TOELICHTING
Algemeen
Sinds het schooljaar 2006–2007 vindt in het primair onderwijs de bekostiging van het personeel plaats op basis van lumpsumbekostiging.
De basis voor deze nieuwe vorm van bekostiging is de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van ondermeer de Wet op het primair
onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging
in het primair onderwijs (Stb. 2005, 423), hierna te noemen lumpsumwet.
Wijzigingen ten opzichte van eerdere regelingen
In deze regeling is de omrekening van fre’s naar bedragen zoals opgenomen in de artikelen 36 tot en met 38 van de Regeling
aanpassing bekostiging personeel PO 2006–2007, niet meer opgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de omrekening naar geld heeft
plaatsgevonden en dat de aldus bepaalde bedragen nu jaarlijks kunnen worden bijgesteld op basis van de in de regeling vastgestelde
ontwikkeling van de personele lasten van leraren.
Eind 2009 zijn er met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel afspraken gemaakt over de inzet van de beschikbare
middelen voor 2009 in het primair onderwijs om de maatregelen uit het Actieplan/Convenant Leerkracht te intensiveren. Met
deze afspraak is de positie van het personeel in het primair onderwijs vanaf 1 januari 2009 verder verbeterd. De maatregelen
die met terugwerkende kracht zijn gerealiseerd leidden in december tot een eenmalige uitgave en vanaf januari 2010 maandelijks
tot structureel hogere uitgaven voor besturen in het primair onderwijs. Gelet hierop is toen besloten om de geplande betalingen
van het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid over de maanden juni en juli 2010 naar voren te halen. Daardoor is er
in december 2009 circa € 76 miljoen extra betaald en vanaf januari 2010 tot en met mei 2010 circa € 8,5 miljoen per maand.
Op deze wijze konden besturen vooruitlopend op de aanpassing van de bekostiging toch aan hun verplichtingen voldoen.
De aangepaste prijzen in deze regeling zijn mede gebaseerd op de extra maatregelen en zullen in juni worden uitbetaald. Deze
nabetalingen zorgen ervoor dat besturen geen nadeel ondervinden van het feit dat een deel van de bekostiging voor het personeels-
en arbeidsmarktbeleid vooruit is betaald.
Procedure vaststellen en wijzigen bedragen
Beperking van wijzigingen
In de memorie van toelichting van de lumpsumwet is aangegeven dat het de intentie is wijzigingen in de bedragen binnen een
schooljaar zoveel mogelijk te beperken. Dat komt de duidelijkheid en daarmee de stabiliteit van het financieel beleid van
bevoegde gezagsorganen en scholen ten goede. Met de onderwijsorganisaties is dan ook afgesproken dat de bedragen voor personele
bekostiging en voor het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid in eerste instantie in maart/april voorafgaande aan
het schooljaar worden vastgesteld. Daarna kan vanwege gewijzigde omstandigheden een aanpassing van de bedragen vastgesteld
worden in juli voorafgaande aan het schooljaar. De eventueel noodzakelijke aanpassing van de bedragen gedurende het schooljaar
worden daarna in principe ‘opgespaard’ tot een definitieve vaststelling tegen het einde van het schooljaar.
Clustering van regelingen
Tevens is in de lumpsumwet het voornemen aangekondigd om tot een clustering van alle bekostigingsregelingen te komen zodat
het aantal tot een minimum wordt beperkt. In de onderhavige regeling worden naast de lumpsum bedragen daarom ook de bedragen
voor het personeels- en arbeidsmarktbeleid vastgesteld. Ook het vermenigvuldigingsbedrag ten behoeve van de specifieke uitkering
aan gemeenten, bestemd voor het bestrijden van onderwijsachterstanden en de bedragen leerlinggebonden budget in het voortgezet
onderwijs voor het schooljaar 2009–2010 worden in deze regeling aangepast.
Tot aan de invoering van de lumpsumbekostiging kon de minister op grond van de wet aanvullende formatie toekennen aan scholen
die zich in bijzondere omstandigheden bevinden. De minister publiceerde jaarlijks een aantal omstandigheden op grond waarvan
aanvullende formatie kon worden aangevraagd. In de nieuwe lumpsumwet is dit de ‘bijzondere bekostiging personeelskosten’ gaan
heten. In de praktijk zijn de gepubliceerde bijzondere omstandigheden jaarlijks hetzelfde zoals bijvoorbeeld schipperskinderen
en kinderen van zigeuners. Deze standaard bijzondere omstandigheden zijn opgenomen in deze regeling.
Bijzondere situaties
Algemeen
Het bevoegd gezag van scholen waar zich bijzondere situaties voordoen kan op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO
of artikel 120, tweede lid, van de WEC een verzoek indienen voor bijzondere bekostiging. Bijzondere situaties kunnen zich
voordoen aan scholen die in een schooljaar worden geconfronteerd met bijzondere omstandigheden die niet zijn geregeld in hoofdstuk
2 van deze regeling. Daarbij wordt er op gewezen dat situaties die onder een of meerdere onderdelen van deze regeling vallen,
maar niet aan alle bij dat onderdeel genoemde voorwaarden voldoen, in elk geval niet als klemmend zullen worden aangemerkt.
Bij het indienen van een aanvraag op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO of artikel 120, tweede lid, van de WEC
dient rekening te worden gehouden met het volgende:
• Uitgangspunt bij het toekenningsbeleid is, dat basisscholen en scholen voor (v)so krachtens het Besluit bekostiging WPO respectievelijk
het Besluit bekostiging WEC een op hun situatie toegesneden lumpsum krijgen toegekend en dat slechts in uitzonderlijke situaties
bijzondere bekostiging voor personeel en eventueel aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding zal worden toegekend.
Voor een goede beoordeling is het van belang dat aanvragen op de juiste wijze worden ingediend en dat indiening van overbodige
aanvragen wordt voorkomen. Bezien wordt in hoeverre er sprake is van bijzondere omstandigheden en of de reguliere bekostiging
niet toereikend geacht kan worden.
• Verzoeken om meer bijzondere en aanvullende bekostiging voor het huidige schooljaar dan er voor het voorgaande schooljaar
aan bijzondere bekostiging is toegekend, terwijl de omstandigheden gelijk zijn gebleven, zullen in elk geval voor het meerdere
worden afgewezen.
• Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van
de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
• Aan toegekende bijzondere bekostiging in voorgaande schooljaren kunnen geen rechten worden ontleend voor het schooljaar 2009–2010.
• Onvolledige aanvragen die niet binnen een door DUO te bepalen termijn zijn aangevuld, zullen buiten behandeling worden gelaten.
• Uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag ontvangt de aanvrager een beschikking.
• Aanvragen die na 1 juli 2009 worden ontvangen zullen worden afgewezenomdat deze aanvragen, gelet op de ingangsdatum bekostiging,
niet leiden tot bekostiging in het schooljaar waarop de regeling van toepassing is.
Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen kan bijzondere bekostiging voor personeelskosten worden toegekend. Alleen zeer
uitzonderlijke situaties zullen als bijzonder worden aangemerkt.
Basisscholen
Niet ingewilligd worden in ieder geval verzoeken van basisscholen in verband met de aanwezigheid van nevenvestigingen omdat
deze reeds worden bekostigd op grond van de WPO.
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Niet ingewilligd worden in elk geval verzoeken van (v)so scholen in verband met:
• Groei van het aantal leerlingen: behalve voor de omschreven groeisituatie in artikel 37 van deze regeling, wordt de groeiregeling
in de artikelen 37 en 38 van het Besluit bekostiging WEC geacht te voorzien in de behoefte aan bekostiging.
• Bijzondere geaardheid van leerlingen: de geaardheid van de leerlingen is er op zichzelf juist de oorzaak van dat zij een bepaalde
indicatie voor een (v)so-onderwijssoort krijgen. Ook het feit dat leerlingen afkomstig zijn uit een internaat vormt niet een
zodanig verzwarende factor dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 120, tweede lid, van de WEC.
In het algemeen zal de problematiek van individuele leerlingen uiteenlopend kunnen zijn hetgeen niet specifiek voor één bepaalde
(v)so-soort geldt. De beschikbare reguliere faciliteiten worden geacht voldoende ruimte te bieden om leerlingen de noodzakelijke
individuele aandacht te geven.
• Aanwezigheid van nevenvestigingen: het lumpsumbudget wordt geacht voldoende mogelijkheid te bieden om een op de situatie afgestemde
schoolorganisatie te realiseren.
Aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding
Basisscholen die op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO voor de periode van 1 augustus 2008 tot 1 augustus 2009
bijzondere bekostiging wordt toegewezen in verband met personeelskosten van extra leraren, zullen met inachtneming van artikel
116, tweede lid, van de WPO tevens in aanmerking komen voor een aanvulling op de vergoeding materiële instandhouding. Voor
zover deze bedragen niet zijn opgenomen in deze regeling, wordt bij de toekenning uitgegaan van € 1.859,95 per fte op jaarbasis.
Het aantal fte’s wordt berekend door de toegekende bijzondere bekostiging te delen door de genormeerde gemiddelde personeelslasten
van leraren als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van deze regeling en de uitkomst na deling door de factor 1,0811
af te ronden op 4 decimalen. Deze aanvullende bekostiging wordt vastgesteld naar evenredigheid van de periode waarover de
bijzondere bekostiging zal worden toegekend en naar rato van de berekende fte’s.
Procedure
Het bevoegd gezag van de school dat meent dat zich een bijzondere situatie voordoet, kan een gemotiveerd verzoek indienen
bij DUO/BEK onder vermelding van bijzondere bekostiging in verband met een bijzondere situatie. In de aanvraag moet in ieder
geval worden vermeld:
• het brinnummer van de school;
• waarom de school (nog steeds) in bijzondere omstandigheden verkeert en waarom het lumpsumbudget ontoereikend is;
• voor welke soort personeel de school bijzondere bekostiging vraagt en hoeveel fte’s;
• bij eerdere toekenning op grond van dezelfde of vergelijkbare omstandigheden datum en kenmerk van die beschikking;
• bij gegevens over individuele leerlingen desgewenst brin- en leerlingnummer in verband met de privacygevoeligheid.
Deze aanvraag kan ook worden ingediend door middel van een volledig ingevuld en door het bevoegd gezag ondertekend formulier
met nummer DUO 69102. Dit formulier is te downloaden via www.ocwduo.nl.
Opbouw en werking van de regeling
In hoofdstuk 1 worden per schoolsoort zowel de lumpsumbedragen vastgesteld als de bedragen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.
In hoofdstuk 2 worden de bedragen en procedures voor de bijzondere bekostiging vastgesteld en in hoofdstuk 3 wordt het betaalritme
bekend gemaakt. In hoofdstuk 4 worden de drempelwaarden van de overgangsregeling in verband met de invoering van de lumpsumbekostiging
bekend gemaakt. Hoofdstuk 5 bevat het aangepaste bedrag ten behoeve van het toekennen van de specifieke uitkering aan gemeenten,
bestemd voor het bestrijden van onderwijsachterstanden en hoofdstuk 6 de aangepaste bedragen leerlinggebonden budget in het
voortgezet onderwijs schooljaar 2009–2010.
Met de WPO, de WEC, het Besluit bekostiging WPO, het Besluit bekostiging WEC, de bedragen en de landelijk gewogen gemiddelde
leeftijd die worden vastgesteld in deze regeling, het aantal leerlingen op de teldatum en de gewogen gemiddelde leeftijd,
kan per school het lumpsumbudget worden berekend.
Naast de vaststelling van de bekostigingsbedragen worden in deze regeling de drempelwaarden vastgesteld zoals die de komende
jaren zullen gelden voor de toepassing van de overgangsregeling en wordt het maandelijkse betaalritme vastgesteld. In de Regeling
aanpassing bekostiging personeel 2006–2007 is nader op deze zaken ingegaan.
In de aanloop naar lumpsumbekostiging is de systematiek ervan op diverse momenten en plaatsen zeer uitvoerig toegelicht. Daarom
wordt voor een nadere toelichting volstaan met een verwijzing naar de vindplaatsen van die uitvoerige toelichtingen: www.lumpsumportaal.nl;
www.ocwduo.nl.
Administratieve lasten
De wijzigingen in deze regeling leiden niet tot wijziging van administratieve lasten in vergelijking met voorgaande jaren
Prijsaanpassingen
Gemiddelde Personeels Lasten (GPL) bedragen 2009–2010
Gezien de gevolgen van de volgende maatregelen zijn de bedragen voor het schooljaar 2009–2010 gewijzigd:
• CAO: de nog niet opgenomen doorwerking van de salarismaatregelen 2008
• CAO: het ongedaan maken van het effect van de éénmalige uitkering in november 2008
• De doorwerking van het actieplan LeerKracht
• Verlaging van de opslag voor het Vf en Pf
• Effect van sociale lasten en pensioenen per 1 januari 2009
De onderdelen van het actieplan LeerKracht die opgenomen zijn in de prijsaanpassing betreffen:
– doorwerking van de verkorting van de carrièrepatronen onderwijzend personeel per 1 januari 2009 en 1 januari 2010. Dit betreft
voor het schooljaar 2009–2010 het effect van de maatregel per 1 januari 2009, die voor de 7 maanden tot 1 augustus 2009 (factor
65,45%) al is omgerekend naar het effect voor het gehele schooljaar 2008–2009 en dus per 1 augustus 2009 nog een doorwerking
heeft voor de resterende 5 maanden van 2009. Het effect van die 5 maanden is omgerekend (factor 34,55%) naar het effect voor
het gehele schooljaar 2009–2010. Op analoge wijze is het effect van de verkorting van het carrièrepatroon onderwijzend personeel
per 1 januari 2010 voor de eerste 7 maanden verwerkt in de bedragen 2009–2010 en de resterende 5 maanden zijn verwerkt in
de bedragen voor 2010–2011.
– doorwerking van de toekenning van een schaal-uitloopbedrag bij het bereiken van het maximum voor onderwijzend personeel per
1 januari 2009. Ook hier geldt dat de maatregel, die is ingegaan per 1 januari 2009, voor de eerste 7 maanden is omgerekend
in de bedragen voor het schooljaar 2008–2009 en de resterende 5 maanden zijn omgerekend in de bedragen voor 2009–2010.
– vanaf 1 januari 2009 toekenning van een toeslag per maand aan directeuren. Wederom geldt ook hier de omrekening van het kalenderjaareffect
naar schooljaareffect.
– doorwerking van de afspraken over de salarisontwikkeling van de adjunct-directeuren. Het betreft hier de afspraak om de salarispositie
van adjunct-directeuren te verbeteren, zodat schaal AB de laagst geldende schaal wordt.
– doorwerking van de extra afspraken over de aanpassingen van de salaristabellen per 1 januari 2009. Deze extra afspraken zijn
vastgelegd in de voorlichtingspublicatie van DUO/Cfi van 27 november 2009 ‘Intensivering Aktieplan LeerKracht’.
Ten opzichte van de definitief vastgestelde prijzen 2008/2009 komt hiermee de aanpassing per 1 augustus 2009 voor het onderwijzend
personeel op 2,123%. Voor de directie komt deze aanpassing neer op 2,801%. Dit hogere percentage wordt veroorzaakt door de
extra maatregelen voor de adjunct-directeuren in de afspraken over de intensivering van het Actieplan. Omdat deze extra verhoging
ook doorwerkt in de toeslag voor de directeuren is de extra verhoging van de eerste directietoeslag ten behoeve toekenning
van een toeslag per maand aan directeuren verlaagd naar circa € 3000. Per saldo is de GPL voor directeuren met 0,431% verhoogd.
Voor het onderwijsondersteunend personeel komt de aanpassing neer op 1,103%.
De opslag voor het vervangingsfonds is per 1 augustus 2009 vastgesteld op 4,75% van de loonkosten. De opslag voor het participatiefonds
is vastgesteld op 1,00% van de loonkosten.
Het budget voor personeels- en arbeidsmarkt beleid kende voor het schooljaar 2008–2009 een éénmalige verhoging. Daarvoor is
dus nu weer gecorrigeerd en daarnaast is voor het basisonderwijs dit budget nog gecorrigeerd als dekking voor de bekostiging
van het godsdienst onderwijs in het openbaar basisonderwijs.
Artikelsgewijs
Artikel 2
De bijstelling van de GPL voor leraren wordt voornamelijk veroorzaakt door de effecten van de doorwerking van de maatregelen
in het kader van het actieplan LeerKracht, het ongedaan maken van het effect van de éénmalige uitkering in 2008 en de verlaging
van de opslag voor het Vf en Pf. Per saldo is de prijsaanpassing dan 2,123%. De gemiddelde personeelslast van de schoolleiding
wordt aangepast met 2,801%.
Dit hogere percentage komt de doorwerking van de maatregelen uit het actieplan LeerKracht met betrekking tot de salarisontwikkeling
van adjunct directeuren.
Artikel 5, vierde lid van de Regeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen geeft aan dat de toegekende
subsidie per 1 augustus van ieder schooljaar wordt aangepast aan de genormeerde ontwikkeling van de personeelslasten in het
basisonderwijs, welke aanpassing kenbaar wordt gemaakt in de Regeling bekostiging personeel PO en aanpassing bedragen leerlinggebonden
budget VO. Daarom is het vijfde lid toegevoegd met het aanpassingspercentage van 4,38%. Deze indexering komt overeen met de
overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling 2009 die aan het desbetreffende begrotingsartikel is toegevoegd. De indexering
van de GPL voor onderwijsondersteunend personeel 2009/2010 ten opzichte van de definitieve GPL 2008/2009 wijkt hiervan af.
Deels komt dat omdat een groot deel van deze overheidsbijdrage 2009 al was verwerkt in de definitieve GPL 2008/2009, onder
meer via de vertaling van de afspraken uit de laatste CAO. Deels was er in de definitieve GPL voor onderwijsondersteunend
personeel 2008/2009 sprake van een incidentele component die per 1 augustus 2009 is vervallen.
De indexering van deze GPL volgt dus de CAO-afspraken en de indexering van het bedrag uit de regeling loonkostensubsidie volgt
de door OCW ontvangen kabinetbijdrage. Op de lange termijn zullen deze indexeringen vrijwel gelijk zijn, maar van jaar op
jaar kunnen er verschillen optreden.
Artikel 3
Toegevoegd is de vaststelling van het bedrag per gewichtenleerling in een impuls gebied. Alleen de gewichtenleerlingen op
basis van de nieuwe regeling (dus de 0,3 en 1,2 leerlingen) tellen mee bij de vaststelling van de bekostiging op basis van
artikel 28a van het besluit bekostiging WPO.
Artikel 6
Ten behoeve van de toeslag per maand aan de directeur van de school is de toeslag voor de schoolleiding extra verhoogd met
een vast bedrag. Omdat de GPL voor leraren relatief meer verhoogd is dan de GPL voor directeuren is de eerste directie toeslag
lager dan bij de voorlopige prijzen voor het schooljaar 2009–2010 is vastgesteld. Per saldo is de gemiddelde personeelslast
voor de directie inclusief de eerste toeslag gestegen van € 74.304,74 naar € 74.862,98.
Artikel 9
De prijzen voor het budget voor personeels- en arbeidsmarkt (P&A-budget) zijn voor 2008–2009 éénmalig extra verhoogd met 0,44%.
Deze aanpassing is nu weer gecorrigeerd. Per saldo zijn de prijzen met 1,683% aangepast. In verband met de dekking van de
bekostiging van het godsdienstonderwijs voor het openbaar basisonderwijs is het bedrag per leerling met € 7,73 verlaagd.
Het bedrag voor schoolbegeleiding is voor het schooljaar 2009–2010 € 49,35.
Mede in verband met de herijking van de gewichtenregeling zijn de bedragen voor scholen, die in aanmerking komen voor de in
het derde lid bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 70% of meer 0.9 leerlingen, zoals
reeds aangekondigd in de regeling voor het schooljaar 2007–2008, met 2/3 verlaagd. De vrijvallende middelen zijn ingezet in
het achterstandsbeleid.
Artikel 10
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van bestuur en management aangepast met 2,123%.
Artikel 11
De bijstelling van de GPL voor leraren wordt voornamelijk veroorzaakt door de effecten van de doorwerking van de maatregelen
in het kader van het actieplan LeerKracht, het ongedaan maken van het effect van de éénmalige uitkering in 2008 en de verlaging
van de opslag voor het Vf en Pf. Per saldo is de prijsaanpassing dan 2,123%. De gemiddelde personeelslast van de schoolleiding
wordt aangepast met 2,801%.
Dit hogere percentage komt de doorwerking van de maatregelen uit het actieplan LeerKracht met betrekking tot de salarisontwikkeling
van adjunct directeuren.
Artikel 14
Ten behoeve van de toeslag per maand aan de directeur van de school is de toeslag voor de schoolleiding extra verhoogd met
een vast bedrag. Omdat de GPL voor leraren relatief meer verhoogd is dan de GPL voor directeuren is de eerste directie toeslag
lager dan bij de voorlopige prijzen voor het schooljaar 2009–2010 is vastgesteld. Per saldo is de gemiddelde personeelslast
voor de directie inclusief de eerste toeslag gestegen van € 79.903,68 naar € 80.508,63.
Artikel 16
De prijzen voor het budget voor personeels- en arbeidsmarkt (P&A-budget) zijn voor 2008–2009 éénmalig extra verhoogd met 0,44%.
Deze aanpassing is nu weer gecorrigeerd. Per saldo zijn de prijzen met 1,683% aangepast.
Het bedrag voor schoolbegeleiding is voor het schooljaar 2009–2010 € 49,35.
Mede in verband met de herijking van de gewichtenregeling zijn de bedragen voor scholen die in aanmerking komen voor de in
het derde lid bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50% of meer cumi-leerlingen, zoals
reeds aangekondigd in de regeling voor het schooljaar 2007–2008, met 2/3 verlaagd. Wat er met de vrijvallende middelen zal
gebeuren is nog niet beslist.
Artikel 17
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van bestuur en management aangepast met 2,123%.
Artikel 18
De bijstelling van de GPL voor leraren wordt voornamelijk veroorzaakt door de effecten van de doorwerking van de maatregelen
in het kader van het actieplan LeerKracht, het ongedaan maken van het effect van de éénmalige uitkering in 2008 en de verlaging
van de opslag voor het Vf en Pf. Per saldo is de prijsaanpassing dan 2,123%. De gemiddelde personeelslast van de schoolleiding
wordt aangepast met 2,801%.
Dit hogere percentage komt de doorwerking van de maatregelen uit het actieplan LeerKracht met betrekking tot de salarisontwikkeling
van adjunct directeuren. De gemiddelde personeelslast voor het onderwijsondersteunend personeel is aangepast met 1,103%.
Artikel 20
Ten behoeve van de toeslag per maand aan de directeur van de school is de toeslag voor de schoolleiding extra verhoogd met
een vast bedrag. Omdat de GPL voor leraren relatief meer verhoogd is dan de GPL voor directeuren is de eerste directie toeslag
lager dan bij de voorlopige prijzen voor het schooljaar 2009–2010 is vastgesteld. Per saldo is de gemiddelde personeelslast
voor de directie inclusief de eerste toeslag gestegen van € 79.993,98 naar € 80.599,68.
Artikel 24
De prijzen voor het budget voor personeels- en arbeidsmarkt (P&A-budget) zijn voor 2008–2009 éénmalig extra verhoogd met 0,44%.
Deze aanpassing is nu weer gecorrigeerd. Per saldo zijn de prijzen met 1,683% aangepast.
Het bedrag voor schoolbegeleiding is voor het schooljaar 2009–2010 € 49,35.
Mede in verband met de herijking van de gewichtenregeling zijn de bedragen voor scholen die in aanmerking komen voor de in
het derde lid bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50% of meer cumi-leerlingen, zoals
reeds aangekondigd in de regeling voor het schooljaar 2007–2008, met 2/3 verlaagd. Wat er met de vrijvallende middelen zal
gebeuren is nog niet beslist.
Artikel 25
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van bestuur en management aangepast met 2,123%.
Artikel 26
In 1995 is voor het onderwijs aan leerlingen met een visuele handicap (cluster 1) gekozen voor budgetfinanciering. Aanleiding
hiervoor was een dalend leerlingenaantal en de noodzaak om expertise te garanderen. De omvang van de bekostiging wordt elke
vijf jaar geëvalueerd. In verband met de invoering van de lumpsumfinanciering is de evaluatie uitgesteld en is deze afgelopen
jaar van start gegaan. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat het aantal leerlingen met een visuele handicap dat een beroep
doet op de instellingen cluster 1, zowel voor plaatsing in het (voortgezet) speciaal onderwijs als voor begeleiding in het
regulier onderwijs is gestegen. Gelet hierop is de bekostiging van de instellingen voor cluster 1 verhoogd. Per 1 augustus
2009 is de totale verhoging € 2.000.000.
Artikel 27
De verdeling van het beschikbare budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid voor instellingen is in overleg met de betrokken
instellingen vastgesteld.
Artikel 28
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van bestuur en management aangepast met 2,123%.
Artikel 29
De bedragen die worden gebruikt voor de vaststelling van de omvang van deze bijzondere bekostiging zijn aangepast aan de ontwikkeling
van gemiddelde personele lasten van leraren van basisscholen.
Artikel 30
Deze bijzondere bekostiging is afhankelijk van het aantal zigeunerleerlingen waarvoor deze bekostiging wordt aangevraagd.
Hierbij wordt rekening gehouden met de eventuele bekostiging in 2009–2010 als gevolg van het meetellen van de gewichten van
de op 1 oktober 2008 aanwezige zigeunerkinderen.
Artikel 31
Op 1 augustus 2006 is de gewichtenregeling gewijzigd. Hierdoor komen de aparte gewichten (0,4 en 0,7) voor kinderen van wie
de ouders een trekkend bestaan leiden, te vervallen. Ter compensatie hiervan is het mogelijk om op grond van dit artikel bijzondere
bekostiging aan te vragen. Bij de vaststelling ervan wordt rekening gehouden met de eventueel aan de school toegekende compensatie
hoeveelheid schoolgewicht.
Artikel 32
De bijzondere bekostiging op grond van dit artikel wordt uitsluitend bepaald op basis van het aantal nieuw ingeschreven leerlingen
uit een ‘Blijf van mijn lijf huis’. De toe te kennen bijzondere bekostiging wordt vanaf 10 leerlingen gebaseerd op 0,2 fte
(exclusief adv) en voor iedere 10 leerlingen meer, 0,1 fte extra.
Artikel 34
Met het Besluit onderwijs aan vreemdelingen werden aan gemeenten extra middelen toegekend voor de eerste opvang van vreemdelingen
die korter dan een jaar in Nederland zijn. Dit besluit is geëxpireerd op 1 augustus 2007.
Er heeft overleg plaatsgevonden met de VNG, DUO, het LOWAN (de belangenorganisatie voor onderwijs aan asielzoekerkinderen)
en de Vos/Abb (het merendeel van de kinderen van asielzoekers zit op openbare scholen). Inzet van de besprekingen is geweest
na te gaan of de middelen op een andere wijze aan scholen kunnen worden toegekend. Daar is uit naar voren gekomen dat de middelen
voor PO rechtstreeks via een bijzondere bekostiging aan de scholen ten goede kunnen komen. Hiermee wordt tegemoet gekomen
aan de bezwaren van gemeenten die problemen hebben met de uitvoering van de huidige regeling eerste opvang; de extra middelen
komen thans daar terecht waar uitvoering wordt gegeven aan de eerste opvang.
Voor het vaststellen of een leerling korter dan 1 jaar in Nederland verblijft is de feitelijke datum van binnenkomst in Nederland
bepalend.
Vanuit diverse scholen en gemeenten is de afgelopen periode de melding gekomen dat de middelen niet voldoende zijn op te zorgen
voor een adequate opvang. De staatssecretaris heeft gehoor gegeven aan deze wens. Met ingang van 1 april 2009 zijn de middelen
dan ook verdubbeld.
Artikel 36
Op basis van de Regeling impuls schoolmaatschappelijk werk primair onderwijs in het kader van veiligheid en opvang risicoleerlingen,
hebben samenwerkingsverbanden WSNS voor de schooljaren 2005–2006 en 2006–2007 een bedrag toegekend gekregen, indien de som
der schoolgewichten van de basisscholen binnen het samenwerkingsverband op 1 oktober 2004, 200 of meer bedroeg.
Met ingang van het schooljaar 2007–2008 worden deze middelen op basis van dit artikel toegekend, met als grondslag 1 oktober
van het voorafgaande schooljaar, aangevuld met de eenheden schoolgewicht die in het kader van de compensatieregeling bij de
gewichtenregeling aan basisscholen binnen een samenwerkingsverband zijn toegekend. In verband met de wijziging van de gewichtenregeling
per 1 augustus 2006, is het macro-schoolgewicht aangevuld met de eenheden schoolgewicht in het kader van de compensatieregeling
(exclusief de aanvullende compensatie) zodanig gedaald, dat aanpassing van de drempel noodzakelijk is om te voorkomen dat
samenwerkingsverbanden de drempel niet meer halen.
Artikel 37
Bij de Wet van 27 september 2007 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht
in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het opheffen van de landelijke commissie
toezicht indicatiestelling (Stb. 445) is ondermeer de bekostigingssystematiek van de residentiële plaatsen gewijzigd, met dien verstande dat de bekostiging wordt
geharmoniseerd met de reguliere bekostiging, te weten t-1 op basis van het aantal leerlingen op de teldatum.
De datum van inwerkingtreding van deze wet is bepaald op 1 augustus 2008. Afgesproken is dat bij inwerkingtreding van deze
wet, het in deze regeling mogelijk moet worden gemaakt om bij een aanzienlijke toename van het aantal leerlingen bijzondere
bekostiging aan te vragen. Door middel van dit artikel is deze afspraak gestand gedaan.
Het eerste lid regelt de bijzondere bekostiging bij groei op 1 augustus. Omdat de bestaande groeiregeling in artikel 38 van
het Besluit bekostiging WEC er voor zorgt dat bij groei op 1 oktober (van tenminste N) er aanvullende bekostiging wordt toegekend
per 1 januari, dient de bijzondere bekostiging per die datum, ter voorkoming van dubbele bekostiging, te worden aangepast.
Het tweede lid regelt bijzondere bekostiging bij groei per januari; het derde lid regelt bijzondere bekostiging bij groei
per 1 maart.
Omdat in artikel 38 is geregeld dat voor de vestigingen, verbonden aan een justitiële jeugdinrichting, de volledige capaciteit
wordt bekostigd, blijven deze bij de bepaling van de groei buiten beschouwing.
In artikel 38 is ook geregeld dat voorzieningen voor gesloten jeugdzorg ook bekostigd worden op basis van plaatsen waarvan
de capaciteit wordt bepaald door de Minister voor Jeugd en Gezin. Ook deze blijven bij deze bepaling van de groei buiten beschouwing.
Artikel 38
Afgesproken is dat voor de justitiële jeugdinrichtingen, verbonden aan scholen ook na de inwerkingtreding van de wet, bedoeld
in de toelichting op artikel 37, de onbezette plaatsen van de betrokken vestiging bekostigd blijven.
Daarom zijn aan dit artikel de leden drie en vier toegevoegd. Hierbij wordt het mogelijk gemaakt bijzondere bekostiging te
ontvangen wanneer het aantal leerlingen van de vestiging op teldatum 1 oktober 2008 dan wel 16 januari 2009 minder is dan
de toegekende capaciteit voor het schooljaar 2009–2010 (de zogenaamde onbezette plaatsen). Het recht op bijzondere bekostiging
bestaat tot einde van het schooljaar en zolang er sprake is van minder bekostigde leerlingen op de vestiging dan de toegekende
capaciteit.
Met ingang van 1 januari 2008 zijn er voorzieningen voor gesloten jeugdzorg gekomen. Afgesproken is dat deze voorzieningen
op dezelfde wijze worden bekostigd als de JJI’s. De capaciteit van de plaatsen wordt bepaald door de Minister voor Jeugd en
Gezin. Vanwege de identieke wijze van bekostigen zijn deze voorzieningen aan dit artikel toegevoegd.
Artikel 41
Op 1 augustus 2006 is de gewichtenregeling gewijzigd. In de Regeling vaststelling van de drempel en van de compensatieregeling
bij de gewichtenregeling 2009–2010 van 11 maart 2009, kenmerk PO/OO 101528 is aangekondigd, dat in onderhavige regeling het
bedrag per compensatiehoeveelheid schoolgewicht, het omrekenbedrag en de drempel voor de aanvullende compensatie wordt vastgesteld.
Artikel 42
Vanwege de beschikbare budgetten in de jaren 2009 en 2010 wordt er voor de vestigingen gelegen in de impulsgebieden bijzondere
bekostiging gegeven. Omdat het hier niet om structurele middelen gaat zijn ze niet opgenomen bij artikel 3 en blijven ze buiten
beschouwing bij de berekening van het schoolgewicht in het kader van de compensatieregeling.
Artikel 46
Teneinde de wijze van opgave van de jaarlijkse gemiddelde leeftijd van de leraren op de scholen te continueren, waren in de
regeling van 5 april 2007 voor het schooljaar 2007–2008 in dit artikel, vooruitlopend op de Regeling structurele gegevenslevering
WPO/WEC op basis van het Besluit informatievoorziening, de voorschriften voor het aanleveren van de gewogen gemiddelde leeftijd
leraren opgenomen. Voor de duidelijkheid zijn deze voorschriften in de onderhavige regeling gehandhaafd. De voorschriften
zijn gelijk aan de voorschriften in bijlage 4 onder 2.3.5 van de Regeling structurele gegevenslevering WPO/WEC.
Artikel 47
De lumpsumbekostiging voor de personele kosten wordt per maand betaald. De bedragen zijn niet elke maand even hoog. De manier
waarop de bedragen over de maanden zijn verdeeld is voor alle scholen en besturen hetzelfde. De momenten van betaling en de
verdeling van de bedragen over de maanden wordt het betaalritme genoemd. Het betaalritme is zo goed mogelijk afgestemd op
de betalingsverplichtingen van de besturen (nettoloon, afdracht premies en loonbelasting, vakantiegeld, eindejaarsuitkering
etcetera).
Een derde lid is toegevoegd in verband met de beschikbare middelen als bedoeld in artikel 42 (bijzondere bekostiging voor
vestigingen in impulsgebieden. In november 2009 is de Regeling bekostiging personeel PO 2009–2010 en aanpassing bedragen leerlinggebonden
budget VO 2009–2010 van 23 juli 2009, nr. PO/FenV/132269, gewijzigd. Deze wijziging is nu opgenomen in het vierde lid van
dit artikel.
Liquiditeitsbehoefte
Uit het verleden en rekening houdend met de wijzigingen in 2006, blijkt dat besturen gemiddeld over de maanden augustus tot
en met december 40,67% van de totale bekostiging nodig hebben om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen. De besturen
ontvangen over de eerste vijf maanden 5 x 6,91 = 34,55% en ze hebben in de eerste 7 maanden 2007 6,12% meer ontvangen dan
op dat moment nodig was. In totaal ontvangt een bestuur dus 34,55 + 6,12 = 40,67% van de totale personele vergoeding. Daarmee
kan aan de betalingsverplichtingen worden voldaan.
In de periode januari tot en met juli heeft een bestuur 59,33% van de jaarlijkse vergoeding aan personele kosten nodig om
aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Het bestuur ontvangt in diezelfde periode 65,45%. Men houdt dus 6,12% over. Wat
overgehouden wordt heeft men echter weer nodig als aanvulling op het betaalritme in de periode augustus tot en met december
van het volgende schooljaar.
Artikel 48
Ondanks alle maatregelen die zijn genomen om de financiële gevolgen van de overgang van het declaratiestelsel naar het lumpsumstelsel
zoveel mogelijk te beperken, blijven er herverdeeleffecten bestaan. Deze herverdeeleffecten kunnen voor individuele schoolbesturen
verschillend uitpakken. Om de schoolbesturen na de invoering van lumpsumbekostiging in staat te stellen het beleid af te stemmen
op de nieuwe bekostiging, is in eerdergenoemde lumpsumwet een overgangsregeling opgenomen. De overgangsregeling compenseert
tijdelijk de herverdeeleffecten van een bestuur, zowel in positieve als in negatieve zin. Hoeveel en hoelang een bestuur gecompenseerd
wordt, is afhankelijk van de omvang van het herverdeeleffect van dat bestuur.
Op basis van gegevens uit het meetjaar en een vergelijking met wat schoolbesturen zouden hebben ontvangen als in dat meetjaar
al zou zijn bekostigd op basis van lumpsumsystematiek, is het herverdeeleffect per schoolbestuur uitgedrukt in een percentage
van de bekostiging. Dat deel van dat herverdeelpercentage van een bestuur dat buiten de in deze regeling vastgestelde drempelwaarden
valt, wordt door de overgangsregeling gecompenseerd. In het eerste jaar geldt een drempelwaarde van 0% en wordt het correctiepercentage
volledige toepast. Dus een bestuur dat op basis van het gemeten herverdeeleffect een correctiepercentage heeft van vijf procent
(achteruitgang), krijgt in het eerste jaar vijf procent extra bekostigd. In de jaren daarna wordt een bandbreedte gehanteerd,
waarboven of waaronder wordt gecorrigeerd. Dus in het tweede jaar krijgt het bestuur met een correctiepercentage van vijf
procent, nog 4 procent extra bekostigd. Het blijkt dat veruit de meeste besturen kleine herverdeeleffecten hebben. Bij een
bandbreedte van 0%, 2%, 4% en 6% ontvangen na twee jaar (dus in het derde jaar van de overgangsregeling) nog maar 67 besturen
met een negatief herverdeeleffect een compensatie. Daarom is er voor gekozen om het correctiepercentage volledig toe te passen
in 2006–2007 en een grenspercentage van 1% in 2007–2008, 2% in 2008–2009 en 3% in 2009–2010 voor de positieve compensatie,
dus voor de negatieve herverdeeleffecten.
De percentages voor de positieve herverdeeleffecten kunnen wat sneller oplopen, zodat de besturen met de positieve herverdeeleffecten
iets minder worden gekort. De percentages voor de correctie van positieve herverdeeleffecten bedroegen 0% in 2006–2007, 1,15
% in 2007–2008, 2,4% in 2008–2009 en bedraagt 5% in 2009–2010.
Omdat besturen bij de invoering van lumpsumbekostiging bestedingsvrijheid krijgen, is het niet mogelijk de omvang van de herverdeeleffecten
later te herijken. Er is dan namelijk geen vergelijking meer mogelijk tussen de lumpsumbekostiging en de bekostiging die een
bestuur zou hebben ontvangen volgens de declaratiebekostiging. De overgangsregeling is daarom gebaseerd op de gegevens van
het meetjaar. Na het meetjaar kunnen de omstandigheden die bepalend zijn voor de verschillen tussen de declaratiebekostiging
en de lumpsumbekostiging wijzigen. Daardoor compenseert de overgangsregeling niet de verschillen die na het meetjaar optreden.
In verband met mogelijke wijzigingen als fusies, splitsing en dergelijke, wordt het percentage van een bestuur jaarlijks opnieuw
bepaald, maar steeds op basis van de gegevens uit het meetjaar. Dus als de samenstelling van een bestuur niet verandert, blijft
ook het correctiepercentage gedurende de gehele overgangsregeling gelijk.
Artikel 50
De in deze tabel opgenomen her te besteden bedragen voor de personele bekostiging werden voor de invoering van de lumpsum
toegekend in de vorm van formatierekeneenheden. Na invoering van de lumpsum zijn deze omgerekend naar formatie-afhankelijke
bedragen en zijn dus afhankelijk van de GPL ontwikkeling. Deze bedragen zijn daarom nu ook aangepast aan de nieuwe prijzen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
A. Rouvoet.