Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 april 2010, nr. IB/184632, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor het bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking in het primair en voortgezet onderwijs (Subsidieregeling BIOS PO en VO)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

In overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 70 van de Wet op het primair onderwijs, 71 van de Wet op de expertisecentra, 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs, 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht en 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

b. instelling:
  • 1°. school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

  • 2°. instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaraan een lerarenopleiding wordt verzorgd;

  • 3°. instelling als bedoeld in art. 1.1.1, onderdeel b, 4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaraan voortgezet beroepsonderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving wordt verzorgd;

c. internationalisering:

het ontwikkelen van een open houding, kennis en vaardigheden van lerenden om te kunnen werken en leven in een internationale context;

d. schooljaar:

tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend.

Artikel 2. Mandaat Europees Platform

De directeur van de Stichting Europees Platform – internationaliseren in onderwijs is bevoegd om namens de Minister vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2013 besluiten te nemen en bezwaren af te handelen voor zover die strekken tot uitvoering van deze subsidieregeling. Hij is daarbij tevens bevoegd tot het treffen van een ondermandaatregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De Minister kan aan het bevoegd gezag van een instelling subsidie verstrekken voor de introductie van internationalisering in het curriculum en voor internationale uitwisseling van leerlingen en docenten.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben onder meer betrekking op:

    • a. samenwerking of uitwisseling van leerlingen en studenten met een buitenlandse partnerinstelling;

    • b. nascholing van leraren, schoolleiders en lerarenopleiders;

    • c. internationalisering via ICT in het primair onderwijs;

    • d. introductie van tweetalig onderwijs in een school voor voortgezet onderwijs;

    • e. introductie van versterkt talenonderwijs in een school voor voortgezet onderwijs; of

    • f. introductie van vroeg vreemde talenonderwijs in een school voor primair onderwijs.

Artikel 4. Subsidieplafonds

  • 1. Het subsidieplafond voor de schooljaren 2010–2011, 2011–2012, 2012–2013 en 2013–2014 bedraagt jaarlijks € 2.900.000.

  • 2. De subsidieplafonds voor het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving bedragen voor de schooljaren 2010–2011, 2011–2012, 2012–2013 en 2013 jaarlijks € 4.000 voor de lerarenopleidingen en € 74.000 voor het voortgezet beroepsonderwijs.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het toepasselijke aanvraagformulier zoals dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage I .

  • 2. In het geval de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag dient aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst.

Artikel 6. Subsidieverstrekking

  • 1. Een beschikking tot subsidieverstrekking wordt gegeven binnen 9 weken na indiening van de aanvraag.

  • 2. Op aanvragen die worden ingediend voor 15 april van het jaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden, wordt gelijktijdig beslist.

  • 3. De Minister weigert de gevraagde subsidie, indien:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, reeds op andere wijze worden gesubsidieerd;

    • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd betrekking hebben op de introductie van internationalisering in het curriculum en voor die activiteiten reeds in de drie voorafgaande jaren subsidie is verstrekt op grond van deze regeling; of

    • c. toekenning zou leiden tot overschrijding van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 4.

  • 4. De Minister kan de gevraagde subsidie voorts geheel of gedeeltelijk weigeren, indien hij van oordeel is dat:

    • a. de activiteiten, mede gelet op het beschikbare budget, bedoeld in artikel 4, in onvoldoende mate bijdragen aan de internationalisering in het primair en het voortgezet onderwijs; of

    • b. de activiteiten in onvoldoende mate een relatie hebben met de leerdoelen van de instelling.

  • 5. Indien, na de gelijktijdige beslissing, bedoeld in het tweede lid, de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 4, niet zijn bereikt, wordt het resterende budget aangewend voor aanvragen die na de termijn, bedoeld in het tweede lid, zijn ingediend, mits die aanvragen tevens 9 weken voordat de activiteiten zullen plaatsvinden, zijn ingediend. De aanvragen worden beoordeeld overeenkomstig het derde en het vierde lid en met inachtneming van de maximumbedragen genoemd in artikel 7.

Artikel 7. Berekening subsidiebedrag

De hoogte van de subsidie wordt als volgt berekend:

  • a. voor uitwisseling van leerlingen in het primair onderwijs: minimaal € 80 en maximaal € 150 per deelnemende leerling, plus maximaal € 1.000 voor voorbereiding en begeleiding door leraren, plus een opslag van maximaal 100% van de reële kosten voor deelname van leerlingen met een handicap met een maximum van € 5.000 per instelling per schooljaar,

  • b. voor uitwisseling van leerlingen in het voortgezet onderwijs: minimaal € 80 en maximaal € 150 per deelnemende leerling, plus maximaal € 2.000 opslag voor voorbereiding en begeleiding door leraren, plus een opslag van maximaal 100% van de reële kosten voor deelname van leerlingen met een handicap met een maximum van € 10.000 per instelling per schooljaar,

  • c. voor uitwisseling van studenten aan lerarenopleidingen, niet zijnde extraneï: maximaal € 750 per deelnemende student per stage.

  • d. voor nascholingsactiviteiten van leraren, schoolleiders en lerarenopleiders: maximaal € 750 per deelnemer en maximaal € 3.000 per instelling per schooljaar,

  • e. voor internationalisering via ICT in het primair onderwijs: maximaal € 2.500 per instelling per schooljaar,

  • f. voor tweetalig onderwijs in het voortgezet onderwijs: maximaal € 6.000 per instelling per schooljaar,

  • g. voor versterkt talenonderwijs in het voortgezet onderwijs: maximaal € 2.500 per instelling per schooljaar,

  • h. voor vroeg vreemde talenonderwijs in het primair onderwijs: maximaal € 3.000 per instelling per schooljaar.

Artikel 8. Betaling

De betaling van het subsidiebedrag vindt plaats binnen 6 weken nadat de subsidie is verstrekt.

Artikel 9. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

  • 1. Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 10. Verantwoording en terugvordering

  • 1. Binnen 6 weken na afronding van de gesubsidieerde activiteiten,legt de subsidieontvanger daarover verantwoording af door middel van een verslag.

  • 2. Voor de verantwoording maakt de subsidieontvanger gebruik van het toepasselijke formulier zoals dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage II.

  • 3. Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, niet of niet geheel zijn verricht of niet is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden, kan de Minister besluiten tot gehele of gedeeltelijke terugvordering.

Artikel 11. Informatieplichten

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen.

  • 2. De instelling informeert de Minister onverwijld schriftelijk indien de activiteiten niet of niet geheel worden gestart, aanzienlijk zijn vertraagd, gedeeltelijk zijn uitgevoerd of voortijdig worden beëindigd.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling BIOS PO en VO.

Deze regeling zal met bijlagen en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE I AANVRAAGFORMULIEREN

stcrt-2010-5931-001.pngstcrt-2010-5931-002.pngstcrt-2010-5931-003.pngstcrt-2010-5931-004.pngstcrt-2010-5931-005.pngstcrt-2010-5931-006.pngstcrt-2010-5931-007.pngstcrt-2010-5931-008.pngstcrt-2010-5931-009.pngstcrt-2010-5931-010.pngstcrt-2010-5931-011.pngstcrt-2010-5931-012.pngstcrt-2010-5931-013.pngstcrt-2010-5931-014.pngstcrt-2010-5931-015.pngstcrt-2010-5931-016.pngstcrt-2010-5931-017.pngstcrt-2010-5931-018.pngstcrt-2010-5931-019.pngstcrt-2010-5931-020.pngstcrt-2010-5931-021.pngstcrt-2010-5931-022.pngstcrt-2010-5931-023.pngstcrt-2010-5931-024.png

BIJLAGE II VERANTWOORDINGSFORMULIEREN

stcrt-2010-5931-025.pngstcrt-2010-5931-026.pngstcrt-2010-5931-027.pngstcrt-2010-5931-028.pngstcrt-2010-5931-029.pngstcrt-2010-5931-030.pngstcrt-2010-5931-031.pngstcrt-2010-5931-032.pngstcrt-2010-5931-033.png

TOELICHTING

Algemeen

1. Doel van de regeling

Het doel van de onderhavige subsidieregeling is:

  • a. het bevorderen van internationalisering in het primair en voortgezet onderwijs en de lerarenopleidingen en

  • b. het bijdragen in de kosten die instellingen maken bij het opstarten van internationalisering in het curriculum, met inbegrip van vaardigheden in vreemde talen, en bij internationale uitwisseling van leerlingen en docenten.

Op basis van deze regeling krijgen scholen en lerarenopleidingen die iets willen doen aan internationalisering een financieel steuntje in de rug. Omdat de introductie van internationalisering binnen de instelling vooral in de startfase kosten met zich meebrengt en het van belang is om zo veel mogelijk scholen te ondersteunen, is de regeling bedoeld voor maximaal de eerste drie jaar als het gaat om internationalisering in het curriculum. Daarnaast kunnen er aanvragen ingediend worden voor de (blijvende) kosten bij uitwisseling van (nieuwe groepen) leerlingen en docenten.

De regeling geldt ook voor leerlingen in het ‘groene’ vbo en voor studenten van de ‘groene’ lerarenopleiding. De Minister van LNV stelt apart middelen hiervoor beschikbaar

2. Internationalisering in de diverse onderwijssectoren

Er is een groeiend besef van het belang dat Nederlandse kinderen beter voorbereid moeten worden op de steeds internationaler wordende arbeidsmarkt en samenleving van morgen. Het Nederlandse bedrijfsleven in Nederland en in het buitenland heeft een continue behoefte aan gekwalificeerde en ook internationaal georiënteerde arbeidskrachten op alle functieniveaus. Uit onderzoek van SEOR blijkt dat Nederland handel misloopt door een gebrek aan internationale vaardigheden. Eén van de oorzaken is het Nederlandse onderwijs.1

Uit onderzoek van MKB Nederland blijkt het met name te gaan om kennis van vreemde talen, culturen en omgangsvormen (TNS Nipo, 2004). Volgens de Onderwijsraad is het vanuit sociaal-cultureel en economisch oogpunt belangrijk dat het onderwijs mee internationaliseert (‘Internationaliseringsagenda voor het onderwijs 2006–2011’, Onderwijsraad, 2005). Ook in EU-verband wordt het belang van internationalisering al langer onderkend.

Het hoger onderwijs is al in sterkere mate geïnternationaliseerd. In het BVEveld groeit de internationale oriëntatie. Tekenend is, dat voor beide velden een internationaliseringsnota is verschenen, dat aangeeft dat ook beleidsmatig belang wordt gehecht aan internationalisering.2 In het primair en voortgezet onderwijs is internationalisering over het algemeen nog niet geïntegreerd, al zijn er goede praktijken op steeds meer scholen. Het gaat er allereerst om dat leerlingen een open en positieve houding hebben ten opzichte van de wereld om zich heen. Verder gaat het om kennis en vaardigheden waardoor leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen in het vervolgonderwijs en als Europees (en wereld-) burger.

3. Vormen van internationalisering

Globaal zijn er twee vormen van internationalisering:

  • 1. internationalisering in het curriculum. Bij de internationalisering in het curriculum gaat het om onder andere wereldoriëntatie en wereldburgerschap. Het Department of Public Instruction in Wisconsin, VS, definieert het als volgt:

    ‘International Education is not a separate discipline; it is rather an approach to all subject areas taught in schools, an approach, which creates awareness of political, economic, and cultural interdependence that exists across borders.’

    Een specifiek onderdeel van de internationalisering in het curriculum is vreemde taalonderwijs. Met deze subsidieregeling ondersteunt de Minister van OCW meer intensieve vormen daarvan als versterkt talenonderwijs (vto), vroeg vreemde taalonderwijs (vvto) en tweetalig onderwijs (tto). Versterkt talenonderwijs betekent meer uren talenonderwijs aanbieden dan vereist is voor het reguliere curriculum. Vroeg vreemde taalonderwijs betekent eerder beginnen dan gebruikelijk in het primair onderwijs. Sommige scholen willen bijvoorbeeld al in groep 1 beginnen met Engels. Er is sprake van tweetalig onderwijs als grosso modo de helft van het onderwijsaanbod in een andere taal gegeven wordt.

  • 2. Internationale samenwerking en uitwisseling ten behoeve van de (nationale) onderwijs- en kennisdoelen. Bij internationale uitwisseling gaat het om contacten, internationale/interculturele oriëntatie en kennisuitwisseling door middel van ICT (virtuele mobiliteit, samenwerking en oriëntatie) en om fysieke mobiliteit van leerlingen, leraren, studenten en lerarenopleiders. Een essentieel hulpmiddel hierbij is samenwerking met een buitenlandse partnerinstelling. Het doel van de samenwerking is een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs door te leren van de buitenlandse partner. Bij leerlingen door de onderlinge communicatie en/of een gezamenlijk project over een thema in een vreemde taal, bij docenten die nascholing in het buitenland volgen bovendien door verdieping in een thema of aanpak.

4. Administratieve lasten en uitvoerbaarheid

De administratieve lasten zijn voor alle partijen (scholen, instellingen, Europees Platform en rijksoverheid) maar met name voor de scholen, tot een minimum beperkt. Berekend is dat het totaal gaat om € 84.794,20 (2,9% van het beschikbare subsidiebudget). Ten opzichte van schooljaar 2007–2008, wordt een structurele daling van de administratieve lasten verwacht van € 134.914,80. Dat is een daling van meer dan de helft.

Mede op basis van de uitkomsten van een evaluatie3 van de programma’s en het Europees Platform, is de aanvraagprocedure sinds 2008 vereenvoudigd. Zo is de tijd die nodig is om een aanvraag in te vullen voor leerlingenuitwisseling sinds 2008 met 2 uur ingekort. De aanvragen kunnen per e-mail aan het Europees Platform gestuurd worden. De formulieren (zie bijlagen) zijn te downloaden van de website van het Europees Platform (www.europeesplatform.nl). Verder is de verantwoording zo simpel en kort mogelijk gehouden. Met het oog op de Regeling van de Minister-President van 15 december 2009, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Staatscourant van 31 december 2009, nr. 20306) en vooruitlopend op de aanpassing van de Wet Overige OCW-subsidies aan die aanwijzingen, hoeven scholen geen financieel verslag in te dienen. Wel worden scholen gevraagd een kort (inhoudelijk) verslag van de activiteit te sturen. Dit kan door middel van de formulieren die het Europees Platform daarvoor ter beschikking stelt (zie bijlagen en te downloaden van de website www.europeesplatform.nl).

Het Europees Platform heeft aangegeven deze regeling uitvoerbaar te achten.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Op basis van de Regeling Bevordering Internationalisering PO/VO van 17 juni 2009 (Staatscourant van 10 juli 2009, nr. 10327) heeft de Stichting Europees Platform subsidie ontvangen voor het bevorderen van internationalisering in het PO en het VO. De looptijd van de Regeling Bevordering Internationalisering PO/VO is tot en met 31 december 2013.

Eén van de gesubsidieerde activiteiten op grond van genoemde regeling betreft het, vanuit de opgebouwde expertise, namens de Minister van OCW uitvoeren van (subsidie)programma’s en projecten op het gebied van internationalisering en vreemde talen. De onderhavige regeling strekt daartoe. De mandatering is geregeld in artikel 2. Het Europees Platform heeft het mandaat aanvaard.

Artikel 3

De opsomming in het tweede lid is niet limitatief. Het is namelijk nadrukkelijk de bedoeling dat deze regeling vraaggestuurd is: de scholen kunnen subsidie aanvragen voor een vorm van internationalisering die het beste past bij hun eigen behoefte en ideeën.

De regeling is bedoeld voor ‘starters’ als het gaat om internationalisering in het curriculum. In artikel 6, derde lid, onder b wordt dit verder bepaald.

Artikel 4

De regeling geldt voor onbepaalde tijd. Tot en met het schooljaar 2013/2014 is er jaarlijks € 2.900.000 beschikbaar. Dit jaarlijkse budget wordt op de volgende wijze over de onderwijssectoren verdeeld:

  • a. voor het primair onderwijs ten minste € 750.000;

  • b. voor het voortgezet onderwijs ten minste € 1.800.000; en

  • c. voor lerarenopleidingen: ten minste € 200.000.

Het gaat daarbij om ondergrenzen. Aldus heeft het Europees Platform de ruimte om met deelbudgetten te ‘schuiven’. De deelbudgetten vormen dus geen subsidieplafonds in de strikte zin van het wordt. Subsidieverstrekking is bij overschrijding van een deelbudget immers niet uitgesloten De mogelijkheid om te kunnen ‘schuiven’ is wenselijk, omdat op voorhand niet is te voorspellen wat er aan aanvragen zal binnenkomen. De budgetten voor het groene onderwijs staan daarentegen vast. Het Europees Platform dient zich aan deze budgetten te houden.

Artikel 6

Het Europees Platform beoordeelt de aanvragen kwalitatief. Daarbij worden het jaarlijks beschikbare budget en de (onder-)grenzen (zie hierboven de toelichting op artikel 4) in aanmerking genomen. Subsidie wordt in ieder geval geweigerd als reeds uit anderen hoofde voor dezelfde activiteiten subsidie wordt verstrekt. Ook is dreigende overschrijding van het jaarlijkse budget een ‘harde’ weigeringsgrond. Het Europees Platform is bij uitstek deskundig om een kwalitatief oordeel over de ingediende aanvragen te vellen en heeft voldoende ervaring op het terrein van internationalisering in het PO en VO om de beschikbare budgetten op een evenwichtige manier te verdelen.

De regeling is bedoeld voor ‘starters’ als het gaat om internationalisering in het curriculum. Dat blijkt uit het derde lid, onder b.

Het vierde lid, onder b, beoogt het mogelijk te maken dat aanvragen voor activiteiten waarvan het leerdoel niet duidelijk is of niet aanwezig is, kunnen worden geweigerd.

De subsidieverlening valt samen met de subsidievaststelling. Voor de vaststelling van de subsidie behoeft dus geen aparte aanvraag te worden ingediend.

De ervaring heeft geleerd dat het jaarlijkse budget van € 2.900.000 niet direct volledig wordt uitgeput. Bovendien moeten er nog wat mogelijkheden zijn voor een school die later in het jaar voor het eerst in aanraking komt met internationalisering. Om die reden kunnen ook na 15 april aanvragen worden ingediend. Deze worden behandeld in volgorde van ontvangst, waarbij op een gegeven moment geldt ‘op=op’.

Artikel 6 en 10

Het Europees Platform kan een steekproef doen en mede op basis daarvan niet, of niet conform de aanvraag, bestede middelen terugvorderen.

Artikel 7, a-d

Op basis van de ingediende begroting, wordt de hoogte van het subsidiebedrag per leerling mede bepaald op basis van de bestemming en de lengte van het verblijf (aantal overnachtingen).

Artikel 8

Er is geen sprake van bevoorschotting. De verstrekte subsidie wordt na verlening in één keer betaald.

Artikel 10 en 11

Het Europees Platform is bevoegd om sancties vast te leggen en uit te voeren onder meer in geval van niet naleving van de meldingsplicht, bedoeld in artikel 11, tweede lid. In haar M&O-beleid wordt beschreven wat de daaraan verbonden sancties zijn.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.


XNoot
1

‘Concurrentiepositie MKB, concurreren in een nieuw Europa’ SEOR, Erasmus Universiteit van Rotterdam (2005).

XNoot
2
  • Internationaliseringsagenda voor hoger onderwijs, onderzoek en wetenschapsbeleid ‘Het Grenzeloze Goed’ (Tweede Kamer 2008–2009, 31288, nr. 44) van 8 december 2008

  • ‘Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen’ (Tweede Kamer 2009–2010, 32123 VIII, nr. 12) van 15 oktober 2009

  • Internationaliseringsagenda MBO (Kamerstukken II 2008–2009, 27 451 nr. 102).

XNoot
3

‘Evaluatie nationale internationaliseringsprogramma’s’, Research voor Beleid, 7 juni 2007.

Naar boven