Regeling van de Minister van Economische Zaken van 21 mei 2010, nr. WJZ/10034838, tot wijziging van de Regeling uitvoering integriteitsbeleid EZ

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 61a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Handelende in overeenstemming met het Departementaal Georganiseerd  Overleg als bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Gehoord de departementale ondernemingsraad;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling uitvoering integriteitsbeleid EZ wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst van artikel 1 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst;

b. In het eerste lid (nieuw) wordt onderdeel b vervangen door:

  • b. medewerker: degene die werkzaam is bij het ministerie of onder gezag van de Nederlandse Mededingingsautoriteit;

c. In het eerste lid (nieuw) wordt onderdeel c vervangen door:

  • c. een hoofd van dienst: de secretaris-generaal, de hoofden van de onderscheiden dienstonderdelen en buitendiensten van het ministerie, en de Raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit;

d. Aan het slot van artikel 1, eerste lid (nieuw), wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, toegevoegd:

  • h. een compliance officer: een medewerker die door de Minister van Economische Zaken is belast met de taken, genoemd in artikel 8a, tweede lid, van deze regeling;

  • i. een meldingsplichtige: een medewerker die verplicht is tot het melden van zijn financiële belangen;

  • j. een restricted list: een lijst met één of meer benoemde financiële belangen of categorieën van financiële belangen;

  • k. koersgevoelige informatie: niet-openbare vertrouwelijke informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk ziet op de rechtspersoon, vennootschap of instelling waarop de effecten betrekking hebben of op de handel in effecten, en waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de effecten of op de koers van daarvan afgeleide effecten;

  • l. een effect:

    • 1°. een effect in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, tenzij dit is uitgegeven door een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Tweede Richtlijn Vennootschapsrecht van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1976 (77/91/EEG),

      en tevens wordt verhandeld op een beurs waarop van overheidswege toezicht wordt uitgeoefend binnen de Europese Economische Ruimte;

    • 2°. andere rechten, voortvloeiende uit contractsrelaties, voor zover deze rechten worden verhandeld op een beurs waarop van overheidswege toezicht wordt uitgeoefend binnen de Europese Economische Ruimte;

  • m. gelieerde derden:

    • 1°. de echtgenoot of partner van de meldingsplichtige, alsmede de personen met wie de meldingsplichtige een gemeenschappelijke huishouding voert;

    • 2°. natuurlijke personen of rechtspersonen namens wie de meldingsplichtige financiële belangen beheert;

    • 3°. rechtspersonen waarin de meldingsplichtige zeggenschap ten aanzien van concrete beleggingsbeslissingen toekomt;

  • n. een vrijehandbeheerovereenkomst: een schriftelijke overeenkomst, gesloten met een derde, niet zijnde een gelieerde derde, waarin de beslissingsbevoegdheid over afzonderlijke financiële belangen is overgedragen aan die derde, die derde slechts algemene instructies over spreiding van het risico en verdeling over verschillende soorten financiële belangen zal opvolgen, en die instructies niet vaker dan eenmaal per zes maanden kunnen worden gewijzigd.

e. Aan artikel 1 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onder het bezitten van financiële belangen wordt mede verstaan:

    • a. het voor eigen rekening en risico doen houden van financiële belangen door een derde;

    • b. het verrichten van effectentransacties.

B

Artikel 8a wordt vervangen door:

Artikel 8a

  • 1. De secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken wijst ten minste één compliance officer aan voor de bij de dienstonderdelen van het ministerie werkzame medewerkers. Voorts wijst de secretaris-generaal ten minste één compliance officer aan voor de leden van de Raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de onder haar gezag werkzame medewerkers.

  • 2. De compliance officers zijn ieder voor het eigen taakgebied belast met:

    • a. het ontvangen en registreren van meldingen als bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • b. het gevraagd en ongevraagd adviseren over en bijstand verlenen bij de uitvoering en handhaving van deze paragraaf door een hoofd van dienst.

  • 3. De compliance officers leggen verantwoording af aan de secretaris-generaal en brengen daartoe ten minste eenmaal per jaar aan hem een rapport uit, waaruit blijkt:

    • a. het aantal aanwijzingen van meldingsplichtigen en vaststellingen van restricted lists,

    • b. het aantal ontvangen meldingen,

    • c. het aantal in verband met meldingen gemaakte afspraken,

    • d. welke problemen zijn gerezen bij de uitvoering van deze paragraaf.

  • 4. De compliance officers dragen er zorg voor dat de persoonlijke levenssfeer van de meldingsplichtigen zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.

  • 5. De compliance officers ontvangen ieder voor het eigen taakgebied een afschrift van alle beschikkingen, correspondentie en afspraken met meldingsplichtigen en eventuele onderzoeken en zij archiveren deze in het register waarin zij ook de meldingen registreren.

Artikel 8b

  • 1. Het hoofd van dienst wijst de medewerkers die binnen zijn dienstonderdeel werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie is verbonden schriftelijk aan als meldingsplichtige.

  • 2. Het hoofd van dienst kan voor een of meer meldingsplichtigen een restricted list vaststellen.

Artikel 8c

  • 1. Van rechtswege zijn de volgende functionarissen voor de duur van hun functievervulling aangewezen als meldingsplichtige:

    • a. de secretaris-generaal, en de plaatsvervangend secretaris-generaal,

    • b. de directeuren-generaal en de directeuren bedoeld in de paragrafen II, III, IV en V, van de bijlage bij het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2010,

    • c. de algemeen directeur en de directeuren van het Agentschap NL,

    • d. de leden van de Raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de onder haar gezag werkzame medewerkers,

    • e. het hoofd Bureau Bestuursraad,

    • f. de compliance officers.

  • 2. Voor de in het eerste lid bedoelde functionarissen geldt een restricted list die bestaat uit alle effecten.

Artikel 8d

  • 1. Een meldingsplichtige meldt het bezit van zijn financiële belangen, indien deze de belangen van de dienst, zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2. In voorkomende gevallen meldt een meldingsplichtige voorts namens welke gelieerde derden hij financiële belangen beheert.

Artikel 8e

  • 1. Het is de meldingsplichtige voor wie een restricted list is vastgesteld verboden de op die restricted list vermelde financiële belangen te bezitten of te verwerven.

  • 2. De meldingsplichtige verricht geen effectentransactie indien daardoor de schijn kan worden gewekt dat hij beschikte of kon beschikken over koersgevoelige informatie.

  • 3. De meldingsplichtige bevordert dat de met hem gelieerde derden geen financiële belangen bezitten of verwerven, die hij zelf ingevolge deze regeling niet zou mogen bezitten of verwerven.

Artikel 8f

  • 1. De meldingsplichtige verricht meldingen door deze schriftelijk te richten tot zijn hoofd van dienst en toe te zenden aan de betrokken compliance officer.

  • 2. De meldingsplichtige maakt voor meldingen gebruik van het in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen formulier.

  • 3. In afwijking van het eerste lid doen de compliance officers en de leden van de Raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit hun meldingen aan de secretaris-generaal en doet de secretaris-generaal zijn meldingen aan de minister.

  • 4. Iedere melding geschiedt binnen zes weken nadat het feit dat of de gebeurtenis die gemeld moet worden aan de meldingsplichtige bekend is geworden.

Artikel 8g

  • 1. Het hoofd van dienst kan geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van artikel 8c of artikel 8e, eerste lid, indien de goede vervulling van de functie van de betrokken medewerker en het goed functioneren van de betrokken dienst in redelijkheid verzekerd blijft.

  • 2. Het hoofd van dienst verleent een ontheffing van artikel 8e, eerste lid, voor zover de betrokken medewerker aantoont dat de betrokken financiële belangen krachtens een schriftelijke vrijehandbeheerovereenkomst worden beheerd door een derde en hij geen functies bekleedt binnen de organisatie van die derde.

  • 3. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4. Het hoofd van dienst kan een ontheffing intrekken of wijzigen indien:

    • a. de feiten of omstandigheden op grond waarvan de ontheffing werd verleend zijn gewijzigd;

    • b. de medewerker de bij of krachtens artikel 61a van het Rijksambtenarenreglement gestelde regels dan wel een aan de ontheffing verbonden voorschrift niet nakomt.

C

Onderdeel a van artikel 21 komt te luiden:

  • a. het verwerken en bewerken van de opgaven van de hoofden van dienst van de in het voorgaande kalenderjaar gemelde nevenwerkzaamheden en aangeboden geschenken van de onder hen ressorterende medewerkers;

D

Artikel 22, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. de onderdelen d, e en f vervallen;

b. de onderdelen g tot en met l worden verletterd tot d tot en met i.

E

De bij de Regeling uitvoering integriteitsbeleid EZ behorende bijlage 3 wordt vervangen door de bij deze regeling behorende bijlage.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 mei 2010

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

BIJLAGE 3, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 8F VAN DE REGELING UITVOERING INTEGRITEITSBELEID EZ

Behorende bij artikel 8f

Meldingsformulier financiële belangen

Naam medewerker

 

Datum

 

Dienstonderdeel

 

Afdeling/cluster/team

 

Naam hoofd van dienst

 

Door medewerker in te vullen

Aard van de financiële belangen

Bedrijf/fonds waarop financiële belangen betrekking hebben

Restricted List

Geheel/gedeeltelijke ontheffing op grond van artikel 8g

Bijzonderheden afspraken

Ja

Nee

Ja

Nee

       
       
       
       
       
       
       
       

Medewerker:

Datum:

Handtekening:

Toelichting op het meldingsformulier financiële belangen

Wanneer de ambtenaar is aangewezen, omdat deze een functie bekleedt waarbij in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie aanwezig kan zijn, is hij verplicht financiële belangen te melden die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Het hoofd van dienst beoordeelt in hoeverre de financiële activiteiten zich verdragen met de werkzaamheden in de functie. Hij kan zich daarin laten bijstaan door de compliance officer. Het meldingsformulier wordt gericht aan het hoofd van dienst en in afschrift toegezonden aan de compliance officer.

TOELICHTING

I. Algemeen

Bij de wet van 23 januari 2003 tot wijziging van de Ambtenarenwet in verband met integriteit (Stb. 60) is onder meer artikel 125 van de Ambtenarenwet gewijzigd. In het tweede lid werd de opdracht opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vast te stellen omtrent het melden van financiële belangen en het bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Dit tegen de achtergrond van het feit, dat aan bepaalde functies in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is. Deze voorschriften zijn vastgesteld bij koninklijk besluit van 3 februari 2006 (Stb. 129), met de invoeging in het Algemeen rijksambtenarenreglement (ARAR) van artikel 61 a.

Enerzijds bevat dit artikel voor ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is, de verplichting die financiële belangen en het bezit van en transacties met die effecten te melden die de belangen van de dienst kunnen raken, voor zover deze in verband staan met hun functievervulling. Deze meldingsplicht gaat pas in nadat deze ambtenaren als meldingsplichtige zijn aangewezen.

Anderzijds bevat artikel 61a ARAR in het vierde lid het verbod voor ambtenaren om financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van hun functie of het goed functioneren van de rijksdienst, voor zover dit in verband staat met hun functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

Het vijfde lid verschaft een basis om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen. In de toelichting daarbij is uiteengezet dat deze bijvoorbeeld kunnen handelen over de aanwijzing van een compliance officer, het als insider aanwijzen van ambtenaren, het verplichte gebruik van formulieren, het vaststellen van restricted lists, de wijze van registratie en de verantwoording van de compliance officer jegens het bevoegd gezag.

Aanvankelijk is in het kader hiervan door de Minister van Economische Zaken volstaan met het in de Regeling uitvoering integriteitsbeleid EZ invoegen van één artikel: artikel 8a (regeling van 11 januari 2008, Stcrt. 17). Daarin is één van de vorengenoemde onderwerpen geregeld: de wijze van meldingen d.m.v. een daarbij vastgesteld formulier en de periode waarbinnen de melding moet plaatsvinden. Voorts is daarin aangegeven dat aan de hand van de opgaven van de hoofden van dienst jaarlijks wordt gerapporteerd aan de secretaris-generaal.

Daarnaast is de beleidslijn ingevoerd, dat de risico's van financiële belangenverstrengeling en oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie met alle medewerkers ten minste één maal per jaar, in het IWOP-gesprek aan de orde worden gesteld. Als hulpmiddel daarbij wordt gebruik gemaakt van de indicatoren ‘code rood, oranje of groen’. In geval van ‘code rood’ krijgt de ambtenaar werkzaamheden opgedragen waaraan vrijwel zeker risico's als vorenbedoeld zijn verbonden. De ambtenaar zal dan worden aangewezen als meldingsplichtige. Bij ‘code oranje’ spelen deze risico's mogelijk een rol, maar volgt nog geen formele aanwijzing als meldingsplichtige. Van de ambtenaar wordt wel gevergd dat hij alert blijft op veranderingen in het spanningsveld tussen zijn werkzaamheden en zijn financiële belangen en daarover – indien nodig – zijn leidinggevende inlicht. Er is sprake van een ‘code groen’, indien, gelet op de werkzaamheden van de ambtenaar, geen risico's worden voorzien. Een aanwijzing als meldingsplichtige komt dan niet aan de orde. Wel wordt ook dan van de ambtenaar verwacht dat hij ontwikkelingen die van belang kunnen zijn bespreekt met zijn leidinggevende.

In de praktijk van de uitvoering van dit beleid rezen nog verschillende vragen. Er bleek behoefte aan ondersteuning door een gespecialiseerde functionaris, de compliance officer, die goed thuis is op het onderhavige terrein en medewerkers en hoofden van dienst bij praktische vragen kan bijstaan.

Ook bestond er behoefte aan het invoeren van restricted lists. Daarmee kan voor meldingsplichtige medewerkers een meer concrete invulling worden gegeven aan het verbod van artikel 61a, vierde lid, ARAR.

Er bestond tenslotte nog de behoefte aan regels met het oog op het voorkomen van de schijn van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie in relatie tot het goed functioneren van het Ministerie van Economische Zaken. Juist bij dit ministerie zal dergelijke informatie regelmatig aanwezig zijn en juist daarom moet een ieder erop kunnen vertrouwen dat daarvan geen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt.

Met het oog hierop bestonden bij de NMa sedert november 1998 gedragsregels die inhoudelijk strengere regels bevatten dan de voor de overige EZ-medewerkers geldende beleidsregels. De NMa kende ook al een soort van compliance officer, ‘rapporteur’ genaamd. Nu deze regels op een aantal (technische) punten verouderd zijn, is besloten één nieuwe regeling vast te stellen, die voor zowel de NMa als alle dienstonderdelen en buitendiensten van het ministerie van Economische Zaken geldt.

De onderhavige regeling voorziet derhalve in de vorengenoemde behoefte aan nadere regels. Deels zijn het nadere regels als bedoeld in het vijfde lid van artikel 61a ARAR, deels zijn het beleidsregels met betrekking tot de bevoegdheden die de Minister van Economische Zaken toekomen op grond van de artikelen 50, 61a en 80 ARAR.

In hoofdzaak komen zij op het volgende neer.

  • Er worden compliance officers aangewezen, één voor de NMa en één of meer voor de dienstonderdelen en buitendiensten van het ministerie.

  • Bij de aanwijzing van meldingsplichtigen wordt het voor ieder geldende verbod uit artikel 61a, vierde lid, van het ARAR voor hen geconcretiseerd door middel van

  • een zogenaamde ‘restricted list’. Daarop staan de financiële belangen, die zij in ieder geval niet mogen bezitten, tenzij zij daarvoor een ontheffing hebben gekregen.

  • Bepaald wordt dat het bezit van en handelen in belangen in beleggingsmaatschappijen ‘met veranderlijk kapitaal’ wel is toegestaan.

  • Bijzondere – strengere – regels gaan gelden voor een aantal topfunctionarissen van het ministerie en voor alle medewerkers van de NMa. Ook daarbij is er een ontheffingsmogelijkheid.

Daarnaast blijft het gebruik van de codes ‘groen’, ‘oranje’ en ‘rood’ in het kader van de jaarlijkse IWOP-cyclus in stand. Die codes helpen zowel de personeelsverantwoordelijke als de medewerker een beeld te krijgen van de mate waarin gelet moet worden op het ook in de toekomst integer omgaan met financiële belangen. Daarbij zal de code ‘rood’ wel altijd gepaard gaan met een aanwijzing als meldingsplichtige, mèt in beginsel ook een restricted list.

Niet alleen tijdens het dienstverband van de medewerker, maar ook voorafgaand daaraan en na afloop ervan is de hier aan de orde zijnde problematiek van belang. Al vóór de aanstelling zal in het aanstellingsgesprek aan de sollicitant duidelijk gemaakt moeten worden of hij meldingsplichtig zou zijn en welke restricted list voor hem zou gaan gelden. Daarmee krijgt de sollicitant de mogelijkheid hiermee ook rekening te houden bij het aanvaarden van zijn functie. En ook na vertrek uit zijn functie zal de medewerker beperkingen in acht moeten nemen. Als hij een andere functie binnen EZ krijgt zal de restricted list nog enige tijd kunnen gelden. Als hij een andere functie binnen het Rijk aanvaardt, zal het ARAR op hem van toepassing blijven; niet alleen artikel 61a, maar ook artikel 50 van het ARAR. En als hij ophoudt ambtenaar te zijn blijft in ieder geval artikel 5:56 van de Wet op het financieel toezicht voor hem gelden.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1 wordt de definitie van ‘medewerker’ aangepast en worden enkele definities toegevoegd. Waar mogelijk wordt aangesloten bij de tekst van artikel 61a ARAR.

Medewerker

De NMa is geen dienstonderdeel meer van het Ministerie van Economische Zaken. Om te verhelderen dat de Regeling uitvoering integriteitsbeleid EZ onverminderd van toepassing is op de medewerkers van het ministerie die krachtens artikel 5a van de Mededingingswet werkzaam zijn onder het gezag van de Raad van bestuur van de NMa, is de definitie van medewerker aangepast.

Voorts is verduidelijkt dat de Regeling uitvoering integriteitsbeleid EZ eveneens van toepassing is voor al die ambtenaren die bij het ministerie werkzaam zijn doordat zij zijn gedetacheerd bij een dienstonderdeel of een buitendienst van het ministerie. Daarbij kan het gaan om een werkzaamheid voor onbepaalde tijd, maar ook voor een bepaalde tijd, bij voorbeeld in het kader van interim-functievervulling (IF).

De regels zijn wel beperkt tot degenen die zijn aangesteld als ambtenaar. Op uitzendkrachten en andere personen die werkzaamheden verrichten op basis van contracten zullen de onderhavige regels, indien daartoe gelet op de mogelijke risico's aanleiding bestaat, in die contracten van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Effecten

De regeling voorziet in een nadere omschrijving van het begrip ‘effect’, teneinde op dat punt grotere duidelijkheid te bieden. Daarbij is ervoor gekozen allereerst aan te sluiten bij de definitie van ‘effecten’ in de Wet op het financieel toezicht. Op grond van deze definitie vallen onder het begrip effect feitelijk alle door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbare waardebewijzen of rechten, en alle rechten op basis waarvan een waardebewijs kan worden verkregen. Daaronder vallen onder meer obligaties en premie-obligaties, en ook opties. Voorts is toegevoegd dat ook andere rechten, voortvloeiende uit contractsrelaties, tot de groep ‘effecten’ worden gerekend voor zover deze worden verhandeld op een beurs waarop van overheidswege toezicht wordt uitgeoefend binnen de Europese Economische Ruimte . Te denken valt daarbij aan rechten op levering van goederen zoals goud, valuta, landbouwproducten of uitstoot van CO2, of daarvan weer afgeleide rechten. Hierdoor worden onder andere ook futures, swaps en andere derivatencontracten onder de noemer ‘effecten’ gebracht.

Het begrip effecten is anderzijds ook in belangrijke mate ingeperkt, doordat beleggingen in beursgenoteerde open-ended beleggingsmaatschappijen zijn uitgezonderd. Deze maatschappijen zijn als het Nederlandse maatschappijen zijn herkenbaar doordat zij in een groot deel van hun schriftelijke stukken, en onder andere in hun algemene voorwaarden voor de uitgifte van aandelen, uitdrukkelijk moeten aangeven dat zij een beleggingsinstelling zijn ‘met veranderlijk kapitaal’. Ook beleggingen in beleggingsmaatschappijen die elders binnen de Europese Unie zijn gevestigd zijn toegestaan indien zij beursgenoteerd zijn en voldoen aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de tweede vennootschapsrichtlijn. Zij zijn eveneens herkenbaar aan de toevoeging dat zij een vennootschap zijn met veranderlijk kapitaal.

De kans dat het beleggen in effecten die zijn uitgegeven door dergelijke beleggingsmaatschappijen ertoe leidt dat de goede vervulling van de functie door de betrokken medewerker niet meer in redelijkheid verzekerd blijft, is zeer gering. Het vermogen van deze maatschappijen mag alleen worden aangewend voor beleggingen in andere vennootschappen. Ook zal een dergelijke beleggingsmaatschappij zijn beleggingen spreiden over meer fondsen. De invloed van beleggers in dergelijke maatschappijen op hun beleggingsbeleid is vrijwel nihil. Omdat zij bovendien beursgenoteerd moeten zijn, is verzekerd dat het niet kan gaan om beleggingsmaatschappijen met een geringe omvang.

Gelieerde derden

De groep gelieerde derden is in omvang beperkt gehouden tot diegenen met wie de medewerker een dusdanige band onderhoudt, dat aannemelijk is dat de medewerker aan zijn inspanningsverplichting bedoeld in artikel 8e, derde lid, inhoud zal kunnen geven.

De groep gelieerde derden bestaat uit ten eerste de personen met wie de medewerker normaliter een duurzame relatie onderhoudt (echtgenoot, partner en huisgenoten).

De tweede groep gelieerde derden bestaat uit de natuurlijke personen en rechtspersonen namens wie de meldingsplichtige het beheer over hun financiële belangen voert. Gedacht kan worden aan situaties waarin de meldingsplichtige als voogd het beheer voert over het vermogen van een minderjarige of optreedt als procuratiehouder van een rechtspersoon.

De derde groep gelieerde derden bestaat uit de rechtspersonen waarin de meldingsplichtige zeggenschap ten aanzien van concrete beleggingsbeslissingen toekomt. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als de meldingsplichtige bestuurder is van een stichting met een charitatief doel of een beleggingsclub met rechtspersoonlijkheid of directeur/grootaandeelhouder van een B.V. tot beheer van pensioenvermogen of ter uitoefening van toegestane nevenwerkzaamheden.

Vrijehandbeheerovereenkomst

De vrijehandbeheerovereenkomst is een instrument om afstand te doen van de zeggenschap over financiële belangen, die vermeld staan op de restricted list van een als meldingsplichtige aangewezen medewerker. De in de definitie opgenomen strenge criteria, waaraan het beheer van de belangen moet voldoen geven voldoende zekerheid dat zich bij het verwerven of bezitten van dergelijke financiële belangen geen belangenverstrengeling zal voordoen. Zo mag de derde aan wie het beheer wordt opgedragen geen ‘gelieerde derde’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, zijn. Voorts zal de medewerker in de beheersovereenkomst moeten laten opnemen dat hij slechts algemene beheersinstructies mag geven en dat die instructies telkens gedurende zes maanden niet gewijzigd kunnen worden.

Het bezitten van financiële belangen

Het begrip ‘financiële belangen’ leent zich niet voor een alomvattende definiëring. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de huidige tekst van artikel 125 Ambtenarenwet (Kamerstukken II 2000/01, 27 602, nr. 3) zegt hierover: ‘Het begrip financieel belang is zeer divers. Het kan gaan om het bezit van effecten, vorderingsrechten, onroerend goed, bouwgrond, alsook om financiële deelnemingen in ondernemingen, enz. Zelfs negatieve financiële belangen, zoals schulden uit hypothecaire vorderingen, kunnen in verband met mogelijke belangenverstrengeling relevant zijn.’ En: ‘dat vooraf niet eenduidig kan worden aangegeven welke financiële belangen wel en welke niet toelaatbaar zijn in relatie tot de te vervullen functie. Of een bepaald financieel belang daadwerkelijk risico’s met zich brengt, is afhankelijk van het type organisatie waar men werkzaam is, het concrete financieel belang en de concrete inhoud van de taak van de ambtenaar.’

In het nieuwe tweede lid van artikel 1 wordt de inhoud van het begrip ‘het bezitten van financiële belangen’ nader bepaald.

In de eerste plaats wordt er mede onder verstaan ‘het voor eigen rekening en risico door anderen doen houden van effecten’. Daardoor wordt verhelderd,dat het ‘bezitten’ van financiële belangen ruim moet worden uitgelegd. Ook belangen die formeel bij anderen zijn ondergebracht kunnen voor de meldingsplichtige een financieel belang vormen.

In de tweede plaats wordt bewerkstelligd, dat telkens wanneer in paragraaf 3a iets bepaald wordt met betrekking tot ‘het bezitten van financiële belangen’, die bepaling zich tevens uitstrekt tot het verrichten van transacties met effecten. Dat verbetert de leesbaarheid van deze paragraaf.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 8a

Dit artikel geeft aan dat er ten minste twee compliance officers worden aangewezen. Het voor de NMa aanwijzen van een eigen compliance officer is nodig wegens het grote aantal meldingsplichtigen bij de NMa.

De compliance officers gaan voor het hen toegewezen taakgebied de registratie voeren van de meldingen. Verder staan zij waar mogelijk de hoofden van dienst met raad en daad bij, met name indien zij moeten besluiten over de aanwijzing van meldingsplichtigen en restricted lists.

Dat zij deze taken primair uitoefenen ten behoeve van de hoofden van dienst, neemt niet weg, dat de compliance officers ook door medewerkers kunnen worden geraadpleegd over hun financiële belangen in relatie tot integriteitsvragen.

Uiteraard handelen de compliance officers in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens. Bij al hun werkzaamheden zullen zij vertrouwelijk opereren. Zo zullen zij ervoor zorgen, dat persoonsgegevens in relatie met financiële belangen binnen het digitale archiefsysteem zó worden verwerkt, dat zij alleen toegankelijk zijn voor diegenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de naleving van de integriteitsregels.

Artikel 8b

Artikel 61a ARAR vraagt van de Minister die medewerkers als meldingsplichtige aan te wijzen die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling is verbonden of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie. In het eerste lid draagt de minister deze taak op aan de hoofden van dienst.

De toelichting bij artikel 61a van het ARAR zegt over het criterium dat bij de aanwijzing van meldingsplichtigen moet worden gebruikt het volgende: ‘In de praktijk kan het risico van financiële belangenverstrengeling zich onder meer voordoen bij ambtenaren die betrokken zijn bij of beslissingsbevoegd zijn inzake bijvoorbeeld aanbestedingen, subsidieverstrekkingen, steunverlening, het verstrekken van leningen, het verlenen van advies- en onderzoeksopdrachten. Het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie ontstaat daar waar de ambtenaar bij het verrichten van de opgedragen werkzaamheden kennis krijgt van dossiers waarin deze informatie voorkomt of voor kan komen. Met name bij het ministerie van Economische Zaken bestaat bij de uitvoering van taken een verhoogde kans om in aanraking te komen met koersgevoelige informatie.’ […] ‘Dit risico kan op twee manieren worden beheerst. Ofwel door aanpassing van het taakveld ofwel door het bezit van de desbetreffende financiële belangen dan wel de effectentransacties te verbieden. Indien het eerste niet mogelijk of wenselijk is, resteert slechts de tweede oplossing.’

Omdat het hoofd van dienst bij uitstek in staat is de in dit verband nodige afwegingen te maken, is hij ook degene die kan besluiten welke van zijn medewerkers meldingsplichtige zijn. Omdat zijn besluiten beschikkingen zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zal het hoofd van dienst de medewerker voorafgaande aan zijn besluit op de hoogte moeten stellen van zijn voornemen om hem als meldingsplichtige aan te wijzen. De medewerker kan dan zijn zienswijze omtrent het voorgenomen besluit geven. Het hoofd van dienst zal vervolgens alle bij het besluit betrokken belangen moeten afwegen.

Voorts kan het hoofd van dienst zogenaamde restricted lists vaststellen. Een restricted list bevat de belangen die de aangewezen medewerker ingevolge artikel 8e in ieder geval niet mag bezitten of verwerven. Het vaststellen van een restricted list laat onverlet, dat het mogelijk blijft dat het vierde lid van artikel 61a, ARAR meebrengt dat de medewerker nog andere, niet op de restricted list voorkomende financiële belangen evenmin mag bezitten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien de medewerker nà het opstellen van de restricted list andere werkzaamheden gaat verrichten of in het bezit komt van bepaalde financiële belangen en het gevolg daarvan is dat het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met zijn functievervulling, in redelijkheid niet meer is verzekerd. Maar ook overigens is de restricted list geen uitputtende lijst.

Bij het opstellen van de restricted lists kan het hoofd van dienst zich laten bijstaan door de compliance officer.

De vaststelling van een restricted list is evenals de aanwijzing van een meldingsplichtige een beschikking. Dat impliceert dat ook hierbij de medewerker in de gelegenheid moet worden gesteld zijn zienswijze te geven op het voornemen van het hoofd van dienst.

Doorgaans zal de eerste vaststelling van een restricted list samenvallen met de eerste aanwijzing als meldingsplichtige. Maar nodig is dit niet. Juist uit de meldingen die de meldingsplichtige doet kan blijken dat er een restricted list moet worden vastgesteld of dat de eerder vastgestelde restricted list aanpassing behoeft. Wijziging kan bijvoorbeeld nodig zijn indien de medewerker andere werkzaamheden gaat verrichten of in het bezit komt van bepaalde financiële belangen en het gevolg daarvan is dat het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met zijn functievervulling, in redelijkheid niet meer is verzekerd.

Artikel 8c

In artikel 8c wordt een aantal functionarissen van rechtswege aangewezen als meldingsplichtige. De aanwijzing betreft een groep topambtenaren van het ministerie, de leden van de Raad van bestuur van de NMa en alle medewerkers van de NMa. Deze medewerkers worden aangewezen omdat aan hun werkzaamheden risico's van financiële belangenverstrengeling en oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden zijn èn een goed functioneren van het Ministerie van EZ en van de NMa vereist, dat het publiek erop kan vertrouwen, dat die risico's afdoende worden beheerst.

In het geval van de NMa leidt dat tot de aanwijzing van een vrij grote groep ambtenaren, maar deze risico's zijn daar nu eenmaal – gelet op de taken van de NMa – groot. En het belang van het verzekerd zijn van een goed, integer en onafhankelijk functioneren van de NMa is ook navenant groot.

Het tweede lid bepaalt dat voor al deze functionarissen een restricted list geldt die bestaat uit àlle effecten. Hierbij moet wel worden bedacht dat de definitie van het begrip ‘effect’ in artikel 1, eerste lid, onder l, zó is vorm gegeven, dat beleggen in open-ended beleggingsinstellingen buiten de reikwijdte van deze regeling valt.

Artikel 8d

Het tweede lid bevat een aanvulling van de meldingsplicht. De meldingsplichtige moet ook aangeven namens welke gelieerde derden hij financiële belangen beheert. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder m, gaat het daarbij om – kort gezegd – partners en huisgenoten en om derden namens wie hij financiële belangen beheert en rechtspersonen waarin hem hem zeggenschap toekomst ten aanzien van concrete beleggingsbeslissingen.

Deze melding stelt de compliance officer in staat de meldingsplichtige te attenderen op het bestaan van artikel 8e, derde lid. Dit artikel verplicht de meldingsplichtige te bevorderen dat deze met hem ‘gelieerde derden’ geen financiële belangen bezitten of verwerven die hij zelf ingevolge deze regeling niet zou mogen bezitten of verwerven.

Met name indien de meldingsplichtige financiële belangen beheert namens een derde of indien hem – bijvoorbeeld in een bestuursfunctie – in een rechtspersoon zeggenschap toekomt ten aanzien van concrete beleggingsbeslissingen, kan er tevens sprake zijn van nevenwerkzaamheden, waarvan de medewerker met toepassing van artikel 3 van de Regeling uitvoering integriteitsbeleid EZ opgave dient te doen aan zijn hoofd van dienst.

Artikel 8e

Zoals hiervoor in de toelichting bij artikel 8b aangegeven bevat een restricted list een concrete, niet-limitatieve, invulling van het verbod van artikel 61a, vierde lid, ARAR.

Het tweede lid bevat een concretisering van het gebod van artikel 50, eerste lid, ARAR, dat iedere ambtenaar verplicht om zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

In het derde lid is een bepaling opgenomen die de meldingsplichtige verplicht om te bevorderen dat met hem gelieerde derden geen financiële belangen bezitten of verwerven, die hij zelf niet mag bezitten of verwerven. Wie onder ‘gelieerde derden’ moeten worden verstaan is geregeld in de definitie die is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder m.

Dat laat onverlet, dat het de medewerker, of deze nu meldingsplichtige is of niet, niet is toegestaan om in de ruimere kring van collega's, vrienden, familie of andere derden tips of adviezen te geven, waardoor zij kunnen gaan doen wat aan hemzelf verboden is. Door het geven van bedoelde tips of adviezen wordt, wat ook het gevolg is, de geheimhoudingsplicht van artikel 125a, derde lid, Ambtenarenwet geschonden. Op een dergelijke schending van deze norm zal een disciplinaire straf kunnen volgen.

Artikel 8g

Het eerste lid geeft het hoofd van dienst de bevoegdheid om een ontheffing te verlenen van artikel 8c of 8e, eerste lid. Daarvoor is alleen plaats, indien voldaan is aan het criterium dat de goede vervulling van de functie van de betrokken medewerker en het goed functioneren van de betrokken dienst in redelijkheid verzekerd blijft. Daarbij gaat het uiteraard om het functioneren van de betrokken dienst voor zover dat in verband staat met de functievervulling van de betrokken medewerker. Dit criterium is ontleend aan artikel 61a, vierde lid, ARAR, dat de randvoorwaarde biedt waarbinnen de onderhavige regeling moet blijven.

Het hoofd van dienst kent de werkzaamheden, de betrokken medewerker en de functie en is daarom bij uitstek degene die kan vaststellen of aan het vorengenoemde criterium is voldaan. Àls aan het criterium is voldaan, kàn het hoofd van dienst op basis van de hem bekende feiten en omstandigheden een ontheffing verlenen.

Relevante feiten en omstandigheden kunnen onder meer zijn de geringe waarde van de betrokken belangen, de onmogelijkheid enige invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van de waarde van de betrokken financiële belangen en de persoonlijke band tussen de medewerker en de betrokken financiële belangen, zoals die kan bestaan als de medewerker deel uitmaakt van een groep familieleden die samen de aandelen in het familiebedrijf houden.

De ontheffing van artikel 8c zal kunnen worden verleend aan die medewerkers, ten aanzien van wie weliswaar van rechtswege is bepaald dat zij zijn aangewezen als meldingsplichtige, maar die toch werkzaamheden verrichten waarbij niet snel belangenverstrengeling zal optreden en waarbij zij niet in aanraking komen met koersgevoelige informatie.

Een ontheffing kan voor een bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd worden verleend.

Een ontheffing van artikel 8e voor bepaalde tijd kan bijvoorbeeld op zijn plaats zijn indien de betrokkene een andere functie krijgt binnen het ministerie, waardoor zijn restricted list op korte termijn moet worden aangepast. Als hij van plan is afstand te doen van de effecten die op die lijst voorkomen, zal hem enige tijd moeten worden gegeven om dat ook te verwezenlijken. Ook als een medewerker door middel van vererving effecten verkrijgt die hij niet mag bezitten, zal er enige tijd overheen gaan alvorens duidelijk is of de desbetreffende belangen aan anderen worden toegedeeld of afgestoten.

Een soortgelijke situatie kan zich voordoen bij de indiensttreding van nieuwe medewerkers. Alle inspanningen dienen er dan echter op gericht te zijn te voorkomen dat een ontheffing moet worden verleend. Dat kan door de effecten af te stoten vóór de datum van indiensttreding en deze datum zo nodig uit te stellen. Hiervoor is ook nodig dat al in het aanstellingsgesprek wordt duidelijk gemaakt welke restricted list zal gelden en in beeld wordt gebracht of de sollicitant beschikt over daarmee strijdige financiële belangen.

Een ontheffing voor onbepaalde tijd ligt voor de hand als de medewerker effecten die op zijn restricted list voorkomen op goede gronden niet kan of wil afstoten. Dat kan zich bijvoorbeeld voor doen als betrokkene toegelaten nevenwerkzaamheden uitvoert of heeft uitgevoerd en met het oog daarop beschikt over een eigen management- of pensioen-B.V.

Aan een ontheffing kunnen in gevolge het derde lid voorschriften worden verbonden. Dergelijke voorschriften zullen er steeds op zijn gericht te voorkomen dat een situatie ontstaat waarin de goede vervulling van de functie van de betrokken medewerker en het goed functioneren van de betrokken dienst in redelijkheid niet meer verzekerd is. Zij zullen worden toegesneden op de specifieke omstandigheden waarin de betrokkene zich bevindt en onder meer betrekking kunnen hebben op de duur van de ontheffing en het beheer en afstoten van de betrokken financiële belangen.

Ontheffingen kunnen betrekking hebben op de gehele strekking van de artikelen 8c of 8e, eerste lid, of slechts op een deel daarvan. Aldus kan een ontheffing van artikel 8e resulteren in een beperktere restricted list dan die voor de in artikel 8c genoemde functionarissen voortvloeit uit artikel 8c, tweede lid. Daardoor kan bijvoorbeeld voor dergelijke functionarissen het bezit van een pensioen-B.V. mogelijk worden gemaakt. Wel zullen dan voorschriften kunnen worden gegeven met betrekking tot de effecten waarin deze b.v. wel en niet mag beleggen.

Een ontheffing kan ingevolge het vierde lid ook, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of de medewerker zich niet houdt aan de voorschriften, worden gewijzigd of ingetrokken.

Het tweede lid bevat de regel dat het hoofd van dienst in ieder geval een ontheffing verleent van artikel 8e, eerste lid, in die gevallen waarin de medewerker aantoont dat zijn financiële belangen krachtens een schriftelijke vrijehandbeheerovereenkomst worden beheerd door een derde en hij geen functies bekleedt binnen de organisatie van die derde. Voor de definitie van vrijehandbeheerovereenkomst zij verwezen naar artikel 1, onder n, en de toelichting daarop.

Het verlenen van een ontheffing is, afgezien van het in het tweede lid bedoelde geval, geen vanzelfsprekendheid. In alle gevallen waarin een meldingsplichtige financiële belangen verkrijgt die strijdig zijn met zijn restricted list, zal hij die in ieder geval zo spoedig mogelijk moeten melden en er goed aan doen in overleg te treden met de compliance officer. Daarbij zal het uitgangspunt zijn, dat de belangen worden afgestoten. Door de compliance officer en het hoofd van dienst kan worden bezien of betrokkene een ontheffing kan krijgen en welke voorschriften daar eventueel aan moeten worden verbonden, of het nodig is aan de betrokken ambtenaar – eventueel tijdelijk – andere taken op te dragen en of dat ook mògelijk is. In die gevallen waarin een medewerker beschikt over financiële belangen die in strijd zijn met zijn restricted list, de betrokken medewerker de belangen niet kan of wil afstoten en het niet verantwoord is een ontheffing te verlenen, resteren nog slechts de mogelijkheden dat de betrokkene met andere werkzaamheden wordt belast of dat aan hem een andere functie wordt opgedragen.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven