De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
In overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op de artikelen 70 van de Wet op het primair onderwijs, 71 van de Wet op de expertisecentra, 74 van de Wet op het voortgezet
onderwijs, 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht en 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
1. Doel van de regeling
Het doel van de onderhavige subsidieregeling is:
a. het bevorderen van internationalisering in het primair en voortgezet onderwijs en de lerarenopleidingen en
b. het bijdragen in de kosten die instellingen maken bij het opstarten van internationalisering in het curriculum, met inbegrip
van vaardigheden in vreemde talen, en bij internationale uitwisseling van leerlingen en docenten.
Op basis van deze regeling krijgen scholen en lerarenopleidingen die iets willen doen aan internationalisering een financieel
steuntje in de rug. Omdat de introductie van internationalisering binnen de instelling vooral in de startfase kosten met zich
meebrengt en het van belang is om zo veel mogelijk scholen te ondersteunen, is de regeling bedoeld voor maximaal de eerste
drie jaar als het gaat om internationalisering in het curriculum. Daarnaast kunnen er aanvragen ingediend worden voor de (blijvende)
kosten bij uitwisseling van (nieuwe groepen) leerlingen en docenten.
De regeling geldt ook voor leerlingen in het ‘groene’ vbo en voor studenten van de ‘groene’ lerarenopleiding. De Minister
van LNV stelt apart middelen hiervoor beschikbaar
2. Internationalisering in de diverse onderwijssectoren
Er is een groeiend besef van het belang dat Nederlandse kinderen beter voorbereid moeten worden op de steeds internationaler
wordende arbeidsmarkt en samenleving van morgen. Het Nederlandse bedrijfsleven in Nederland en in het buitenland heeft een
continue behoefte aan gekwalificeerde en ook internationaal georiënteerde arbeidskrachten op alle functieniveaus. Uit onderzoek
van SEOR blijkt dat Nederland handel misloopt door een gebrek aan internationale vaardigheden. Eén van de oorzaken is het
Nederlandse onderwijs.1
Uit onderzoek van MKB Nederland blijkt het met name te gaan om kennis van vreemde talen, culturen en omgangsvormen (TNS Nipo,
2004). Volgens de Onderwijsraad is het vanuit sociaal-cultureel en economisch oogpunt belangrijk dat het onderwijs mee internationaliseert
(‘Internationaliseringsagenda voor het onderwijs 2006–2011’, Onderwijsraad, 2005). Ook in EU-verband wordt het belang van
internationalisering al langer onderkend.
Het hoger onderwijs is al in sterkere mate geïnternationaliseerd. In het BVEveld groeit de internationale oriëntatie. Tekenend
is, dat voor beide velden een internationaliseringsnota is verschenen, dat aangeeft dat ook beleidsmatig belang wordt gehecht
aan internationalisering.2 In het primair en voortgezet onderwijs is internationalisering over het algemeen nog niet geïntegreerd, al zijn er goede
praktijken op steeds meer scholen. Het gaat er allereerst om dat leerlingen een open en positieve houding hebben ten opzichte
van de wereld om zich heen. Verder gaat het om kennis en vaardigheden waardoor leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen
in het vervolgonderwijs en als Europees (en wereld-) burger.
3. Vormen van internationalisering
Globaal zijn er twee vormen van internationalisering:
1. internationalisering in het curriculum. Bij de internationalisering in het curriculum gaat het om onder andere wereldoriëntatie
en wereldburgerschap. Het Department of Public Instruction in Wisconsin, VS, definieert het als volgt:
‘International Education is not a separate discipline; it is rather an approach to all subject areas taught in schools, an
approach, which creates awareness of political, economic, and cultural interdependence that exists across borders.’
Een specifiek onderdeel van de internationalisering in het curriculum is vreemde taalonderwijs. Met deze subsidieregeling
ondersteunt de Minister van OCW meer intensieve vormen daarvan als versterkt talenonderwijs (vto), vroeg vreemde taalonderwijs
(vvto) en tweetalig onderwijs (tto). Versterkt talenonderwijs betekent meer uren talenonderwijs aanbieden dan vereist is voor
het reguliere curriculum. Vroeg vreemde taalonderwijs betekent eerder beginnen dan gebruikelijk in het primair onderwijs.
Sommige scholen willen bijvoorbeeld al in groep 1 beginnen met Engels. Er is sprake van tweetalig onderwijs als grosso modo
de helft van het onderwijsaanbod in een andere taal gegeven wordt.
2. Internationale samenwerking en uitwisseling ten behoeve van de (nationale) onderwijs- en kennisdoelen. Bij internationale
uitwisseling gaat het om contacten, internationale/interculturele oriëntatie en kennisuitwisseling door middel van ICT (virtuele
mobiliteit, samenwerking en oriëntatie) en om fysieke mobiliteit van leerlingen, leraren, studenten en lerarenopleiders. Een
essentieel hulpmiddel hierbij is samenwerking met een buitenlandse partnerinstelling. Het doel van de samenwerking is een
bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs door te leren van de buitenlandse partner. Bij leerlingen
door de onderlinge communicatie en/of een gezamenlijk project over een thema in een vreemde taal, bij docenten die nascholing
in het buitenland volgen bovendien door verdieping in een thema of aanpak.
4. Administratieve lasten en uitvoerbaarheid
De administratieve lasten zijn voor alle partijen (scholen, instellingen, Europees Platform en rijksoverheid) maar met name
voor de scholen, tot een minimum beperkt. Berekend is dat het totaal gaat om € 84.794,20 (2,9% van het beschikbare subsidiebudget).
Ten opzichte van schooljaar 2007–2008, wordt een structurele daling van de administratieve lasten verwacht van € 134.914,80.
Dat is een daling van meer dan de helft.
Mede op basis van de uitkomsten van een evaluatie3 van de programma’s en het Europees Platform, is de aanvraagprocedure sinds 2008 vereenvoudigd. Zo is de tijd die nodig is
om een aanvraag in te vullen voor leerlingenuitwisseling sinds 2008 met 2 uur ingekort. De aanvragen kunnen per e-mail aan
het Europees Platform gestuurd worden. De formulieren (zie bijlagen) zijn te downloaden van de website van het Europees Platform
(www.europeesplatform.nl). Verder is de verantwoording zo simpel en kort mogelijk gehouden. Met het oog op de Regeling van
de Minister-President van 15 december 2009, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Staatscourant van 31 december 2009, nr. 20306) en vooruitlopend op de aanpassing van de Wet Overige OCW-subsidies aan die aanwijzingen, hoeven scholen geen financieel
verslag in te dienen. Wel worden scholen gevraagd een kort (inhoudelijk) verslag van de activiteit te sturen. Dit kan door
middel van de formulieren die het Europees Platform daarvoor ter beschikking stelt (zie bijlagen en te downloaden van de website
www.europeesplatform.nl).
Het Europees Platform heeft aangegeven deze regeling uitvoerbaar te achten.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Op basis van de Regeling Bevordering Internationalisering PO/VO van 17 juni 2009 (Staatscourant van 10 juli 2009, nr. 10327) heeft de Stichting Europees Platform subsidie ontvangen voor het bevorderen van internationalisering in het PO en het VO.
De looptijd van de Regeling Bevordering Internationalisering PO/VO is tot en met 31 december 2013.
Eén van de gesubsidieerde activiteiten op grond van genoemde regeling betreft het, vanuit de opgebouwde expertise, namens
de Minister van OCW uitvoeren van (subsidie)programma’s en projecten op het gebied van internationalisering en vreemde talen.
De onderhavige regeling strekt daartoe. De mandatering is geregeld in artikel 2. Het Europees Platform heeft het mandaat aanvaard.
Artikel 3
De opsomming in het tweede lid is niet limitatief. Het is namelijk nadrukkelijk de bedoeling dat deze regeling vraaggestuurd
is: de scholen kunnen subsidie aanvragen voor een vorm van internationalisering die het beste past bij hun eigen behoefte
en ideeën.
De regeling is bedoeld voor ‘starters’ als het gaat om internationalisering in het curriculum. In artikel 6, derde lid, onder
b wordt dit verder bepaald.
Artikel 4
De regeling geldt voor onbepaalde tijd. Tot en met het schooljaar 2013/2014 is er jaarlijks € 2.900.000 beschikbaar. Dit jaarlijkse
budget wordt op de volgende wijze over de onderwijssectoren verdeeld:
a. voor het primair onderwijs ten minste € 750.000;
b. voor het voortgezet onderwijs ten minste € 1.800.000; en
c. voor lerarenopleidingen: ten minste € 200.000.
Het gaat daarbij om ondergrenzen. Aldus heeft het Europees Platform de ruimte om met deelbudgetten te ‘schuiven’. De deelbudgetten
vormen dus geen subsidieplafonds in de strikte zin van het wordt. Subsidieverstrekking is bij overschrijding van een deelbudget
immers niet uitgesloten De mogelijkheid om te kunnen ‘schuiven’ is wenselijk, omdat op voorhand niet is te voorspellen wat
er aan aanvragen zal binnenkomen. De budgetten voor het groene onderwijs staan daarentegen vast. Het Europees Platform dient
zich aan deze budgetten te houden.
Artikel 6
Het Europees Platform beoordeelt de aanvragen kwalitatief. Daarbij worden het jaarlijks beschikbare budget en de (onder-)grenzen
(zie hierboven de toelichting op artikel 4) in aanmerking genomen. Subsidie wordt in ieder geval geweigerd als reeds uit anderen
hoofde voor dezelfde activiteiten subsidie wordt verstrekt. Ook is dreigende overschrijding van het jaarlijkse budget een
‘harde’ weigeringsgrond. Het Europees Platform is bij uitstek deskundig om een kwalitatief oordeel over de ingediende aanvragen
te vellen en heeft voldoende ervaring op het terrein van internationalisering in het PO en VO om de beschikbare budgetten
op een evenwichtige manier te verdelen.
De regeling is bedoeld voor ‘starters’ als het gaat om internationalisering in het curriculum. Dat blijkt uit het derde lid,
onder b.
Het vierde lid, onder b, beoogt het mogelijk te maken dat aanvragen voor activiteiten waarvan het leerdoel niet duidelijk
is of niet aanwezig is, kunnen worden geweigerd.
De subsidieverlening valt samen met de subsidievaststelling. Voor de vaststelling van de subsidie behoeft dus geen aparte
aanvraag te worden ingediend.
De ervaring heeft geleerd dat het jaarlijkse budget van € 2.900.000 niet direct volledig wordt uitgeput. Bovendien moeten
er nog wat mogelijkheden zijn voor een school die later in het jaar voor het eerst in aanraking komt met internationalisering.
Om die reden kunnen ook na 15 april aanvragen worden ingediend. Deze worden behandeld in volgorde van ontvangst, waarbij op
een gegeven moment geldt ‘op=op’.
Artikel 6 en 10
Het Europees Platform kan een steekproef doen en mede op basis daarvan niet, of niet conform de aanvraag, bestede middelen
terugvorderen.
Artikel 7, a-d
Op basis van de ingediende begroting, wordt de hoogte van het subsidiebedrag per leerling mede bepaald op basis van de bestemming
en de lengte van het verblijf (aantal overnachtingen).
Artikel 8
Er is geen sprake van bevoorschotting. De verstrekte subsidie wordt na verlening in één keer betaald.
Artikel 10 en 11
Het Europees Platform is bevoegd om sancties vast te leggen en uit te voeren onder meer in geval van niet naleving van de
meldingsplicht, bedoeld in artikel 11, tweede lid. In haar M&O-beleid wordt beschreven wat de daaraan verbonden sancties zijn.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.