welke gevallen sprake kan zijn van een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden, het toekennen van een herstelperiode bij het verlenen van accreditatie en een instellingstoets kwaliteitszorg onder voorwaarden. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een opmerking over de gehanteerde normstelling en de redactie van het ontwerpbesluit. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Normstelling

Als de kwaliteit van een voorgenomen opleiding door het accreditatieorgaan positief is beoordeeld, ontvangt de opleiding het keurmerk ‘toets nieuwe opleiding’.1 Bij die beoordeling dient ten minste aandacht te worden geschonken aan zes kwaliteitsaspecten.2 Ook is het mogelijk het keurmerk onder voorwaarden te verlenen. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen het accreditatieorgaan een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden kan verlenen en welke voorwaarden hieraan gesteld kunnen worden.3 Indien naar het oordeel van het accreditatieorgaan binnen een jaar niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan, verliest de opleiding een jaar na de dag waarop het besluit tot verlenen van de toets nieuwe opleiding onder voorwaarden is genomen deze toets nieuwe opleiding. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden alleen is toegestaan ‘in bijzondere gevallen waar op een enkel onderdeel twijfel bestaat of dit onderdeel ook daadwerkelijk zal worden gerealiseerd zoals beoogd. Er valt hier bijvoorbeeld te denken aan de situatie dat een instelling feitelijk nog voor een aanzienlijk deel moet investeren in personeel of bijvoorbeeld in de ontwikkeling van lesmaterialen en dergelijke.’4 De Afdeling merkt in dit verband het volgende op.

Artikel 2 van het ontwerpbesluit bepaalt, samengevat, dat verlening onder voorwaarden van de toets nieuwe geleiding niet mogelijk is indien:

  • a. de redenen om een toets nieuwe opleiding niet te verlenen naar het oordeel van het accreditatieorgaan niet binnen een jaar kunnen worden weggenomen of

  • b. de redenen betrekking hebben op de aspecten genoemd in artikel 5a. 10a, tweede lid, onder a of c, van de WHW.

Voor zover het negatieve oordeel betrekking heeft op een of meer van de vier andere in de wet genoemde kwaliteitsaspecten, kan het keurmerk dus onder voorwaarden worden verleend, tenzij het naar het oordeel van het accreditatieorgaan niet mogelijk is om de geconstateerde tekortkomingen binnen een jaar op te heffen. Niet gemotiveerd wordt waarom de aanvraag alleen maar kan worden afgewezen indien de tekortkoming betrekking heeft op de kwaliteitsaspecten a en c.

De Afdeling vraagt in dit verband meer in het bijzonder aandacht voor het aspect onder b (de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma); dit aspect is van overeenkomstige aard als a en c en vergt dus bijzondere motivering om een onderscheid aan te brengen. Dezelfde vraag rijst bij de overige artikelen van het ontwerpbesluit, voor zover het de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma betreft.

De Afdeling adviseert de keuze van de gevallen waarin tijdelijk afwijking mogelijk is van de beoordelingscriteria voor de toets nieuwe opleidingen nader toe te lichten en het ontwerpbesluit zonodig aan te passen.

2. Redactie van het ontwerpbesluit

De leesbaarheid van de artikelen van het ontwerpbesluit wordt nadelig beïnvloed door de gecompliceerde redactie en door afwijzingsgronden die over verschillende leden zijn verspreid. De Afdeling baseert zich hierbij op artikel 2, maar hetzelfde geldt voor de overige bepalingen, die in meer of mindere mate het evenbeeld vormen van dat artikel. Daarnaast dient de afstemming met de WHW te worden verbeterd.

De Afdeling adviseert de tekst van het ontwerpbesluit in zijn geheel nog eens kritisch te bezien en te streven naar eenvoudig en begrijpelijk Nederlands.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W05.10.0542/1 met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft.

In artikel 1 (definitiebepaling) de elementen ‘wet’, ‘accreditatieorgaan’ en instellingsbestuur schrappen, nu het, gelet op de grondslag van het besluit, onmiskenbaar is dat daarmee de WHW wordt bedoeld en deze reeds de bedoelde definities kent.

In artikel 1 (definitiebepaling) ‘commissie van deskundigen’ als volgt definiëren: de commissie, bedoeld in artikel 5a.2, tweede lid, tweede volzin, van de wet.

Nader rapport

Den Haag, 12 oktober 2011

Nr. WJZ/325880 (4872)

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5a.11, vierde lid, artikel 5a.12a, eerste lid, en artikel 5a.13d, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Accreditatiebesluit WHW)

Naar aanleiding van het eerste advies van de Raad van State is er een nieuw ontwerpbesluit opgesteld, daarop is een nieuw advies gevolgd. Het nader rapport is bij de publicatie van het tweede advies opgenomen:

stcrt-2011-21105


X Noot
1

Artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW.

X Noot
2

Artikel 5a.10a, tweede lid, van de WHW. Die aspecten zijn:

  • a. het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is,

  • b. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma,

  • c. de wijze van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten,

  • d. de kwaliteit en kwantiteit van het ingezette personeel alsmede het personeelsbeleid dat van invloed is op de kwaliteit van de opleiding,

  • e. de opleidingsspecifieke voorzieningen alsmede de instellingsbrede voorzieningen die van invloed zijn op de kwaliteit van de opleiding daaronder mede begrepen voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen, en

  • f. de opzet en organisatie van de interne kwaliteitszorg gericht op de systematische verbetering van de opleiding.

X Noot
3

Artikel 5a.11, vierde lid, van de WHW.

X Noot
4

Kamerstukken II 2009/10, 32 210, nr. 3, blz. 17.

Naar boven