TOELICHTING
1 Inleiding
Op grond van artikel 3, eerste lid, VWEU, is de Europese Unie exclusief bevoegd op onder meer het gebied van de instandhouding
van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het gemeenschappelijk visserijbeleid
heeft onder meer tot doel vanuit biologisch, economisch en milieuoogpunt te zorgen voor een duurzame exploitatie van de visbestanden.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid zijn in de afgelopen jaren circa 50001 verordeningen vastgesteld. Voor de volledige en effectieve toepassing van het overgrote deel van deze verordeningen zijn
geen nationale uitvoeringsmaatregelen noodzakelijk, maar voor – tot voor kort – 65 verordeningen lag dat anders. De voor de
toepassing van deze verordeningen noodzakelijke uitvoeringsbepalingen zijn opgenomen in de Regeling eisen, administratie en
registratie inzake uitoefening visserij, de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij, de Regeling stelselmatige controle
bij aanlanding 1988, de Regeling technische maatregelen 2000 en de Regeling visvergunning.
Zoals de Europese Commissie in haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement inzake de uitvoering van het actieplan
voor de vereenvoudiging en verbetering van het gemeenschappelijk visserijbeleid2 – een initiatief in het kader van het in 2002 gestarte zogenoemde Better Regulation-programma – constateerde, is de EU-regelgeving
door de ontwikkelingen in het verleden erg complex en daarmee onvoldoende inzichtelijk geworden. Niet alleen is de omvang
van het aantal voorschriften toegenomen, maar ook zijn de op eenzelfde beleidsterrein betrekking hebbende voorschriften verdeeld
over meerdere verordeningen. Dit heeft geresulteerd in een aantal voorschriften die elkaar overlappen.
Deze door de Commissie geschetste complexiteit van de EU-regelgeving heeft onmiskenbaar zijn weerslag gekregen in de in de
hierboven genoemde regelingen. In de loop der jaren heeft de structuur en daarmee de toegankelijkheid van de regelingen daardoor
in kracht ingeboet. Bovendien zijn de regelingen door de herhaaldelijke wijzigingen moeilijk leesbaar geworden.
Inmiddels heeft de Commissie op basis van voornoemd actieplan een aantal initiatieven ontwikkeld om de regelgeving te vereenvoudigen
en de kwaliteit ervan te verbeteren. Omdat toezicht, controle en inspectie met betrekking tot de visserijactiviteiten een
essentieel onderdeel zijn van het gemeenschappelijk visserijbeleid, stond een grondige herziening van de controleregeling
centraal in de vereenvoudigingsexercitie van de Commissie. Dit initiatief is uiteindelijk uitgemond in de nieuwe controleverordening3.
Met de controleverordening is een nieuw systeem geïntroduceerd voor de controle op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
De controleverordening kent een gefaseerde inwerkingtreding. De eerste fase, die op 1 januari 2010 inwerking is getreden,
zag voornamelijk op de bepalingen die ter vervanging dienden van de bepalingen uit de oude controleverordening4. De tweede fase – die het overgrote deel van de controleverordening betreft – heeft betrekking op de bepalingen die voordien
in zestien separate verordeningen waren opgenomen en die thans zijn gecodificeerd in de controleverordening en de uitvoeringsverordening
van de controleverordening5. Dit zijn de voorschriften op onder meer het gebied van het beheer van vismachtigingen en visvergunningen, markering van
vistuig, elektronische gegevensuitwisseling tussen lidstaten en tussen vaartuigen en bevoegde autoriteiten van lidstaten,
het satelietvolgsysteem van vissersvaartuigen en de vangstregistratie en de (elektronische) verzending van de vangstgegevens.
De inwerkingtreding van de tweede fase was afhankelijk van het tijdstip waarop de uitvoeringsverordening inwerking zou treden.
Deze uitvoeringsverordening is op een enkele uitzondering na op 7 mei 2011 inwerking getreden.
Door middel van de onderhavige regeling wordt uitvoering gegeven aan de bepalingen van de controleverordening en van de uitvoeringsverordening
die in de tweede fase in werking treden. In verband met de in het voorgaande aangestipte, afgenomen toegankelijkheid van de
vijf Nederlandse regelingen is ervoor gekozen om niet door middel van een wijzigingsregeling in de implementatie te voorzien,
maar door middel van een nieuwe regeling, waarin de oude vijf regelingen zijn samengevoegd. Hierbij zijn de bepalingen uit
de oude regelingen opnieuw gestructureerd, waar mogelijk vereenvoudigd en waar nodig geactualiseerd en heeft voorts een harmonisatie
van de begrippen plaatsgevonden.
In de bijlage bij deze toelichting is voor de inzichtelijkheid in de samenvoeging een transponeringstabel opgenomen, waarin
bij de artikelen van de ingetrokken regelingen het corresponderende artikel uit de onderhavige regeling is vermeld.
In het vervolg van deze toelichting wordt nader ingegaan op de opzet en de opbouw van de regeling, waarbij de wijze waarop
de regeling in de verschillende hoofdstukken is ingedeeld zal worden belicht. Tot slot wordt de regeling artikelsgewijs toegelicht.
2 Opzet en opbouw van de regeling
Als gevolg van de in de inleiding genoemde codificatie van zestien verordeningen in de uitvoeringsverordening van de controleverordening
is het aantal verordeningen waaraan door middel van nationale voorschriften uitvoering moet worden gegeven teruggebracht tot
50 verordeningen. De ter uitvoering van deze verordeningen in de onderhavige regeling opgenomen bepalingen zien voornamelijk
op de sanctionering en de aanwijzing van de met de uitvoering van de verordeningen belaste instanties. Dit tegen de achtergrond
dat volgens vaste jurisprudentie Europese Hof van Justitie op grond van het beginsel van gemeenschapstrouw op lidstaten de
verplichting rust zich te onthouden van omzettingshandelingen daar anders de rechtstreekse werking en de uniforme toepassing
van verordeningen in gevaar zou komen. Verwezen zij naar het arrest van 31 januari 1978, Fratelli Zerbone Snc tegen Amministrazione
delle finanze dello State (zaak C-94/77). Deze rechtstreekse werking brengt met zich dat het toepassingsgebied, de definities,
de voorschriften en de uitzonderingen daarop niet in de regeling zelf zijn opgenomen, maar rechtstreeks voortvloeien uit de
desbetreffende verordening zelf. Op een aantal onderdelen bevatten de verordeningen een uitdrukkelijke opdracht om nationale
uitvoeringsmaatregelen te treffen of bieden zij lidstaten de mogelijkheid om nadere voorschriften vast te stellen. Ook deze
nationale uitvoeringsmaatregelen en nadere voorschriften zijn in de onderhavige regeling opgenomen.
Met het oog op de inzichtelijkheid en de kenbaarheid van de voorschriften uit de desbetreffende verordeningen is bij het opstellen
van de regeling ervoor gekozen de bepalingen die betrekking hebben op dezelfde verordening zoveel mogelijk in een afzonderlijk
artikel op te nemen. De uitvoeringsbepalingen van de meer omvangrijke verordeningen, zoals de controleverordening, zijn –
verdeeld over meerdere artikelen – in een afzonderlijk hoofdstuk gegroepeerd. Bijkomend voordeel van deze opzet is dat wijzigingen
van de desbetreffende verordening, indien nodig, relatief eenvoudig geïmplementeerd kunnen worden. Slechts indien de voorschriften
uit verschillende verordeningen zodanig met elkaar samenhangen, dat deze opzet tot een onvolledig beeld van de in een situatie
van toepassing zijnde voorschriften zou leiden, is hiervan afgeweken. Voorts is in verband met de overzichtelijkheid en de
leesbaarheid van zowel de aanhef van de regeling als de artikelen zelf steeds de verkorte aanduiding van de verordening gehanteerd.
Getracht is het gemis van de aanduiding van het onderwerp van de desbetreffende verordening dat hierdoor optreedt, te ondervangen
door de artikelen van een opschrift te voorzien. Bovendien is in de begripsbepalingen van artikel 1, tweede lid, de volledige
naam met vindplaats van de verordening vermeld.
In hoofdstuk 1 zijn de voorschriften opgenomen die ten algemene voor de visserij gelden. Dit zijn naast de begripsomschrijvingen
in de artikelen 1 en 2, de bepalingen die gelden op grond van verordening nr. 2371/2002, de zogenoemde basisverordening. Voorts
zijn in dat hoofdstuk de uitvoeringsvoorschriften van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 opgenomen. In dit besluit
zijn de voorschriften opgenomen over de inschrijving van Nederlandse vissersvaartuigen in het nationaal register van vissersvaartuigen,
dat iedere lidstaat op grond van artikel 15, eerste lid, van verordening nr. 2371/2002 moet bijhouden. Ook zijn in dit hoofdstuk
de algemene voorschriften opgenomen die van toepassing zijn op het aanlanden, het lossen en het overladen van vis. De aanwijzing
van de havens waarin vis mag worden aangeland, gelost en overgeladen maakt daarvan onderdeel uit. Deze generieke voorschriften
gelden voor zover er in de desbetreffende EU-verordeningen op dit punt geen specifieke voorschriften zijn gesteld. Tot slot
bevat dit hoofdstuk de uitvoeringsbepalingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het toezicht op zee in het kader
van verordening nr. 199/2008, de zogenoemde datacollectieverordening.
Het vervolg van de regeling is opgezet aan de hand van de verschillende soorten visserijmaatregelen die in het gemeenschappelijk
visserijbeleid worden onderscheiden.
Dit zijn in de eerste plaats de vangstbeperkingen en de inspanningsbeperkingen, tezamen aangeduid als vangstmogelijkheden.
Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 2. Vangstbeperkingen zijn de maatregelen waarin is vastgelegd hoeveel vis er uit bepaalde
gebieden mag worden gevangen. Inspanningsbeperkingen zien op de beperking van de omvang van de uitvarende vissersvloot en
het aantal dagen dat er gevist kan worden. De vangstmogelijkheden in de EU-wateren en voor EU-vaartuigen in andere wateren
worden tezamen met de daaraan gerelateerde aanvullende voorschriften jaarlijks door de Raad van de Europese Unie vastgesteld
in de verordening vangstmogelijkheden, die in de praktijk ook vaak als TAC- en quotumverordening wordt aangeduid. Voor bepaalde
bestanden van diepzeevissen vindt deze vaststelling eens in de twee jaar plaats. De uitvoeringsbepalingen van deze verordeningen
zijn opgenomen in paragraaf 1. Op grond van artikel 20, vijfde lid, van verordening nr. 2371/2002 mogen lidstaten een eigen
systeem toepassen voor de nationale verdeling van de vangstmogelijkheden. Voor de meeste vissoorten heeft Nederland gekozen
voor een algemeen systeem voor alle vangstmogelijkheden. Dit betekent dat een ieder die aan alle voorwaarden voldoet mag vissen
op de bestanden waarvoor de vangstmogelijkheden gelden. Dit algemene systeem is eveneens in paragraaf 1 opgenomen. Gelet op
de samenhang van met name artikel 11 van de verordening vangstmogelijkheden met verordening nr. 2347/2002, waarin de toegang
tot diepzeebestanden is geregeld en de bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften, zijn ook de uitvoeringsvoorschriften
voor laatstgenoemde verordening in deze paragraaf opgenomen.
Naast het hierboven genoemde algemene systeem voor vangstrechten, heeft Nederland voor de soorten blauwe wijting, grote zilversmelt,
haring, horsmakreel, kabeljauw, makreel, schol, tong en wijting uit bepaalde gebieden ook een specifiek systeem van contingenten.
Dit specifieke systeem is neergelegd in de overige paragrafen (2 tot en met 6) van hoofdstuk 2. Een contingent is een individueel
recht op een deel van een vangstmogelijkheid. Omdat hij niet langer afhankelijk is van de uitputting van de algemene vangstmogelijkheid,
stelt dit individuele recht een ondernemer in staat zijn visserijactiviteiten op een optimale manier over het kalenderjaar
te verdelen. De in dit hoofdstuk voorziene mogelijkheid om contingenten over te dragen, aan te houden of tijdelijk in gebruik
te geven stelt de betrokken ondernemer in staat zijn visserijactiviteiten nog verder te optimaliseren.
Het beheer van de visserijquota in de zeevisserij is in Nederland de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de overheid
als het bedrijfsleven. Ten behoeve van dit systeem van gezamenlijk management is de sector georganiseerd in zogenoemde Biesheuvelgroepen.
Ondernemers kunnen hun contingenten voor het kalenderjaar met het oog op het beheer door de groepen of de producentenorganisaties
inbrengen ten behoeve van een groepscontingent. Het op deze wijze bundelen van afzonderlijke contingenten biedt betrokkenen
een nog ruimere flexibiliteit bij de uitoefening van de visserij.
Een andere vorm van visserijmaatregelen die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid gelden, zijn de technische
maatregelen. Technische maatregelen zijn voorschriften die zien op de wijze waarop en de plaats waar mag worden gevist. Het
doel van deze maatregelen is voornamelijk het beschermen van jonge vissen met het uiteindelijk doel de schade aan het mariene
milieu te verminderen. Technische maatregelen zijn onder meer:
-
– een minimummaat bij aanvoer van vis
-
– een minimummaaswijdte van netten
-
– gesloten gebieden en visseizoenen
-
– grenzen voor bijvangsten
-
– verplicht gebruik van selectiever vistuig (om ongewenste bijvangsten te verminderen).
De technische maatregelen zijn voor de daarbij onderscheiden gebieden vastgelegd in zeventien verschillende EU-verordeningen.
De uitvoeringsbepalingen van deze verordeningen zijn opgenomen in hoofdstuk 3.
In het visserijbeleid worden de bovengenoemde instrumenten niet alleen afzonderlijk gebruikt, maar veelal ook met elkaar gecombineerd
in de vorm van herstelplannen als bedoeld in artikel 5 van verordening nr. 2371/2002 of beheersplannen als bedoeld in artikel
6 van die verordening. Deze plannen – die tegenwoordig onder de noemer meerjarenplannen worden aangeduid – voorzien in specifieke
beheersmaatregelen voor bepaalde visbestanden voor meerdere jaren en behelzen vaak een combinatie van de drie genoemde instrumenten.
De voor de uitvoering van tien van deze in de vorm van een EU-verordening vastgestelde meerjarenplannen noodzakelijke bepalingen,
zijn neergelegd hoofdstuk 4.
Binnen de randvoorwaarden die de EU-verordeningen daaraan stellen, zijn in de loop der jaren een aantal nationale voorschriften
geïntroduceerd. Deze voorschriften die voorheen verdeeld waren over de vijf in de in paragraaf 1 genoemde regelingen zijn
thans bij elkaar ondergebracht in hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 6 bevat vervolgens de voor de uitvoering van de controleverordening en de uitvoeringsverordening van de controleverordening
noodzakelijke voorschriften. De voorschriften uit de controleverordening zijn van toepassing op vaartuigen van EU-lidstaten
die visserijactiviteiten verrichten in de EU-wateren. De verordening ziet op onderwerpen als de voorwaarden waaronder toegang
tot wateren en hulpbronnen is toegestaan, de controle op het gebruik van vangstmogelijkheden en visserij-inspanning, de controle
op vlootbeheer, meerjarenplannen, technische maatregelen en afzet van visserijproducten, bevoegdheden van de Europese Commissie
op het gebied van controle en inspectie, controleprogramma’s en maatregelen om de naleving door de lidstaten van de doelstellingen
van het gemeenschappelijk visserijbeleid te garanderen.
Genoemde bepalingen vormen voornamelijk een integratie van bestaande regels uit verschillende verordeningen. Daarnaast zijn
er nieuwe bepalingen geïntroduceerd in de verordening. Deze bepalingen zien met name op een versterking van de toezichtbevoegdheden
van zogenoemde EU-inspecteurs en een uitbreiding van de taken en een versterking van de bevoegdheden van het Europees Controle
Agentschap, dat bij verordening nr. 768/20056 is opgericht met als doel de visserijcontroles en -inspecties van de lidstaten te coördineren.
Een aantal onderdelen van de controleverordening treedt in een later stadium inwerking. Zo treden de – binnen de 12 mijlszone
aangepaste – markeringsvoorschriften en het bij de controleverordening geïntroduceerde strafpuntenstelsel per 1 januari 2012
in werking, terwijl de verplichte certificering van het motorvermogen en de voor de gehele keten voorgeschreven traceerbaarheid
van visserijproducten pas gefaseerd vanaf 1 januari 2012 in werking treden. Om de structuur van de onderhavige regeling zoveel
mogelijk in tact te houden zijn de artikelen die bestemd zijn voor de implementatie van deze in de toekomst geldende voorschriften,
thans gereserveerd.
Tezamen met de controleverordening vormen de verordeningen nr. 1006/2008 en nr. 1005/2008 het volledige nieuwe EU-controlesysteem
voor visserijactiviteiten.
Verordening nr. 1006/2008 bevat de controlevoorschriften voor vissersvaartuigen van derde landen en voor EU-vissersvaartuigen
die buiten de EU-wateren vissen. Op grond van deze verordening mogen EU vissersvaartuigen uitsluitend visserijactiviteiten
verrichten buiten de EU-wateren indien zij over een vismachtiging beschikken. Indien wordt gevist in de wateren van een derde
land waarmee de EU een visserijovereenkomst heeft, wordt deze machtiging afgegeven door de bevoegde instantie van dat derde
land. Indien wordt gevist in internationale wateren waarvoor instandhoudings- en beheersmaatregelen gelden in het kader van
een regionale organisatie voor visserijbeheer waarbij de EU partij is, wordt de machtiging verleend door de in dat kader bevoegde
instantie. Wanneer het gaat om visserijactiviteiten in volle zee die onder geen enkele overeenkomst of regeling in het kader
van een regionale organisatie voor visserijbeheer vallen, wordt de machtiging afgegeven door de bevoegde instanties van de
vlaggenlidstaat. Derde landen vaartuigen die in de EU-wateren vissen, hebben een door de EU-Commissie verstrekte vismachtiging
nodig.
In verordening nr. 1005/2008 zijn de voorschriften opgenomen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij)
te voorkomen en tegen te gaan met maatregelen die de volledige bevoorradingsketen (vissen, overladen, verwerken, aanvoer en
handel) ‘van net tot bord’ bestrijken. De verordening richt zich tegen IOO-visserijactiviteiten die worden verricht in de
EU-wateren, in de wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van derde landen en in volle zee. Onder IOO-activiteiten
vallen volgens de artikelen 2, onderdelen 2 tot en met 4, en 3, eerste lid van de verordening ten algemene:
-
– overtredingen van beheers- en instandhoudingsregels in nationale en internationale wateren,
-
– visserijactiviteiten in onder een regionale organisatie voor visserijbeheer vallende gebieden op volle zee die in strijd met
de regels van die organisatie, worden verricht door staatloze vaartuigen of vaartuigen die zijn geregistreerd in een niet
bij die organisatie aangesloten land, of
-
– visserijactiviteiten die in niet onder een regionale organisatie voor visserijbeheer vallende gebieden op volle zee worden
verricht en die onverenigbaar zijn met de verantwoordelijkheid die Staten krachtens internationaal recht dragen voor de instandhouding
van de visserijhulpbronnen.
Invoer van visserijproducten in de EU is op grond van artikel 12, tweede lid, van de IOO-verordening slechts toegestaan indien
een vangstcertificaat wordt overgelegd, waarmee het legale karakter van de betrokken producten wordt aangetoond. Het vangstcertificaat
moet door de vlaggenlidstaat gevalideerd zijn.
De uitvoeringsvoorschriften voor de twee voornoemde verordeningen zijn ondergebracht in hoofdstuk 7. Voor een aantal vissoorten,
waaronder een aantal tonijnsoorten en Dissostichus spp, ook wel bekend als tandvis, zijn door regionale organisaties voor
visserijbeheer vangstdocumentatieregelingen vastgesteld. Deze vangstdocumentatieregelingen zijn door de EU voorgeschreven
in een aantal EU-verordeningen waarbij het gebruik van de in die verordeningen vastgestelde vangstdocumenten verplicht is
gesteld. Op grond van de IOO-verordening worden deze vangstdocumenten als IOO-vangstcertificaat aangemerkt. Gelet op de onderling
nauwe verwevenheid van de IOO-verordening en de vangstdocumentatieregelingen zijn ook de voor laatstbedoelde verordeningen
noodzakelijke bepalingen in hoofdstuk 7 ondergebracht.
Hoofdstuk 8 bevat tot slot een aantal slotbepalingen, waaronder het overgangsrecht.
3 Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1. Algemeen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Het eerste lid van dit artikel bevat de omschrijvingen van de begrippen die worden gehanteerd in de nationale uitvoeringsmaatregelen
en de binnen de kaders van de EU-verordeningen gestelde nadere voorschriften die in de onderhavige regeling zijn opgenomen.
Naast deze begripsomschrijvingen gelden uiteraard de begripsomschrijvingen die zijn opgenomen in artikel 1, eerste lid tot
en met vijfde lid, van de Visserijwet 1963 en in artikel 1, eerste lid, van de in de aanhef van de regeling genoemde besluiten
waarop de onderhavige regeling is gebaseerd. Zoals in paragraaf 2 van deze toelichting is vermeld, gelden voor de toepassing
van de verordeningen waarin in de onderhavige regeling uitvoering wordt gegeven, de begripsomschrijvingen die in de desbetreffende
verordening zijn opgenomen.
In verband met de leesbaarheid is in de artikelen steeds de verkorte aanduiding van de verordening, waaraan uitvoering wordt
gegeven of waarnaar anderszins wordt verwezen, gehanteerd. In het tweede lid zijn deze verordeningen met hun volledige naam
en met hun vindplaats in het publicatieblad van de Europese Unie vermeld.
Artikel 2 Nadere begripsbepalingen
Op grond van artikel 9 van de controleverordening zijn lidstaten gehouden een visserijcontrolecentrum in te richten. Dit controlecentrum
houdt toezicht op de vissersvaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, ongeacht waar deze vaartuigen zich bevinden, en
op vaartuigen van andere lidstaten of derde landen die zich bevinden in de wateren van de lidstaat waar het controlecentrum
is gevestigd. Het controlecentrum beschikt over computerapparatuur en -programmatuur waarmee de gegevens over de identificatie,
de geografische positie, de datum, het tijdstip, de koers en de snelheid van de vissersvaartuigen automatisch kunnen worden
ontvangen, verwerkt en elektronisch worden doorgestuurd naar betrokken andere lidstaten. Op grond van artikel 2, eerste lid,
is de meldkamer van de AID, te Kerkrade, het visserijcontrolecentrum in Nederland. Het visserijcontrolecentrum speelt niet
alleen een rol voor de toepassing van de controleverordening, maar ook voor die van verordening nr. 1236/2010 en verordening
nr. 1386/2007. Op grond van deze verordeningen moeten vissersvaartuigen die actief zijn in het noordoostelijke deel van de
Atlantische Oceaan (het NEAFC-gebied) onderscheidenlijk in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan(het NAFO-gebied)
hun vangstaangiften elektronisch doorzenden aan het visserijcontrolecentrum van hun vlaggenstaat. Nederlandse vaartuigen zullen
die gegevens dus naar de AID moeten zenden.
Een aantal voorschriften in zowel de regeling als in de Europese verordeningen zijn direct gerelateerd aan het aanlanden van
vissersvaartuigen. Om iedere misvatting over het tijdstip waarop het aanlanden plaatsvindt te voorkomen en om effectief toezicht
op de desbetreffende verplichtingen te kunnen uitoefenen, is in artikel 2, tweede lid, expliciet opgenomen dat het tijdstip
waarop het vissersvaartuig direct of indirect verbinding met de wal heeft gekregen, bepalend is. Deze nadere begripsomschrijving
is overgenomen uit de Regeling stelselmatige controle bij aanlanding 1988, de Regeling visvergunning, de Regeling eisen, administratie
en registratie inzake uitoefening zeevisserij en de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij. Artikel 1, tweede lid,
van het Reglement zee- en kustvisserij 1977, bevat een identieke omschrijving, maar de toepassing daarvan is blijkens dat
lid beperkt tot de bij dat Reglement gestelde regels.
In het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970 zijn de wateren aangewezen die als zeegebied of als kustwater in de
zin van artikel 1, vierde lid, onderdeel b onderscheidenlijk onderdeel c, van de Visserijwet 1963, zijn aangewezen. Deze wateren
zijn onder meer de havens van IJmuiden en Scheveningen, de Waddenzee en de Maasmond. Met het oog op een effectief toezicht
op de naleving van de in verordening nr. 850/98 opgenomen technische voorschriften en de voorschriften van de verordening
vangstmogelijkheden en de nationale uitwerking van laatstgenoemde verordening in hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling,
worden deze wateren onder de werkingssfeer van genoemde verordeningen gebracht. Hierdoor is het ook in de Nederlandse zee-
en kustgebieden mogelijk om te controleren of de vaartuigen voldoen aan de desbetreffende voorschriften.
Artikel 3 Noodmaatregelen op grond van de basisverordening
Op grond van artikel 7 van verordening nr. 2371/2002 heeft de Commissie de bevoegdheid om noodmaatregelen vast te stellen
in de situatie dat er sprake is van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor
het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten. Om te waarborgen dat de op grond van dat artikel vastgestelde
noodmaatregelen worden nageleefd is in artikel 3 bepaald dat het verboden is in strijd met dergelijke noodmaatregelen te handelen.
Artikel 4 Toegang tot 12-mijlszone
Op grond van artikel 17, tweede lid, van verordening nr. 2371/2002 kunnen lidstaten in de 12-mijlszone de visserij beperken
tot vissersvaartuigen van bepaalde lidstaten. In artikel 4 is aan deze bevoegdheid uitvoering gegeven. Hierbij is aangesloten
op de officiële benaming van de 12-mijlszone, namelijk de territoriale zee van Nederland, zoals deze is omschreven in artikel
1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee.
Artikel 5 Vaststelling lettertekens gemeenten
Artikel 5 strekt ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998. De gemeenten
die in aanmerking komen als thuishaven voor vissersvaartuigen zijn aangewezen in bijlage 1 bij de onderhavige regeling. Hierbij
zijn tevens de lettertekens vastgesteld waarmee deze gemeenten worden aangeduid. Deze lettertekens die corresponderen met
de thuishaven van een schip moeten tezamen met het nummer waaronder het vaartuig is ingeschreven in het visserijregister,
bedoeld in artikel 4 van het Besluit vissersvaartuigen 1998, op het vaartuig worden vermeld. De wijze waarop deze externe
registratiecijfers en -letters moeten worden aangebracht zijn voorgeschreven in artikel 6 van de uitvoeringsverordening controleverordening.
Artikelen 6, 7 en 8 Aanwijzing havens en voorschriften aanlanden en lossen
De in de artikelen 6, 7 en 8 opgenomen voorschriften zijn, in gecomprimeerde vorm, overgenomen uit de Regeling Stelselmatige
controle bij aanlanding 1988. De uit deze regeling overgenomen bepalingen zijn geschoond van de voorschriften die gelden op
grond van de Europese verordeningen. Dit betreft met name de verordeningen, waarin de meerjarenplannen zijn neergelegd, de
controleverordening en verordening nr. 1005/2008 (de IOO-verordening). De voorschriften in die verordeningen zien vooral op
de verplichting om voordat een vaartuig een haven binnenvaart een melding te doen aan de bevoegde autoriteiten. Bij die melding
moeten gegevens worden verstrekt over onder meer de vangstsamenstelling en het vangstgebied. Voorts zijn in die verordeningen
specifieke voorschriften gesteld over het aanlanden, het lossen en het overladen van de vangsten en bevatten de verordeningen
een verbod om vangsten in andere havens aan te landen dan door de desbetreffende lidstaat zijn aangewezen. Voor Nederland
zijn deze havens aangewezen in de specifieke artikelen die de voor de uitvoering van deze verordeningen noodzakelijke voorschriften
bevatten.
De in de artikelen 6, 7 en 8 opgenomen bepalingen zien uitsluitend op de algemene voorschriften die gelden voor het aanlanden,
lossen en overladen van vis, voor zover deze activiteiten niet door de voornoemde verordeningen worden bestreken. In artikel
6, in samenhang met bijlage 2 en 3, zijn de havens aangewezen waar vis mag worden aangeland, gelost of overgeladen. Voor kleine
vissersvaartuigen (met een lengte van maximaal tien meter) zijn dat alle in bijlage 2 genoemde havens en de in bijlage 3 vermelde
plaatsen. Kotters mogen aanlanden in de in bijlage 2 vermelde havens met uitzondering van Vlaardingen en Velsen en de zogenoemde
trawlers in de in bijlege 2 genoemde havens met uitzondering van Vlaardingen. Voor vissersvaartuigen die voornamelijk op ansjovis
en sprot vissen, de zogenoemde deltavissers, zijn in de periode waarin die visserij wordt uitgeoefend nog twee extra havens
in de Zeeuwse delta opgenomen. Deze havens zijn voor betrokken vaartuigen makkelijker en sneller te bereiken dan de reguliere
havens. Het aanlanden en lossen is op de aangewezen havens uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de terzake van
het aanlanden in artikel 7 opgenomen voorschriften en aan de in artikel 8 terzake van het lossen opgenomen voorschriften,
uiteraard voor zover de desbetreffende EU-verordeningen geen andere voorschriften daarover bevatten.
Artikel 9 Toelating monsternemers in kader van datacollectie
Op grond van verordening nr. 2371/2002 wordt op gezette tijden wetenschappelijk onderzoek verricht naar de effecten van het
beheer van levende aquatische hulpbronnen. De gegevens die in dat verband worden verzameld omvatten onder meer informatie
over vloten en hun activiteiten, biologische gegevens betreffende vangsten, met inbegrip van de overboord gezette hoeveelheden,
inspectiegegevens inzake visbestanden en de eventuele milieueffecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem. Om
de biologische gegevens te kunnen monitoren moeten lidstaten op grond van de datacollectie verordening, verordening nr. 199/2008,
onder meer bemonsteringsprogramma’s en toezichtregelingen opstellen en uitvoeren. In het kader van de toezichtregelingen kunnen
monsternemers gegevens verzamelen aan boord van vissersvaartuigen. Op grond van artikel 11, derde en vierde lid, van verordening
nr. 199/2008, zijn kapiteins van vissersvaartuigen gehouden deze monsternemers op hun schip toe te laten en hen in staat te
stellen hun werkzaamheden uit te voeren.
Hoofdstuk 2. Vangstmogelijkheden
§ 1 Verordening vangstmogelijkheden
Artikel 10 Vangstverboden
In dit artikel wordt het systeem van Europees vastgestelde vangstmogelijkheden nationaal uitgewerkt. Zoals in paragraaf 2
van deze toelichting is vermeld zijn de vangstmogelijkheden vastgelegd in de jaarlijkse verordening vangstmogelijkheden (thans
Verordening nr. 57/2011) en in de tweejaarlijkse verordening vangstmogelijkheden voor bepaalde diepzeesoorten7. De vangstmogelijkheden worden vastgesteld per vissoort in een bepaald gebied. Op grond van de eerste lid is het verboden
om de visserij te bedrijven op deze soorten, tenzij er op grond van het tweede lid een vangstmogelijkheid beschikbaar is.
De mogelijkheden zijn verdeeld in hoeveelheden die beschikbaar zijn voor Nederlandse vissers (onderdeel a), voor Europese
vissers (onderdeel b) en voor vissers van derdelanden (onderdeel c). De mogelijkheden voor Nederlandse vissers, het Nederlands
quotum, komt overeen met de in bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden,
in voorkomend geval verminderd met de hoeveelheid die op grond van artikel 12 wordt gereserveerd voor de in dat artikel genoemde
doelen. Deze zijn opgenomen in bijlage 5. De vangstmogelijkheden voor de gezamenlijke vissers van de lidstaten van de Europese
Unie zijn rechtstreeks ontleend aan bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden en zijn opgenomen in bijlage 6. In bijlage
I van de verordening vangstmogelijkheden zijn ten aanzien van de benutting van een aantal vangstmogelijkheden in de vorm van
een voetnoot nadere voorschriften gesteld. Met het oog op de nakoming van deze nadere voorschriften is in het tweede lid,
onderdeel d, van artikel 10, bepaald dat de uitzondering op het vangstverbod uit het eerste lid, uitsluitend geldt indien
in overeenstemming met die voorschriften wordt gehandeld.
Op grond van artikel 33, vijfde lid, van de controleverordening worden de aangelande hoeveelheden vis waarvoor vangstbeperkingen
gelden in mindering gebracht op de nationale en Europese vangstmogelijkheden. Omdat dit deel daardoor niet langer beschikbaar
is voor de Nederlandse en Europese vissers, zien de in het tweede lid genoemde uitzonderingen op het vangstverbod uitsluitend
op het deel van de vangstmogelijkheden dat na deze vermindering resteert. Op het moment dat een beschikbare vangstmogelijkheid
geheel is opgevist, is het derhalve op grond van artikel 10, eerste lid, verboden om de visserij voort te zetten in het desbetreffende
gebied en op de desbetreffende soort. Het tijdstip waarop dit verbod ingaat wordt op grond van het vierde lid door de minister
bekend gemaakt. Deze bepaling strekt ter uitvoering van artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van de controleverordening.
Artikel 11 Ontheffing vangstverboden
Artikel 6d van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 biedt de basis om ontheffing te verlenen van de bij of krachtens dit
Reglement gestelde regels, waaronder de voorschriften van de onderhavige regeling. Gebruikmaking van deze bevoegdheid is uiteraard
alleen aan de orde indien dit niet indruist tegen de Europese voorschriften. Het vissen op gequoteerde bestanden – zonder
dat de aangelande vangsten op de nationale en Europese vangstmogelijkheden in mindering behoeven te worden gebracht – is op
grond van artikel 33, zesde lid, van de controleverordening toegestaan. Voorwaarde is dat het vangsten voor wetenschappelijk
onderzoek betreft en dat deze vangsten in totaal twee procent of minder bedragen dan de in bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden
aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden. In verband daarmee is in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, voorzien dat voor
wetenschappelijk onderzoek dat aan de in dat onderdeel genoemde criteria voldoet, ontheffing van het vangstverbod kan worden
verleend.
Voorts voorziet artikel 7 van de verordening vangstmogelijkheden in de mogelijkheid dat extra vangstmogelijkheden kunnen worden
toegewezen aan vissersvaartuigen die deelnemen aan proeven met volledig gedocumenteerde visserij. Deze mogelijkheid bestaat
voor bepaalde daartoe in bijlage Ia bij die verordening aangeduide bestanden, binnen de in die bijlage vermelde limieten.
De toewijzing is mogelijk indien wordt voldaan aan de in het tweede lid van artikel 7 van de verordening vangstmogelijkheden
opgesomde voorwaarden. Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, biedt de mogelijkheid om voor deze pilots ontheffing van het vangstverbod
te verlenen. Een op basis van dit onderdeel verleende ontheffing wordt op grond van het tweede lid, ingetrokken indien is
vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 7, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden.
Artikel 12 Reservering vangstmogelijkheden
In het voorjaar van 2004 is tussen de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en vertegenwoordigers van
de visserijsector een intentieverklaring opgesteld en ondertekend met als hoofddoel te komen tot een duurzame kottervisserij
(Kamerstukken II, 2003/2004, 29 200, XIV nr. 82). In deze intentieverklaring is onder meer afgesproken dat onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheden om via de publieke
en private weg het nalevingniveau van de visserijregelgeving te verbeteren. De aan Nederland toegekende vangstmogelijkheden
kunnen een aangrijpingspunt bieden voor maatregelen die tot doel hebben de naleving van de visserijregelgeving te bevorderen.
Dit kan gebeuren door een deel van de vangstmogelijkheden (ten hoogste 10%) die in een kalenderjaar aan Nederland zijn toegewezen,
te reserveren en die vervolgens lopende het jaar (uiterlijk 1 juni) alsnog toe te wijzen aan vissers die overeenkomstig een
aantal van de belangrijkste voorschriften van de visserijregelgeving hebben gehandeld. De genoemde voorschriften zijn de voorschriften
die betrekking hebben op het motorvermogen, netvoorzieningen, de aanwezigheid van satellietvolgapparatuur en de aan de vissers
toegekende contingenten. De mogelijkheid tot het reserveren van vangstmogelijkheden is opgenomen in artikel 12, eerste lid,
onderdeel c, en derde en vierde lid. De verdere uitwerking van het voorgaande, waaronder het vaststellen van de onderwerpen
waarop het instrument daadwerkelijk zal worden ingezet en de criteria die bij het toewijzen van de vangstmogelijkheden zullen
worden gehanteerd, zal op een later moment plaatsvinden.
Jaarlijks wordt een deel van de aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden (ongeveer 2%) gereserveerd om met andere lidstaten
quota te kunnen ruilen en in verband met mogelijke kortingen op de toegewezen quota die de Europese Commissie kan toepassen
ingevolge de artikelen 37, tweede lid, 88, eerste lid, 105, 106 en 107, eerste lid, van de controleverordening, bijvoorbeeld
bij overschrijdingen van quota in het voorafgaande kalenderjaar. Deze vangstmogelijkheden worden na aftrek van de quotaruil
en eventuele kortingen lopende het kalenderjaar over de betrokken vissers verdeeld. Dit is neergelegd in het eerste lid, onderdelen
a en b, en het tweede lid.
Artikel 13 Overige verboden
De in artikel 13 opgenomen verboden zijn ongewijzigd overgenomen uit artikel 7c van de Regeling technische maatregelen 2000
en strekken ter naleving van de overige in de verordening vangstmogelijkheden opgenomen voorschriften.
Artikel 14 Diepzeevisdocumenten
Verordening nr. 2347/2002 is van toepassing op EU-vaartuigen die vissen in de ICES-deelgebieden I tot en met XIV en de EU-wateren
in de CECAF-gebieden (het centraal oostelijk deel van de Atlantische Oceaan). Deze verordening is van toepassing op de in
bijlage I bij die verordening vermelde diepzeesoorten. Op grond van artikel 11 van de verordening vangstmogelijkheden is artikel 3 van verordening nr. 2347/2002 eveneens
van toepassing op zwarte heilbot. Op grond van dat artikel moeten lidstaten ervoor zorgen dat vaartuigen die onder hun vlag
varen over een diepzeevisdocument beschikken indien zij per kalenderjaar meer dan 100 ton vissen van diepzeesoorten vangen.
Daarnaast is het op grond van dat artikel verboden per zeereis meer dan 100 kg vissen van diepzeesoorten te vangen, aan boord
te houden of aan te landen, tenzij het betrokken vissersvaartuig beschikt over een diepzeevisdocument. Onder zeereis wordt
in dit verband verstaan de tijd die is gelegen tussen het uitvaren van een haven en het aanlanden in een haven. Bij de uitoefening
van de visserij op de in bijlage I bij de verordening vermelde diepzeesoorten is de kapitein van het desbetreffende vissersvaartuig
verplicht in het logboek alle gegevens in te vullen die in bijlage III bij de verordening zijn vermeld, zoals onder andere
het gebruikte vistuig en de dieptes waarop is gevist. Voorts is de kapitein van het desbetreffende vissersvaartuig verplicht
om, indien de aan boord geïnstalleerde satellietvolgapparatuur (VMS) defect is, elke twee uur de geografische positie van
het vissersvaartuig door te geven aan de vlaggenstaat en de kuststaat. Bovendien mogen vangsten van diepzeesoorten van meer
dan 100 kg uitsluitend worden aangeland in daartoe aangewezen havens. Voornoemde voorschriften zijn geïmplementeerd in artikel
14, eerste en tweede lid, van de regeling.
Voorts bevat artikel 4 van verordening nr. 2347/2002 een verplichting voor de lidstaten om in het kader van de afgifte van
diepzeevisdocumenten het totale vermogen en capaciteit van hun vaartuigen die op diepzeesoorten vissen te beperken tot het
niveau van de jaren 1998, 1999 of 2000.
Het diepzeevisdocument is een speciaal visdocument in de zin van verordening nr. 1627/948. Deze verordening, die de algemene bepalingen voor het beheer en de afgifte van speciale visdocumenten door de lidstaten
bevatte, is vervangen door artikel 7 van de controleverordening en de artikelen 4 en 5 van de uitvoeringsverordening controleverordening.
Bij die gelegenheid is de term ‘speciaal visdocument’ vervangen door ‘vismachtiging’. Op grond van de in artikel 4, derde
lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening opgenomen overgangsbepaling, behouden speciale visdocumenten hun geldigheid
indien zij de minimuminformatie bevatten die is opgenomen in bijlage III bij de uitvoeringsverordening controleverordening.
Nieuwe vismachtigingen (diepzeevisdocumenten) zullen overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van de uitvoeringsverordening controleverordening
door de minister worden afgegeven met in achtneming van de in artikel 14, derde lid, van de regeling, neergelegde voorwaarde
dat met het desbetreffende vissersvaartuig in de jaren 1998, 1999 of 2000 ten minste 100 ton van de in het eerste lid bedoelde
diepzeesoorten is aangeland of dat het een vissersvaartuig betreft dat een dergelijk vissersvaartuig heeft vervangen. De visserij-inspanning
voor vaartuigen met diepzee vergunningen bedraagt op grond van artikel 11, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden
in het jaar 2011 65% van het niveau van 2003. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven in artikel 14, vierde lid van de regeling.
Artikel 15 Pelagische visserij
Artikel 26 van de verordening vangstmogelijkheden beperkt de mogelijkheid om in het SPRFMO-gebied (het zuidelijk deel van
de Stille Oceaan) te vissen op pelagische bestanden tot die vaartuigen die in de jaren 2007, 2008 of 2009 in dat gebied actief
waren. Artikel 15 geeft hieraan uitvoering.
Artikel 16 Visserij-inspanning annex IIA
In verordening nr. 1342/2008 is een langetermijnplan voor kabeljauw neergelegd. Dit langetermijnplan is erop gericht de bestanden
van kabeljauw te beschermen door het beperken van de inspanning van vissersvaartuigen die in het Skagerrak, het Kattegat,
de Noordzee, een groot deel van het zeegebied ten westen van Schotland, het oostelijk deel van het Kanaal en de Ierse Zee
de visserij uitoefenen met bepaalde vistuigen. Het visserij-inspanningsregime zoals neergelegd in verordening nr. 1342/2008
is ingevolge artikel 10, onderdeel a, van de verordening vangstmogelijkheden voor de beheersperiode 1 februari 2011 tot en
met 31 januari 2012 uitgewerkt in bijlage IIA van die verordening. De hoeveelheid visserij-inspanning – die wordt gemeten
in kilowattdagen en om die reden ook wel als zeedagen wordt aangeduid – waarvoor vissersvaartuigen in aanmerking komen, is
afhankelijk van de gebieden waar wordt gevist en het type vistuig dat wordt gebruikt. Voorheen werd aan dit regime uitvoering
gegeven in artikel 33 van de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij. Thans geeft artikel 16 van de onderhavige regeling
uitvoering aan het visserij-inspanningsregime, waarbij tevens een voorziening is opgenomen ten behoeve van vaartuigen die
deelnemen aan een pilot in het kader van volledig gedocumenteerde visserij als bedoeld in artikel 7 van de verordening vangstmogelijkheden.
Op grond van het eerste lid geldt voor vissersvaartuigen van 10 meter of meer een verbod om in de zogenoemde gereglementeerde
gebieden te vissen met de in verordening nr. 1342/2008 onderscheiden type vistuigen. Dit verbod geldt niet indien voldaan
is aan de voorschriften die zijn opgenomen in de onderdelen a, d en c van het tweede lid.
Het in onderdeel a opgenomen voorschrift behelst een plafond voor het in de periode van 1 februari 2011 tot 1 februari 2012
te benutten aantal zeedagen voor de te onderscheiden vistuigcategorieën. Dit plafond is opgenomen in bijlage 7 bij de regeling.
Om te voorkomen dat de aan Nederland toegewezen visserij-inspanning voor de vistuigtypen TR1 en TR2 voortijdig wordt opgebruikt
en de visserij met die typen vistuigen dientengevolge vroegtijdig moet worden gesloten, gelden voor deze type vistuigen sinds
de beheersperiode van 1 februari 2010 tot 1 februari 2011 aanvullende maatregelen. Dit tegen de achtergrond dat in 2009 de
visserij voor vistuigtype TR1 vroegtijdig moest worden gesloten en ook vistuigtype TR2 in de gevarenzone verkeerde. De eerste
maatregel betrof de opdeling in drie perioden van de voor deze vistuigen voor de huidige beheersperiode beschikbare hoeveelheid
visserij-inspanning. Deze driedeling was opgenomen in voornoemd artikel 33 van de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij.
De eerste periode liep van 1 februari 2011 tot en met mei 2011, de tweede periode van 1 mei 2011 tot en met september 2011
en de derde periode van 1 oktober 2011 tot 1 februari 2012. Gelet op het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige
regeling zijn in bijlage 7 de eerste twee perioden samengevoegd. De voor het type vistuig TR1 in de periode van 1 februari
2011 tot en met september 2011 beschikbare hoeveelheid visserij-inspanning bedraagt daarmee 85 procent van de totaal voor
dit type vistuig aan Nederland toegewezen visserij-inspanning. Op deze hoeveelheid wordt op grond van artikel 33, achtste
lid, van de controleverordening, de gebruikte hoeveelheid in mindering gebracht. Indien deze hoeveelheid in de periode tot
1 oktober is opgebruikt, is het in het eerste lid van artikel 16 opgenomen verbod om met dit type vistuig te vissen onverkort
van toepassing tot 1 oktober 2010. Na het verstrijken van de eerste periode is het vervolgens weer mogelijk om met TR1 te
vissen, zolang de overige 15 procent van de totale hoeveelheid visserij-inspanning die voor deze periode is gereserveerd,
niet is opgebruikt. In de situatie dat de voor de eerste periode beschikbare visserij-inspanning niet voor 1 oktober wordt
opgebruikt, kan de resterende hoeveelheid uiteraard gedurende de tweede periode worden benut. De voor de tweede periode beschikbare
hoeveelheid visserij-inspanning bedraagt in dat geval 15 procent van de totale hoeveelheid visserij-inspanning vermeerderd
met het deel van de visserij-inspanning dat niet in de eerste periode is benut. Voor vistuigtype TR2 geldt hetzelfde regime
met dien verstande dat de voor de eerste periode beschikbare hoeveelheid visserij-inspanning 75 procent bedraagt en derhalve
voor de tweede periode 25 procent is gereserveerd. Voor de overige typen vistuigen is de voor de beheersperiode maximaal toegestane
hoeveelheid visserij-inspanning niet opgedeeld, daar er – mede gelet op de ervaringen uit het verleden – geen aanleiding is
te veronderstellen dat deze hoeveelheid wordt overschreden.
Artikel 16, tweede lid, onderdeel a, voorziet voorts – binnen de in bijlage 7 gehanteerde vistuigcategorieën – in een nadere
differentiatie naar maaswijdte van de gebruikte netten of naar deelname aan een pilot in het kader van gedocumenteerde visserij
als bedoeld in artikel 7 van de verordening vangstmogelijkheden. Dit betreft het in bijlage 7 ten behoeve van de beschikbare
visserijinspanning binnen vistuig van het type TR1 gemaakte onderscheid tussen vistuig met netten met een maaswijdte gelijk
aan of groter dan 120 mm (in bijlage 7 aangeduid als TR1 A en TR1 B) en met netten met een maaswijdte gelijk aan of groter
dan 100 mm en kleiner dan 120 mm (aangeduid als TR1 C). Binnen het vistuig met netten met een maaswijdte gelijk aan of groter
dan 120 mm wordt voorts verschillende inspanning toegekend voor visserij met vaartuigen waarmee wordt deelgenomen aan een
pilot gedocumenteerde visserij. Dit onderscheid wordt gemaakt om vissers aan te moedigen deel te nemen aan deze pilot die
er onder meer op is gericht de bijvangst van ondermaatse vis te verminderen. Afhankelijk van de inzet kunnen aan hen in overeenstemming
met artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van verordening nr. 1342/2008 extra visserij-inspanning worden toegekend.
In onderdeel b van het tweede lid van artikel 16 is de tweede aanvullende maatregel voor de vistuig typen TR1 en TR2 opgenomen,
op grond waarvan het niet is toegestaan in tijdvakken van twee aaneengesloten weken meer dan tien kalenderdagen in een gereglementeerd
gebied aanwezig te zijn. Deze maatregel strekt ertoe het aantal dagen waarop met TR1 en TR2 uitgeruste vissersvaartuigen onafgebroken
in een gereglementeerd gebied aanwezig mogen zijn te beperken teneinde de beschikbare hoeveelheid visserij-inspanning evenredig
over de TR1- en TR2-vloot te verdelen.
Op grond van artikel 14, tweede lid van verordening nr. 1342/2008 moeten lidstaten overeenkomstig verordening nr. 1627/94
een speciaal visdocument afgeven aan vaartuigen die gerechtigd zijn om in de in die verordening omschreven gereglementeerde
gebieden te vissen met de in die verordening vermelde vistuigen. Zoals is toegelicht in de toelichting op artikel 14 is die
verordening vervangen door artikel 7 van de controleverordening en de artikelen 4 en 5 van de uitvoeringsverordening controleverordening
en heet dit document thans een vismachtiging. Over het verlenen van een vismachtiging in het kader van verordening nr. 1342/2008
zijn in artikel 99 van de onderhavige regeling specifieke voorschriften gesteld. Op dit punt wordt verwezen naar de toelichting
op dat artikel. Voorts kan de minister op grond van artikel 98, vierde lid, van de onderhavige regeling nadere voorschriften
aan een vismachtiging verbinden of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen. Op grond van onderdeel c van het tweede lid
van artikel 16 geldt de aanvullende eis dat met betrekking tot het betrokken vaartuig in overeenstemming moet zijn gehandeld
met de aan de vismachtiging verbonden voorschriften.
Op grond van artikel 33, achtste lid, van de controleverordening worden de hoeveelheid gebruikte visserij-inspanning, die
per vaartuig wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 26, tweede tot en met vierde lid, artikel 27, tweede en derde lid, en
artikel 29, tweede en derde lid, van de controleverordening, in mindering gebracht op de in bijlage IIA bij de verordening
vangstmogelijkheden aan Nederland toegewezen visserij-inspanning. Zoals in het voorgaande is aangestipt is het op het moment
dat de visserij-inspanning voor een type vistuig in de in bijlage 7 onderscheiden perioden is opgebruikt, op grond van artikel
16, eerste lid, verboden om de visserij voort te zetten in het desbetreffende gebied en op de desbetreffende soort. Het tijdstip
waarop dit verbod ingaat wordt op grond van het derde lid door de minister bekend gemaakt. Deze bepaling strekt ter uitvoering
van artikel 35, eerste lid, onderdeel b, van de controleverordening.
Artikel 17 Ontheffing visserij-inspanning annex IIA
Artikel 17 bevat een met artikel 11, eerste lid, onderdeel a, vergelijkende bepaling voor een op grond van artikel 6d van
het Reglement zee- en kustvisserij 1977 te verlenen ontheffing van het verbod van artikel 16, eerste lid. Het vissen in het
in verordening nr. 1342/2008 bedoelde gebied met in die verordening vermelde typen vistuigen- zonder dat de gebruikte visserij-inspanning
op de in bijlage IIA bij de verordening vangstmogelijkheden aan Nederland toegewezen visserij-inspanning in mindering behoeft
te worden gebracht – is op grond van artikel 33, negende lid, van de controleverordening toegestaan op voorwaarde dat de visserij-inspanning
vangsten is gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek en dat de in dat verband gevangen hoeveelheden vis in totaal twee procent
of minder bedragen dan de in bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden.
In verband daarmee is in artikel 17 voorzien dat voor wetenschappelijk onderzoek dat aan de in dat artikel genoemde criteria
voldoet, ontheffing van het in artikel 16, eerste lid, opgenomen verbod kan worden verleend.
Artikel 18 Reservering visserij-inspanning annex IIA
Niet alle hoeveelheden visserij-inspanning die aan Nederland zijn toegewezen, worden ter beschikking gesteld. Een deel kan
op grond van artikel 18, eerste lid, onderdelen a en b, worden gereserveerd om visserij-inspanning uit te kunnen wisselen
met andere lidstaten en om inspanning te kunnen overdragen tussen inspanningsgroepen. Ook kan een deel van de hoeveelheid
visserij-inspanning worden gebruikt om ondernemers te belonen die gebruik maken van selectiever vistuig. De voorwaarden voor
deze beloning worden op een later tijdstip bekend gemaakt. Deze grond voor het verdelen van visserij-inspanning is in lijn
met artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van verordening nr. 1342/2008.
Artikel 19 Aanvullende visserij-inspanning annex IIA
Voorts is het mogelijk om voor een vissersvaartuig aanvullende visserij-inspanning toegewezen te krijgen, op grond van artikel
13 van verordening nr. 1342/2008. Deze aanvullende inspanning kan op grond van artikel 19 worden gebruikt op het moment dat
bekend is gemaakt dat de algemeen beschikbare hoeveelheid inspanning is opgebruikt. Om in aanmerking te komen voor deze aanvullende
hoeveelheid, moet de visserij uitgevoerd met het desbetreffende vaartuig voldoen aan de eisen van artikel 13, onderdeel a,
b of c van verordening nr. 1342/2008, alsook aan de overige voorwaarden opgesomd in artikel 19. Ook kunnen op grond van het
derde lid bij de toekenning van de aanvullende hoeveelheid visserij-inspanning nog nadere eisen worden gesteld. De toegekende
aanvullende visserij-inspanning is op grond van het zesde lid niet overdraagbaar tussen vaartuigen.
Artikel 20 Overige visserij-inspanning
Ingevolge artikel 10, onderdelen b en c van de verordening vangstmogelijkheden is de visserij-inspanning in het kader van
het herstel van heek en langoustine in de ICES-sectoren VIIIc en IXa, met uitzondering van de Golf van Cadiz en in het kader
van het beheer van tongbetanden in ICES-sector VIIe voor de beheersperiode 1 februari 2011 tot en met 31 januari 2012 uitgewerkt
in bijlage IIB onderscheidenlijk in bijlage IIC van die verordening. De Nederlandse vissers hebben geen vangstmogelijkheden
in deze gebieden. Op grond van artikel 20 van de regeling is het niet toegestaan met de in deze bijlagen genoemde typen vistuig
in voornoemde gebieden te vissen.
§ 2 Vangstverboden contingentering
Artikel 21 Vangstverbod zonder contingent
In de paragrafen 2 tot en met 6 is het in paragraaf 2 van deze toelichting aangestipte specifieke systeem van contingenten
neergelegd. Dit systeem geldt naast het algemene systeem voor vangstrechten dat is opgenomen in de artikelen 10 tot en met
12. Voorheen was dit stelsel opgenomen in hoofdstuk 3 van de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij. Artikel 21 bevat
de basis van het contingentensysteem. Op grond van het eerste lid van dat artikel is de visserij op gecontingenteerde vissoorten
in bepaalde gebieden verboden. Ook geldt een verbod deze vissoorten aan boord van een vissersvaartuig te houden of aan te
landen. De gecontingenteerd vissoorten en de desbetreffende gebieden zijn bijlage 8 bij de regeling genoemd.
Op grond van het tweede lid geldt het verbod niet indien het op grond van artikel 30, eerste lid, uitgereikte document aan
boord van het betrokken vissersvaartuig aanwezig is en indien is voldaan aan de artikelen 22 tot en met 24.
Artikel 22 tot en met 24
In artikel 22 is de eis opgenomen dat voor het betrokken vissersvaartuig een contingent van de betrokken vissoort moet gelden.
Een contingent is volgens de in artikel 1, eerste lid, opgenomen begripsomschrijving een individueel recht op een deel van
een vangstmogelijkheid. Als op de vissoorten tong, schol, kabeljauw of wijting wordt gevist moet voor dat vaartuig niet alleen
een contingent van de desbetreffende vissoort gelden, maar ook een contingent van een zogenoemde aanverwante vissoort. Vangsten
van de ene soort gaan namelijk vrijwel altijd gepaard met vangsten van de aanverwante soort. Zo wordt bij tong altijd schol
opgevist en bij wijting altijd kabeljauw. Doel van het voorschrift is het voorkomen dat deze grote hoeveelheden bijvangsten
weer worden teruggegooid, omdat het desbetreffende vissersvaartuig geen recht heeft om die soort te vangen. De tweede eis,
die in artikel 23 staat, houdt in dat contingenten niet overschreden mogen worden. De derde eis heeft betrekking op de situatie
dat het contingent van een ondernemer is gekoppeld aan een aanverwante vissoort. Op grond van artikel 24 mag dan niet op een
vissoort worden gevist als het contingent van de aanverwante vissoort is overschreden.
Indien de betrokken ondernemer in strijd handelt met de in de artikelen 22 tot en met 23 opgenomen voorschriften, is het op
grond van artikel 21 verboden, op de desbetreffende vissoorten te vissen.
Het voorheen in artikel 19, eerste lid, van de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij opgenomen verbod om tong of
schol uit het vangstgebied aan te landen met, of aan boord te houden van, een ander vaartuig dan waarmee op die vissoort is
gevist, is niet overgenomen. Aan dat verbod komt namelijk geen betekenis meer toe, nu op grond van artikel 20, eerste lid,
van de controleverordening ten algemene een verbod geldt om op zee over te laden.
Artikel 25 tot en met 27 toegestane bijvangsten
De artikelen 25 tot en met 27 bevatten bepalingen over de bijvangst van gecontingenteerde soorten. Deze soorten mogen op grond
van artikel 21, in samenhang met artikel 22, niet worden bevist zonder een recht op een contingent te hebben. Voor deze soorten
zijn echter ook hoeveelheden toegestane bijvangsten vastgesteld voor vissersvaartuigen die geen recht op een contingent hebben.
De desbetreffende soorten zijn kabeljauw en wijting (artikel 25), makreel (artikel 26) en horsmakreel (artikel 27). De toegestane
hoeveelheden bijvangst van deze soorten is opgenomen in bijlage 9 bij de regeling. Voorheen was in de Regeling instandhoudingsmaatregelen
zeevisserij, artikel 26, vijfde lid, opgenomen dat voor aan boord van vissersvaartuigen bewerkte kabeljauw of wijting slechts
de helft van de toegestane hoeveelheden bijvangst geldt. Inmiddels zijn voor deze bewerkte vissoorten zogenoemde omrekeningsfactoren
komen te gelden aan de hand waarvan op grond van artikel 49 van de uitvoeringsverordening controleverordening het levendgewichtequivalent
wordt berekend, zodat aan deze bepaling thans geen betekenis meer toekomt.
Artikel 28 Volledig gedocumenteerde visserij
Artikel 7 van de verordening vangstmogelijkheden voorziet in de mogelijkheid om een aanvullende ontheffing te verlenen van
de vangstbeperkingen voor pilots naar volledig gedocumenteerde visserij, indien wordt voldaan aan de in het tweede lid van
dat artikel vermelde voorwaarden. Vissers die aan een dergelijke pilot deelnemen kunnen ontheffing krijgen van de verboden,
genoemd in artikel 21, voor een in die ontheffing vast te stellen hoeveelheid. Deze hoeveelheid bedraagt een percentage van
het contingent waarover de desbetreffende visser beschikt. Anders dan het contingent zelf is de ontheffing persoonsgebonden
en kan de daarin opgenomen hoeveelheid niet worden overgedragen of worden ingebracht ten behoeve van een groepscontingent.
§ 3 Contingenten
Artikel 29 Bepaling contingent
In deze bepaling is neergelegd wie een recht op een contingent heeft voor een kalenderjaar. De contingenten zijn oorspronkelijk
verdeeld op basis van historische rechten. Dit betekent dat wie het vorige kalenderjaar recht had op een contingent, dat voor
het nieuwe kalenderjaar ook heeft. Dit recht betreft een bepaald aandeel in de desbetreffende vangstmogelijkheid. Dit aandeel
blijft gelijk (behoudens eventuele overdrachten, op grond van artikel 43), terwijl de hoogte van het jaarlijkse contingent,
uitgedrukt in kilogrammen van een vissoort, kan verschillen op grond van fluctuaties van de vangstmogelijkheden. Op grond
van het eerste lid wordt de jaarlijkse hoogte van het contingent bepaald door middel van de jaarlijks vast te stellen percentages,
opgenomen in bijlage 8 bij de regeling, waarmee het contingent wordt aangepast ten opzichte van het voorgaande jaar.
Het tweede lid werkt het systeem van aanverwante vissoorten uit. Deze soorten zijn verwant in de zin dat vangsten van de ene
soort vrijwel altijd gepaard gaan met vangsten van de aanverwante soort. Om te voorkomen dat deze grote hoeveelheden bijvangsten
weer worden teruggegooid omdat het desbetreffende vissersvaartuig geen recht heeft om die soort te vangen, is bepaald dat
contingenten van aanverwante vissoorten alleen gezamenlijk kunnen bestaan.
Ingevolge het derde lid worden de naar aanleiding van eerdere overschrijdingen op grond van artikel 39 toegepaste kortingen,
niet meegerekend bij het bepalen van de hoogte in kilogrammen voor het nieuwe kalenderjaar (het derde lid). Het vierde en
vijfde lid geven de minister de mogelijkheid om in bepaalde gevallen het percentage uit het eerste lid gedurende het jaar
te verhogen of verlagen.
Artikel 30 Document met contingent
Dit artikel bepaalt dat aan ondernemers een document voor hun contingent wordt uitgereikt. De tenaamstelling van het document
wordt, na ontbinding van een samenwerkingsverband tussen vissers (bijvoorbeeld een vennootschap onder firma), na melding daarvan
gewijzigd.
§ 4 Groepscontingenten
Artikel 31 tot en met 34
Het beheer van de visserijquota in de zeevisserij is in Nederland de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de overheid
als het bedrijfsleven. Ten behoeve van dit systeem van gezamenlijk management is de sector georganiseerd in zogenoemde Biesheuvelgroepen.
Dat zijn groepen die voldoen aan de in artikel 31, tweede lid, neergelegde eisen. Een dergelijke groep bestaat uit tenminste
vijftien ondernemers die lid zijn van één producentenorganisatie, heeft rechtspersoonlijkheid en staat onder leiding van een
voorzitter wiens benoeming door het Productschap Vis moet zijn goedgekeurd. Deze groepen en daarnaast ook producentenorganisaties
komen in aanmerking voor een groepscontingent.
Ondernemers kunnen op grond van het eerste lid van artikel 31 hun contingenten voor het kalenderjaar in deze groepen en producentenorganisaties
inbrengen met het oog op het gezamenlijk beheer van die contingenten. Hierdoor kunnen zij op een meer rationele wijze hun
visserij uitoefenen. Ingevolge artikel 32 verkrijgt een groep of een producentenorganisatie een groepscontingent, indien zij
daartoe voor 1 februari van het betrokken jaar een verzoek indient bij de minister. Dit verzoek moet vergezeld gaan van de
in artikel 34 voorgeschreven bescheiden. Op grond van artikel 3 van Regeling werkprogramma's producentenorganisaties visserij-
en aquacultuursector zijn producentenorganisaties gehouden binnen zeven weken na het begin van het visseizoen, dat wil zeggen
voor 18 februari van het desbetreffende kalenderjaar, een werkprogramma ter goedkeuring aan de minister te overleggen. Dit
werkprogramma omvat onder meer een visplan. Indien het werkprogramma is ingediend voor 1 februari, hoeven de desbetreffende
gegevens ingevolge het derde lid van artikel 34 niet nogmaals te worden verstrekt.
Op grond van de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij moest bij het verzoek een ondertekende verklaring van alle
leden van de groep of de producentenorganisatie worden overgelegd, waaruit bleek dat zij de voor het kalenderjaar toegekende
contingenten aan de groep dan wel producentenorganisatie in beheer hebben gegeven. In de onderhavige regeling is opgenomen
dat de groep of de producentenorganisatie kunnen volstaan met een overzicht van alle leden van de groep of de producentenorganisatie
die voor het desbetreffende kalenderjaar de voor hun vissersvaartuigen geldende contingenten aan de groep of de producentenorganisatie
in beheer hebben gegeven. Dit overzicht dient als basis voor de vaststelling van het groepscontingent. Het vierde lid van
artikel 34 bevat de gronden waarop de minister het vormen van een groepscontingent kan weigeren. Artikel 33 bevat de voorschriften
waaraan ondernemers moeten voldoen, om recht te hebben op een individueel aandeel in het groepscontingent. Zo kunnen ondernemers
op grond van artikel 33 slechts deelnemen aan één groepscontingent. Bovendien moeten ondernemers alle in het kalenderjaar
te verkrijgen contingenten eveneens in het groepscontingent inbrengen.
Artikel 35 tot en met 38
Deze artikelen bevatten de overige bepalingen inzake groepscontingenten. Om het systeem van groepscontingenten goed te laten
functioneren hebben de besturen van de groepen en producentenorganisaties op grond van artikel 35 meerdere verplichtingen.
De artikelen 36 en 37 bepalen onder welke voorwaarden een deelnemer uit een groepscontingent kan stappen of uitgesloten kan
worden. Artikel 38 bepaalt op basis van welke gegevens de gescheiden contingenten in de voornoemde situaties moeten worden
berekend.
§ 5 Korting, overdracht, aanhouding en ingebruikgeving van contingenten
Artikel 39 Korting op contingenten
Op grond van artikel 21, in samenhang met de artikelen 23 en 24 mogen contingenten van een vissoort en aanverwante vissoorten
niet worden overschreden. Indien een contingent toch wordt overschreden, dan regelt artikel 39 dat dat contingent van de desbetreffende
ondernemer het volgende kalenderjaar (of -jaren) overeenkomstig wordt gekort.
Artikel 40 Andere verdeling van contingenten over vissersvaartuigen
Contingenten worden aan een ondernemer toegekend voor diens vissersvaartuig. Als een ondernemer meerdere vissersvaartuigen
exploiteert en voor meerdere van deze vaartuigen geldt een recht op eenzelfde contingent, dan kan hij, na melding aan de minister,
zijn contingenten anders over zijn vaartuigen verdelen.
Artikel 41 tot en met 43 overdracht van contingenten
Contingenten hebben de vorm van individuele rechten. Artikel 41 bepaalt dat deze rechten verhandelbaar zijn en onder welke
voorwaarden. Overdracht vindt op grond van het tweede lid van artikel 41 plaats door middel van een verzoek aan de minister.
Voorts bevat artikel 41 enige bepalingen over de registratie door de minister van pandrechten op contingenten. Op deze wijze
is het voor over te dragen contingenten bekend of er een pandrecht op rust, indien het pandrecht is geregistreerd. Dit kan
overdrachten van contingenten vergemakkelijken. Het uitgangspunt is dat het aantal vaartuigen met een zogenoemd basiscontingent
niet mag uitbreiden. Dit om te voorkomen dat contingenten worden versnipperd, hetgeen de handhaving zou bemoeilijken. In dit
kader is artikel 42, tweede en derde lid, voorgeschreven dat indien een contingent in delen wordt verkocht, een deel blijft
voortbestaan als basiscontingent en de andere delen slechts kunnen worden gevoegd bij reeds bestaande contingenten. Deze delen
van het oorspronkelijke basiscontingent worden daarmee een zogenoemd kilogrammencontingent. Voor aanverwante vissoorten gelden
voorts een aantal aanvullende bepalingen. Deze kunnen alleen worden overgedragen aan ondernemers die ook recht hebben op contingenten
van beide soorten, opdat op voorhand verzekerd is dat het betrokken vaartuig voldoet aan de in artikel 22 opgenomen eis dat
vaartuigen moeten beschikken over een contingent van een vissoort en van een aanverwante vissoort. Het formele moment van
overdracht is op grond van artikel 43, eerste lid, pas na kennisgeving van de minister dat het verzoek is verwerkt. Het tweede
lid van artikel 43 bevat de gronden waarop de kennisgeving wordt verstrekt. Volgens de onderdelen a tot en met c wordt een
kennisgeving verstrekt indien de ondernemer aan wie wordt overgedragen op het moment van het verzoek zijn voor de desbetreffende
vissoort geldende contingent nog niet heeft overschreden. Indien de ondernemer aan wie wordt overgedragen nog geen contingent
had, wordt de kennisgeving op grond van onderdeel d slechts verstrekt indien nog deze ondernemer deze vissoort in het desbetreffende
kalenderjaar niet heeft aangeland. Hiermee is beoogd te voorkomen dat eventuele overschrijdingen van de contingenten of van
het verbod te vissen zonder contingent achteraf worden geheeld.
Artikel 44 Aanhouden van contingenten
Het recht op een contingent van een ondernemer geldt slechts voor diens vissersvaartuig. Er zijn echter situaties waarin een
ondernemer tijdelijk geen vissersvaartuig heeft, omdat deze bijvoorbeeld wordt vervangen. Voor die situaties bestaat de mogelijkheid
om de minister te verzoeken het recht op een contingent aan te houden, omdat dat recht anders zou vervallen. Artikel 44 bepaalt
hoe de aanhoudingen plaatsvinden en onder welke voorwaarden aangehouden contingenten na verloop van tijd weer kunnen worden
toegekend aan een vaartuig. In principe geldt dat een (aangehouden) gedeeltelijk contingent tong en schol alleen geldend kan
worden gemaakt voor een vaartuig waarvoor zowel een contingent tong als een contingent schol geldt. Een (aangehouden) gedeeltelijk
contingent tong of schol, kan alleen komen te gelden voor een vaartuig waarvoor zowel een contingent tong als een contingent
schol geldt. Een (aangehouden) gedeeltelijk contingent kabeljauw, of wijting, kan alleen komen te gelden voor een een vaartuig
waarvoor zowel een contingent kabeljauw als wijting geldt. Een (aangehouden) contingent haring, makreel, blauwe wijting of
grote zilvervis kan tot slot alleen voor een vaartuig komen te gelden, indien in het lopende kalenderjaar met dat vaartuig
nog geen hoeveelheden van die vissoort zijn aangeland.
Artikel 45 en 46 Ingebruikgeving van (groeps-)contingenten
Naast de overdracht van contingenten is ook ingebruikgeving van een contingent mogelijk. Artikel 45 regelt dit voor individuele
contingenten en artikel 46 voor groepscontingenten. De contingenten worden dan voor het kalenderjaar in gebruik gegeven aan
een andere ondernemer of aan een groep. Om een ingebruikgeving te effectueren moet een melding worden gedaan aan de minister
en moet vervolgens een kennisgeving van de minister zijn ontvangen.
§ 6 Overige bepalingen over contingenten
Artikel 47 tot en met 49
Deze artikelen bevatten de overige bepalingen inzake contingenten. Artikel 47 betreft een bijzondere bepaling over spanvisserij.
Deze vorm van visserij geschiedt gezamenlijk door twee of meer vissersvaartuigen en daarbij moet bepaald worden op wiens contingent
de vangsten in mindering worden gebracht. Indien het Nederlandse vissersvaartuigen betreft die in Nederland haring, uit hetzelfde
vangstgebied, kabeljauw en wijting, of makreel aanlanden, wordt de aangelande hoeveelheid evenredig aan de desbetreffende
vaartuigen toegerekend. Indien deze vaartuigen de vangsten in een andere lidstaat aanlanden, geldt op grond van artikel 55
van de uitvoeringsverordening controleverordening dat de vangst wordt toegerekend aan het vaartuig dat de vangst aanlandt.
Vanwege de bijzondere kenmerken van de haringvisserij bevat artikel 48 beperkingen voor onder meer het vormen van groepscontingenten,
overdrachten en ingebruikgeving, door te bepalen dat deze handelingen alleen haring uit hetzelfde vangstgebied mag betreffen.
Artikel 49 bepaalt hoe en wanneer de verschillende meldingen en verzoeken gedaan moeten worden.
Hoofdstuk 3. Technische maatregelen
Artikel 50 Meting maaswijdte
Verordening nr. 517/2008 bevat uitvoeringsbepalingen over de meting van de maaswijdte en twijndikte van visnetten en geeft
daarmee uitvoering aan artikel 48 van verordening 850/98. De verordening stelt het gebruik van een elektronische maaswijdtemeter
die voldoet aan de specificaties opgenomen in bijlage III van deze verordening verplicht voor Europese en nationale inspecteurs
en geeft voorschriften voor de wijze van meting met dit type instrument. Voor de toepassing van de in dit hoofdstuk genoemde
verordeningen wordt de maaswijdte van vistuig gemeten overeenkomstig verordening nr. 517/2008. Dit is in lijn met de in artikel
1, eerste lid, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977, opgenomen omschrijving van het begrip ‘maaswijdte’.
Artikel 51 Voorzieningen aan sleepnetten
Op grond van artikel 16 van verordening nr. 850/98 is het verboden voorzieningen aan sleepnetten aan te brengen waardoor de
mazen aan een deel van het sleepnet versperd kunnen worden of waardoor de maaswijdte kan worden verkleind. In de artikelen
4 tot en met 15 van verordening nr. 3440/84 zijn de omschrijvingen van de op grond van deze verordening wel toegestane voorzieningen
opgenomen en de voorwaarden, waaronder deze voorzieningen gebruikt mogen worden. Ter handhaving van deze voorschriften is
het op grond van artikel verboden met netten te vissen of deze aan boord te hebben van een vissersvaartuig, indien niet aan
de desbetreffende bepalingen van verordening nr. 3440/84 is voldaan.
Artikel 52 Drijfnetten
Verordening nr. 894/97 is de ‘oude’ verordening technische maatregelen en deze verordening is grotendeels vervangen door verordening
nr. 850/98 waaraan in artikel 53 uitvoering is gegeven. Alleen de bepalingen over het gebruik van drijfnetten zijn blijven
bestaan. Dit tegen de achtergrond dat deze netten tot ernstige nadelen leiden door vergroting van de visserij-inspanning en
de grote hoeveelheden ongewenste bijvangsten. Op grond van artikel 11bis geldt een verbod om met drijfnetten te vissen, deze
netten aan boord te houden en met deze netten verrichte vangsten aan te landen. Het verbod geldt in alle EU-wateren met uitzondering
van de Oostzee, de Belten en de Oresund, en heeft betrekking op de in bijlage VIII van de verordening genoemde vissoorten.
Op grond van artikel 52 is het verboden om in strijd te handelen met de voorschriften van verordening nr. 894/97.
Artikel 53 Bescherming jonge exemplaren mariene organismen
Artikel 53 strekt ter uitvoering van verordening nr. 850/98. Deze verordening is van toepassing op de EU-wateren en heeft
tot doel jonge vis te beschermen en ongewenste bijvangsten te verminderen. Om jonge mariene organismen goed te kunnen beschermen,
is in de verordening een zodanige combinatie van netten en doelsoortenpercentages vastgesteld, dat discarden van vis zoveel
mogelijk kan worden voorkomen. Er zijn 11 verschillende combinaties van netten van verschillende maaswijdten vastgesteld voor
de verschillende geografische gebieden. Aangezien zich aan boord bevindende netten die niet deugdelijk zijn gestouwd, steeds
worden geacht gebruikt te zijn, is het niet mogelijk om meer netten van verschillende maaswijdten mee te nemen, tenzij die
combinatie van netten uitdrukkelijk is toegestaan. Ondermaatse mariene organismen mogen op grond van artikel 19 van de verordening
niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop
aangeboden, maar moeten onmiddellijk in zee worden teruggezet. Voorts bevat de verordening een aantal verschillende visboxen
waarin het tijdelijk of permanent niet is toegestaan te vissen op bepaalde soorten en zijn er, ter bevordering van de selectiviteit,
nog enkele technische netvoorzieningen voorgeschreven voor sommige typen visserij, teneinde bijvangsten van andere soorten
dan de doelsoort tegen te gaan.
In een aantal gebieden mag uitsluitend worden gevist door vissersvaartuigen waaraan een speciaal visdocument, bedoeld in verordening
1627/94 is verstrekt. Zoals is toegelicht in de toelichting op artikel 14 is die verordening vervangen door artikel 7 van
de controleverordening en de artikelen 4 en 5 van de uitvoeringsverordening controleverordening en heet dit document thans
een vismachtiging. Ook biedt de verordening de basis voor de Commissie en de lidstaten om passende maatregelen te nemen als
de instandhouding van de visbestanden ernstig wordt bedreigd. Lidstaten kunnen bovendien op grond van artikel 46 van de verordening
strengere maatregelen voorschrijven voor strikt lokale toepassing. De voorgenomen maatregelen moeten evenwel eerst worden
genotificeerd. Nederland heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in het kader va het zogenoemde kabeljauwherstelplan.
Deze maatregelen zijn opgenomen in artikel 86 van de onderhavige regeling. Verwezen wordt naar de toelichting op dit artikel.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van verordening nr. 850/98 is het verboden te vissen met onder meer gebruikmaking van
stroom. Op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling technische maatregelen 2000 was het toegestaan om
te vissen met een pulskor in een deel van de Noordzee mits men daartoe toestemming van de minister had. In deze mogelijkheid
is voorzien in punt 3.1 van bijlage III bij verordening nr. 43/2009. Het vistuig moet aan de in punt 3.2, onderdelen b tot
en met e, van die bijlage vermelde voorschriften voldoen, onder meer ten aanzien van het maximale vermogen en voltage. Deze
voorziening betrof een pilot voor een gelimiteerd aantal vaartuigen waarmee onder meer de effecten van de pulskorvisserij
in beeld worden gebracht. Op grond van de in het vierde lid, van artikel 53 opgenomen overgangsbepaling, blijft de ontheffing
van het in artikel 31, eerste lid, van verordening nr. 850/98 opgenomen verbod voor de aan deze pilot deelnemende vissersvaartuigen
in tact. In het zesde lid is een voorziening opgenomen indien de aan de pilot deelnemende vaartuigen worden overgedragen.
Op basis daarvan kan de minister besluiten degene op wiens naam het vaartuig wordt geregistreerd toestemming te geven om met
pulskor te vissen, indien de vorige rechthebbende heeft verzocht zijn toestemming in te trekken. Voorwaarde voor de toewijzing
van een dergelijk verzoek is dat voordien daadwerkelijk met pulskor moet zijn gevist en dat overigens aan de desbetreffende
voorschriften is voldaan. Om de effecten van de pulskorvisserij in het kader van deze pilot te kunnen evalueren, kan het noodzakelijk
zijn nadere voorschriften aan de toestemming te verbinden. De mogelijkheid daartoe is thans in het zesde lid van artikel 53
opgenomen.
Artikel 54 Nationale voorschriften als bedoel in artikel 25, tweede lid, van nr. 850/98
Op grond van artikel 25 van verordening nr. 850/98 moet bij de visserij op garnalen gebruik worden gemaakt van een zeeflap.
Een zeeflap is een stuk net dat wordt aangebracht aan de binnenzijde van het garnalenvistuig, dat de selectiviteit van het
vistuig vergroot en de bijvangst van andere mariene organismen dan garnalen tegengaat. De nadere invulling van deze zeeflap-verplichting
is overgelaten aan de lidstaten. In artikel 54 van de onderhavige regeling wordt die invulling gegeven. Over deze invulling
is voordat deze in artikel 7a van de Regeling technische maatregelen 2000 werd geïntroduceerd, overleg gevoerd met België,
Duitsland en Denemarken, waardoor de technische voorschriften voor de zeeflap in die lidstaten, voor zover mogelijk, overeenkomen
met de Nederlandse voorschriften.
Op grond van artikel 54, waarin de tekst van het voormalige artikel 7a is opgenomen, dient in elk garnalentuig een zeeflap
te zijn bevestigd op zodanige wijze dat alle mariene organismen alleen door die zeeflap in de kuil terecht kunnen komen. Deze
verplichting is niet van toepassing indien de totale hoeveelheid noordzeegarnalen of ringsprietgarnalen die aan boord wordt
gehouden niet meer dan 5% uitmaakt van de totale vangst aan boord. De zeeflap heeft een maaswijdte van maximaal 70 mm en is
bevestigd aan de binnenzijde van het garnalenvistuig. De zeeflap leidt naar een ontsnappingsgat in het garnalentuig, dat zich
vóór het begin van de kuil van het garnalentuig bevindt. Het ontsnappingsgat moet een grootte hebben van minimaal 15 mazen
van het garnalentuig, gesneden in de lengterichting van het vistuig, ook wel T-richting genoemd.
Overigens geldt er op grond van artikel 53, tweede lid, een uitzondering op de verplichting om gebruik te maken van een zeeflap
in de periode van 15 april tot en met 15 november voor zover het de kustwateren, het zeegebied en de 12-mijlszone betreft.
In deze wateren zitten met name in de zomermaanden grote hoeveelheden zeewier in het water, waardoor de zeeflap verstopt raakt
en zijn werking verliest. Buiten de 12-mijlszone is er geen sprake van zeewier en is de verplichting om een zeeflap te gebruiken
het gehele jaar van kracht.
Artikel 55 Toestemming als bedoeld in de artikelen 43 en 44 van verordening nr. 850/98
De artikelen 43 en 44 van verordening nr. 850/98 voorzien in de mogelijkheid om toestemming te verlenen af te wijken van de
voorschriften van de verordening in verband met het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Artikel 55 geeft invulling
aan de wijze waarop deze toestemming door de minister kan worden verleend. Opgemerkt wordt dat het verkrijgen van deze toestemming
er niet zonder meer toe leidt dat de vangsten die in het kader van het desbetreffende wetenschappelijk onderzoek worden gedaan,
niet in mindering worden gebracht op het Nederlands of Europees quotum of op de visserij-inspanning. Hiertoe zullen betrokkenen
tevens moeten beschikken over een ontheffing op grond van de artikel 11 en 17, en zal het onderzoek moeten voldoen aan de
in die artikelen opgenomen criteria.
Artikel 56 Haring voor industriële doeleinden
In artikel 56 wordt uitvoering gegeven aan verordening nr. 1434/98. Deze verordening bevat voorschriften inzake het aan boord
houden van haring die is gevangen in de in die verordening onderscheiden gebieden met gebruikmaking van netten met een bepaalde
maaswijdte en het aanvoeren van haring voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie.
Artikel 57 Herstel kabeljauw Ierse zee
In verordening nr. 2549/2000 worden aanvullende technische maatregelen vastgesteld die het gebruik of aan boord hebben van
bepaalde vistuigen bij het vissen in de Ierse zee verbieden, om te garanderen dat het jonge kabeljauwbestand aldaar overleeft.
Op grond van artikel 57 is het verboden om in strijd met die maatregelen te handelen.
Artikel 58 Over grote afstand trekkende visbestanden in ICCAT- en IOTC-gebied
Verordening nr. 1936/2001 bevat technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende
visbestanden. Door middel van deze maatregelen worden de aanbevelingen van Internationale Commissie voor de instandhouding
van Atlantische tonijn, de ICCAT uitgevoerd. Deze maatregelen schrijft een aantal controle- en inspectiemaatregelen voor met
betrekking tot de visserij op tonijnachtigen en verwante soorten in de Atlantische Oceaan en aangrenzende zeeën, waaronder
de Middellandse zee. Daarnaast wordt in deze verordening uitvoering gegeven aan de bindende aanbevelingen die door de Commissie
voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan, de IOTC, op het gebied van de instandhouding en het beheer van tropische tonijn
in de Indische Oceaan. Visserij in de ICCAT- en IOTC-gebieden op tonijnachtigen en verwante soorten is beperkt tot geregistreerde
vissersvaartuigen die over een speciaal visdocument beschikken. In artikel 58 zijn de voor de naleving van verordening nr. 1936/2001
noodzakelijke voorschriften opgenomen.
Artikel 59 Aanvullende maatregelen herstel kabeljauwbestanden in Noordzee
Artikel 59 betreft implementatie van verordening nr. 2056/2001 Op grond van die verordening worden beperkingen gesteld aan
het gebruik van demersale netten, boomkorren en staand vistuig in ICES deelgebieden IV en VI en in de ICES-sectoren IIa en
Vb. De voorgeschreven maatregelen inzake maaswijdtes zijn voor deze gebieden strenger dan die uit verordening nr. 850/98 voortvloeien.
Ook worden in de verordening vangstpercentages voorgeschreven voor het aan boord houden van vis bij de visserij met voornoemd
vistuig.
Artikel 60 Aanvullende maatregelen herstel heek in ICES III, IV, V, VI, VII en VIIIa, b, d, e
Op grond van verordening nr. 494/2002 zijn bepaalde handelingen verboden in gebieden waar het bestand van heek kwetsbaar is.
Het is in de betrokken gebieden verboden te vissen met sleepnetten met een maaswijdte van 70 mm tot 99 mm. Ook geldt een verbod
voor het gemengd aan boord hebben van heek en is het verboden in de betrokken gebieden heek aan boord te houden van een vissersvaartuig,
aan boord waarvan zich een sleepnet met een maaswijdte van 55 tot 99 mm bevindt, indien de hoeveelheid van deze vissoort meer
dan 20% is van de totale hoeveelheid mariene organismen aan boord. Daarnaast worden eisen gesteld ten aanzien van het aan
boord houden of gebruiken van sleepnetten, boomkorren, bodemsleepnetten en staand vistuig. Artikel 60 bevat de voor de naleving
van deze bepalingen noodzakelijke voorschriften.
Artikel 61 Toezichtdocumenten dolfijnvriendelijk gevangen tonijn
Artikel 61 van de regeling geeft uitvoering aan verordening nr. 882/2003. Deze verordening verplicht tot toezicht op en verificatie
van tonijnvangsten gedaan in het oostelijk deel van de Stille Oceaan, teneinde een onderscheid mogelijk te maken tussen dolfijnvriendelijk
gevangen tonijn en dolfijngevaarlijk gevangen tonijn. De desbetreffende documenten voor uitvoer en wederuitvoer worden door
de minister uitgegeven en gevalideerd.
Artikel 62 Verbod afsnijden haaienvinnen
Op grond van verordening nr. 1185/2003 geldt een verbod op het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vissersvaartuigen
en op het aan boord houden, overladen, aanlanden, verkopen, aankopen en te koop aanbieden van aan boord afgesneden haaienvinnen.
Onder haaienvinnen wordt verstaan de vinnen van haaien en roggen (taxon Elasmobranchii). Hieronder zijn mede begrepen de staartvinnen
van haaien. Het verbod heeft geen betrekking op de borstvinnen van roggen, die deel uitmaken van de roggevleugels. Met artikel
62 wordt aan verordening nr. 1185/2003 uitvoering gegeven. Op grond van de verordening kunnen de lidstaten het afsnijden van
haaienvinnen aan boord van vissersvaartuigen toestaan door middel van het uitgeven van een in de verordening voorgeschreven
speciaal visdocument. De afgifte van deze – sinds de inwerkingtreding van artikel 7 van de controleverordening als vismachtiging
aangeduide documenten – geschiedt overeenkomstig artikel 7 van de controleverordening. De Nederlandse visserijsector is niet
actief in de gerichte visserij op haaien en het afsnijden van haaienvinnen vindt dan ook niet plaats aan boord van Nederlandse
vissersvaartuigen.
Artikel 63 Antarctische wateren
De Commissie voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, de CCAMLR, heeft maatregelen
vastgesteld inzake de instandhouding en het beheer van de visserijhulpbronnen vastgesteld, die onder andere technische regels
voor de uitoefening van bepaalde visserijactiviteiten in het CCAMLR-gebied bevatten. Het betreft met name voorschriften inzake
het gebruik van bepaalde soorten vistuig, een verbod op het gebruik van bepaalde voor het milieu schadelijk geachte materialen,
maatregelen ter beperking van de schadelijke gevolgen van de visserij voor zeevogels en zeezoogdieren, en voorschriften inzake
het verloop van de wetenschappelijke waarneming aan boord van visserijvaartuigen ten behoeve van gegevensverzameling. Aan
deze maatregelen is door de EU uitvoering gegeven in verordening nr. 600/2004. Voorts zijn voor het CCAMLR-gebied een aantal
bijzondere controlemaatregelen vastgesteld die voortvloeien uit de verplichtingen die de Europese Unie heeft als verdragsluitende
partij bij het CCAMLR. Deze zijn geïmplementeerd in verordening nr. 601/2004. In artikel 63 van de regeling zijn de voor de
handhaving van de in voornoemde verordeningen opgenomen voorschriften noodzakelijke bepalingen opgenomen.
Artikel 64 Maatregelen incidentele vangst van walvisachtigen
Verordening nr. 812/2004 bevat maatregelen om de bijvangsten van walvisachtigen door vissersvaartuigen in de in de bijlagen
I en III genoemde gebieden te verminderen. Op grond daarvan moeten vissersvaartuigen met een lengte van twaalf meter of meer
akoestische middelen gebruiken om walvisachtigen weg te houden van vistuig. Deze verplichting is geïmplementeerd in 64.
Artikel 65 Technische maatregelen Oostzee, de Belten en de Sont
In verordening nr. 2187/2005 zijn ter uitvoering van de door de internationale visserijcommissie voor de Oostzee vastgestelde
maatregelen, instandhoudingsmaatregelen, beheersmaatregelen en technische maatregelen vastgesteld voor de EU-wateren in de
Oostzee. De maatregelen omvatten een verplichting om gebruik te maken van vistuig met voorgeschreven maaswijdtes. Voorts bevat
de verordening voorschriften voor vangstpercentages, minimum maten van doelsoorten en voor visserij gesloten gebieden en perioden.
Artikel 66 Technische maatregelen over grote afstand trekkende visbestanden
Verordening 520/2007 voorziet in technische maatregelen die strekken tot bescherming en instandhouding van visbestanden die
grote afstanden afleggen. Het gaat om tonijnsoorten en soorten als braam, zwaardvis, en goudmakreel. De soorten staan vermeld
op bijlage I bij de onderhavige verordening. De verordening voorziet onder meer in een aantal verbodsbepalingen, bijvoorbeeld
op het gebruik van bepaalde soorten vaartuigen en vistuigen en op het te koop aanbieden van ondermaatse vis van betrokken
soorten. Deze voorschriften zijn als verbodsbepalingen opgenomen in artikel 66.
Artikel 67 Kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee
Verordening nr. 734/2008 is van toepassing op toepassing op EU vissersvaartuigen die in volle zee, met uitzondering van de
gebieden die onder de verantwoordelijkheid vallen van een regionale visserijorganisatie, visserijactiviteiten met bodemvistuig
uitoefenen. De desbetreffende vissersvaartuigen moeten een speciaal visdocument hebben om in voornoemde wateren te kunnen
vissen. Ter verkrijging van een dergelijke vismachtiging moeten bij de aanvraag de in deze verordening voorgeschreven nadere
gegevens worden overgelegd. De afgifte van de vismachtiging vindt plaats overeenkomstig artikel 7 van de controleverordening.
Artikel 68 Technische overgangsmaatregelen
In 2009 is onderhandeld over een nieuwe verordening inzake technische maatregelen, omdat de geldende verordening nr. 850/981
herzien moet worden. In deze nieuwe verordening zouden ook de technische maatregelen uit de verordening nr. 43/2009 worden
opgenomen. Dit was de voor het jaar 2009 geldende verordening vangstmogelijkheden. Op de Landbouw- en Visserijraad van november
2009 is het niet gelukt om overeenstemming te bereiken over een nieuwe verordening inzake technische maatregelen. Om te voorkomen
dat een aantal technische maatregelen niet meer zou gelden, is verordening nr. 1288/2009 vastgesteld, waarbij een aantal onderdelen
van bijlage III van verordening nr. 43/2009 blijven gelden tot en met 30 juni 2011. Deze termijn is bij verordening nr. 579/20119 verlengd tot 1 januari 2013.
Een deel van de in bijlage III opgenomen maatregelen betreft een afwijking van verordening nr. 850/98 en deze zijn in artikel
53 van deze regeling geïmplementeerd. Aan de overige bepalingen wordt in het onderhavige artikel uitvoering gegeven.
Hoofdstuk 4. Meerjarenplannen, beheersplannen en overige instandhoudingsmaatregelen
Artikel 69 Beheer visserij-inspanning westelijke wateren
In verordening nr. 1954/2003 zijn de regels vastgelegd die gelden voor de toegang tot de visserij in de westelijke wateren.
Voor het vissen in de westelijke wateren is vereist dat ten aanzien van het vaartuig een speciaal visdocument, thans vismachtiging
genoemd, is afgegeven en dat het vaartuig op de lijst, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening nr. 1954/2003, staat
vermeld. Op de lijst worden de vaartuigen geplaatst die voor het jaar 2004 over een speciaal visdocument of een schriftelijke
machtiging voor de westelijke wateren hebben beschikt. Zo wordt rekening gehouden met de historische rechten die vaartuigen
hebben en met eventuele investeringen die zijn gepleegd ten behoeve van de visserij in de westelijke wateren. Om te kunnen
voldoen aan artikel 7, tweede lid, van verordening nr. 1954/2003 kan een vaartuig dat nog niet op de lijst staat vermeld,
slechts worden toegelaten tot de lijst indien ten aanzien van een vaartuig dat wel op de lijst staat, afstand van de plaats
op de lijst is gedaan ten gunste van het eerstgenoemde vaartuig. Om de visserij-inspanning te kunnen reguleren is bepaald
dat het verboden is te vissen op een bepaalde vissoort in een bepaald gebied indien het maximale jaarlijkse visserij-inspanningsniveau
voor dat gebied voor die vissoort is bereikt.
Artikel 70 Herstelmaatregelen noordelijke heekbestanden
Verordening nr. 811/2004 bevat het herstelplan voor het noordelijke heekbestand. De verordening geldt voor het Kattegat, het
Skagerrak, de Noordzee, het Kanaal, het gebied ten westen van Schotland, de wateren rond Ierland en de Golf van Biskaje. Het
plan beoogt de volwassen populaties van het noordelijke heekbestand laten aangroeien. Op grond van artikel 9 van deze verordening
moeten vangsten van meer dan 2 ton noordelijke heek worden aangeland in aangewezen havens. Dit zijn op grond van het tweede
lid van artikel 70 de reguliere havens, zoals deze ten algemene voor de desbetreffende categorieën vissersvaartuigen zijn
toegelaten op grond van artikel 6, tweede lid van deze regeling. Op grond van artikel 43, vijfde lid, van de controleverordening
moet aanlanding of overlading van vangsten die meer bedragen dan de in het meerjarenplan vastgestelde vangstdrempel, binnen
daarvoor vastgestelde tijdstippen plaatsvinden. Deze lostijden zijn opgenomen in bijlage 2 C.
Artikel 71 Herstelplan zwarte heilbot in NAFO-gebied
De Europese Unie is aangesloten bij de visserijorganisatie in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, de zogenoemde
NAFO. Verordening nr. 2115/2005 bevat het herstelplan voor zwarte heilbot in het NAFO-gebied. Aanleiding voor het herstelplan
is dat het bestand van de zwarte heilbot in bepaalde NAFO-gebieden snel kleiner wordt. Om het bestand te beschermen, mogen
vissersvaartuigen alleen met een speciaal visdocument aan boord de visserij op zwarte heilbot in de bedoelde NAFO-gebieden
uitoefenen. Tevens worden er controlevoorschriften gesteld met betrekking tot meldingen, aangewezen havens en inspecties.
De in dit kader aangewezen havens staan vermeld in bijlage 2 B. Bovendien wordt het overladen en het aanvoeren van zwarte
heilbot verboden voor vaartuigen van staten die geen lid zijn van de NAFO. Aan deze bepalingen is uitvoering gegeven in artikel
71 van de regeling.
Artikel 72 Meerjarenplan tongbestand in Golf van Biskaje
In verordening nr. 388/2006 is het meerjarenplan voor het tongbestand in de Golf van Biskaje neergelegd. Het plan beoogd ervoor
te zorgen dat de tongbestanden in de Golf van Biskaje op een duurzame wijze worden geëxploiteerd. Om die reden geldt er een
capaciteitsbeperking van de vloten die op de desbetreffende bestanden mogen vissen. Vaartuigen die meer dan 2 000 kg tong
per jaar vangen, moeten in het bezit zijn van een speciaal visdocument. Zonder een dergelijke vismachtiging is het op grond
van artikel 7 van de controleverordening verboden op deze bestanden te vissen. Voorts geldt een plafond van 100 kg tong per
visreis.
Artikel 73 Beheersmaatregelen visbestanden in Middellandse Zee
Verordening nr. 1967/2006 bevat de beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee.
Deze maatregelen zien op beschermde soorten en habitats en op tegen visserij beschermde gebieden. Voorts bevat de verordening
een aantal technische maatregelen, in de vorm van verboden vistuigen, minimummaaswijdten en minimumafstanden en -diepten voor
het gebruik van vistuigen. Vaartuigen die in het desbetreffende gebied vissen moeten in het bezit zijn van een speciaal visdocument
en moeten zijn opgenomen in het register van vaartuigen die in het gebied van de GFCM-overeenkomst mogen vissen. Tevens worden
er controlevoorschriften gesteld met betrekking tot meldingen, aangewezen havens en inspecties.
Artikel 74 Meerjarenplan kabeljauwbestanden in Oostzee
Verordening nr. 1098/2007 is van toepassing op de ICES deelsectoren 22-32. De doelstelling van het in deze verordening opgenomen
meerjarenplan is een duurzame exploitatie waarborgen door de sterftecijfers geleidelijk te verlagen tot en te handhaven op
een maximum van 0,6 voor kabeljauw in de leeftijd van drie tot en met zes jaar in de westelijke Oostzee en 0,3 voor kabeljauw
in de leeftijd van vier tot en met zeven jaar in de oostelijke Oostzee. De verordening reguleert bepaalde perioden waarin
met speciaal vistuig mag worden gevist. Visserij is uitsluiten toegestaan voor vissersvaartuigen die daartoe zijn gemachtigd.
Voorts gelden specifieke voorschriften over het binnenvaren en verlaten van de desbetreffende gebieden. Vangsten van meer
dan 750 kg kabeljauw mogen uitsluitend in aangewezen havens worden aangeland.
Artikel 75 Instandhoudings- en handhavingmaatregelen in NAFO-gebied
Artikel 75 bevat de voor de uitvoering van verordening nr. 1386/2007 noodzakelijke bepalingen. Deze verordening heeft betrekking
op instandhoudings- en handhavingmaatregelen die gelden in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, het NAFO-gebied.
In de artikelen 4 tot en met 12nonies van deze verordening zijn een aantal technische maatregelen voorgeschreven die met name
zien op bijvangstbeperkingen, maaswijdte van netten, minimummaat vissen, voor visserij beperkte gebieden en bescherming van
kwetsbare mariene ecosystemen. In de artikelen 13 tot en met 22 zijn de controlevoorschriften voor visserijactiviteiten neergelegd.
Zo mag uitsluitend door vissersvaartuigen die daartoe door hun vlaggenstaat gemachtigd zijn in het NAFO-gebied worden gevist.
Voorts gelden eisen met betrekking tot overlading, het bijhouden van een logboek, etikettering en het doen van vangstaangiften.
De artikelen 23 tot en met 38 bevatten voorschriften over de verplichte aanwezigheid van waarnemers op vaartuigen die in het
NAFO-gebied vissen en de in de artikelen 39 tot en met 61 opgenomen voorschriften zien op inspectie en surveillance. Op basis
van de artikelen 54 en 56 kunnen maatregelen worden getroffen indien vermoed wordt dat vaartuigen ernstige inbreuken hebben
begaan. Voorschriften over zogenoemde havenstaatcontrole van schepen die gerechtigd zijn in het NAFO-gebied te vissen, zoals
verplichte melding voor het binnenvaren van een haven, zijn opgenomen in de artikelen 62 tot en met 63septies. Op grond van
artikel 63 moeten lidstaten havens aanwijzen waar aanlandingen uit het NAFO-gebied uitsluitend kunnen plaatsvinden. Deze aanwijzing
is in artikel 75, derde lid, van de regeling opgenomen. Op grond van de artikelen 64 tot en met 68bis dienen vaartuigen van
landen die geen partij zijn bij het NAFO-verdrag, geïnspecteerd te worden indien zij zich in de havens van verdragsluitende
partijen bevinden, waarbij het verboden is om vis aan te voeren en over te laden indien wordt geconstateerd dat de vis afkomstig
is van een visserijactiviteit die in strijd is geweest met de instandhoudings- en rechtshandhavingmaatregelen van de NAFO.
Tot slot bevat artikel 69 de maatregelen die ten aanzien van vaartuigen die op de NAFO-lijst van IOO-vaartuigen zijn geplaatst.
Artikel 76 Meerjarig herstelplan blauwvintonijn in het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Middellandse Zee
Verordening nr. 302/2009 voorziet in beheersmaatregelen, technische maatregelen en controlemaatregelen die ertoe moeten bijdragen
dat de blauwvintonijn in stand blijft. Op grond van deze verordening mogen uitsluitend vissersvaartuigen die zijn opgenomen
in het ICCAT-register visserijactiviteiten met betrekking tot blauwvintonijn uitvoeren in het oostelijk deel van de Atlantische
Oceaan en de Middellandse Zee. Blijkens de in artikel 2, onderdeel b, opgenomen omschrijving is ‘vissersvaartuig’ voor de
toepassing van deze verordening een ruim begrip. Zo vallen naast de reguliere vissersvaartuigen ook transportvaartuigen en
sleepvaartuigen onder de reikwijdte van de verordening. Voorts wordt het gebruik van vliegtuigen bij het opsporen van blauwvintonijn
verboden, het overladen van blauwvintonijn wordt voor bepaalde vaartuigen verboden, er worden gesloten seizoenen en minimummaten
ingesteld en er worden beperkingen opgelegd aan de recreatieve visserij op blauwvintonijn. Sleepboten die betrokken zijn bij
de tonijnvisserij moeten zijn uitgerust met VMS. Deze voorschriften zijn uitgewerkt in artikel 76 van de regeling.
Artikel 77 Controle- en handhavingregeling in NEAFC-gebied
Verordening nr. 1236/2010 voorziet in controle- en handhavingmaatregelen van vissersvaartuigen die vissen in het gebied van
het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan waarop het NEAFC-verdrag van toepassing is. Deze verordening vervangt verordening
nr. 2791/199910 waaraan voorheen in artikel 12a van de Regeling technische maatregelen 2000 uitvoering was gegeven. Thans zijn de ter uitvoering
van verordening nr. 1236/2010 opgenomen in artikel 77.
De controlemaatregelen zijn opgenomen in de artikelen 5 tot en met 15. Op grond daarvan mogen uitsluitend daartoe gemachtigde
vissersvaartuigen die via de Europese Commissie zijn aangemeld bij het NEAFC-secretariaat, in het NEAFC-gebied vissen. Voorts
zijn voorschriften gesteld over het merken van vistuig, vangstregistratie en vangstaangiften, overlading, opslag en etikettering.
De regeling voor inspectie op zee die onder meer voorziet in door de verdragsluitende partijen te volgen inspectie-, toezicht-
en inbreukprocedures, zijn opgenomen in de artikelen 16 tot en met 21 en 28 tot en met 36. In de artikelen 22 tot en met
27 is het systeem voor havenstaatcontrole neergelegd. Op grond van deze voorschriften, die naast de voorschriften uit de controleverordening
en de IOO-verordening gelden, mag uitsluiten in aangewezen havens worden aangeland na een voorafgaande kennisgeving. Aanvoer
of overlading mag pas plaatsvinden nadat de bevoegde autoriteiten van de havenstaat daartoe toestemming hebben verleend. De
in de artikelen 37 tot en met 43 opgenomen voorschriften strekken ter bevordering van de naleving van de NEAFC-regels door
vaartuigen van landen die geen partij zijn bij het NEAFC-verdrag. In artikel 44 zijn de maatregelen opgenomen ten aanzien
van vaartuigen die op de NEAFC-lijst van IOO-vaartuigen zijn geplaatst.
Hoofdstuk 5. Nationale maatregelen en maatregelen binnen 12 mijlzone
Artikel 78
Ingevolge Verordening nr. 26/2004 kent het EU gegevensbestand over de vissersvloot een onderverdeling in twee segmenten. In
één segment zijn de vaartuigen ondergebracht die zich uitsluitend bezighouden met aquacultuur, waaronder de kweek en teelt
van aquatische organismen wordt verstaan. Dit segment wordt aangeduid met de code AQU. Het andere segment bestaat uit het
overige deel van de vloot, de Main Fleet. Dit segment wordt aangeduid met de code MFL. In het nationale vlootregister wordt
een enigszins afwijkende indeling gehanteerd. De achtergrond hiervan is dat op basis van historische rechten alleen vissersvaartuigen
die behoren tot de oude segmenten 4J1 tot en met 4J5 op de belangrijkste gequoteerde vissoorten mogen vissen en daartoe contingenten
krijgen toegekend. Het is niet wenselijk dat meer vissersvaartuigen worden toegelaten tot de visserij op die soorten. Daartoe
is het segment MFL verdeeld in twee segmenten, te weten MFL1 en MFL2. Artikel 8 van de Regeling visvergunning bevatte om die
reden een verbod voor niet tot het segment MFL1 behorende vissersvaartuigen om op de initieel gequoteerde vissoorten te vissen.
Deze bepaling is thans opgenomen in artikel 78 van de regeling.
Artikel 79 Verbod uitoefening visserij op gequoteerde soorten met niet vissersvaartuigen
Artikel 79, eerste lid, verbiedt de visserij met bepaalde netten in de vangstgebieden waarvoor op grond van de verordening
vangstmogelijkheden vangstbeperkingen gelden, indien die visserij met een ander vaartuig dan een vissersvaartuig plaatsvindt,
alsmede om die netten aan boord te hebben van een dergelijk vaartuig. Doordat alleen geregistreerde vissersvaartuigen deze
netten aan boord mogen hebben, wordt de controle op visserijactiviteiten vergemakkelijkt. Het tweede lid zondert de visserij
in de kustwateren en de zeegebieden uit van dit verbod, omdat deze visserij een ander, kleinschaliger karakter heeft dan de
zeevisserij. Het derde lid bevat een uitzonderingsmogelijkheid op het eerste lid voor scheepswerven, voor in aanbouw zijnde
vissersvaartuigen die nog niet zijn geregistreerd in het visserijregister. Zonder deze uitzondering zouden deze vaartuigen
geen proefvaarten kunnen maken met netten aan boord. Het vierde en vijfde lid verbiedt de aanwezigheid van de boomkor op een
vissersvaartuig, tenzij dat vaartuig gerechtigd is om de tong- en scholvisserij uit te oefenen. Op deze manier wordt op dezelfde
wijze als in het eerste lid de controle vergemakkelijkt. In het vijfde lid is een uitzondering opgenomen voor de garnalen-
en spieringvisserij, omdat deze visserijen een ander karakter hebben en een verbod voor deze visserijen te restrictief zou
zijn.
Artikel 80 Verbod gebruik bepaalde vistuigen door niet vissersvaartuigen
De afgelopen jaren is de staandwantvisserij in Nederland fors in omvang toegenomen. Vaartuigen zijn overgeschakeld op het
vissen met staandwantvistuigen en de totale lengte van door de vaartuigen gebruikte netten is toegenomen. Op Europees niveau
zijn de afgelopen jaren in verschillende beheer- en herstelplannen onder meer voor kabeljauw, schol en tong, maatregelen getroffen
om de visserij-inspanning van vaartuigen boven de 10 meter nader te reguleren. Zoals is toegelicht bij artikel 16 geldt op
grond van bijlage IIA van de verordening vangstmogelijkheden voor deze vaartuigen een beperkte beschikbaarheid van zeedagen.
De visserij-inspanning van de staandwantvloot kleiner dan 10 meter wordt op Europees niveau niet begrensd.
Gebleken is dat het hierdoor voor steeds meer vissers aantrekkelijk is om over te stappen naar kleine vaartuigen. Om te voorkomen
dat de visserij-inspanning van de staandwantvloot kleiner dan 10 meter zonder ingrijpen zal blijven toenemen, zijn met ingang
van 1 januari 2011 in de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij drie maatregelen geïntroduceerd die de visserij-inspanning
van de nationale staandwantvisserij begrenzen. Met deze maatregelen is in het kader van de voorzorgsaanpak, één van de uitgangspunten
van het gemeenschappelijk visserijbeleid, beoogd te voorkomen dat in de toekomst verdergaande maatregelen moeten worden getroffen
om de effecten van de toename van de visserij-inspanning van de staandwantvisserij op de visbestanden te reguleren.
Eén van de twee maatregelen behelsde een verbod anders dan met een vissersvaartuig in de visserijzone te vissen met vaste
vistuigen. Deze maatregel is thans opgenomen in artikel 80 van de regeling. Met voornoemd verbod wordt de niet-beroepsmatige,
recreatieve visserij met vaste vistuigen verboden in de visserijzone.
Artikel 81 Visserij-inspanning staandwant
De tweede maatregel om te voorkomen dat de visserij-inspanning verder toeneemt betreft een zeedagenregime voor visserij met
een vistuig van het type staandwant door vissersvaartuigen kleiner dan 10 meter. Dit regime is thans opgenomen in de artikelen
81 tot en met 83 van de regeling. Voorheen werd deze materie geregeld in artikel 37a van de Regeling instandhoudingsmaatregelen
zeevisserij.
Ingevolge het tweede lid van artikel 81 is de visserij met staandwant alleen toegestaan als het vissersvaartuig in het bezit
is van een visvergunning waarop is vermeld dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen met een vistuig van het type
staandwant. Daarnaast is visserij met staandwant slechts toegestaan zolang de visserij-inspanning voor staandwantvisserij
voor vaartuigen kleiner dan 10 meter voor het desbetreffende kalenderjaar niet is opgebruikt. De in het derde lid van artikel
81 opgenomen hoogte van de toegestane visserij-inspanning is vastgesteld op basis van de gerealiseerde kilowatt-dagen in de
periode van 24 augustus 2008 tot 24 augustus 2009. Door het hanteren van deze periode als referentieperiode is ook de toename
van de visserij-inspanning met staandwantvistuigen in 2009 meegenomen.De visserij-inspanning is op basis van deze referentieperiode
vastgesteld op 188.159 kW dagen per jaar. De minister maakt ingevolge het vierde lid het tijdstip bekend waarop de visserij-inspanning
voor een bepaald kalenderjaar is opgebruikt.
Artikel 82 Vermelding staandwant op visvergunning
Om te voorkomen de maximale omvang van de staandwantvisserij verder kan toenemen heeft de toenmalige Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit op 24 augustus 2009 een stand still afgekondigd (Stcrt. 2009, nr. 12724). Deze stand still heeft tot gevolg gehad dat vergunninghouders die voor 24 augustus 2009 niet visten met staandwantvistuig
niet meer konden overschakelen op het vissen met een vistuig van het type staandwant. Alleen vissersvaartuigen die in de periode
van 1 januari 2006 tot en met de aankondiging van deze maatregel in de Staatscourant op 24 augustus 2009 blijkens hun logboekgegevens
gevist hebben met een vistuig van het type staandwant komen in aanmerking voor een vermelding op hun vergunning dat ze gebruik
mogen maken van een vistuig van het type staandwant. Deze eis is thans opgenomen in 82, onderdeel a. Op dit uitgangspunt worden
twee uitzonderingen gemaakt. Ten eerste kunnen vissersvaartuigen waarvoor op 24 augustus 2009 een onomkeerbare investeringsverplichting
is aangegaan met het oog op het overschakelen naar visserij met vistuig van het type staandwant, ingevolge onderdeel b, een
vermelding van vistuig van het type staandwant op hun vergunning krijgen. Daarnaast kan op grond van onderdeel c, een vermelding
verkregen worden voor een vaartuig dat dient ter vervanging van een vissersvaartuig of vissersvaartuigen ten aanzien waarvan
het recht op een vermelding van vistuig van het type staandwant op de visvergunning al bestond op grond van de onderdelen
a of b.
Artikel 83 Berekening resterende visserij-inspanning staandwant
Indien een vissersvaartuig gedurende een visreis gebruik maakt van een vistuig van het type staandwant wordt, ongeacht of
gedurende de visreis naast een vistuig van het type staandwant ook een ander vistuig zal worden gebruikt, de volledige door
dat vissersvaartuig gedurende de visreis verrichte inspanning in mindering gebracht op de totale toegestane visserij-inspanning
voor visserij met vistuig van het type staandwant. Als de kapitein voornemens is om geen gebruik te maken van een vistuig
van het type staandwant moet hij of zijn vertegenwoordiger voordat een vissersvaartuig de haven verlaat op grond van artikel
83, eerste lid, een melding doen van het voornemen om geen gebruik te maken van een vistuig van het type staandwant aan de
minister. Als een dergelijke melding niet gedaan is, wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel de volledige door dat
vissersvaartuig verrichte inspanning in mindering gebracht op de totale toegestane visserij-inspanning voor visserij met vistuig
van het type staandwant. Dit lijdt slechts uitzondering indien, zoals wordt bepaald in het derde lid, het vaartuig niet kon
vissen met een vistuig van het type staandwant omdat het aantoonbaar noodhulp bood aan een ander vaartuig of een gewonde persoon
voor spoedeisende medische zorg vervoerde.
Artikel 84 Maximale lengte staandwant
De derde maatregel om de maximale omvang van de staandwantvisserij te beperken is opgenomen in artikel 84. Dit artikel beperkt
de maximaal toegestane lengte van de netten dat een vissersvaartuig dat gerechtigd is om te vissen met vistuig van het type
staandwant op hetzelfde moment in het water mag hebben staan of aan boord mag houden, tot 25 kilometer per vaartuig. Deze
maatregel is alleen van toepassing in de visserijzone en niet in de kustwateren en het zeegebied als bedoeld in de artikelen
1 en 2 van het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970. De staandwantvisserij in deze gebieden wordt, zoals beschreven
in het beleidsvoornemen ‘Vast en zeker’ van 1 juli 2002, gereguleerd door de artikelen 12, 36 en 51 van de Uitvoeringsregeling
Visserij.
Artikel 85 Aanlandverboden
In deze bepaling is neergelegd onder welke voorwaarden bijvangsten toegestaan zijn buiten de vastgestelde vangstmogelijkheden.
Deze bepaling vormt deels een uitwerking van de artikelen 9 en 10 van de verordening vangstmogelijkheden (eerste, derde en
vierde lid). Het tweede lid is een nationale bepaling inzake de bijvangst van heek en schelvis, die een goed beheer van de
vangstmogelijkheden voor die soorten mogelijk maakt.
Artikel 86 Netaanpassingen in het kader van het kabeljauwherstelplan
In Verordening nr. 237/201011 zijn procedures en berekeningsmethoden voorgeschreven die lidstaten bij de overdracht van visserij-inspanning moeten toepassen.
Artikel 8, vierde en vijfde lid, van deze verordening voorziet in de mogelijkheid dat lidstaten, die voor de duur van de beheersperiode
visserij-inspanning tussen vistuigcategorieën willen overdragen, bij de berekening van de over te dragen visserij-inspanning
een correctiefactor mogen toepassen die afwijkt van de standaardcorrectiefactor. Indien een lidstaat besluit de visserij-inspanning
dienovereenkomstig aan te passen, moet zij de Commissie in kennis stellen van de onderbouwing hiervan. Bovendien is het op
grond van het zesde lid van voornoemd artikel tevens mogelijk dat de visserij-inspanning permanent wordt overgedragen in de
situatie dat de visserijvloot structureel is gewijzigd. Ingevolge artikel 9 van de uitvoeringsverordening kan bij de voor
deze overdracht te hanteren correctiefactor mede rekening worden gehouden met kabeljauwvermijdende maatregelen die door de
lidstaat zijn geïmplementeerd. De op basis van dit artikellid permanent gewijzigde visserij-inspanning zal worden doorgevoerd
in de voor de volgende jaren vast te stellen verordening vangstmogelijkheden. Tegen deze achtergrond is in de eerste helft
van 2010 een verduurzamingsplan opgesteld, dat voorziet in een pakket van kabeljauwvermijdende maatregelen. Het plan, dat
is afgestemd met de sector, is gericht op het verminderen van de vangst van kabeljauw bij het gebruik van de vistuigtypen
TR1 en TR2 door meer selectieve visserij uit te oefenen. Concreet worden in het plan maatregelen voorgesteld om concentraties
van kabeljauw te vermijden, zoals tijdelijke sluiting van de visserij in bepaalde gebieden, en technische maatregelen die
voorzien in een grotere maaswijdte voor de vistuigen TR1 en TR2 opdat meer ondermaatse kabeljauw uit de netten kan ontsnappen.
Met het oog op de toepassing van de in artikel 8, zesde lid, van voornoemde uitvoeringsverordening voorziene mogelijkheid
tot permanente overdracht van de visserij-inspanning, is het verduurzamingsplan bij brief van 10 mei 2010 aan de Commissie
voorgelegd. In dit plan zijn de aanscherping van maaswijdte voor de vistuigen TR1 en TR2, overeenkomstig artikel 46 van verordening
nr 850/98 genotificeerd. Bij brief van 30 juli 2010 heeft de Commissie geen opmerkingen tegen de genotificeerde technische
voorschriften geuit. Met betrekking tot het verzoek voor een permanente overdracht van de visserij-inspanning heeft de Commissie
aanvullende informatie gevraagd.
Artikel 86 bevat de in het verduurzamingsplan voorgestelde netaanpassing voor de vistuigtypen TR1 en TR2. De algemene maaswijdte
van TR1 vistuig is daarmee verhoogd naar ten minste 130 millimeter. Een algemene maaswijdte van 120 tot 130 millimeter is
slechts toegestaan indien voldaan is aan de in het tweede lid, onderdeel a, onder ii of iii, vermelde voorwaarde dat in de
netten panelen worden aangebracht al dan niet in combinatie met een bepaalde vangstsamenstelling. Voor TR2 worden geen wijzigingen
in de algemene maaswijdte doorgevoerd. Wel zijn het aanbrengen van panelen die voldoen aan de in het tweede lid, onderdeel
b, onder i of ii, vermelde voorwaarde, verplicht gesteld. De verplichte netaanpassingen zijn een aanscherping van de voorschriften
van verordening nr. 2056/2001 die op hun beurt weer een aanscherping zijn van de in verordening nr. 850/98 opgenomen voorschriften
en gelden voor het gebied waarop verordening nr. 2056/2001 van toepassing is.
Artikelen 87 en 88 Verzegeling motoren
In de artikelen 1, eerste en derde lid, en 4 van de Regeling visvergunning waren voorschriften opgenomen over de verificatie
van het motorvermogen. Deze voorschriften vloeiden voort uit de op grond van artikel 23 van verordening nr. 2371/2002 op de
lidstaten rustende verplichting ervoor zorg te dragen dat de overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van die verordening vastgestelde
capaciteitsniveau, niet worden overschreden. Voorts strekte deze voorschriften ter handhaving van het in artikel 29, tweede
lid, van verordening 98/850 opgenomen voorschrift dat het motorvermogen van in de zogenoemde scholbox vissende kotters niet
groter mag zijn dan 221 kW.
Op basis van voornoemde bepalingen moest de motor van een vissersvaartuig na meting worden verzegeld met door de AID ter beschikking
gestelde zegels. Bij verzegeling van de motor mocht het motorvermogen niet meer bedragen dan het op de visvergunning vermelde
vermogen. De plaatsen van de verzegeling en bijbehorende zegelnummers werden daarbij vastgelegd in het zegelplan.
Deze voorschriften zijn thans inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in de artikelen 87 en 88.
Artikel 89 Vermelding vissoort op verpakking
Dit artikel bevat een bijzondere bepaling over vis die aan boord van een vissersvaartuig is ingevroren en verpakt om de houdbaarheid
te verlengen. Deze verpakkingen moeten voorzien van bepaalde codes, waaruit onder meer blijkt welke vissoort de verpakking
bevat. Op deze wijze is mogelijk om op eenvoudige wijze te bepalen van welke vangstmogelijkheid (artikel 10) of welk contingent
(hoofdstuk 2, paragraaf 2) de desbetreffende vangsten moeten worden afgetrokken.
Artikel 90 Tracering
In de artikelen 24 tot en met 28 van de Regeling eisen, administratie en registratievissersvaartuigen waren voorschriften
opgenomen over het bijhouden van een administratie voor de verschillende schakels in de visserijketen. Deze voorschriften,
die ertoe strekten de naleving van vangstbeperkende maatregelen te controleren, zijn thans opgenomen in artikel 90. Dit artikel
zal gelden totdat er ter uitvoering van artikel 58 van de controleverordening en de artikelen 66 tot en met 68 van de uitvoeringsverordening
controleverordening voorschriften zijn gesteld over de traceerbaarheid en etikettering van visserijproducten. Deze ter uitvoering
van het traceringstelsel noodzakelijke bepalingen zullen met ingang van 1 januari 2012 in artikel 122 worden neergelegd.
Hoofdstuk 6. Controleverordening
Zoals in paragraaf 2 van deze toelichting is aangegeven, bevatten de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen de voor de toepassing
van de controleverordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsverordening noodzakelijke voorschriften.
§ 1 Algemene voorwaarden voor toegang tot wateren en hulpbronnen
Artikel 91 Autoriteit
In artikel 5 van de controleverordening zijn de algemene beginselen neergelegd die lidstaten bij de uitvoering van deze verordening
in acht moeten nemen. Eén van die beginselen is dat er in iedere lidstaat een centraal coördinatiepunt is voor controleactiviteiten
en andere uitvoeringshandelingen die op basis van de verordening door de lidstaten uitgevoerd moeten worden. Deze autoriteit
is onder meer verantwoordelijk voor het coördineren van de uitvoerings- en de controleactiviteiten van alle nationale controleautoriteiten,
de verzameling van gegevens en de verslaglegging en communicatie met de Commissie, andere lidstaten en derde landen. Gelet
op deze centrale verantwoordelijkheid is de minister als autoriteit aangewezen. In de praktijk zullen de in dat verband te
verrichten activiteiten door de directeur van de meest betrokken beleidsdirectie van het ministerie van EL&I worden uitgevoerd.
Artikel 92 Visvergunning
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de controleverordening mogen Europese vissersvaartuigen alleen visserijactiviteiten
verrichten als zij een geldige visvergunning hebben. De met het oog op de naleving van dit voorschrift noodzakelijk bepaling
is opgenomen in artikel 92, eerste lid. Een visvergunning is op grond van artikel 3, eerste lid, van de uitvoeringsverordening
slechts geldig voor één vissersvaartuig. Op grond van artikel 3, derde lid, van de uitvoeringsverordening bevat de visvergunning
de in bijlage II bij die verordening opgenomen minimuminformatie. Dit is dezelfde minimuminformatie die op grond van de door
de uitvoeringsverordening vervangen verordening nr. 1281/200512 was voorgeschreven. De op basis van deze oude verordening afgegeven vergunningen blijven dan ook ingevolge artikel 3, vierde
lid, van de uitvoeringsverordening van kracht. Desalniettemin ligt het in het voornemen de oude vergunningen spoedig na inwerkingtreding
van de onderhavige regeling te vervangen. Dit houdt verband met de in artikel 7 van de uitvoeringsverordening opgenomen eis
dat ieder vaartuig documenten aan boord moet hebben, waarop naast de minimuminformatie die op de visvergunning staat, ook
de datum van ingebruikname van het vaartuig moet zijn vermeld. Om te voorkomen dat betrokkene nagenoeg twee dezelfde documenten
aan boord moet hebben, zal op de nieuwe visvergunning ook de datum van ingebruikname van het vaartuig worden opgenomen.
Een visvergunning is op grond van artikel 3, vijfde lid, van de uitvoeringsverordening slechts geldig als de feitelijke situatie
overeenstemt met de situatie zoals deze was op het moment dat de vergunning werd afgegeven. Dit betekent dat indien de situatie
is gewijzigd de vergunning haar geldigheid verliest en betrokkene niet langer visserijactiviteiten met dat vaartuig mag uitvoeren.
Voor zover het de in de vergunning opgenomen gegevens over tonnage en motorvermogen betreft is dit nader uitgewerkt in artikel
94 van deze regeling. Uiteraard is een vergunning evenmin geldig, indien deze is geschorst of is ingetrokken.
Ter verkrijging van een vergunning moet een op grond van artikel 92, tweede lid, een aanvraag bij de minister worden ingediend.
Gelijk voorheen op grond van artikel 2a van de Regeling visvergunning gold hoeft de ondernemer die een aanvraag tot inschrijving
van een vaartuig in het visserijregister heeft ingediend niet afzonderlijk een visvergunning aan te vragen.
Artikel 93 Verlening visvergunning
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de controleverordening moeten lidstaten bij de afgifte van de vergunningen ervoor
zorgen dat de gegevens in de vergunning overeenstemmen met die van het Europese vlootregister, bedoeld in artikel 15 van verordening
nr. 2371/2002. Daarbij mag de totale capaciteit waarvoor vergunningen zijn afgegeven niet groter zijn dan het overeenkomstig
de artikelen 12 en 13 van verordening nr. 2371/2002 vastgestelde capaciteitsniveau. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan
het zogenoemde entry-exit-regime dat sinds 1 januari 2003 van toepassing is op het Europees vlootbeleid. De zogenoemde referentieniveaus,
uitgedrukt in BT en kW, zijn vastgesteld bij verordening nr. 1438/200313. Inmiddels is deze verordening gecodificeerd in verordening nr. 1013/2010. Op grond van het Europese vlootbeleid dienen de
lidstaten alle vissersvaartuigen die worden gebruikt voor de visserij op de mariene visbestanden te registreren in hun nationale
vlootregister. Toepassing van dit entry-exit-regime, dat voorheen was neergelegd in de Regeling visvergunning, heeft tot gevolg
dat er geen uitbreiding meer kan plaatsvinden van de Europese vloot en dat registratie van een vissersvaartuig slechts kan
plaatsvinden als voorafgaand aan de inschrijving een vissersvaartuig van gelijke capaciteit (uitgedrukt in motorvermogen en
tonnage) is uitgeschreven. Toetreding tot de vloot is slechts mogelijk als er ten aanzien van het vaartuig een visvergunning
is verleend. De visvergunning is derhalve het leidende instrument voor vlootbeheer. Een visvergunning is niet overdraagbaar
en kan niet worden verpand.
Thans zijn de voorwaarden voor verlening van de visvergunning opgenomen in artikel 93. Op grond van het eerste lid van dit
artikel dient voorafgaand aan de aanvraag tot inschrijving in het visserijregister en toekenning van de visvergunning voor
een vissersvaartuig met een bepaalde capaciteit, een zelfde hoeveelheid capaciteit aan de vloot te zijn onttrokken. Het vissersvaartuig
dient voorts te behoren tot hetzelfde segment als het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die aan de vloot is of zijn
onttrokken. Bij elke doorhaling van de inschrijving in het visserijregister wordt de ten aanzien van het betrokken vissersvaartuig
toegekende visvergunning ingetrokken. Met het betrokken vissersvaartuig is het vervolgens verboden de visserij uit te oefenen,
vis te vangen, aan boord te hebben, over te laden op een ander vissersvaartuig of aan te landen.
Voor overdrachten en soortgelijke veranderingen die leiden tot uitschrijving uit het visserijregister betekent dit het volgende.
Wordt de registratie van een bestaand vissersvaartuig, bijvoorbeeld in verband met een wijziging van eigenaar, doorgehaald,
dan kan dat vissersvaartuig slechts op naam van de nieuwe eigenaar worden geregistreerd als het vissersvaartuig in aanmerking
komt voor toekenning van een visvergunning. De visvergunning wordt toegekend als binnen zes weken na doorhaling van de inschrijving
een volledig verzoek tot inschrijving in het visserijregister bij de minister is ingediend, de capaciteit van het vissersvaartuig
niet is toegenomen en het vissersvaartuig behoort tot hetzelfde segment. Bij vervanging van vissersvaartuigen geldt ook dat
de registratie wordt doorgehaald. Vervolgens dient binnen zes jaar na die doorhaling een volledig verzoek tot inschrijving
van een nieuw of vervangend vissersvaartuig bij de minister te zijn ingediend. De capaciteit van dat nieuwe of vervangende
vaartuig mag de capaciteit van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen niet overschrijden en het
vervangende vissersvaartuig dient tot hetzelfde segment te behoren. Bovendien moet het zegelplan dat voor het betrokken vaartuig
overeenkomstig artikel 87 is opgemaakt naar de AID zijn opgestuurd. Destijds is voor de reserveringstermijn van zes jaar gekozen
tegen de achtergrond dat visvergunningen actief voor de visserij gebruikt zouden moeten worden en niet dat deze capaciteit
voor langere periode boven de markt blijft hangen.
In het tweede lid van artikel 93 zijn de voorwaarden zijn opgenomen voor de verlening van een visvergunning in het geval het
motorvermogen of tonnage en daarmee de capaciteit van het vaartuig is toegenomen. In een dergelijk geval geldt bij de verlening
van een visvergunning eveneens het zgn. entry-exit-regime. Dit betekent dat de aanvrager van de visvergunning moet aantonen
dat op een eerder moment een ander vissersvaartuig is uitgeschreven uit het register met een capaciteit die ten minste overeenkomt
met de verhoging van de capaciteit van zijn vaartuig. Bovendien mag de reserveringstermijn die voor dat andere vaartuig geldt,
niet zijn verstreken. Voorts moet de aanvrager aantonen – voor zover het uitgeschreven vissersvaartuig niet zijn eigendom
is – dat hij gerechtigd is om de (gereserveerde) capaciteit van dat andere vissersvaartuig in het visserijregister in te nemen.
Dit kan hij bijvoorbeeld aantonen door een verklaring van de oorspronkelijke rechthebbende te overleggen.
Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van verordening nr. 1013/2010 is, is het in deze verordening neergelegde vlootbeheer niet
van toepassing op het gedeelte van de schelpdiervloot dat uitsluitend actief is in de aquacultuur, die plaatsvindt op de (mossel/oester)
percelen. Dit betekent dat deze vissersvaartuigen weliswaar nog steeds onderdeel uitmaken van de Europese vloot en uit dien
hoofde dienen te beschikken over een visvergunning, maar er geen Europese beperkingen gelden ten aanzien van de omvang en
groei van dit segment. Het entry-exit-regime is op dit deel van de vloot niet van toepassing, het geen tot uitdrukking komt
in het derde lid van artikel 93.
Artikel 93, vierde lid, voorziet in de mogelijkheid aan de visvergunning voorschriften te verbinden of aan de vergunning verbonden
voorschriften te wijzigen.
In verordening nr. 1013/2010 zijn voorts bepalingen opgenomen hoe het referentieniveau bij wijzigende omstandigheden moet
worden berekend, bijvoorbeeld in het geval er vaartuigen aan de vloot worden onttrokken als gevolg van gesubsidieerde sanering.
Om aan de Europese verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening te kunnen voldoen, kan het noodzakelijk zijn een visvergunning
te weigeren. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de situatie dat het referentieniveau dat voor Nederland is vastgesteld
wordt verlaagd. In het vijfde lid van artikel 93 is daarvoor een voorziening opgenomen.
Artikel 94 geldigheid visvergunning
Zoals bij artikel 92 is toegelicht is een visvergunning op grond van artikel 3, vijfde lid, van de uitvoeringsverordening
slechts geldig als de feitelijke situatie overeenstemt met de situatie zoals deze was op het moment dat de vergunning werd
afgegeven. Dit betekent dat de op de visvergunning vermelde gegevens over het vissersvaartuig, de gegevens betreffende de
houder van de visvergunning en de gegevens over de kenmerken van de visserijcapaciteit moeten overeenstemmen met de feitelijke
situatie. Voor zover het de in de vergunning opgenomen gegevens over tonnage en motorvermogen betreft is dit uitgewerkt in
artikel 94. In dit artikel is bepaald wat de gevolgen zijn indien geconstateerd wordt dat er met een vissersvaartuig met een
groter motorvermogen of tonnage wordt gevist of indien er afwijkingen worden geconstateerd van de hoofdmotor of hoofdmotoren
ten opzichte van het in artikel 87, derde lid, bedoelde zegelplan, of de in artikel 88, eerste lid, bedoelde aanmelding.
Artikel 95 Verhoging tonnage in visvergunning
Op grond van artikel 11 van verordening nr. 2371/2003 is het de lidstaten toegestaan om 4% van het tonnage dat met overheidsgelden
buiten bedrijf is gesteld, weer op te bouwen, als de toename is bedoeld om de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden,
de hygiëne of de productkwaliteit te verbeteren.
De voorwaarden om de tonnage in deze situatie te kunnen verhogen zijn opgenomen in artikel 9 van verordening nr. 1013/2010.
De procedure voor het indienen van een verzoek tot verhoging van de tonnage van een vissersvaartuig is nader uitgewerkt in
artikel 95.
Artikel 96 Schorsing of intrekking visvergunning
In artikel 6, derde lid, van de controleverordening is voorgeschreven dat lidstaten de visvergunning moeten schorsen indien
een vaartuig door die lidstaat tijdelijk is stilgelegd of indien de ten behoeve van dat vaartuig verleende vismachtiging is
geschorst overeenkomstig artikel 45, vierde lid, van verordening nr. 1005/2008. Voorts moeten lidstaten op grond van het vierde
lid van dat artikel de visvergunning intrekken indien voor het betrokken vaartuig een maatregel tot aanpassing van de vangstcapaciteit
geldt als bedoeld in artikel 11, derde lid, van verordening nr. 2371/2002 of indien de ten behoeve van dat vaartuig verleende
vismachtiging is ingetrokken overeenkomstig artikel 45, vierde lid, van verordening nr. 1005/2008. Voorts dient de visvergunning
op grond van artikel 92, derde lid, van de controleverordening te worden ingetrokken indien aan de houder van de visvergunning
90 strafpunten zijn toegekend of telkens te worden geschorst zodra het aantal toegekende strafpunten 18, 36, 54 en 72 bedraagt.
Aan deze bepalingen is uitvoering gegeven in artikel 96, eerste en tweede lid.
Daar het strafpuntensysteem pas met ingang van 1 januari 2012 in werking treedt, kunnen laatstgenoemde maatregelen eerst met
ingang van die datum geëffectueerd worden. Tot die tijd wordt het stelsel, zoals dat voorheen was neergelegd in de Regeling
visvergunning gehanteerd. Dit is thans opgenomen in het derde lid van artikel 95. Op basis van dit artikelonderdeel is het
mogelijk om in geval van (herhaalde) overtreding van een aantal belangrijke voorschriften uit de visserijregelgeving de visvergunning
te schorsen of in te trekken. De genoemde voorschriften zijn de voorschriften die betrekking hebben op het motorvermogen,
netvoorzieningen, de aanwezigheid van satellietvolgapparatuur en de aan de vissers toegekende contingenten. Gebleken is namelijk
dat dit stelsel een effectief middel is, omdat daarmee snel en adequaat gereageerd worden op een overtreding.
Artikelen 97 tot en met 100 Vismachtiging
In artikel 7, eerste lid, van de controleverordening is bepaald dat een EU-vissersvaartuig slechts gemachtigd is specifieke
visserijactiviteiten te verrichten voor zover die in een geldige vismachtiging zijn vermeld. Dit betreft activiteiten die
vallen onder een visserij-inspanningsregeling, een meerjarenplan of andere in EU-regelgeving vastgestelde bepalingen, die
betrekking hebben op een voor de visserij beperkt gebied of die zijn bedoeld voor visserij voor wetenschappelijke doeleinden.
In artikel 97, eerste lid, is bepaald dat het verboden is in strijd met voornoemd voorschrift te handelen.
Zoals is toegelicht bij artikel 14 vervangt de controleverordening op dit punt het stelsel van speciale visdocumenten dat
was neergelegd in verordening nr. 1627/94. De term ‘speciaal visdocument’ wordt daarbij vervangen door ‘vismachtiging’. De
uitvoeringsbepalingen voor de vismachtiging zijn opgenomen in de artikelen 4 en 5 van de uitvoeringsverordening controleverordening.
Net als voor de visvergunning geldt is een vismachtiging op grond van artikel 4, eerste lid, van deze uitvoeringsverordening
slechts geldig voor één vissersvaartuig. Op grond van het tweede lid van dat artikel moet de machtiging in ieder geval de
in bijlage III bij die verordening vermelde gegevens bevatten. Op grond van de in artikel 4, derde lid, van de uitvoeringsverordening
controleverordening opgenomen overgangsbepaling, behouden op basis van verordening nr. 1627/94 verstrekt speciale visdocumenten
hun geldigheid, mits daarin de minimuminformatie uit bijlage III is opgenomen. Een vismachtiging is op grond van artikel 4,
zesde lid, in samenhang met artikel 3, vijfde lid, van de uitvoeringsverordening slechts geldig als de feitelijke situatie
overeenstemt met de situatie zoals deze was op het moment dat de machtiging werd afgegeven. Dit betekent dat indien de situatie
is gewijzigd de vismachtiging haar geldigheid verliest en betrokkene niet langer de in de machtiging genoemde visserijactiviteiten
met dat vaartuig mag uitvoeren. Ter verkrijging van een vismachtiging moet een op grond van artikel 97, tweede lid, een aanvraag
bij de minister worden ingediend. De nadere voorschriften voor verlening van de vismachtiging zijn opgenomen in artikel 98.
Op grond van artikel 7, vierde lid, van de uitvoeringsverordening mag een vismachtiging alleen worden afgegeven voor een vaartuig
dat over een geldige visvergunning beschikt. De vergunning mag niet zijn geschorst of zijn ingetrokken. Op grond van het vierde
lid van artikel 98 kan de minister nadere voorschriften aan de machtiging verbinden of daaraan verbonden voorschriften wijzigen.
Van deze bevoegdheid wordt onder meer gebruik gemaakt om uitvoering te geven aan de maatregelen uit het bij artikel 86 toegelichte
verduurzamingsplan kabeljauw, die gericht zijn op het vermijden van concentraties van kabeljauw, zoals tijdelijke sluiting
van de visserij in bepaalde gebieden. In artikel 98 zijn de voorschriften neergelegd die gelden voor het verlenen van een
vismachtiging in het kader van verordening nr. 1342/2008, waarin het langetermijn herstelplan voor kabeljauw is opgenomen.
Deze voorschriften zijn overgenomen uit artikel 33, derde en zesde lid van de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij.
Ter aanvulling op de voorschriften die zien op de referentieperiode 2006 tot en met 2008, waarin met het desbetreffende vaartuig
moet zijn gevist, is in artikel 99, eerste lid, onderdeel b, een nadere voorziening opgenomen voor de zogenoemde knelgevallen.
Op grond daarvan geldt thans dat de referentieperiode voor de vistuigcategorieën TR1 of TR2 ook de jaren 2001 tot en met 2005
omvatten, onder de voorwaarde dat ten behoeve van het betrokken vaartuig op grond van artikel 29 een recht op contingenten
wijting en kabeljauw geldt. Tot slot is in artikel 100 neergelegd wanneer de vismachtiging wordt geschorst of wordt ingetrokken.
Dit is aan de orde indien de visvergunning van het betrokken vaartuig is geschorst of indien niet wordt voldaan aan de in
de vismachtiging opgenomen voorschriften.
Artikel 101 Markering vissersvaartuig en vistuig
Krachtens artikel 8, eerste lid, van de controleverordening moeten kapiteins van vissersvaartuigen de voorwaarden en beperkingen
betreffende de markering en identificatie van vissersvaartuigen en het aan boord gehouden vistuig naleven. Deze voorwaarden
en beperkingen gelden voor de EU-wateren en zijn nader uitgewerkt in de artikelen 6 tot en met 17 van de uitvoeringsverordening
controleverordening. Deze voorschriften zijn overgenomen uit verordening nr. 356/2005 en uit verordening nr. 1381/8714. Een aantal van de markeringsvoorschriften voor vistuig worden op grond van artikel 9, eerste lid, van de uitvoeringsverordening,
ook van toepassing binnen de 12-mijlszone. Teneinde betrokken vaartuigen in de gelegenheid te stellen de noodzakelijke aanpassingen
te verrichten, is in artikel 167 van de uitvoeringsverordening voorzien dat voornoemde bepalingen uit de uitvoeringsverordening
met ingang van 1 januari 2012 in werking treden. Om die reden is in artikel 166, tweede lid, van de uitvoeringsverordening
voorzien dat verordening nr. 356/2005 tot 1 januari 2012 van kracht blijft. Abusievelijk is verordening nr. 1381/87 wel ingetrokken.
Hierdoor zouden er tot 1 januari 2012 geen voorschriften over de markering van vissersvaartuigen zijn. Om in deze lacune te
voorzien zijn de voorschriften voor markering van vissersvaartuigen thans in artikel 101 zelf opgenomen.
Artikel 102 VMS voor vaartuigen
Op grond van artikel 9 van de controleverordening zijn lidstaten gehouden een satelietvolgsysteem voor vaartuigen toe te passen
om doeltreffend toezicht te houden op de visserijactiviteiten van hun vissersvaartuigen. Vissersvaartuigen met een lengte
over alles van meer dan 15 meter moeten beschikken over werkende satellietvolgapparatuur (ook wel genoemd Vessel Monitoring
System: VMS) waarmee het vaartuig automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kan worden gelokaliseerd en geïdentificeerd
aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens. Voorts biedt dit toestel het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat
de mogelijkheid het vissersvaartuig te bevragen. Ingevolge artikel 18, derde lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening
geldt deze verplichting niet voor vissersvaartuigen die uitsluitend voor de aquacultuur worden gebruikt.
Deze verplichting komt op grond van het tweede lid, van artikel 9 met ingang van 1 januari 2012 te gelden voor vissersvaartuigen
met een lengte over alles van 12 meter of meer.
In de uitvoeringsverordening controleverordening zijn de specificaties voor VMS op EU-niveau vastgesteld. Deze specificaties
hebben met name betrekking op de kenmerken van de satellietvolgapparatuur, de transmissie van positiegegevens en de werkwijze
in het geval van defecte of anderszins niet-functionerende satellietvolgapparatuur. In artikel 102, derde lid, zijn de nadere
eisen vastgelegd waaraan de VMS-apparatuur moet voldoen. Zo moet de apparatuur zijn goedgekeurd door een ter zake geaccrediteerde
instelling. De kapitein blijft te allen tijde verantwoordelijk voor een goede werking van de satellietvolgapparatuur. Onder
andere moet hij contact opnemen met de meldkamer van de AID als de apparatuur aan boord wordt geplaatst, om te controleren
of de apparatuur functioneert. Het benodigde formulier voor deze test is beschikbaar via het DR-loket.
De technische eisen die aan de apparatuur worden gesteld zijn gelijk aan de eisen die voorheen op grond van de Regeling technische
maatregelen 2000 aan de VMS-apparatuur werden gesteld.
Artikel 103 AIS
Op grond van artikel 10 van de controleverordening moet een vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 15 meter
uitgerust zijn met een automatisch identificatiesysteem. De door dit systeem gegenereerde gegevens kunnen door de lidstaten
worden gebruikt om kruiscontroles uit te voeren. De verplichting om de hiervoor genoemde gegevens elektronisch in te dienen
wordt gefaseerd ingevoerd. Vanaf 31 mei 2012 geldt de verplichting alleen voor vissersvaartuigen met een lengte over alles
van 24 meter tot en met 42 meter, vanaf 31 mei 2013 voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van 18 tot en met 24
meter en vanaf 31 mei 2014 voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van 15 tot 18 meter.
Artikel 104 Invullen en overleggen papieren logboek, papieren aangiften van overlading en papieren aangifte van aanlanding
Artikel 104 bevat de bepalingen die noodzakelijk zijn voor de nakoming van de verplichtingen die betrekking hebben op het
invullen en indienen van het papieren logboek en de papieren aangifte van overlading of aanlanding. Deze voorschriften waren
voorheen opgenomen in paragraaf 4 van de Regeling eisen, administratie en registratie zeevisserij. In die paragraaf werden
voornoemde documenten het logboek-, tevens vangstopgaveformulier genoemd.
De verplichting om voornoemde papieren documenten in te vullen en te overleggen, geldt voor alle vaartuigen die de visserijlogboekgegevens
en de aangiften van overlading of aanlanding niet elektronisch hoeven over te leggen. Dit zijn tot 1 januari 2012 alle vaartuigen
met een lengte over alles van minder dan 15 meter en na 1 januari 2012 alle vaartuigen met een lengte over alles van minder
dan 12 meter. Op grond van de artikelen 14, eerste lid, 21, eerste lid en 23, eerste lid, van de controleverordening en artikel
29, eerste lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening geldt deze verplichting voor vaartuigen met een lengte over
alles van 10 meter of meer. Artikel 29, tweede lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening voorziet in de mogelijkheid
dat lidstaten deze verplichting ook kunnen voorschrijven voor vaartuigen kleiner dan 10 meter. Dit is gebeurd in het tweede
lid van artikel 104. Voorts is in het tweede lid voorgeschreven dat deze vaartuigen ook alle vangsten die kleiner zijn dat
50 kg in het logboek moeten registreren. Dit in tegenstelling tot vaartuigen die groter zijn dan 10 meter. Achtergrond hiervan
is dat het logboek onder meer dient ter controle van de vangsten. Hoeveelheden die niet in het logboek hoeven te worden vermeld,
worden in beginsel niet in mindering gebracht op het toegekende quotum of contingent. In de praktijk komt het echter voor
dat een vissersvaartuig op een dag meerdere visreizen maakt waarbij elke afzonderlijke reis de vangst van een bepaalde vissoort
weliswaar 50 kilogram of minder bedraagt, maar de totale vangst van die vissoort van die dag meer dan 50 kilogram bedraagt.
Door het maken van meerdere visreizen per dag kan op die manier worden voorkomen dat de gevangen vis in mindering wordt gebracht
op het toegekende quotum of contingent. Teneinde dit tegen te gaan wordt – als de totale vangst van een vissoort van een dag
meer dan 50 kilogram bedraagt – deze vangst in mindering wordt gebracht op het quotum.
Artikel 105 Elektronisch invullen/verzenden visserijlogboekgegevens
In artikel 105 zijn de voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor de naleving van de artikelen 15, eerste en tweede
lid, van de controleverordening zoals deze nader zijn uitgewerkt in de artikelen 36, eerste lid, 38, tweede lid, 39, eerste,
tweede, vierde en vijfde lid, 40, derde lid, 41, derde en vierde lid, en 47 van de uitvoeringsverordening. Deze zien op het
elektronisch bijhouden en verstrekken van de logboekgegevens. De verplichting om de hiervoor genoemde gegevens elektronisch
in te dienen is gefaseerd ingevoerd. De laatste fase gaat met ingang van 1 januari 2012 in. Vanaf die datum alle vissersvaartuigen
met een lengte over alles van meer dan 12 meter het zogenoemde e-logboek bijhouden.
Artikel 106 Voorafgaande kennisgeving aanlanding
Artikel 106 strekt ter uitvoering van de artikelen 17 tot en 19 van de controleverordening waarin voorschriften zijn opgenomen
over de voorafgaande kennisgeving bij aanlanding.
Artikel 107 Overladen
Overladingen op zee ontsnappen aan een adequate controle door de vlaggenstaat of de kuststaten en vormen daardoor voor de
marktdeelnemers een mogelijkheid om illegale vangsten te vervoeren. Om de controles te verbeteren is het op grond van artikel
20 van de controleverordening verboden om in EU-wateren op zee over te laden. Er mag alleen worden overgeladen met toestemming
van de betrokken autoriteiten in daartoe aangewezen havens of plaatsen dicht bij de kust. Bovendien geldt dat als het overladen
wordt onderbroken, het overladen pas hervat mag worden nadat er toestemming voor is verleend. In artikel 107 is aan dat artikel
uitvoering gegeven. De havens die zijn aangewezen zijn de reguliere op grond van artikel 6, tweede lid, toegelaten havens.
Artikelen 108 en 109 Invullen/overleggen aangifte van overlading of aanlanding
De artikelen 108 en 109 bevatten de voor de uitvoering van de artikelen 22 en 24 van de controleverordening noodzakelijke
bepalingen. De in deze artikelen genoemde verplichting om de aangifte van overlading en de aangifte van aanlanding elektronisch
te verstrekken, geldt thans voor vissersvaartuigen met een lengte van 15 meter over alles of meer. Met ingang van 1 januari
2012 komt de verplichting op grond van de artikelen 22, tweede lid, onderdeel a, en 24, tweede lid, onderdeel a, ook te gelden
voor vaartuigen met een lengte van 12 meter over alles of meer.
§ 3 Controle op visserij-inspanning
Artikel 110 Kennisgeving vistuig
Op grond van artikel 27 van de controleverordening moet de visser voorafgaand aan een beheersperiode melden welke type vistuigen
hij wil gaan gebruiken in een gebied waarvoor een visserij-inspanning geldt. Deze meldingen zijn in artikel 110 nader uitgewerkt.
Wat betreft de melding van het type vistuig voorafgaand aan een tijdvak, dient die melding te geschieden aan het groepsbestuur
of, indien een visser niet deelneemt aan een groepscontingent, aan de minister.
Artikel 111 Visserij-inspanningsverslag en uitputting van de visserij-inspanning
Op grond van artikel 28 moeten kapiteins van vissersvaartuigen die aan een visserijinspanningsregeling zijn onderworpen en
die niet zijn uitgerust met een functionerend VMS-systeem als bedoeld in artikel 9 van de controleverordening of die geen
e-logboek behoeven bij te houden overeenkomstig artikel 15 van de controleverordening bij binnenvaren en verlaten van het
desbetreffende gebied een visserij-inspanningsverslag sturen aan hun vlaggenstaat. Op grond van artikel 30 van de controleverordening
geldt een verbod om in het desbetreffende gebied te varen met gereglementeerd vistuig aan boord, indien de visserij-inspanning
is uitgeput. De voor de naleving van deze verplichtingen noodzakelijke bepalingen zijn neergelegd in artikel 111. Op grond
van het tweede lid, moeten de visserij-inspanningsverslagen worden gestuurd naar de AID.
Artikel 112 Vrijstellingen
In artikel 29 van de controle verordening is opgenomen dat een vissersvaartuig met onder een visserij-inspanningsregeling
vallend vistuig aan boord, door het desbetreffende gebied mag varen als al dat vistuig is vastgemaakt en opgeborgen. Voorts
biedt dat artikel de basis voor lidstaten om te bepalen dat activiteiten van vissersvaartuigen die door een onder een visserij
inspanningsregeling vallend gebied varen, niet in mindering worden gebracht op de beschikbare maximaal toelaatbare visserij-inspanning.
Voorwaarde is dat het vissersvaartuig de vlaggenlidstaat daarvan op de hoogte heeft gesteld. Eenzelfde mogelijkheid bestaat
indien het vissersvaartuig in het betrokken noodhulp verleent. Artikel 112 geeft hieraan uitvoering.
Artikel 113 Sluiting visserij
De controleverordening voorziet in de mogelijkheid om gebieden (gedeeltelijk) te sluiten voor visserij. Het gaat hierbij om
het sluiten van een gebied op grond van het feit dat quota zijn uitgeput of het geval waarin de visserij-inspanning voor bepaalde
beheersperiode is opgebruikt. De sluiting kan worden opgelegd door de desbetreffende lidstaat (artikel 35) of door de Commissie
(artikel 36). Artikel 113 verbiedt de visserij na de bekendmaking van de sluiting.
§ 4 Controle op vlootbeheer
Artikel 114 Motorvermogen
Op grond van artikel 39, eerste lid, van de controleverordening is het verboden te vissen met een vissersvaartuig waarvan
het motorvermogen groter is dan het motorvermogen dat in de visvergunning is vermeld. Artikel 114 verbiedt het in strijd te
handelen met deze bepaling. Dit verbod was voorheen in artikel 5 van de Regeling visvergunning opgenomen.
Artikel 115 Certificering motorvermogen
De in de artikelen 39, 40 en 41 van de controleverordening opgenomen voorschriften moeten ervoor zorgen dat het vermogen van
de motor van de vissersvaartuigen een bepaald vermogen niet te boven gaat, onder meer door te voorzien in een certificering
van het motorvermogen. Deze verplichting treedt in werking met ingang van 1 januari 2012 voor vaartuigen die vissen op onder
een inspanningsregeling vallende bestanden en vanaf 1 januari 2013 voor de overige vaartuigen. De met het oog op de uitvoering
hiervan noodzakelijke maatregelen zullen in artikel 115 worden opgenomen. Thans is dit artikel daarvoor gereserveerd.
§ 5 Controle op meerjarenplannen
Artikel 116 Aangewezen haven en gescheiden opslag demersale vangsten meerjarenplannen
De in de artikelen 42 tot en met 44 van de controleverordening opgenomen voorschriften strekken ter controle op de meerjarenplannen.
In dat verband geldt dat vangsten alleen in aangewezen havens mogen worden overgeladen. Vangsten die groter zijn dan een in
een meerjarenplan vastgestelde vangstdrempel mogen voorts alleen in aangewezen havens worden aangeland. Daarnaast moeten alle
vangsten van onder een meerjarenplan vallende demersale bestanden aan boord van een EU vissersvaartuig met een lengte van
12 meter over alles of meer per soort in bakken, ruimten of containers worden opgeslagen. In artikel 116 zijn de reguliere
havens aangewezen voor voornoemde aanlandingen. Het aanlanden en lossen moet plaatsvinden binnen de in bijlage 2 C genoemde
lostijden.
Artikel 117 Vistuig en samenstelling vangst
Artikel 117 strekt ter uitvoering van de artikelen 47, 48 en 49 van de controleverordening. Op grond van deze artikelen moet
bij visserijtakken waarin het gebruik van meer dan één soort vistuig verboden is, het andere vistuig worden vastgemaakt en
opgeborgen, zodat het niet onmiddellijk kan worden gebruikt. Voorts moeten vaartuigen verloren vistuig zo snel mogelijk terug
halen en gelden voorschriften voor de berekening van de vangstsamenstelling naar vissoort, als netten met verschillende minimummaaswijdten
zijn gebruikt.
Artikel 118 Controle voor visserij beperkte gebieden
De Raad kan in visserijzones een voor de visserij beperkt gebied instellen. Daarbij kan een datum worden vastgesteld vanaf
welke de vissersvaartuigen een operationeel systeem aan boord moeten hebben dat de kapitein waarschuwt bij het binnenvaren
en het verlaten van dat gebied. Op grond van artikel 50, derde lid, van de controleverordening moeten de gegevens ten minste
om de 30 minuten worden doorgegeven als het betrokken vaartuig het gebied in vaart. Indien het zich op het vaartuig bevindend
vistuig tijdens de doorvaart is vastgemaakt en geborgen, mag het vaartuig op grond van het vierde lid wel door het gebied
varen, mits de snelheid tijdens het doorvaren niet minder dan zes knopen bedraagt. In artikel 118 zijn de voor de naleving
van deze voorschriften noodzakelijke bepalingen opgenomen.
Artikel 119 Realtimesluiting visserijtaken
In artikel 119 zijn de voorschriften opgenomen die strekken ter uitvoering van de artikelen 51 tot en met 54 van de Controleverordening.
Ingevolge deze artikelen kan – indien een vangstdrempel van een bepaalde soort of groep van soorten in een bepaald gebied
is bereikt – het betrokken gebied tijdelijk voor de betrokken visserij worden gesloten. Tot deze tijdelijke sluiting kan door
de desbetreffende kustlidstaat of door de Commissie worden besloten. Voorts geldt dat als de vangsthoeveelheid door een vissersvaartuig
de vangstdrempel bij twee opeenvolgende trekken overschrijdt, het vissersvaartuig het vangstgebied met minstens vijf zeemijl
moet verleggen, voordat het weer opnieuw kan vissen. Voor vissersvaartuigen die kleiner zijn 12 meter bedraagt deze afstand
2 zeemijl.
Artikel 120 Recreatievisserij
Deze bepaling die voorheen was opgenomen in artikel 6 van de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij, verbiedt in
strijd te handelen met het in artikel 55, tweede lid, van de controleverordening opgenomen verbod op het verhandelen van door
sport- of recreatievissers gevangen vis. Hierdoor wordt de controle op commerciële visserijactiviteiten wordt vergemakkelijkt.
Het sportvissen op zee met medeneming van de vangst voor eigen gebruik is in principe toegestaan. Het verhandelen van op zee
gevangen vis is slechts toegestaan indien men beschikt over een geregistreerd vissersvaartuig en men beschikt over de benodigde
vangstrechten.
§ 7 Controle op de afzet
Artikel 121 Beginselen voor controle op de afzet
In artikel 121 is bepaald dat alle gevangen of geoogste visserij- en aquacultuurproducten voor de eerste verkoop in partijen
moeten worden verdeeld. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 56, derde lid, van de controleverordening. Onder een partij
wordt verstaan een hoeveelheid visserij- of aquacultuurproducten van een bepaalde soort van dezelfde aanbiedingsvorm, afkomstig
uit hetzelfde betrokken geografische gebied en van hetzelfde vissersvaartuig, dezelfde groep vissersvaartuigen of dezelfde
aquacultuur productie-eenheid. Voorts wordt in het tweede lid van artikel 121 uitvoering gegeven aan artikel 57, eerste lid,
van de controleverordening op grond waarvan lidstaten ervoor moeten zorg dragen dat visserijproducten waarvoor Europese handelsnormen
gelden, slechts voor eerste verkoop worden uitgestald, aangeboden, verkocht of anderszins verhandeld als zij met die normen
in overeenstemming zijn.
Artikel 122 Traceerbaarheid
Artikel 58 van de controleverordening en de artikelen 66 tot en met 68 van de uitvoeringsverordening controleverordening bevatten
voorschriften over de traceerbaarheid en etikettering van visserijproducten. Deze voorschriften zijn ingevolge artikel 167
van de uitvoeringsverordening controleverordening eerst op 1 januari 2012 van toepassing. De ter uitvoering van het traceringstelsel
noodzakelijke bepalingen zullen in artikel 122 worden neergelegd. Tot die tijd gelden de nationale traceringsvoorschriften
zoals die zijn opgenomen in artikel 90.
Artikel 123 Eerste verkoop visserijproducten
Op grond van artikel 59, tweede lid, van de controleverordening moet de koper van visserijproducten die, in een eerste verkoop,
door een vissersvaartuig worden verkocht, geregistreerd zijn bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de eerste verkoop
plaatsvindt. Ingevolge het derde lid van dat artikel zijn kopers van maximaal 30 kg visserijproducten uitgezonderd van deze
verplichting, mits de visserijproducten niet op de markt worden gebracht maar uitsluitend voor particuliere consumptie worden
gebruikt. De in dat artikel bedoelde registratie wordt op grond van artikel 142 van de onderhavige regeling – gelijk voorheen
gebeurde – uitgevoerd door het Productschap Vis.
Artikel 124 Weging visserijproducten
Artikel 124 strekt tot uitvoering van de in de controleverordening en in de uitvoeringsverordening controleverordening opgenomen
weegvoorschriften. In de artikelen 60 en 61 van de controleverordening is het algemene weegregime van visserijproducten neergelegd.
Op grond van artikel 61, eerste en tweede lid moeten in principe alle vangsten worden gewogen bij aanlanding en voordat de
desbetreffende visserijproducten worden opgeslagen, vervoerd of verkocht. De weegresultaten worden vervolgens ingevolge het
vijfde lid van dat artikel ingevuld op de aangifte van aanlanding, het vervoersdocument, de verkoopdocumenten en de aangiften
van overname. Op grond van het derde lid van dat artikel kunnen lidstaten toestaan dat visserijproducten aan boord van het
vissersvaartuig worden gewogen op basis van een door de Europese Commissie goed te keuren steekproevenplan. Zodra het Nederlandse
plan is goedgekeurd zal deze mogelijkheid worden opgenomen in het onderhavige artikel.
In de uitvoeringsverordening controleverordening zijn nadere voorschriften opgenomen over de uitvoering van de weging. Deze
zien op het bijhouden van weegregisters, het tijdstip van de weging en de weging van bevroren visserijproducten. Voorts bevat
de uitvoeringsverordening de voorschriften over de weegprocedures voor haring, makreel en horsmakreel die is gevangen in bepaalde
gebieden. Deze soorten mogen uitsluitend worden gewogen en worden aangeland in daartoe door de lidstaten aangewezen havens.
Op grond van het vierde lid van artikel 124 zijn dit de havens die zijn vermeld in bijlage 2 B bij de regeling, waarbij het
lossen moet worden uitgevoerd binnen de in bijlage 2 C vermelde tijdstippen.
Artikel 125 Verkoopdocument
In artikel 125 zijn de ter uitvoering van de artikelen 62 en 63 van de controleverordening noodzakelijke bepalingen opgenomen
over verkoopdocumenten. Dergelijke documenten moeten aanwezig zijn bij de vis, om op deugdelijke manier controle op bijvoorbeeld
de herkomst van de vis mogelijk te maken. Op grond van artikel 62, eerste lid, van de controleverordening moeten geregistreerde
kopers en geregistreerde visafslagen met een jaarlijkse omzet in eerste verkopen van visserijproducten van minder dan € 200.000,-
papieren verkoopdocumenten binnen 48 uur na de eerste verkoop indienen. Voorheen lag de grens bij een jaaromzet van € 400.000,-.
Dit verkoopdocument moet de in artikel 64, eerste lid, van de controleverordening genoemde gegevens bevatten en wordt aan
overhandigd aan een ambtenaar van de AID of gedeponeerd in een vangstopgavebus. Artikel 63, eerste lid, van de controleverordening
voorziet in een verplichting voor geregistreerde kopers en geregistreerde visafslagen met een jaarlijkse omzet in eerste verkopen
van visserijproducten van meer dan € 200.000,–, de gegevens uit het verkoopdocument elektronisch te verstrekken. Deze verplichting
geldt op grond van artikel 125, tweede lid, ook voor alle visafslagen. Met laatstgenoemde verplichting wordt uitvoering gegeven
aan de in artikel 62, tweede lid, van de controleverordening neergelegde bevoegdheid voor lidstaten. Voorheen was deze verplichting
neergelegd in artikel 29, eerste lid, van de Regeling eisen, administratie en registratie inzake uitoefening visserij.
Om deze gegevens goed te kunnen verwerken, is het noodzakelijk dat ze aan de AID worden verzonden in een uniform digitaal
formaat, XSD. Het bestand wordt beschikbaar gesteld via de website van het ministerie. Daar zal ook worden aangegeven waar
de bestanden naar toe kunnen worden gestuurd.
Artikelen 126 en 127 Aangifte van overname en vervoersdocument
Deze artikelen bevatten met artikel 125 vergelijkbare bepalingen die van toepassing zijn indien de visserijproducten pas in
een later stadium worden verkocht of indien deze producten voor de eerste verkoop plaatsvindt, worden vervoerd. Met deze bepalingen
wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 66, 67 en 68 van de controleverordening.
§ 8 Bewaking, inspecties, procedures en handhaving
Artikel 128 Inspecties en procedures
In titel VI en VII van de controleverordening zijn voorschriften voor bewaking, inspectie en procedures vastgelegd. In dat
verband moeten kapiteins van EU-vissersvaartuigen en reders de nodige medewerking verlenen aan dat met controle belaste waarnemers
en moeten kapiteins in overeenstemming handelen met opgelegde maatregelen. Voorts gelden de in artikelen 113, 114 en 122,
van de uitvoeringsverordening controleverordening opgenomen verplichtingen, waar onder het aanwezig hebben van een loodsladders.
De verplichting een loodsladder aan boord te hebben dient ertoe het overstappen door een inspecteur vanaf een inspectievaartuig
op het te inspecteren vaartuig te vergemakkelijken. In bijlage XXIX bij deze verordening zijn de specifieke eisen opgenomen
waaraan een loodsladder moet voldoen. In artikel 128 zijn de voor de naleving van die verplichtingen noodzakelijke bepalingen
opgenomen.
Artikel 129 Handhavingmaatregelen
Artikel 129 strekt ertoe te bewerkstelligen dat de op grond van de artikelen 104 en 108 vastgestelde handhavingmaatregelen
worden nageleefd.
Artikel 130 Puntensysteem voor ernstige inbreuken
Artikel 130 is gereserveerd voor de uitvoering van het in artikel 92 van de controleverordening en in de artikelen 125 tot
en met 134 van de uitvoeringsverordening controleverordening neergelegde puntensysteem voor ernstige inbreuken, dat op grond
van artikel 167 van de uitvoeringsverordening controleverordening met ingang van 1 januari 2012 van toepassing is.
Hoofdstuk 7. Toegangsregels derde landen, IUU en vangstdocumentatieregelingen
§ 1 Toegangsregels derde landen
Artikel 131 Toegangsregels derde landen
Zoals in paragraaf 2 van deze toelichting is aangegeven bevat verordening nr. 1006/2008 de controlevoorschriften voor vissersvaartuigen
van derde landen en voor EU-vissersvaartuigen die buiten de EU-wateren vissen. De voor de uitvoering van deze verordening
noodzakelijke maatregelen zijn opgenomen in artikel 131.
§ 2 Invoer
Artikel 132 Invoerverbod tonijnsoorten uit bepaalde gebieden
Verordening nr. 827/2004 verbiedt de invoer in de Europese Unie van de Atlantische grootoogtonijn die van oorspong uit Bolivia,
Cambodja, Georgië, Equatoriaal-Guinea en Sierra Leone komt. Ingevolge artikel 132 is het verboden in strijd met eze verordening
te handelen.
§ 3 IUU en vangstdocumentatieregelingen
Zoals in paragraaf 2 is toegelicht is verordening nr. 1005/2008 (IOO-verordening) een van de drie verordeningen die tezamen
met de controleverordening en verordening nr. 1006/2008 het controledrieluik van de Europese Unie vormt. De Europese uitvoeringsbepalingen
van deze verordening zijn neergelegd in verordening nr. 1010/2009 (IOO-uitvoeringsverordening). In het licht van de doelstelling
van de verordening om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te voorkomen zien de IOO-verordening
opgenomen voorschriften op de volgende onderdelen:
-
1. een systeem van havenstaatcontrole waarbij IOO-vaartuigen van derde landen geen toegang krijgen tot EU-havens;
-
2. een verbod op de invoer van IOO-vis door van de vlaggenstaat een certificaat te eisen dat de vis legaal is gevangen;
-
3. ontwikkeling van een communautair alarmeringssysteem voor gevallen dat het vermoeden bestaat dat IOO-vis is opgespoord;
-
4. opstelling van een lijst van vaartuigen (al dan niet onder een EU-vlag varend) die betrokken zijn bij IOO-visserij;
-
5. verbod op de invoer van vis uit landen waarvan vaststaat dat zij niet meewerken aan de IOO-verordening.
Voorts bevat de verordening bepalingen over maatregelen die genomen moeten worden in elk van bovengenoemde gevallen. De voor
de uitvoering van dit stelsel noodzakelijk voorschriften zijn in deze paragraaf opgenomen met inbegrip van de vangstdocumentatieregelingen
die in een aantal separate EU-verordeningen zijn vastgelegd.
Artikel 133 Toegang tot havens en gebruik havendiensten vaartuigen derde landen
De in artikel 133 opgenomen bepalingen strekken ertoe uitvoering te geven aan de in hoofdstuk II van de IOO-verordening opgenomen
voorschriften over de toegang en inspectie van vissersvaartuigen van derde landen in havens van lidstaten. Deze voorschriften
hebben tot doel te voorzien in een adequate controle op het legale karakter van de door vaartuigen uit derde landen op het
grondgebied van de Europese Unie aangelande visserijproducten. Vissersvaartuigen die de vlag van een derde land voeren, krijgen
slechts toegang tot vooraf – op grond van artikel 5, eerste lid – door de lidstaten aangewezen havens als zij voor het binnenvaren
van de haven een kennisgeving doen, waarbij ze precieze en door hun vlaggenstaat gevalideerde informatie moeten verstrekken
over het legale karakter van hun vangsten. Deze mededeling moet ingevolge artikel 6 van de IOO-verordening ten minste drie
werkdagen voor de geschatte aankomsttijd worden gedaan, behoudens indien het aanlandingen van verse visserijproducten betreft,
in welk geval de termijn op grond van artikel 1 van de IOO-uitvoeringsverordening 4 uur bedraagt.
Vaartuigen uit derde landen die niet aan de in de verordening vastgelegde voorschriften voldoen, mogen de havens van de lidstaten
niet binnen, krijgen geen toegang tot de havendiensten en mogen geen activiteiten op het gebied van aanlanding, overlading
of be- of verwerking aan boord ontplooien.
Voorts moeten deze vaartuigen voordat de aanlandings- en overladingsactiviteiten beginnen, op grond van artikel 8 van de IOO-verordening
een aangifte indienen. Indien de op grond van de artikelen 9 en 10 van de IOO-verordening uitgevoerde haveninspecties uitwijzen
dat een vissersvaartuig van een derde land IOO-visserij heeft bedreven, verkrijgt dit vaartuig geen toestemming om zijn vangst
aan te landen of over te laden. De aan het binnenvaren van de haven voorafgaande kennisgeving en de aangifte van aanlanding
of overlading moeten op grond van artikel 133, derde en vijfde lid, worden ingediend bij de meldkamer van de AID. Voor de
aangifte van aanlanding of overlading moet het in de IOO-uitvoeringsverordening vastgestelde formulier worden gebruikt.
Artikel 134 Vangstcertificaten bij invoer
Op grond van de IOO-verordening is het verboden visserijproducten die afkomstig zijn van IOO-visserij met de Europese Unie
te verhandelen. Om dat verbod doeltreffend te maken en te garanderen dat alle verhandelde visserijproducten die worden ingevoerd
in of uitgevoerd uit de Europese Unie zijn geoogst in overeenstemming met de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen
en, in voorkomend geval, de andere relevante voorschriften die voor het betrokken vissersvaartuig gelden, voorziet hoofdstuk
II van de verordening in een certificeringsregeling die geldt voor elke handel in visserijproducten met de Europese Unie.
Met de deze certificeringsregeling kunnen visproducten beter worden getraceerd, hetgeen noodzakelijk is om te zorgen dat zo
weinig mogelijk illegale vis op de markt komt.
Invoer van visserijproducten in de Europese Unie, met uitzondering van de producten die zijn opgenomen in bijlage I bij de
IOO-verordening, is op grond van artikel 12, tweede lid, van de IOO-verordening slechts toegestaan indien een certificaat
wordt overgelegd. De verordening verplicht daarvoor gebruik te maken van het bij die verordening vastgestelde model-certificaat.
Dat vangstcertificaat moet de in het vierde lid van voornoemd artikel opgenomen informatie bevatten waarmee het legale karakter
van de betrokken producten wordt aangetoond. Het certificaat moet ingevolge artikel 12, derde lid, van de IOO-verordening
door de vlaggenstaat van de vissersvaartuigen die de betrokken vis hebben gevangen, zijn gevalideerd. Op grond van artikel
20 van de IOO-verordening mogen vlaggenstaten uitsluiten vangstcertificaten valideren als zij de Commissie een kennisgeving
hebben verstrekt waarin onder meer is gecertificeerd dat de desbetreffende staat een relevante controleregeling heeft ingesteld.
Ook vangstdocumenten die zijn gevalideerd overeenkomstig een door een regionale organisatie voor visserijbeheer vastgestelde
vangstdocumentatieregeling worden ingevolge artikel 13 van de IOO-verordening als vangstcertificaat aangemerkt, onder de voorwaarde
dat de desbetreffende vangstdocumentatieregeling is opgenomen in bijlage V bij de IOO-Uitvoeringsverordening.
Ook bij indirecte invoer, waarvan sprake is indien visserijproducten voordat zij het grondgebied van de Europese Unie bereiken
in een ander land dan de vlaggenstaat zijn vervoerd of be- of verwerkt, gelden op grond van artikel 14 specifieke eisen om
te garanderen dat op het grondgebied van de Europese Unie geen andere producten aankomen dan die waarvan het legale karakter
door de vlaggenstaat is gevalideerd. Zo moet bij niet bewerkte producten naast het door de vlaggenstaat gevalideerde vangstdocument
gedocumenteerd bewijs worden overgelegd waaruit blijkt dat de visserijproducten geen behandelingen hebben ondergaan en dat
ze in het derde land onder toezicht van de bevoegde autoriteiten zijn gebleven. Bewerkte producten moeten vergezeld gaan van
een door het be- of verwerkingsbedrijf in dat derde land opgestelde en door de bevoegde autoriteiten van dat land bekrachtigde
verklaring en het oorspronkelijke vangstcertificaat of, indien de bewerkte zending een gedeelte van de vangst betreft, een
kopie van de desbetreffende oorspronkelijke vangstcertificaten. Indien niet voldaan is aan de in de IOO-verordening met betrekking
tot het vangstcertificaat gestelde voorwaarden, wordt de invoer van de desbetreffende visserijproducten op grond van artikel
18 van de IOO-verordening geweigerd.
In artikel 134, eerste en derde lid, een aantal verboden opgenomen die verband houden met de voorschriften die de IOO-verordening
aan de invoer van visserijproducten in de Europese Unie stelt. Deze verboden zijn noodzakelijk met het oog op de handhaving
van de desbetreffende bepalingen in de IOO-verordening. Het vierde lid beoogd te voorzien in een basis om de opslagkosten
van visserijproducten overeenkomstig artikel 17, zevende lid van de IOO-verordening ten laste te brengen van de marktdeelnemer.
In voornoemde bijlage V bij de IOO-Uitvoeringsverordening zijn een aantal vangstdocumentatieregeling opgenomen die zien op
een aantal tonijnsoorten en op Dissostichus spp, ook wel bekend als tandvis. Als gevolg daarvan voldoen degenen die ervoor
kiezen de in die regelingen bedoelde vangstcertificaten te hanteren aan de verplichtingen zoals deze zijn neergelegd in de
IOO-verordening. Deze keuzemogelijkheid gaat er echter aan voorbij dat de vangstdocumentatieregelingen zijn vastgesteld in
een drietal EU-verordeningen op grond waarvan het gebruik van de aldaar vastgestelde documenten verplicht is. Teneinde buiten
twijfel te stellen dat betrokkenen gehouden zijn de in die verordeningen voorgeschreven vangstdocumenten te gebruiken, is
in artikel 134, tweede lid, de verplichting opgenomen dat indien de invoer betrekking heeft op de in verordening nr. 620/2010
en verordening 1984/2003 genoemde tonijnsoorten of van Dissostichu spp. als bedoeld in verordening nr. 1035/2001, voor deze
invoer gebruik moet worden gemaakt van het in die verordeningen voorgeschreven vangstdocument, dat overeenkomstig de in die
verordening opgenomen voorschriften is ingevuld en gevalideerd.
Artikel 135 Vangstcertificaten bij aanlanding of overlading door EU-vissersvaartuigen en bij interne verhandeling
In artikel 135 zijn de in verordening nr. 640/2010 en in verordening 1984/2003 opgenomen voorschriften met betrekking tot
het gebruik van een vangstcertificaat onderscheidenlijk vangstdocument bij aanlanding of overlading van blauwvintonijn onderscheidenlijk
Dissostichu spp. verankerd. Voorts bevat dit artikel de noodzakelijke bepaling voor de naleving van de in verordening nr. 640/2010
opgenomen verplichting dat zogenoemde blauwvintonijn ook bij interne handel – waaronder op grond van artikel 2, onderdeel
b, van die verordening onder meer handel in lidstaten of tussen lidstaten van door EU-vaartuigen aangelande tonijn wordt verstaan
– voorzien moet zijn van een door de bevoegde autoriteit gevalideerd vangstdocument. De bevoegde autoriteit in dit verband
is ingevolge het tweede lid van artikel 135 de minister.
Artikel 136 Bevoegde autoriteit
In artikel 136 is de minister in het kader van de IOO-verordening aangewezen als bevoegde autoriteit bij wie in het geval
van invoer de vangstcertificaten ingediend moeten worden alsmede de overige ter zake van de invoer in de Europese Unie in
de IOO-verordening voorgeschreven documenten, zoals deze zijn toegelicht bij artikel 134. Op grond van het tweede lid is de
minister tevens aangewezen als bevoegde instantie bij wie het zogenoemde statistisch document dat de invoer van grootoogtonijn
en zwaardvis vergezeld, moet worden afgegeven.
Artikel 137 Erkende marktdeeldemers
Op basis van de IOO-verordening geldt als hoofdregel dat de invoer van visserijproducten in de Europese Unie slechts toegestaan
is indien een certificaat wordt overgelegd. Erkende marktdeelnemers hoeven de certificaten op grond van artikel 16, tweede
lid, van de IOO-verordening niet te overleggen, maar slechts ter beschikking van de autoriteiten te houden met het oog op
de controle. Artikel 137 bevat de voorschriften die verband houden met de erkende marktdeelnemer, bedoeld in artikel 16, tweede
lid, van de IOO-verordening. De voorschriften die specifiek zien op de aanvraag, verlening, schorsing en intrekking van de
erkenning zijn opgenomen in de artikelen 9 tot en met 30 van de IOO-uitvoeringsverordening. De minister is ingevolge artikel
137 de bevoegde autoriteit om erkenningen te verlenen en zo nodig te schorsen of in te trekken. Een aanvraag voor een erkenning
dient derhalve op grond van het tweede lid van dat artikel te worden ingediend bij de minister, overeenkomstig het model dat
is opgenomen in bijlage VII bij de IOO-uitvoeringsverordening.
Eén van de criteria voor het verkrijgen van de status van erkend marktdeelnemer is op grond van artikel 16, derde lid, onderdeel
b, van de IOO-verordening dat de importeur een toereikend aantal invoeroperaties met een toereikend volume moet verrichten.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de IOO-uitvoeringsverordening bepaalt elke lidstaat de minimumdrempel voor het aantal
invoeroperaties. Hieraan is uitvoering gegeven in het zesde lid, waarin het aantal minimumoperaties is vastgesteld op 50.
Dit getal is gebaseerd op een analyse van de Nederlandse doelgroep en cijfers van de douane. Voorts staat het minimumaantal
van 50 invoeroperaties in verhouding met de lasten die gemoeid gaan met het verlenen van de status van erkend marktdeelnemer.
Het betekent feitelijk dat een importeur die in aanmerking wil komen voor de status van erkend marktdeelnemer – naast de overige
criteria uit voornoemde verordeningen – wekelijks moet importeren.
Erkende marktdeelnemers zijn voorts op grond van artikel 22, vijfde lid, van de IOO-verordening gehouden de ingediende originele
vangstcertificaten minimaal drie jaar te bewaren. De ter handhaving van dit voorschrift noodzakelijke bepaling is opgenomen
in het zevende lid.
Artikelen 138 en 139 Vangstcertificaten bij uitvoer en wederuitvoer
De uitvoer van vangsten van vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, moet op grond van artikel 15 van de IOO-verordening
eveneens vergezeld gaan van een vangstcertificaat indien dit in het kader van de samenwerking met derde landen is vereist.
Dit voorschrift geldt ook indien de visserijproducten worden uitgevoerd naar een derde land om daar een vorm van bewerking te ondergaan, waarna ze opnieuw in de Europese
Unie worden ingevoerd. Zoals bij artikel 134 is toegelicht is het ingevolge artikel 14 van de IOO-verordening immers vereist
dat de bewerkte producten indien ze opnieuw worden ingevoerd, voorzien zijn van (een kopie van) het oorspronkelijk vangstcertificaat.
De gevalideerde vangstcertificaten moeten op grond van artikel 16 van de IOO-verordening door de importeur ten minste drie
werkdagen vóór de geschatte tijd van aankomst op de plaats van binnenkomst op het grondgebied van de Europese Unie aan de
bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat worden overgelegd. Indien het transport plaatsvindt met een van de in bijlage
VI bij de Uitvoeringsverordening genoemde transportmiddelen kan de in die bijlage vermelde termijn worden gehanteerd. Tot
slot moeten bij de wederuitvoer van visserijproducten die onder dekking van een vangstcertificaat zijn ingevoerd, door de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waaruit de wederuitvoer moet plaatsvinden de afdeling ‘wederuitvoer’ van het vangstcertificaat
of van een kopie van dat vangstcertificaat wanneer de desbetreffende visserijproducten slechts een gedeelte vormen van de
ingevoerde producten, worden ingevuld.
De artikelen 138 en 139 bevatten de verboden die noodzakelijk zijn met het oog op de handhaving van ter zake van de uitvoer
of wederuitvoer uit de Europese Unie in de artikelen 15 en 21 van de IOO-verordening opgenomen voorschriften. De minister
is in deze artikelen aangewezen als bevoegde autoriteit om de vangstcertificaten voor uitvoer of het wederuitvoergedeelte
op het oorspronkelijk vangstcertificaat te valideren.
In het geval dat de uitvoer of wederuitvoer betrekking heeft op de in verordening nr. 640/2010 en verordening 1984/2003 genoemde
tonijnsoorten of van Dissostichu spp. als bedoeld in verordening nr. 1035/2001, moet gebruik worden gemaakt van de in verordening
640/2010, verordening 1984/2003 onderscheidenlijk verordening nr. 1035/2001 voorgeschreven documenten.
Artikel 140 Maatregelen tegen bij IUU betrokken vaartuigen en staten
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de IOO-verordening is de toegang tot de havens van lidstaten, de toegang tot havendiensten
en het in die havens verrichten van aanlandings- of overladingsactiviteiten verboden voor vissersvaartuigen van derde landen
die niet aan de IOO-verordening voldoen. Ingevolge het derde en vierde lid van dat artikel zijn overladingen op zee tussen
vaartuigen van derde landen of van vaartuigen van derde landen met EU-vaartuigen verboden.
Om de controleautoriteiten in de lidstaten te helpen bij hun taak toezicht te houden op het legale karakter van de visserijproducten
die met de Europese Unie worden verhandeld en ook om de communautaire marktdeelnemers te kunnen waarschuwen, voorziet hoofdstuk
IV van de IOO-verordening in een communautair alarmeringssysteem om, in voorkomend geval, informatie te verspreiden over gegronde
twijfel aan de naleving door bepaalde derde landen van de geldende instandhoudings- en beheersregels. Voorts is in hoofdstuk
V van de IOO-verordening voorzien in de bevoegdheid van de Commissie om een vaartuig dat de vlag van een derde land voert,
op de communautaire lijst van IOO-vaartuigen te plaatsen, wanneer er op basis van de verkregen informatie voldoende gronden
zijn om te oordelen dat dat vissersvaartuig IOO-visserij heeft bedreven en dat de bevoegde vlaggenstaat niet doeltreffend
tegen die IOO-visserij is opgetreden. Ingevolge hoofdstuk VI van de IOO-verordening kan de Commissie derde landen op de lijst
van niet-medewerkende derde landen opnemen indien is komen vast te staan dat zij niet meewerken aan de IOO-verordening. Op
grond van artikel 36 kan de Commissie noodmaatregelen vaststellen indien er bewijs is dat de door een derde land vastgestelde
maatregelen afbreuk doen aan de door een regionale visserijorganisatie aangenomen instandhoudings- en beheersmaatregelen.
Ten aanzien van vissersvaartuigen en staten die bij IOO-visserij zijn betrokken gelden de in hoofdstuk VII voorgeschreven
maatregelen. Zo moeten lidstaten ter beperking van verdere visserijactiviteiten door die vaartuigen, die zijn opgenomen in
de communautaire lijst van IOO-vaartuigen, de in artikel 37 van de IOO-verordening opgenomen maatregelen treffen. Ten aanzien
van op de lijst van niet- medewerkende derde landen gelden de in artikel 38 opgenomen maatregelen. Omdat het onverminderd
de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, van essentieel belang is dat onderdanen van de lidstaten effectief worden
weerhouden van medewerking aan of ondersteuning van IOO-visserij door vissersvaartuigen die de vlag van een derde land voeren
en vissen buiten de Europese Unie, gelden ten aanzien van die onderdanen de in hoofdstuk VIII opgenomen maatregelen.
In artikel 140 wordt voorzien in de bepalingen die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de in artikel 4 van de IOO-verordening
opgenomen voorschriften, van de krachtens de artikel 36 door de Commissie vast te stellen noodmaatregelen en van de krachtens
de hoofdstukken VII en VIII van de IOO-verordening geldende maatregelen.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 141 Bijhouden gegevens
In artikel 141 is ten algemene geregeld dat gegevens die op grond van deze regeling of op grond van de Europese verordeningen
ter uitvoering waarvan deze regeling strekt, moeten worden bijgehouden of moeten worden verstrekt, volledig, tijdig en naar
waarheid moeten worden bijgehouden of moeten worden verstrekt. Hiermee wordt mede uitvoering gegeven aan artikel 109, tweede
lid, van de controleverordening, op grond waarvan lidstaten ervoor moeten zorgen dat alle overeenkomstig deze verordening
geregistreerde gegevens correct en volledig zijn en worden ingediend in overeenstemming met de in het gemeenschappelijk visserijbeleid
vastgelegde termijnen.
Artikel 142 Medebewind Productschap Vis
Artikel 62, eerste lid, van de controleverordening schrijft voor dat visserijproducten slechts mogen worden afgezet als de
koper van die producten van een vaartuig bij de eerste verkoop, geregistreerd is bij de autoriteiten van de lidstaat. Deze
registratie werd door het Productschap Vis verzorgd. Deze praktijk wordt onder de huidige regeling voortgezet. Hiertoe wordt
in artikel 142 medebewind gevorderd van het productschap. De in dit artikel gevorderde medewerking strekt zich ook uit over
het valideren van vangstcertificaten van vangsten garnalen en platvis die worden uitgevoerd naar derde landen. Dit betekent
een voortzetting van de taak die het productschap op grond van artikel 34f van de Regeling eisen, administratie en registratie
inzake uitoefening visserij, in medebewind uitoefende. Deze taken zien niet op het valideren van vangstcertificaten met het
oog op wederuitvoer. Hiervoor blijft – ook indien het garnalen of platvis betreft – de minister de bevoegde autoriteit.
In het vijfde lid is voorzien in een aanwijzingsbevoegdheid aan de minister. De minister is immers verantwoordelijk voor de
uitvoering van beide EU-verordeningen en moet deze Europese verantwoordelijkheid in de praktijk kunnen waarmaken.
Artikel 144 Overgangsbepalingen
Dit artikel bevat het overgangsrecht. Volledigheidshalve is opgenomen dat contingenten die golden op grond van de Regeling
instandhoudingsmaatregelen zeevisserij gelden als een recht op een contingent voor de onderhavige regeling. Voor het overige
wordt bepaald dat documenten, uitgegeven op basis van een van de ingetrokken regelingen, geldig blijven.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.