De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCW-subsidies en artikel 9 van het Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs;
Besluit:
1. Inleidende bepalingen
Artikel 1 Doelomschrijving
1. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan op aanvraag goedkeuren dat bekostigde universiteiten en hogescholen
experimenten starten bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit experimenten excellentie in het hoger onderwijs, binnen
projecten in verband met het Sirius Programma, gericht op het bevorderen van excellentie in de initiële masterfase van het
hoger onderwijs.
2. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan bekostigde universiteiten en hogescholen voor projecten in verband met
het Sirius Programma, gericht op het bevorderen van excellentie in de initiële masteropleidingen van het hoger onderwijs,
zoals bedoeld in artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
3. De subsidie wordt verleend voor projecten, waarmee wordt beoogd inzicht te krijgen in de wijze waarop excellentie in het
hoger onderwijs gerealiseerd kan worden en de belemmeringen die daarvoor in de huidige situatie zijn.
4. De minister kan op aanvraag goedkeuren dat bekostigde universiteiten en hogescholen experimenten starten,bedoeld in artikel 3
van het Besluit experimenten excellentie in het hoger onderwijs, binnen projecten in verband met het Sirius Programma, gericht
op het bevorderen van excellentie in de bachelorfase van het hoger onderwijs.
Artikel 2 Instellingen/subsidieontvanger
Een aanvraag als bedoeld in artikel 1 kan worden ingediend door een bekostigde instelling voor hoger onderwijs, opgenomen
in de onderdelen a tot en met h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Artikel 3 Vaststelling subsidieplafond
1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is een bedrag van ten hoogste € 12.198.518,– beschikbaar.
2. Van het in het eerste lid genoemde bedrag wordt een bedrag van maximaal € 400.000,– ter beschikking gesteld voor de werkzaamheden
van de Stichting Platform Bèta en Techniek, bedoeld in artikel 8.
Artikel 4 Subsidiebedrag per subsidieontvanger
1. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de kosten van het project.
2. Voor het overige deel dient cofinanciering plaats te vinden, dan wel financiering uit eigen middelen.
2. Aanvragen goedkeuring experimenten en subsidieaanvragen gericht op de initiële masterfase
Artikel 5 Projectaanvragen
1. Het instellingsbestuur dient een aanvraag in voor goedkeuring voor een of meerdere experimenten als bedoeld in artikel 1
eerste lid, voor subsidie als bedoeld in artikel 1 tweede lid, of voor beide, voor 1 mei 2010.
2. De aanvragen worden gebundeld in een projectaanvraag ingediend bij de Stichting Platform Bèta en Techniek, bedoeld in artikel 8.
3. Per instelling kan slechts één geïntegreerde instellingsbrede projectaanvraag ingediend worden.
4. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de aanvraag nader toe te lichten.
5. De aanvrager wordt zo nodig tot 15 oktober 2010 in de gelegenheid gesteld een verbeterde aanvraag in te dienen.
Artikel 6 Eisen aan een projectaanvraag
De projectaanvraag omvat:
a. een beschrijving van de visie en de ambities van de projectaanvrager in het kader van het Sirius programma;
b. een activiteitenplan, dat de hoofdlijnen van de activiteiten en van de daarmee beoogde resultaten bevat;
c. Indien de projectaanvraag vergezeld gaat van een aanvraag om subsidie:
– een begroting van inkomsten en uitgaven die de subsidieontvanger voorziet in verband met de te subsidiëren projectactiviteiten
in de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.
– indien van toepassing, een document waaruit blijkt hoe de subsidieontvanger voorziet in cofinanciering van de projectactiviteiten,
de daarbij betrokken partijen en de door deze partijen verleende garantie
d. indien de aanvraag betrekking heeft op een experimenteel programma op een of meerdere experimenten als bedoeld in artikel 1,
eerste lid de opleidingen of programma’s waarvoor het experiment geldt;
e. indien van toepassing de wijze waarop voldaan zal worden aan de vereisten, genoemd in het voor de aanvraag geldende artikel
van het Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs.
3. Goedkeuring experimenten en subsidieverlening binnen projecten gericht op excellentie in de initiële masterfase
Artikel 7 Criteria verdeling bij subsidieverlening
De minister voornoemd voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen met betrekking tot projecten op basis
van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie. De minister gebruikt hiervoor
de ranking waarin de Stichting Platform Bèta en Techniek de vergelijking van de geschiktheid heeft vastgelegd.
Artikel 8 Advies voorafgaand aan goedkeuring experimenten en subsidieverlening en begeleiding
1. De Stichting Platform Bèta en Techniek adviseert de minister voornoemd over goedkeuring van experimententen en subsidieverlening
en begeleidt de projecten waarin experimenten zijn opgenomen die de minister heeft goedgekeurd of waaraan de minister subsidie
heeft verleend of beide.
2. De Stichting Platform Bèta en Techniek baseert zich bij haar advisering op de volgende criteria:
a. de ambitie voor de verhoging van excellentie die de aanvrager kenbaar maakt, blijkend uit:
b. de haalbaarheid;
c. de integrale aanpak;
d. de vraaggerichtheid;
e. de verantwoording;
f. de leerfunctie
g. de doelmatigheid, doeltreffendheid en proportionaliteit van de uitgaven in verband met de aanvraag voor de subsidiëring van
het project.
h. de vereisten, genoemd in de artikelen 4, 5, en 6 van het Besluit experimenten excellentie in het hoger onderwijs, indien het
project een aanvraag voor goedkeuring van een of meerdere experimenten bevat.
3. De criteria genoemd in het tweede lid, zijn door de Stichting Platform Bèta en Techniek nader uitgewerkt in een beoordelingskader,
dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd.
4. De Stichting Platform Bèta en Techniek verdeelt de beoordeelde projectaanvragen onder in de categorieën voldoende of onvoldoende,
zoals omschreven in het beoordelingskader.
6. Voor de te verrichten werkzaamheden dient de Stichting Platform Bèta en Techniek jaarlijks een begroting in bij de minister.
Artikel 9 Besluitvorming door minister
1. De minister voornoemd neemt een beslissing over de aanvragen bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, op basis van het
advies van de Stichting Platform Bèta en Techniek.
2. De minister beschikt uiterlijk op 30 november 2010 op de aanvragen, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid.
3. Indien de minister niet tijdig een beslissing neemt, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet
kan worden gezien.
4. Er kunnen aanvullende verplichtingen in de beslissing worden opgenomen verbandhoudende met de waarborging van een juiste
uitvoering van het project, dan wel ten behoeve van een goed inzicht in de voortgang van het project.
Artikel 10 Tijdvak goedkeuring experimenten en subsidieverlening
1. De experimenten bedoeld in artikel 1, eerste lid, worden goedgekeurd voor een tijdvak van zes jaar te rekenen vanaf het jaar
waarop voor het eerst wordt geëxperimenteerd met selectie en collegegeld, maar niet later dan het studiejaar 2011–2012
2. Subsidie wordt verleend voor 4 jaar, startend op 1 januari 2011.
Artikel 11 Begrotingsvoorwaarde
In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
worden de met inachtneming van artikel 3 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling
of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie
is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.
4. Goedkeuring experimenten binnen projecten gericht op excellentie in de bachelorfase
Artikel 12 Aanvraag
1. Het instellingsbestuur dient een aanvraag voor goedkeuring voor een of meerdere experimenten als bedoeld in artikel 1 vierde
lid in voor 1 mei 2010.
2. De aanvraag wordt ingediend bij de Stichting Platform Bèta en Techniek, bedoeld in artikel 14.
Artikel 13 Indieningsvereisten
1. De aanvraag betreft een experiment met betrekking tot een door de minster voornoemd gesubsidieerd op excellentie in het hoger
onderwijs gericht instellingsbreed project als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder d van het Besluit experiment excellentie
hoger onderwijs.
2. De aanvraag omvat:
a. de opleiding dan wel opleidingen waarvoor het experiment geldt;
b. de wijze waarop voldaan zal worden aan de volgende vereisten, genoemd in artikel 3, derde lid onder a tot en met c van het
Besluit experiment excellentie hoger onderwijs:
– er is een relatie is tussen de selectie en de doelstelling van het experiment;
– er is een relatie tussen de te hanteren selectiecriteria en de opzet en inhoud van de bacheloropleiding;
– selectie van de gegadigden voor inschrijving voor de bacheloropleiding heeft de voorkeur boven selectie van studenten na inschrijving
voor de bacheloropleiding.
Artikel 14 Advies voorafgaand aan goedkeuring experimenten en begeleiding
1. De Stichting Platform Bèta en Techniek adviseert de minister voornoemd over de goedkeuring van experimenten en begeleidt
de projecten, waarin experimenten zijn opgenomen waaraan de minister goedkeuring heeft verleend.
2. De Stichting Platform Bèta en Techniek baseert zich bij haar advisering op de vereisten genoemd in artikel 3, derde lid van
het Besluit experimenten excellentie in het hoger onderwijs.
3. De vereisten genoemd in het tweede lid, worden door de Stichting Platform Bèta en Techniek nader uitgewerkt in het in artikel 8,
derde lid, genoemde beoordelingskader, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd.
Artikel 15 Besluitvorming door minister
1. De minister voornoemd neemt een beslissing over de aanvragen bedoeld in artikel 12, eerste lid, op basis van het advies van
de Stichting Platform Bèta en Techniek.
2. De minister beschikt uiterlijk op 30 november 2010 op de aanvraag, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
3. Indien de minister niet tijdig een beslissing neemt, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet
kan worden gezien.
Artikel 16 Tijdvak experimenten
De experimenten bedoeld in artikel 1, vierde lid, worden goedgekeurd voor een tijdvak van zes jaar te rekenen vanaf het jaar
waarop voor het eerst wordt geëxperimenteerd, maar niet later dan het studiejaar 2011–2012.
5. Verplichting uitvoerder van een experiment en subsidieontvanger, hierna gezamenlijk te noemen deelnemer aan het Sirius
Programma
Artikel 17 Informatieplicht
1. De deelnemer aan het Sirius Programma werkt mee aan door of namens de minister voornoemd ingestelde onderzoeken die erop
gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de minister te
voeren beleid.
2. De subsidieontvanger geeft aan door of namens de minster aangewezen ambtenaren op verzoek inzage in de in artikel 17 van
de Wet overige OCW-subsidies bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om
een juist inzicht te verkrijgen in de besteding van de subsidie.
3. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen
zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.
Artikel 18 Verslag van activiteiten in verband met monitoring en auditing
1. De deelnemer aan het Sirius Programma maakt jaarlijks een verslag met een overzicht van de werkzaamheden van het project
en van de daarmee bereikte resultaten.
2. Het verslag wordt ingediend bij de Stichting Platform Bèta en Techniek in verband met monitoring en auditing.
6. Verplichting subsidieontvanger
Artikel 19 Besteding subsidie
De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen na afloop
van de looptijd van de subsidie zullen worden teruggevorderd. De subsidie wordt uiterlijk in het jaar 2014 besteed.
Artikel 20 Verantwoording en controle
1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs,
met model G, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking
van niet-bestede of onverschuldigd betaalde middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding. De verklaring
van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.
2. De verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving vindt tevens plaats in de FSR-bijlage bij het jaarverslag, bedoeld
in artikel 3. onderdeel g, van de regeling jaarverslaggeving onderwijs. de jaarlijks ontvangen bedragen in de tabel Financiële
Specificatie Rijkssubsidies (FSR).
3. De verslaglegging wordt ingediend bij de minister voornoemd.
Artikel 21 Subsidievaststelling
1. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt wordt de subsidie bij de verlening vastgesteld.
2. Indien de subsidie meer dan € 25.000 bedraagt wordt het financiële verslag over het laatste jaar van de periode, als bedoeld
in artikel 10, tweede lid, beschouwd als verzoek om vaststelling van de subsidie.
3. Indien in het financieel verslag, als bedoeld in lid 2, wordt aangetoond dat de subsidie is aangewend voor het doel waarvoor
het is verleend en het oordeel van de Stichting Platform Bèta en Techniek over de prestaties als bedoeld in artikel 8, tweede
lid, op basis van de monitoring en auditing daartoe aanleiding geeft, wordt de subsidie definitief vastgesteld.
4. De minister voornoemd beslist binnen 22 weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.
Artikel 22 Betaling in gedeelten
1. Per jaar wordt steeds een deel van de subsidie beschikbaar gesteld. Dit jaarlijkse bedrag wordt in vier gelijke kwartaaltermijnen
betaalbaar gesteld, de eerste in de maand januari.
2. Het jaarlijkse subsidiebedrag wordt bepaald op grond van de door de subsidie ontvanger ingediende begroting.
Artikel 23 Voorschotten
Indien de subsidie meer dan € 25.000 bedraagt verleent de minister voornoemd de subsidieontvanger voorschotten tot ten hoogste
80% van het jaarlijkse subsidiebedrag.
Artikel 24 Terugvordering
1. De subsidieontvanger is verplicht onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en te veel door hem ontvangen voorschotten direct
terug te betalen, tenzij de minister voornoemd heeft aangegeven dat verrekening plaatsvindt.
2. Bij terugvordering van door de minister onverschuldigd betaalde subsidiebedragen of teveel door de subsidieontvanger ontvangen
voorschotten kunnen de met de terugvordering verband houdende kosten bij de begunstigde in rekening worden gebracht. Tevens
kan worden overgegaan tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.
Artikel 25 Sancties
1. Indien de minister voornoemd van oordeel is dat een deelnemer aan het Sirius Programma de activiteiten op grond waarvan een
beslissing in artikel 1 is genomen niet of niet behoorlijk uitvoert treedt hij daarmee in overleg.
2. Na het overleg in het eerste lid neemt de minister een beslissing over het al dan niet voortzetten van de subsidie en/of
het experiment.
3. De minister kan nadere voorwaarden verbinden aan de eventuele voortzetting van de subsidie en of het experiment.
Artikel 26 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip dat het Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs in werking treedt.
Artikel 27 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Sirius programma 2010.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.
BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL 8 REGELING SIRIUS PROGRAMMA
Beoordelingskader
Voor projectaanvragen in het kader van de masterfase en experimenteeraanvragen voor de bachelorfase van het Sirius Programma
Vooraf
Dit beoordelingskader hoort bij de Regeling Sirius Programma1. Met het Sirius Programma beoogt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kennis en inzicht te verkrijgen in de
wijze waarop in het hoger onderwijs de beste studenten tot een zo hoog mogelijk niveau kunnen worden gebracht. Tevens wil
het ministerie de belemmeringen identificeren die daarvoor in de huidige situatie bestaan.
Het Sirius Programma richt zich op de volledige breedte van het hoger onderwijs. In het kader van dit Programma kunnen bekostigde
instellingen voor hoger onderwijs alleen of gezamenlijk een aanvraag indienen om meer te halen uit hun beste studenten. Deze
aanvragen zijn instellingsbreed en kunnen bestaan uit een palet van maatregelen die de instelling(en) wil(len) inzetten om
dit doel te bereiken. Aanvragers geven daarbij zelf aan wat hun visie op excellentie (meer halen uit de beste studenten) is.
Ze beschrijven wat verstaan zij onder excellente studenten, op welke aspecten willen zij hen laten excelleren en welke prestaties
willen zij op dit vlak leveren.
Voor de uitvoering van dit Programma heeft het Ministerie van OCW gezocht naar een organisatie die de minister snel, deskundig
en adequaat kan adviseren over de aanvragen. Die organisatie moet ook zorg kunnen dragen voor begeleiding van de instellingen,
nadat de aanvragen gehonoreerd zijn. Deze werkwijze sluit goed aan bij de werkwijze van de Stichting Platform Bèta en Techniek,
die als buitenboordmotor van dit Programma zal fungeren.
Het Sirius Programma kent twee fases: de bachelorfase en de masterfase. De bachelorfase is in 2008 gestart en de selectie
van de subsidieaanvragen is inmiddels afgerond. In 2010 start de masterfase. Het beoordelingskader voor de gehele selectie
van de masterfase, en het beoordelingskader voor de selectie van de experimenteermogelijkheden voor de bachelorfase, zijn
in dit document opgenomen:
• Deel 1: Dit deel heeft betrekking op de masterfase van het Sirius Programma. Hierin wordt nader gespecificeerd hoe de masteraanvragen
worden beoordeeld.
• Deel 2: In dit deel van het beoordelingskader wordt beschreven waarop de experimenteeraanvragen voor de bachelorfase worden
beoordeeld. Tijdens de selectierondes voor de bachelor waren hiervoor namelijk nog geen wettelijke mogelijkheden. Alleen de
aanvragers die in het kader van het Sirius Programma subsidie toegekend hebben gekregen voor hun bacheloraanvraag kunnen een
aanvraag indienen.
Deel 1: Master
Algemeen
Het Sirius Programma sluit zoveel mogelijk aan bij de excellentieagenda’s van de hoger-onderwijsinstellingen. Het beoordelingskader
voor de bacheloraanvraag uit 2008 is daarom opgesteld op basis van de input die is geleverd tijdens 4 interactieve sessies
met betrokkenen uit het veld. Eind 2009 is een bijeenkomst met het veld gehouden om specifieke input te vergaren voor het
nu voorliggende beoordelingskader. Uitkomst hiervan is dat dit beoordelingskader voor wat betreft het basisgedeelte vrijwel
gelijk is aan dat voor de bachelor. Er zijn slechts enkele wijzigingen:
• De bonuspunten (15 punten) en de leerfunctie (waaraan in de bachelor geen punten waren toegekend) zijn samengevoegd tot één
criterium: de leerfunctie, met een waarde van 10 punten;
• De beschrijving en toelichting van de criteria is waar nodig aangepast op de master;
• De scoring op de criteria is verder toegelicht, om de beoordeling van de aanvragen nog inzichtelijker/transparanter te maken.
Daarnaast zijn er specifieke gedeeltes toegevoegd voor de beoordeling van de gevraagde subsidie en experimenteerruimte.
Drie soorten aanvragen
Het is de bedoeling dat instellingen een integrale aanpak ontwerpen voor de bevordering van excellentie in de initiële masteropleidingen
van hun instelling. Dat betekent niet dat er in de gehele instelling – binnen alle opleidingen – hetzelfde gedaan moet worden
of dat alle opleidingen betrokken moeten worden, maar wel dat er een eenduidige visie op excellentie is en de manier waarop
dit bevorderd kan worden. Ook voor de masterfase geldt dat deze visie moet aansluiten op het profiel van de instelling. Tevens
is het wederom de bedoeling dat er ‘massa’ gemaakt wordt: minimaal 5% van de masterstudenten in initiële opleidingen dient
betrokken te worden. Instellingen kunnen maximaal één aanvraag indienen, eventueel samen met andere instellingen. De looptijd
van de masterfase van het Sirius Programma is tot en met eind 2014.
De Regeling Sirius Programma voorziet in twee manieren om excellentiebevordering in de master te ondersteunen:
1. Door middel van het verstrekken van subsidie (onder de voorwaarde van minimaal 50% cofinanciering);
2. Door het honoreren van experimenteermogelijkheden ten aanzien van ruimere voorwaarden voor selectie aan de poort of collegegeldverhoging.
Dit kan betrekking hebben op opleidingen of programma’s (opleidingstracks op -trajecten).
Een instelling kan een verzoek doen voor punt 1, punt 2 of beide. Met andere woorden, een instellingsbrede aanvraag (vanaf
nu: projectaanvraag) kan een verzoek tot subsidie bevatten (vanaf nu: subsidieaanvraag) en/of tot goedkeuring van experimenten
(vanaf nu: experimenteeraanvraag)
Voorgaande betekent dat er drie soorten projectaanvragen zijn:
a) Projectaanvragen met subsidie: een beschrijving van excellentiebevordering (visie, prestaties en activiteiten) met een subsidieaanvraag
b) Projectaanvragen met experimenten: een beschrijving van excellentiebevordering (visie, prestaties en activiteiten) met één
of meerdere experimenteeraanvragen
c) Gecombineerde projectaanvragen: een beschrijving van excellentiebevordering (visie, prestaties en activiteiten) met een subsidieaanvraag
plus één of meerdere experimenteeraanvragen
Hoofdlijn beoordelingskader
De projectaanvragen van hoger onderwijsinstellingen worden beoordeeld op grond van dit beoordelingskader. De beoordeling bestaat
uit drie onderdelen:
1. In het eerste onderdeel wordt de beschrijving van excellentiebevordering getoetst. Hierbij gaat het om de beoordeling van
de visie en ambities van de aanvrager2, de prestaties die hij wil neerzetten en de bijbehorende activiteiten. Daarbij wordt bekeken hoe ambitieus de aanvrager is, in hoeverre de geformuleerde resultaten ook haalbaar zijn en of er
sprake is van integraliteit en vraaggerichtheid. Tevens wordt de verantwoording en de mate waarin de projectaanvraag bijdraagt
aan de leerfunctie van het Sirius Programma beoordeeld.
2. In dit onderdeel wordt de subsidieaanvraag op doelmatigheid, doeltreffendheid en proportionaliteit getoetst.
3. Hierin worden de experimenteeraanvragen individueel beoordeeld. Hierbij wordt getoetst op de criteria zoals beschreven in
het Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs.
Beoordeling en mogelijke adviezen
Op basis van onderdeel 1 en (wanneer van toepassing) onderdeel 2 worden punten toegekend. Deze punten bepalen of een aanvraag
voldoende of onvoldoende scoort. De aanvragen die voldoende scoren worden op basis van de behaalde punten vervolgens gerangschikt
in een ranking.
Aan onderdeel 3 worden geen punten toegekend. Per experimenteerverzoek wordt in dit onderdeel beoordeeld of het voldoet aan
de gestelde eisen (leidend tot voldoende/onvoldoende). Op basis van de hierboven beschreven beoordeling wordt de Minister
geadviseerd aanvragen te honoreren of af te wijzen:
a. Projectaanvragen met subsidie (toetsing op onderdeel 1 en 2)
Voor een positief advies over aanvragen voor subsidie moet: de projectaanvraag voldoende scoren op basis van onderdeel 1 en
2 van het beoordelingskader.
Mocht het totale subsidiebedrag van de voldoende scorende projecten groter zijn dan het beschikbare bedrag, dan wordt de minister
geadviseerd op basis van de ranking (bij de hoogst scorende beginnend) te honoreren tot het budget is uitgeput.
b. Projectaanvragen met experimenten (toetsing op onderdeel 1 en 3)
Voor een positief advies over de honorering van experimenteerruimte moet: de experimenteeraanvra(a)g(en) voldoen aan de vereisten
zoals blijkt uit de beoordeling van onderdeel 3. Hierin wordt ook vereist dat de aanvraag voldoende scoort op onderdeel 1.
Wanneer de beschrijving van de excellentiebevordering niet voldoende wordt bevonden, is het advies over de experimenteeraanvragen
dus automatisch negatief. Wanneer deze beschrijving wel voldoende wordt bevonden, wordt er positief geadviseerd over de experimenteeraanvragen,
mits deze ook aan de gestelde vereisten voldoen. Het kan dus voorkomen dat een projectaanvraag meerdere experimenteeraanvragen
bevat, maar niet over allemaal een positief advies krijgt.
c. Gecombineerde projectaanvragen (toetsing op onderdeel 1,2 en 3)
Voor een positief advies over de honorering moet:
• de projectaanvraag op basis van de onderdelen 1 en 2 voldoende scoren
EN
• de experimenteeraanvragen voldoen aan de vereisten, blijkend uit de beoordeling van onderdeel 3
Het kan voorkomen dat een projectaanvraag voldoende scoort in onderdelen 1 en 2, maar niet over alle experimenteeraanvragen
een positief advies krijgt. Wanneer de projectaanvraag op basis van de onderdelen 1 en 2 onvoldoende wordt bevonden, is het
advies over de experimenteeraanvragen automatisch negatief.
Wanneer de projectaanvraag een positief advies gekregen heeft, maar op basis van de ranking en het beschikbare budget niet
kan worden gehonoreerd, krijgt de aanvrager toch toestemming om te experimenteren wanneer hij ook zonder subsidietoekenning zelf garant staat voor de uitvoering van het beschreven project. Dit houdt in dat de aanvrager: het project uitvoert conform het voorstel, eventuele kosten voor het project uit eigen middelen
financiert, meewerkt aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen
te verschaffen, alsmede jaarlijks de benodigde gegevens aanlevert voor de monitoring en auditing door de Stichting Platform
Bèta en Techniek.
Proces
Op verzoek van de instellingen is gekozen voor de onderstaande procedure:
a. Er is maar één aanvraagronde voor de masterfase. Zoals in de Regeling Sirius Programma is vermeld, kunnen aanvragen tot 1 mei 2010 worden ingediend bij de Stichting Platform Bèta en Techniek.
b. Instellingen dienen een beknopte aanvraag in. Deze aanvraag voldoet aan de technische vereisten (zie paragraaf 1.5 Technische vereisten) en gaat in op de genoemde criteria (zie hoofdstuk 2).
c. Alle aanvragers krijgen de gelegenheid om hun aanvraag eind mei/begin juni 2010 mondeling toe te lichten aan de Stichting
Platform Bèta en Techniek.
d. De aanvragen worden beoordeeld op de hierna vermelde technische vereisten en de criteria uit het beoordelingskader door de
Stichting Platform Bèta Techniek. De Stichting laat zich bij deze beoordeling bijstaan door een team van onafhankelijke en
gezaghebbende experts.
e. De aanvragers krijgen uiterlijk eind augustus een terugkoppeling over deze beoordeling met aandachts- en verbeterpunten.
f. De instellingen hebben dan tot 15 oktober de tijd hun aanvragen te verbeteren en definitief in te dienen.
g. Deze aanvragen worden opnieuw door de Stichting beoordeeld, wederom bijgestaan door dezelfde experts. Deze beoordeling mondt
uit in een advies aan de minister over honorering van subsidie en experimenteerruimte, inclusief een ranking van de subsidieaanvragen
die voldoende zijn bevonden.
h. De Stichting stuurt uiterlijk half november een advies met de ranking en een advisering over toewijzing van de aanvragen naar
de minister van OCW.
i. De minister beschikt uiterlijk 30 november.
Technische vereisten
Het uitgangspunt van het Sirius Programma is dat hogescholen en universiteiten zelf vorm geven aan hun eigen excellentieprogramma’s.
Zij formuleren daartoe:
Altijd:
• Hun visie en ambitie.
De instelling formuleert beknopt (circa 2 pagina’s) een instellingsvisie gericht op het streven om ‘de beste studenten op
een voor hen zo hoog mogelijk niveau te brengen’. Hierbij wordt ook aangegeven hoe dit past binnen het eigen profiel van de
instelling. De instelling beschrijft welke concreet/meetbaar geformuleerde prestaties zij eind 2014 extra wil hebben waargemaakt
in het kader van deze regeling: zowel kwantitatief (het aantal studenten waarvoor zij in dit kader activiteiten willen ontplooien)
als kwalitatief (het niveau waarop zij deze studenten wil brengen). Tevens wordt kort aangegeven hoe de aanvrager dit wil
bereiken en hoe de ambities met betrekking tot excellentie ingebed worden in het brede instellingsbeleid. Expliciete definities
van wat de instelling verstaat onder ‘excellentie’ en een ‘excellente student’ mogen hierbij niet ontbreken.
• Een beknopt activiteitenplan (maximaal 15 pagina’s, exclusief bijlagen) waarin de instelling de aanvraag onderbouwt, rekeninghoudend met de hieronder
beschreven criteria. Daarbij komen minimaal de volgende aspecten aan de orde: de ambitie, de haalbaarheid, de integraliteit,
de vraaggerichtheid en de verantwoording.
In geval van een subsidieaanvraag:
In geval van één of meerdere experimenteeraanvragen:
• De opleiding dan wel opleidingen respectievelijk het programma dan wel de programma’s waarvoor het experiment geldt en de
wijze waarop voldaan zal worden aan de vereisten, genoemd in het voor de aanvraag geldende artikel van het Besluit experiment
excellentie in het hoger onderwijs. De aanvrager dient de argumentatie per experimenteeraanvraag aan te leveren.
Beoordelingskader
Het beoordelingskader bestaat uit drie onderdelen:
1. Een beoordeling van de beschrijving van excellentiebevordering.
2. Een beoordeling van de subsidieaanvraag.
3. Een beoordeling van de experimenteeraanvragen.
Op basis van onderdeel 1 (en wanneer van toepassing onderdeel 2) worden punten toegekend. Die projectaanvragen die 70 punten
of meer hebben gescoord krijgen het predicaat voldoende. Zij worden op basis van het totaal aantal behaalde punten gerangschikt
in een ranking. De overige (projectaanvragen met 69 punten of minder) krijgen het predicaat onvoldoende.
Onderdeel 1: Beoordeling beschrijving van excellentiebevordering
In deze paragraaf worden de criteria weergegeven waarop de individuele aanvragen beoordeeld worden: Ambitie (robuustheid en
prestaties), haalbaarheid, integraliteit, vraaggerichtheid, verantwoording en leerfunctie. Voor elk criterium wordt kort omschreven
wat er wordt beoordeeld. Vervolgens wordt aangeven wat er minimaal in de aanvraag moet worden opgenomen (vereisten) en waarop
de toekenning van de punten aan de aanvragen zal plaatsvinden (scoring).
Elk criterium als volgt gescoord op basis van een tienpuntsschaal:
• Slecht: 0–3 punten. Er wordt onvoldoende aan het criterium voldaan of het is onbekend of er aan het criterium wordt voldaan.
• Matig: 4–6 punten. Er wordt gedeeltelijk aan het criterium voldaan.
• Voldoende/goed: 7–10 punten. Er wordt (ruimschoots) aan het criterium voldaan.
Enkele criteria wegen zwaarder dan andere. Dit wordt geëffectueerd door middel van een vermenigvuldigingsfactor. Het totaal
aantal punten dat behaald kan worden per criterium is dus: het aantal punten dat gescoord wordt (0–10) maal de vermenigvuldigingsfactor.
Per criterium ziet dit er als volgt uit:
• Ambitie: vermenigvuldigingsfactor = 4, maximaal te behalen punten = 40;
• Haalbaarheid: vermenigvuldigingsfactor = 3, maximaal te behalen punten = 30;
• Integraliteit: vermenigvuldigingsfactor = 1, maximaal te behalen punten = 10;
• Vraaggerichtheid: vermenigvuldigingsfactor = 1, maximaal te behalen punten = 10;
• Verantwoording: vermenigvuldigingsfactor = 1, maximaal te behalen punten = 10;
• Leerfunctie : vermenigvuldigingsfactor = 1, maximaal te behalen punten = 10.
Dat betekent dat er in totaal 110 (11 × 10) punten te behalen zijn. Een projectaanvraag moet dus gemiddeld ‘voldoende/goed’
scoren per criterium om het predicaat voldoende te krijgen.
Ambitie: robuustheid en prestaties
Bij dit criterium wordt de projectaanvraag getoetst op: het percentage van de studenten dat wordt betrokken (minimaal 5%),
de toegevoegde waarde van het project blijkend uit de prestaties (mate van hoger en/of nieuw), de impact op de rest van de
instelling en de duurzaamheid (meerjarige inzet van de instelling die ook na de looptijd van het programma doorgang vindt).
Vereisten:
• De aanvraag omvat een concrete omschrijving van de wijze waarop ten minste de beste 5% van elk cohort studenten in de initiële
masteropleidingen van de betrokken instelling(en) in het excellentieprogramma betrokken wordt.
• In de aanvraag wordt beschreven wat de impact van het programma is op de rest van de instelling.
• Tevens wordt aangegeven hoe dit programma duurzaam wordt verankerd in de instelling.
• De aanvraag omvat een omschrijving van concrete, meetbare prestaties die in de looptijd van het programma (januari 2011 tot
en met december 2014) bereikt zullen worden. Deze prestaties zijn ambitieus (het programma draagt bij aan aantoonbaar hogere
of nieuwe prestaties).
Haalbaarheid
Bij dit criterium wordt de haalbaarheid van de aanvraag getoetst. Er wordt beoordeeld of de ambities realiseerbaar zijn: wat
het trackrecord is (op het gebied van excellentie of andere relevante terreinen) en welke randvoorwaarden worden gecreëerd
(samenwerkingsverbanden, kwaliteitszorg, personeelsbeleid, kennisdeling etc.).
Vereiste
Een uitwerking van de realiseerbaarheid van het project, onder meer blijkend uit eerdere ervaring op het gebied van excellentie
of andere relevante terreinen, of de mate waarin de aanvrager concreet randvoorwaarden schept die het behalen van de prestaties
bevorderen.
Integraliteit
Bij dit criterium wordt de integraliteit getoetst: of er samenhang is tussen de verschillende elementen van de aanvraag. Er
wordt beoordeeld of de gemaakte keuzes consistent zijn doorgevoerd in visie, beoogde prestaties, ingezette instrumenten en
de daarbij horende begroting. Voor wat betreft de instrumenten wordt bekeken of ze zowel de input (scouting en selectie),
thoughput (excellentie bevorderende maatregelen/activiteiten) als output (meting van resultaten) beslaan. Ten slotte worden
in het kader van scouting en doorlopende leerlijnen, de samenwerkingsverbanden met het toeleverend en afnemend veld getoetst.
Vereisten
• De aanvraag beschrijft een samenhangend geheel van visie, beoogde prestaties, ingezette instrumenten en de daarbij behorende
begroting. Hierbij beslaan de ingezette instrumenten de drieslag ‘input, throughput en output’.
• De relevante samenwerkingsverbanden worden beschreven.
Vraaggerichtheid
De vraag van zowel studenten als het afnemend veld staat centraal in dit criterium. Er wordt getoetst in hoeverre de aanvrager
bekend is met de vraag van deze twee groepen, in hoeverre deze sturend zijn geweest in de invulling van de projectaanvraag
en sturend zullen zijn in de toekomst.
Vereisten
• In de aanvraag wordt aangegeven hoe studenten betrokken zijn en zullen worden in de ontwikkeling en uitvoering van het project
en/of zij het belang van de aanvraag onderschrijven.
• Tevens wordt aangegeven hoe het afnemende veld betrokken is en zal worden in de ontwikkeling en uitvoering van het project
en/of zij het belang van de aanvraag onderschrijven.
Verantwoording
Bij dit criterium staat verantwoording centraal. De diversiteit van de beschreven prestaties waarop de aanvrager verantwoording
aflegt wordt beoordeeld, evenals de onderbouwing en uitwerking van deze prestaties.
Vereiste
In de aanvraag worden prestaties aan de hand van indicatoren omschreven. Er zijn in ieder geval indicatoren gekozen die betrekking
hebben op:
o Excellente studenten
o Afnemend veld
o Studieresultaten
Daarnaast wordt omschreven hoe de voortgang op de indicatoren wordt gemonitord.
Leerfunctie
Dit criterium hangt samen met de doelstelling van het Sirius Programma. Excellentie kent vele aspecten en kan op verschillende
manieren gerealiseerd worden. In de beoordeling van dit criterium wordt getoetst of de aanvraag bijdraagt aan de leerfunctie
van het Sirius Programma, door unieke keuzes in de aanpak, vormgeving of uitwerking van de projectaanvraag. Dit kan bijvoorbeeld
tot uitdrukking komen door een unieke invulling van:
• De visie op excellentie.
• Het soort ingezette instrumenten.
• De gekozen samenwerkingsverbanden.
• De mate waarin binnen de instelling grenzen worden verlegd.
• De verwevenheid met maatschappelijke prioriteiten.
Vereiste
Uit de aanvraag blijkt op concrete wijze dat de aanvrager unieke keuzes heeft gemaakt. Waar mogelijk worden deze onderbouwd
met concrete voorbeelden. Tevens wordt beschreven hoe de aanvrager zal bijdragen aan de kennisdeling van het Sirius Programma.
Onderdeel 2: Beoordeling subsidieaanvraag
Dit onderdeel is alleen van toepassing voor projectaanvragen die een subsidieaanvraag bevatten. Subsidie wordt aangevraagd
voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014. De begroting wordt getoetst op doeltreffendheid, doelmatigheid
en proportionaliteit. Wanneer de aanvraag aan een van deze criteria niet voldoet, wordt op de behaalde punten uit onderdeel 1
een vermenigvuldigingsfactor van 0,5 toegepast. Dat betekent dat het niet mogelijk is voldoende te scoren en dus een positief
advies te krijgen, wanneer de subsidieaanvraag aan een van onderstaande criteria niet voldoet. Wanneer de subsidieaanvraag
wel aan alle criteria voldoet, wordt een vermenigvuldigingsfactor van 1 toegepast op de behaalde punten uit onderdeel 1 en
blijft het puntentotaal gelijk. Dat wil zeggen dat het oordeel over de subsidieaanvraag het puntentotaal alleen negatief kan
beïnvloeden.
Doeltreffendheid (effectiviteit)
• Er moet een heldere relatie bestaan tussen de genoemde investeringen en de nagestreefde prestaties gedurende de looptijd van
het programma. Instellingen moeten van elke begrotingspost kunnen onderbouwen op welke manier deze bijdraagt aan de nagestreefde
prestaties.
• Alleen additionele kosten ten opzichte van de huidige/reguliere situatie kunnen worden opgevoerd. Tevens moeten eventuele
additionele baten inzichtelijk gemaakt worden.
Doelmatigheid (efficiëntie)
Proportionaliteit
• De totale kosten moeten in redelijke verhouding staan tot het aantal studenten dat bereikt wordt.
• Wanneer een aanvrager een aanvraag doet voor een hoog bedrag, maar slechts een beperkt aantal studenten bereikt, moet aannemelijk
worden gemaakt waarom er gekozen is voor deze handelingswijze en dat de toegevoegde waarde groot is.
Onderdeel 3: Beoordeling experimenteeraanvraag
Een projectaanvraag kan een of meerdere aanvragen voor experimenteerruimte bevatten. Deze kunnen betrekking hebben op zowel
gehele opleidingen als op experimentele programma’s (opleidingstrajecten) zoals omschreven in artikel 6 van het Besluit experiment
excellentie in het hoger onderwijs.
De experimenten dienen uiterlijk in september 2011 van start te gaan en hebben een looptijd van 6 jaar (langer dus dan die
van het Sirius Programma). Bij de experimenten kan het gaan om:
a) selectie: toelatingseisen die betrekking hebben op andere aspecten dan kennis, inzicht en vaardigheden die zijn verworven
bij het beëindigen van een bacheloropleiding;
b) collegeldverhoging tot maximaal vijfmaal het wettelijke collegegeld.
Zogenaamde doorstroommasters zijn als opleiding uitgesloten van experimenten ten aanzien van selectie, voor opleidingstrajecten
binnen deze opleidingen is het wel toegestaan.
Elke aanvraag voor experimenteerruimte wordt individueel beoordeeld. Wanneer de bijbehorende experimenteeraanvraag aan onderstaande
criteria voldoet, wordt het oordeel voldoende gegeven.
Selectie
In de aanvraag dient aannemelijk gemaakt te zijn dat:
a. er een relatie is tussen de aanvullende toelatingseisen en de doelstelling van het experiment, bedoeld in artikel 2 van het
experiment excellentie in het hoger onderwijs;
b. er een relatie is tussen de te hanteren aanvullende toelatingseisen en de opzet en inhoud van de masteropleiding;
c. selectie van de gegadigden voorafgaand aan de inschrijving voor de masteropleiding de voorkeur heeft boven selectie van studenten
na inschrijving voor de masteropleiding; en
d. de instelling een op excellentie in het hoger onderwijs gericht instellingsbreed project zal verzorgen.
Het voorgaande houdt in dat de aanvrager elk bovenstaand criterium zichtbaar moet adresseren en:
ad a) de aanvrager moet aannemelijk maken dat toepassing van de toelatingseisen bij zal dragen aan het verhogen van excellentie
zoals dat in de prestaties van de projectaanvraag is geformuleerd;
ad b) de aanvrager moet aannemelijk maken dat de opzet en inhoud van de opleiding substantieel verschillen van de reguliere opzet
en inhoud én dat de additionele eisen die aan de studenten worden gesteld voorwaardelijk zijn voor een succesvolle deelname,
gezien de afwijkende opzet en inhoud;
ad c) de aanvrager moet aannemelijk maken dat het niet mogelijk is de in de projectaanvraag beschreven prestaties te behalen wanneer
de selectie van studenten plaatsvindt na binnenkomst. Oftewel dat het niet mogelijk is de toegevoegde waarde van de opleiding
te behalen wanneer de selectie op een later tijdstip plaatsvindt;
ad d) de projectaanvraag moet voldoende hebben gescoord op de onderdelen 1 en (wanneer van toepassing) 2 en gehonoreerd zal worden
of eventuele kosten zelf betaald.
Collegegeldverhoging
In de aanvraag dient aannemelijk gemaakt te zijn dat:
a. er een relatie is tussen verhoging van het collegegeld en de doelstelling van het experiment, bedoeld in artikel 2 van het
experiment excellentie in het hoger onderwijs;
b. er een relatie is tussen de verhoging van het collegegeld en de opzet en inhoud van de masteropleiding; en
c. de instelling een op excellentie in het hoger onderwijs gericht instellingsbreed project zal verzorgen.
Het voorgaande houdt in dat de aanvrager elk bovenstaand criterium zichtbaar moet adresseren en:
ad a) de aanvrager moet aannemelijk maken dat verhoging van het collegegeld bijdraagt aan het verhogen van excellentie zoals dat
in de prestaties van de projectaanvraag is geformuleerd;
ad b) de aanvrager moet aannemelijk maken dat
• de opzet en inhoud van de opleiding substantieel verschillen van de opzet en inhoud van reguliere opleidingen;
• dat deze additionele kosten met zich meebrengen ten opzichte van de reguliere situatie;
• én dat er een relatie is tussen de hoogte van de additionele kosten en de hoogte van de collegegeldverhoging;
ad c) de projectaanvraag voldoende moet hebben gescoord op de onderdelen 1 en (wanneer van toepassing) 2 en gehonoreerd zal worden
of eventuele kosten zelf betaald.
Toelichting
Algemeen
Proces
a) Indienen
De aanvragen moeten door het bestuur van de instelling(en) schriftelijk (in tweevoud) én elektronisch worden ingediend. Het
adres is:
Stichting Platform Bèta Techniek
Het Sirius Programma
Postbus 556
2501 CN Den Haag
Email: info@siriusprogramma.nl
b) Aanvraag
Omdat het gaat om instellingsbrede aanvragen kan er maximaal 1 aanvraag per instelling worden ingediend.
c) Toelichting geven
Verzoek aan de aanvragers is om reeds in de aanvraag aan te geven wie de aanvraag zal toelichten in mei/juni 2008 (inclusief
contactgegevens).
d) Experts
De Stichting Platform Bèta en Techniek laat zich bij de beoordeling van de aanvragen en de indeling in de drie categorieën
bijstaan door een team van experts. Vaste kern van dit team wordt gevormd door de leading experts: Dhr. prof. dr. F.A. van
Vught (voorzitter), Dhr. prof. dr. H.P.M. Adriaansens, Dhr. prof. dr. R.H. Dijkgraaf, Mw. prof. dr. C.A. van Egten RA, Dhr. drs. N.M. Verbraak.
Daarnaast is er een poule van onafhankelijke deskundigen samengesteld. Deze deskundigen kunnen ingezet worden bij de beoordeling
van de aanvragen. Voor de indieningsdatum zal de samenstelling worden gepubliceerd op www.siriusprogramma.nl.
Het beoordelingskader
Onderdeel 1: beoordeling beschrijving van excellentiebevordering
Dit onderdeel van het beoordelingskader bestaat uit zes criteria:
1 Ambitie
De aanvragen starten met een heldere omschrijving van de ambities van de instelling in het kader van excellentiebevordering
in de master. In dit kader dient de instelling aandacht te besteden aan twee elementen:
Robuustheid
In de evaluatie van de projecten in het kader van ‘Ruim baan voor talent’ heeft de Commissie Sminia ‘vraagtekens gezet bij
het streven van sommige instellingen om slechts een groep van twintig tot dertig studenten genereus te voorzien van het beste
onderwijs. Dit heeft nut voor die kleine groep studenten, maar het is onduidelijk wat de effecten hiervan zijn op de rest
van de populatie. Om uitstraling te kunnen hebben op de kwaliteit van het onderwijs in den brede, niet alleen op het gebied
van onderwijsinnovatie maar ook ten behoeve van een stimulerende werking van honoursstudenten binnen de reguliere opleidingen
zou een honoursprogramma zich tenminste op de beste 10% van de populatie moeten richten’3 .
Om te bevorderen dat er binnen de instellingen een cultuur van excellentie en diversiteit ontstaat, is het de bedoeling dat
een aanvraag robuust is: er moet massa gemaakt worden, zodat het excellentiebeleid zichtbaar is en impact heeft op de gehele instelling. Binnen
het Sirius Programma is daarom vastgesteld dat per cohort minimaal 5% van de studenten in initiële masteropleidingen bij de
betrokken instelling(en) bereikt moet worden. Tevens moet worden aangegeven wat de impact zal zijn op de rest van de instelling.
Alleen bij hoge uitzondering kunnen aanvragers, wanneer zij daar valide en goed onderbouwde redenen voor hebben, zich richten
op een kleiner gedeelte van de studenten.
Tijdens de inputsessies is ten slotte door de instellingen aangegeven dat het in te zetten beleid duurzaam moet zijn: er moet
sprake zijn van een langdurige inzet, waar ‘uithoudingsvermogen uit spreekt’.
Prestatie
In de aanvraag wordt concreet geformuleerd wat de instelling bereikt wil hebben aan het einde van het Programma (december
2014). Het gaat om meetbare prestaties, nieuw of extra ten opzichte van de ‘reguliere’ situatie. Het is hierbij essentieel
dat deze voorzien zijn van zogenaamde nulmetingen: de score op deze indicatoren op dit moment. Anders is het onmogelijk de
toegevoegde waarde te bepalen. Enkele voorbeelden van prestatie-indicatoren ten aanzien van excellentiebevordering, zeker
niet uitputtend4:
2 Haalbaarheid
Uiteindelijk gaat het erom dat een aanvrager zijn ambities ook waar kan maken. Daarom wordt er gekeken naar de haalbaarheid
van deze ambities. Er kan gedacht worden aan onder andere:
o Past performance/track record op het terrein van excellentie of een ander relevant terrein;
o Aantoonbare kwaliteiten van het ingezette docententeam;
o Het hebben van een bestaande infrastructuur voor excellentie;
o Externe oordelen/keurmerken die duiden op een bovengemiddelde kwaliteit;
o Verbinding met toponderzoek (zowel academisch als beroepsgericht);
o Kwaliteitszorg die aantoonbaar excellentiebevorderend is;
o Staf/studentratio;
o (Specifiek) personeelsbeleid;
o Ervaring met het selecteren van studenten;
o Benutting van samenwerkingsverbanden.
3 Integraliteit
Essentieel bij dit criterium is dat er een heldere, consistente rode lijn in de aanvraag zit. Van belang is welke keuzes gemaakt
zijn, maar zeker zo belangrijk is waarom de aanvrager die keuzes heeft gemaakt. Ze moeten helder en duidelijk onderbouwd worden.
De uitwerking van die keuzes moet terug te vinden zijn in alle elementen van de aanvraag.
Voor wat betreft de instrumenten (maatregelen/activiteiten) is het van belang dat er aandacht is voor:
• De input of instroom. Vragen als: ‘Hoe vind je de excellente studenten (scouting)?’ ‘Hoe trek je ze naar je programma?’ ‘hoe
en waarop vindt selectie plaats?’ zijn hier van belang;
• De throughput. Hier is van belang welke activiteiten worden ontplooid en welke maatregelen worden genomen. Hierbij gaat het
niet alleen over de inhoud en vormgeving van het excellentieprogramma, maar ook om de randvoorwaarden die daarvoor gecreëerd
moeten worden;
• De output. Hierbij zijn vragen van belang als: ‘Waar bereidt het traject op voor in de arbeidsmarkt (doorlopende (leer)lijn)?’
‘Hoe worden studenten daar naartoe begeleid/op voorbereid?’ en ‘Hoe wordt de feedback van alumni/het werkveld verzameld en
benut?’.
Vanzelfsprekend is het van belang dat deze instrumenten een logische samenhang vertonen.
Voor wat betreft samenwerkingsverbanden: Universiteiten en hogescholen maken vaak deel uit van veel samenwerkingverbanden.
Alleen die verbanden die specifiek voor dit programma worden aangegaan of benut zijn relevant.
4 Vraaggerichtheid
Ervaringen uit Ruim baan voor Talent wijzen uit dat het voor het succes van excellentietrajecten van belang is dat deze aansluiten
bij de behoeftes die er bestaan onder excellente studenten. En een goede afstemming met het afnemende werkveld en/of vervolgonderwijs
zorgt voor een vergroot rendement op de ingezette veranderingen, waar zowel de instellingen, als de afnemers, als de studenten
baat bij hebben. Voor beide groepen is het van belang dat ze zowel betrokken zijn aan de voorkant van het geheel, bij de opzet
en het ontwerp én tijdens de looptijd van het programma.
5 Verantwoording
Verantwoording vindt plaats op basis van de prestatie-indicatoren die de aanvrager zelf aandraagt. Uitgangspunt is dat de
verantwoording zo min mogelijk (extra) beheerslast met zich meebrengt voor de instellingen. Voor wat betreft de diversiteit
van de prestaties is het van belang is dat in ieder geval gerapporteerd wordt over indicatoren die betrekkingen hebben op:
• Excellente studenten
• Afnemend veld
• Studieresultaten
Onder ambitie zijn in deze toelichting voorbeelden van dergelijke indicatoren te vinden.
Het is ook van belang dat wordt aangegeven hoe de monitoring van de voortgang op de prestaties zal plaatsvinden.
Hoewel de criteria ambitie en verantwoording met elkaar samenhangen, kan het voorkomen dat een aanvraag goed scoort op verantwoording,
maar slecht op ambitie. Bijvoorbeeld doordat helder is uitgewerkt hoe monitoring zal plaatsvinden en de diversiteit in gehanteerde
indicatoren groot is, maar de invulling van die indicatoren weinig ambitieus is (nauwelijks hoger/nieuwer/meer ten opzichte
van de huidige situatie. Andersom kan natuurlijk ook voorkomen: ambitieuze prestaties blijkend uit de invulling van de indicatoren,
maar geen invulling van de monitoring of bijvoorbeeld geen aandacht voor (oordelen van) excellente studenten.
6 Leerfunctie
Voor dit onderdeel is met name van belang dat wanneer de aanvrager zelf van mening is op bepaalde elementen unieke keuzes
gemaakt te hebben, dat hij deze dan goed onderbouwt. Essentieel is dus dat goed uitgelegd wordt waarom een en ander uniek
is, dit moet expliciet onderbouwd in de aanvraag opgenomen worden.
Onderdeel 2: Beoordeling subsidieaanvraag
Instellingen zijn in principe vrij in het bepalen van de soorten kosten die ze willen opvoeren in het kader van het Sirius
Programma. Gezien de verwachte diversiteit van de aanvragen is het niet mogelijk om een vast raamwerk voor alle begrotingen
te maken. Zij zullen daarom getoetst worden op de volgende punten: doeltreffendheid, doelmatigheid en proportionaliteit.
Doeltreffendheid (effectiviteit)
Voorbeeld 1: een instelling die middelen voor alle studenten opvoert in het kader van het Sirius Programma (studieloopbaanbegeleiding,
huisvesting, ICT), moet aantonen dat deze absoluut noodzakelijk zijn om de benoemde prestaties te behalen.
Voorbeeld 2: een instelling die al excellentietrajecten faciliteert en kosten voor de uitbreiding van deze bestaande trajecten
opvoert zal moeten aantonen dat deze post bijdraagt aan het behalen van nieuwe of hogere prestaties ten opzichte van de huidige
situatie.
Voorbeeld 3: een instelling die vervangende trajecten aanbiedt, kan alleen de additionele kosten ten opzichte van de reguliere
situatie opvoeren.
Doelmatigheid (efficiëntie)
Voorbeeld 1: een instelling die meerdere vergelijkbare trajecten gaat opzetten en geen rekening houdt met inverdieneffecten
ten aanzien van bijvoorbeeld ontwikkelkosten (vijf vergelijkbare trajecten tegelijkertijd ontwikkelen zou goedkoper moeten
kunnen zijn dan ze vijf keer volledig los van elkaar te ontwikkelen), zal onvoldoende scoren op doelmatigheid.
Voorbeeld 2: een instelling die hoge kosten opvoert voor coördinatie en andere vormen van overhead, zal onvoldoende scoren
op doelmatigheid.
Proportionaliteit
Eén van de doelstellingen van het Sirius Programma is om een zekere massa te behalen (de 5%-norm is hierop gericht). Daarom
is het van belang dat de subsidieaanvraag proportioneel is. Naast het gevraagde bedrag per student zal hiervoor ook gekeken
worden naar de totale toegevoegde waarde van het project.
Voorbeeld 1: een instelling die op een zeer hoog subsidiebedrag per student uitkomt (bijvoorbeeld door forse investeringen
in infrastructuur of een zeer individuele begeleiding), zal een zeer grote toegevoegde waarde moeten hebben blijkend uit de
prestaties, om niet slecht te scoren op proportionaliteit. Het zal dan dus om iets zeer ambitieus moeten gaan.
Voorbeeld 2: een instelling die de voorfinanciering van een nieuwe opleiding opvoert als kosten, zal qua subsidiebedrag per
student hoog uitkomen en dus laag scoren op proportionaliteit. Zeker in het licht van inverdieneffecten in de termijn na de
subsidieperiode.
Onderdeel 3: Beoordeling experimenteeraanvragen
Voor beide vormen van experimenten is het van belang dat:
– Het aannemelijk wordt gemaakt dat het bijdraagt aan het behalen van de algemeen geformuleerde prestaties. Het gaat hierbij
om experimenten in het kader van excellentiebevordering, de experimenten moeten hieraan bijdragen.
– Het hier opleidingen of programma’s betreft die wezenlijk anders zijn van opzet en inhoud dan reguliere opleidingen dan wel
reguliere honoursprogramma’s. Deze hebben immers ook zonder deze experimenteerruimte hun meerwaarde bewezen.
– De projectaanvraag voldoende scoort. De inbedding van de experimenten is van wezenlijk belang. Gezien het doel van de experimenten
moet de aanvrager bewijzen dat hij in staat is een ambitieus en gedegen project uit te voeren die de excellentie binnen de
instelling vergroot.
Selectie
Voor selectie geldt daarnaast ook dat er een heldere relatie moet zijn tussen de additionele eisen die aan de student worden
gesteld, en de vorm+inhoud en de te behalen prestaties. Wanneer de prestaties zich voornamelijk richten op beter onderzoekers
(verkorte PHD’s, meer Veni-beurzen onder alumni etc), maar er geselecteerd wordt op eigen bedrijfjes als nevenactiviteit,
dan is die relatie niet aannemelijk. Hetzelfde geldt wanneer er gekozen wordt voor een volledig Duitstalige opleiding en er
geselecteerd wordt op Engelse kennis en vaardigheden.
Daarnaast moet helder zijn waarom het niet mogelijk is om te selecteren na de poort in plaats van aan de poort. Bij selectie
na de poort kan er geselecteerd worden op de in de master behaalde resultaten. In de regel heeft selectie na de poort daarom een betere voorspellende waarde dan selectie aan de poort. Er moeten dus goede redenen zijn om toch aan de poort te selecteren, en bovendien moet het aannemelijk zijn dat er gelet op het profiel van de opleiding en de te hanteren
criteria, voldoende voorspellende waarde is van selectie aan de poort.
Collegegeldverhoging
Voor collegegeldverhoging geldt als aanvullende eis dat er daadwerkelijk iets extra’s wordt gedaan dat extra kosten met zich
meebrengt. Dit kunnen niet de zaken zijn die thuishoren bij een reguliere invulling van het (honours)onderwijs.
Voor vragen en meer informatie over het Sirius Programma:
www.siriusprogramma.nl | |
Marjolijn Vermeulen | Sara Steyn |
Programmaregisseur | Programmaleider |
Tel 070-3119706 | Tel 070-3119794 |
m.vermeulen@siriusprogramma.nl | s.steyn@siriusprogramma.nl |
Deel 2: Bachelor
Algemeen
In het kader van het Sirius Programma hebben instellingen de mogelijkheid om te experimenteren met selectie aan de poort in
de bachelor. Ten tijde van de beoordeling van de bacheloraanvragen was deze mogelijkheid echter nog niet wettelijk gecreëerd.
Daarom krijgen de aanvragers die subsidie toegekend hebben gekregen voor hun Siriusaanvraag in de bachelorfase, nu alsnog
de mogelijkheid een aanvraag in te dienen voor één of meerdere experimenten met selectie van studenten vóór inschrijving aan
de bacheloropleiding.
Proces
Onderstaande procedure wordt gehanteerd:
a. Zoals in de Regeling Sirius Programma is vermeld, kunnen de experimenteeraanvragen tot 1 mei 2010 worden ingediend bij de Stichting Platform Bèta Techniek. Er is maar één aanvraagronde.
b. Instellingen dienen maximaal één projectaanvraag in met daarin één of meerdere experimenteeraanvragen die voldoet aan onderstaande
technische vereisten (zie paragraaf Technische vereisten) en ingaat op de genoemde criteria (zie hoofdstuk 2).
c. De aanvragen worden beoordeeld op de hierna vermelde technische vereisten en de criteria uit dit beoordelingskader door de
Stichting Platform Bèta Techniek. De Stichting laat zich bij deze beoordeling bijstaan door een team van onafhankelijke en
gezaghebbende experts.
d. De Stichting stuurt uiterlijk half november 2010 per experimenteeraanvraag een advies naar de minister.
e. De minister beschikt uiterlijk eind november 2010.
Technische vereisten
De aanvragers dienen per oorspronkelijke bacheloraanvraag maximaal één document in met daarin:
• De opleiding dan wel opleidingen waarvoor het experiment geldt en de wijze waarop voldaan zal worden aan de vereisten, genoemd in het voor de aanvraag geldende artikel van het Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs. De aanvrager
dient de argumentatie per experimenteeraanvraag aan te leveren.
Beoordelingskader
In dit beoordelingskader wordt beschreven waarop de beoordeling van de experimenteeraanvragen voor de bachelorfase plaatsvindt.
Alleen de aanvragers die subsidie toegekend hebben gekregen voor hun bacheloraanvraag in het kader van het Sirius Programma
kunnen een aanvraag indienen. Een aanvraag kan bestaan uit één of meerdere aanvragen voor experimenteerruimte voor selectie
van studenten vóór inschrijving aan de bacheloropleiding. Elke aanvraag voor experimenteerruimte wordt individueel beoordeeld.
Wanneer de bijbehorende experimenteeraanvraag aan onderstaande criteria voldoet, wordt het oordeel voldoende gegeven en de
minister geadviseerd de aanvraag goed te keuren.
Selectie
In de aanvraag dient aannemelijk gemaakt te zijn dat:
a. er een relatie is tussen de aanvullende toelatingseisen en de doelstelling van het experiment, bedoeld in artikel 2 van het
Experiment excellentie in het hoger onderwijs;
b. er een relatie is tussen de te hanteren aanvullende toelatingseisen en de opzet en inhoud van de bachelorleiding;
c. selectie van de gegadigden voor inschrijving voor de masteropleiding de voorkeur heeft boven selectie van studenten na inschrijving
voor de masteropleiding.
Dat houdt in dat de aanvrager elk bovenstaand criterium zichtbaar moet adresseren en:
ad a) de aanvrager moet aannemelijk maken dat toepassing van de toelatingseisen bij zal dragen aan het verhogen van excellentie
zoals dat in de prestaties van de oorspronkelijke projectaanvraag voor de bachelor is geformuleerd;
ad b) de aanvrager moet aannemelijk maken dat de opzet en inhoud van de opleiding substantieel verschillen van de reguliere opzet
en inhoud én dat de additionele eisen die aan de studenten worden gesteld voorwaardelijk zijn voor een succesvolle deelname
gezien de afwijkende opzet en inhoud;
ad c) de aanvrager moet aannemelijk maken dat niet mogelijk is de beschreven prestaties te behalen wanneer de selectie van studenten
plaatsvindt na binnenkomst. Oftewel, dat het niet mogelijk is de toegevoegde waarde van de opleiding te behalen wanneer de
selectie op een later tijdstip plaatsvindt.
Toelichting
Algemeen
De aanvragen moeten door het bestuur van de instelling(en) schriftelijk (in tweevoud) én elektronisch worden ingediend. Het
adres is:
Stichting Platform Bèta Techniek
Het Sirius Programma
Postbus 556
2501 CN Den Haag
Email: info@siriusprogramma.nl
Beoordelingskader
Het is van belang dat het experiment:
– Bijdraagt aan het behalen van de reeds in de gehonoreerde bacheloraanvraag geformuleerde prestaties. Het gaat hier niet om
experimenteren om het experimenteren, maar de experimenten moeten een duidelijk doel hebben: het bijdragen aan excellentie.
– Een heldere samenhang tussen de additionele eisen die aan de student worden gesteld en de te behalen prestaties aannemelijk
maakt. Wanneer de prestaties zich voornamelijk richten op betere onderzoekers (verkorte PHD’s, meer Veni’s etc), maar er geselecteerd
wordt op eigen bedrijfjes als nevenactiviteit, dan is die relatie bijvoorbeeld niet aannemelijk.
– Het opleidingen betreft die wezenlijk anders zijn van opzet en inhoud dan reguliere opleidingen dan wel reguliere honoursprogramma’s.
Deze hebben immers ook zonder deze experimenteerruimte hun meerwaarde bewezen.
– Er een heldere relatie is tussen de additionele eisen die aan de student worden gesteld en de vorm en inhoud van de opleiding.
– Daarnaast moet helder zijn waarom het niet mogelijk is om te selecteren na de poort in plaats van aan de poort. Bij selectie
na de poort kan er geselecteerd worden op de in het hoger onderwijs behaalde resultaten. In de regel heeft selectie na de poort daarom een betere voorspellende waarde dan selectie aan de poort. Er moeten dus goede redenen zijn om toch aan de poort te selecteren, en bovendien moet het aannemelijk zijn dat er gelet op het profiel van de opleiding en de te hanteren
criteria, voldoende voorspellende waarde is van selectie aan de poort.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling heeft betrekking op de tweede ronde van het Sirius Programma en betreft excellentie in de intiële masterfase.
Naast financiering van projecten, worden experimenten met selectie van studenten en collegegeldverhoging mogelijk voor excellentiebevordering
in de initiële masterfase van het hoger onderwijs, zoals geregeld in het Besluit experiment excellentie hoger onderwijs. Tevens
wordt geregeld dat de subsidieontvangers uit de eerste ronde van het Sirius Programma in aanmerking kunnen komen voor een
experiment met selectie van studenten. Voor het Sirius Programma is in 2008 een subsidieregeling uitgebracht voor de bachelorfase
(de Staatscourant van 2 april 2008, nummer 64). Deze regeling is twee keer gewijzigd (de Staatscourant van 12 juni 2008, nummer 111 en de Staatscourant van 14 september 2009, nummer 13599). De regeling van 2008 vormde de eerste ronde van het Sirius Programma. Reeds toen zijn de tweede ronde en de experimenteermogelijkheden
die in de onderhavige regeling zijn opgenomen, aangekondigd.
Vanwege de leesbaarheid is ervoor gekozen een nieuwe regeling op te stellen in plaats van nieuwe onderdelen aan de bestaande
regeling voor het Sirius Programma toe te voegen. Bepaalde passages uit de bestaande regeling zijn ongewijzigd overgenomen.
De artikelen met betrekking tot de verantwoording zijn ten opzichte van die voor de eerste ronde op een aantal punten geactualiseerd
en technisch verbeterd.
De achtergrond, de uitgangspunten en de werkwijze van het Sirius Programma alsmede de betrokkenheid van de Stichting Platform
Bèta en Techniek zijn reeds in de bestaande regeling voor het Sirius Programma genaamd ‘Subsidieregeling Sirius Programma’uitgebreid
toegelicht. Hier wordt volstaan met een verkorte weergave.
Achtergrond is dat het kabinet uit het Fonds Economische Structuurversterking (Fes) een budget van € 50 miljoen beschikbaar heeft gesteld om
meer inzicht te krijgen in de wijze waarop excellentie en rendement in het hoger onderwijs gerealiseerd kunnen worden en welke
belemmeringen daarvoor in de huidige situatie zijn. Instellingen kunnen hierdoor experimenteren met een bij hen passende aanpak.
In de eerste ronde is € 37,8 miljoen besteed uit het Fes en € 10,6 miljoen uit middelen op de OCW-begroting. Voor de tweede
ronde is € 12,2 miljoen uit het Fes beschikbaar. Net als in de eerste ronde heeft excellentie betrekking op het streven de
beste studenten tot een voor hen hoogst mogelijk niveau te brengen.
Het uitgangspunt van het Sirius Programma is dat de te behalen prestaties centraal staan in de beoordeling van de aanvragen
en van de voortgang van de projecten. Instellingen bepalen zelf wat, gelet op het profiel van de instelling, de kenmerken
zijn van de ‘beste’ studenten en welke activiteiten zij ondernemen om deze studenten op een voor hen hoogst mogelijk niveau
te brengen . Bij goedgekeurde projecten gaat het om aantoonbare hogere op nieuwere prestaties vergeleken met de huidige situatie.
Prestaties hebben betrekking op bijvoorbeeld de mate waarin de beste studenten zich aanmelden voor een selectieve vervolgopleiding.
De Stichting Platform Bèta en Techniek adviseert de minister over de aanvragen en functioneert als een ‘buitenboordmotor’
voor het Sirius Programma door:
– het kritisch volgen van de voortgang van de uitvoering van het excellentieprogramma binnen de instellingen, alsmede de instellingen
te stimuleren om van zichzelf en van elkaar te leren. Dit gebeurt met behulp van monitoring en auditing;
– het leveren van input voor de evaluatie van de experimenten Sirius Programma op grond van het Besluit experiment excellentie
in het hoger onderwijs;
– het vormen van netwerken waarbinnen het opbouwen, uitwisselen en verspreiden van kennis en expertise op het gebied van excellentie
centraal staan;
– het vervaardigen van een jaarlijkse rapportage – met als input de auditrapporten van de onafhankelijke experts – over de voortgang
van het programma als geheel en van de afzonderlijke instellingen.
Daar behoort ook toe dat de Stichting Platform Bèta en Techniek zich zal inzetten om instellingen behulpzaam te zijn bij de
verdere uitwerking van hun aanvragen.
De adviezen, de goedgekeurde aanvragen en de auditrapporten zullen op de website geplaatst worden van het Sirius Programma
(www. Siriusprogramma.nl).
Beoordelen projectaanvragen tweede ronde
Universiteiten en hogescholen die willen deelnemen aan de tweede ronde van het Sirius Programma dienen een instellingsbreed
project in met een subsidieaanvraag, een aanvraag voor een of meerdere experimenten met selectie of collegegeldverhoging,
of allebei. Het is dus mogelijk subsidie aan te vragen zonder een experiment. Evenzo is het mogelijk een experiment aan te
vragen zonder subsidie. De subsidie is maximaal 50% van de totale projectkosten voor te behalen prestaties op het gebied van
excellentie in de initiële masterfase. Experimenten hebben betrekking op niet-aansluitende masteropleidingen of experimentele
programma’s binnen een masteropleiding. Aansluitende masteropleidingen (of doorstroommasters) zijn in principe uitgesloten
van een experiment met selectie van studenten. Het wordt echter wel mogelijk gemaakt dat instellingen een programma starten
dat volledig parallel loopt aan het reguliere programma en dat tenminste dezelfde studielast heeft als het reguliere programma
en opleidt voor ten minste dezelfde eindtermen (experimenteel programma). Selectie en collegegeldverhoging gelden dan alleen
voor die studenten van de opleiding die deelnemen aan het programma.
De instellingen dienen de projectaanvraag in bij de Stichting Platform Bèta en Techniek. Deze stichting zal advies uitbrengen
aan de Minister van OCW. De projecten zullen beoordeeld worden op grond van de criteria zoals beschreven in artikel 8. Met
uitzondering van het criterium ‘doelmatigheid, doeltreffendheid en proportionaliteit’ zijn de criteria dezelfde als die ook
gehanteerd zijn voor de subsidieaanvragen uit de eerste ronde van het Sirius Programma.
De Stichting Platform Bèta en Techniek zal de projectaanvragen kenmerken als ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. Projectaanvragen
die als onvoldoende worden bestempeld krijgen een negatief advies.
De subsidieaanvragen die horen bij de projecten uit de categorie ‘voldoende’ worden gerangschikt op de mate waarin zij bijdragen
aan de verwezenlijking van het doel van de regeling. De beste subsidieaanvragen worden voorgedragen voor honorering.
Voor de aanvragen voor experimenten is het nodig dat een project als ‘voldoende’ wordt bestempeld, en is daarnaast nodig dat
aan de voorwaarden genoemd in het Besluit experiment excellentie hoger onderwijs wordt voldaan. Per opleiding wordt beoordeeld
of aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor selectie gelden de volgende voorwaarden:
• Er is een relatie tussen de selectie van de gegadigden en de doelstelling van het experiment, zijnde stimuleren van excellentie;
• Er is een relatie tussen de selectiecriteria en de opzet en inhoud van de opleidingen. Dit houdt in dat er sprake zal zijn
van een specifiek onderwijsconcept waarop de selectiecriteria die de instelling wil gaan toepassen zijn toegespitst. Belangrijk
is dat het gaat om matching van student en studie, en niet om het afromen van de beste studenten.
• Selectie aan de poort heeft voor de desbetreffende opleiding de voorkeur boven matching na de poort.
Voor collegegeldverhoging is de voorwaarde dat er een relatie dient te zijn tussen de collegegeldverhoging en de opzet en
inhoud van de masteropleiding. Waarmee wordt bedoeld dat de instelling moet aantonen dat extra middelen worden ingezet voor
de opzet en inhoud van de masteropleiding, bijvoorbeeld voor hetgeen extra aangeboden wordt door de opleiding.
Aanvragen voor experimenten die voldoen aan de voorwaarden en die behoren bij een project dat wordt voorgedragen voor subsidie,
krijgen een positief advies.
Aanvragen voor experimenten die voldoen aan de voorwaarden, behorend bij een project uit de categorie ‘voldoende’ waarvan
de subsidieaanvraag niet kan worden gehonoreerd, dan wel waarvoor geen subsidie wordt aangevraagd, krijgen eveneens een positief
advies, mits de aanvrager aangeeft ook zonder subsidie aan het Sirius Programma te zullen deelnemen. Dit houdt in dat de aanvrager
het project uitvoert conform het voorstel, eventuele kosten voor het project uit eigen middelen financiert, meewerkt aan door
of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen, alsmede jaarlijks
de benodigde gegevens aanlevert voor de monitoring en auditing door de Stichting Platform Bèta en Techiek,
Aanvragen voor experimenten voor de eerste ronde
Universiteiten en hogescholen die deelnemen aan de eerste ronde van het Sirius Programma, dat wil zeggen een subsidie hebben
ontvangen voor een instellingsbreed project gericht op excellentie in de bachelorfase, kunnen op basis van deze regeling een
aanvraag indienen voor een experiment met selectie bij een bacheloropleiding. Ook zij dienen de aanvraag in bij de Stichting
Platform Bèta en Techniek, die vervolgens zal beoordelen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor selectie, zoals hiervoor
beschreven voor de masteropleidingen. Het experiment dient bij te dragen aan het stimuleren van excellentie zoals beschreven
in het project waarvoor subsidie wordt ontvangen.
Administratieve lasten
De met deze regeling gemoeide administratieve lasten zijn beperkt en worden geschat op minder dan € 121.500 voor een subsidieregeling
van € 12,2 miljoen en de uitvoering van het Besluit experiment excellentie hoger onderwijs
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel wordt uiteengezet dat de minister kan goedkeuren dat universiteiten en hogescholen experimenten starten binnen
projecten in verband met het Sirius Programma. In het eerste lid is geregeld dat het kan gaan om experimenten met aanvullende
toelatingseisen en collegegeldverhoging voor masteropleidingen. Bij aansluitende masteropleidingen (of doorstroommasters)
zijn deze experimenten alleen mogelijk binnen een experimenteel programma. In het vierde lid is geregeld dat het kan gaan
om experimenten met selectie van studenten voor bacheloropleidingen. Het doel van deze experimenten is het bevorderen van
excellentie.
Verder kan de minister subsidie verstrekken aan universiteiten en hogescholen voor projecten in verband met het Sirius Programma.
Doelstelling van de subsidie is inzicht te verkrijgen in de wijze waarop rendement en excellentie in het hoger onderwijs gerealiseerd
kunnen worden en welke belemmeringen daarvoor in de huidige situatie zijn.
Artikel 2
In dit artikel wordt verwezen naar de Bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Daarin zijn
alle openbare en bijzondere universiteiten en hogescholen opgenomen die een rijksbijdrage ontvangen. Alleen die instellingen
kunnen een beroep doen op deze subsidieregeling.
Artikel 3
Het subsidieplafond voor deze regeling is € 12.198.518,–. Voor de tweede ronde is € 10 miljoen beschikbaar uit het Fes. Dit
bedrag is aangevuld met de middelen uit het Fes die resteren uit de eerste ronde, zijnde € 2.198.518,–.
Op het totale bedrag van € 50 miljoen die uit het Fes beschikbaar is voor de eerste en de tweede ronde van het Sirius Programma,
worden de kosten die gepaard gaan met de advisering en begeleiding door de Stichting Platform Bèta en Techniek in mindering
gebracht. Daarvoor is standaard een bedrag van 4% van het totale bedrag beschikbaar, zijnde € 2 miljoen. Hiervan is voor de
eerste ronde van het Sirius Programma € 1,6 miljoen beschikbaar gesteld. Voor deze tweede ronde worden de resterende middelen
van € 400.000 ter beschikking gesteld. Er kunnen dus subsidies worden verstrekt voor het feitelijk ter beschikking staande
bedrag, zijnde € 11.798.518,–.
Artikel 4
De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de voor het project te maken kosten.
Deze eis houdt in dat een instelling 50% van het ingediende project zelf dient te financieren. Een instelling is vrij om te
kiezen hoe zij hier invulling aan wil geven. Een instelling kan op verschillende manieren voldoen aan de cofinancieringseis.
kan een instelling de inzet van personeel dan wel huisvesting als co-financiering gebruiken. Ook kan een instelling besluiten
om met andere partijen een samenwerking aan te gaan, zodat aan de eis kan worden voldaan (publiek-private samenwerking).
Artikel 5
Instellingen moeten hun aanvragen indienen bij de Stichting Platform Bèta en Techniek. In het beoordelingskader genoemd in
artikel 8, derde lid, zijn nadere bepalingen hierover opgenomen.
De aanvraag moet uiterlijk 1 mei 2010 ontvangen zijn door de Stichting Platform Bèta en Techniek. Het adres is:
Stichting Platform Bèta en Techniek,
Het Sirius Programma
Postbus 556,
2501 CN Den Haag.
Voorts wordt in dit artikel geregeld dat per instelling slechts één projectaanvraag kan worden ingediend (met daarin eventueel
een verzoek tot een of meerdere experimenten, of subsidie of beide). Dit heeft te maken met het feit dat er vanuit wordt gegaan
dat een instelling een voorstel maakt dat betrekking heeft op de gehele instelling. De procedure die wordt gehanteerd is getrapt.
Instellingen dienen een beknopte aanvraag in. Vervolgens worden de instellingen in de gelegenheid gesteld de aanvraag nader
toe te lichten bij de Stichting Platform Bèta Techniek, die belast is met advisering over de aanvragen aan de minister. De
stichting Platform Bèta Techniek stelt vervolgens de aanvrager op de hoogte van zijn voorlopige beoordeling van de aanvraag
en eventuele aandachts- en verbeterpunten. Vervolgens krijgt de aanvrager tot 15 oktober de gelegenheid een verbeterde aanvraag
in te dienen.
Artikel 6
Het project gaat vergezeld van:
a. een ambitiebeschrijving;
b. een activiteitenplan;
c. indien van toepassing een begroting, en indien van toepassing een document waarin staat hoe de co-financiering zal plaatsvinden.
d. indien van toepassing de opleiding danwel opleidingen respectievelijk het programma danwel de programma’s waarvoor het experiment
geldt;
e. indien van toepassing de wijze waarop voldaan zal worden aan de vereisten, genoemd in het voor de aanvraag geldende artikel
van het Besluit experiment excellentie hoger onderwijs.
Ad a. In de ambitiebeschrijving geeft de instelling aan wat de instellingsvisie op excellentie is en welke concrete c.q. meetbaar
geformuleerde ambitie de instelling (extra) wil waarmaken in het kader van deze regeling en hoe zij dat wil gaan doen.
Ad b. In het activiteitenplan worden de hoofdlijnen van de activiteiten opgenomen die de instelling tijdens de duur van het project
zal ontplooien.
Ad c. Dit onderdeel is alleen van toepassing voor subsidieaanvragen. De periode waarop een te verstrekken subsidie en daarmee ook
het activiteitenplan betrekking heeft, is vier jaar. De begroting heeft betrekking op alle kosten die het project gedurende
die periode met zich meebrengt. Zoals in artikel 4 bepaald, dient 50% van de geraamde kosten voor rekening van de subsidieaanvrager
of de subsidieaanvrager en een of meerdere derden te komen. Om zekerheid te verkrijgen dat de instelling de cofinanciering
goed heeft geregeld, moet daarvoor een document worden opgesteld, waarin de cofinancier(s) en een garantie worden opgenomen.
Die garantie houdt in dat door de andere betrokken partij of partijen wordt verklaard dat men ervoor instaat dat men het overeengekomen
deel van de kosten zal betalen. Het gaat dan om een verklaring van bijvoorbeeld een college van bestuur van een andere instelling
voor hoger onderwijs, een wethouder van een gemeente of de directie van een bedrijf of van een bank.
Als die garantie er niet is, ontstaat een te grote onzekerheid over de financiële haalbaarheid van een project en zal de betreffende
subsidieaanvraag zonder meer worden afgewezen, ongeacht de kwaliteit ervan.
Ad d. Dit onderdeel is alleen van toepassing op aanvragen voor experimenten. Per opleiding moet aangegeven worden of de instelling
gebruik wil maken van een experiment. De minister bepaalt vervolgens per opleiding of goedkeuring wordt verleend. Het is ook
mogelijk een experiment te starten bij een experimenteel programma. Een experimenteel programma loopt volledig parallel aan
het reguliere opleidingsprogramma en heeft ten minste dezelfde studielast als het reguliere programma en ten minste dezelfde
eindtermen. Ook voor een experimenteel programma geldt dat per experimenteel programma moet worden aangegeven of de instelling
gebruik wil maken van een experiment.
Ad e. Dit onderdeel is alleen van toepassing op aanvragen voor experimenten. Het gaat hier om de vereisten genoemd in artikelen
4, 5 en 6 van het Besluit experiment excellentie hoger onderwijs. In artikel 4 zijn de vereisten voor aanvullende toelatingseisen
voor masteropleidingen opgenomen, in artikel 5 zijn de vereisten voor collegegeldverhoging voor masteropleidingen opgenomen
en in artikel 6 de vereisten voor een experimenteel programma.
Artikel 7
In dit artikel wordt vastgelegd dat besluitvorming door de minister plaatsvindt op basis van de geschiktheid van de ingediende
subsidieaanvragen, het zogenaamde tendersysteem. Subsidieaanvragen die het best voldoen aan de selectiecriteria worden gehonoreerd.
Daarbij baseert de minister zich op een door de Stichting Platform Bèta en Techniek opgestelde ranking.
Artikel 8
In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld wat de taken van de Stichting Platform Bèta en Techniek zijn. Allereerst
is dat het adviseren van de minister. De procedure die hierbij gehanteerd wordt, is opgesteld in samenspraak met het veld
en is getrapt (zie artikel 5) De Stichting laat zich bij de beoordeling gedurende de verschillende fasen van de beoordelingsprocedure
bijstaan door een team van onafhankelijke en gezaghebbende experts. Deze beoordeling mondt uit in een ranking van de subsidieaanvragen
die op de website van het Sirius Programma zal worden geplaatst. De projecten, worden onderverdeeld in twee categorieën:
1) voldoende;
2) onvoldoende.
Aanvragen voor subsidie
De minister wordt geadviseerd projectaanvragen die onvoldoende worden bevonden af te wijzen en projectaanvragen die voldoende
scoren te honoreren. Mocht het totale subsidiebedrag voor de voldoende scorende projecten groter zijn dan het beschikbare
bedrag, dan wordt geadviseerd op basis van de ranking (bij de hoogst scorende beginnen) te honoreren tot het budget is uitgeput.
Aanvragen voor experimenten
Wanneer de totale projectaanvraag voldoende wordt bevonden én voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 4, 5 en 6 van het
Besluit experimenten excellentie in het hoger onderwijs, zal de minster geadviseerd worden de experimenten goed te keuren.
Uitzondering zijn die projecten die voldoende scoren, die ook een subsidieaanvraag bevatten, maar waarvoor geen budget beschikbaar
is. Mochten zij aangeven hun beschreven project ook uit te voeren zonder subsidie, dan wordt geadviseerd deze experimenten
goed te keuren. Dit houdt in dat de aanvrager het project uitvoert conform het voorstel, eventuele kosten voor het project
uit eigen middelen financiert, meewerkt aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de
minister inlichtingen te verschaffen, alsmede jaarlijks de benodigde gegevens aanlevert voor de monitoring en auditing door
de Stichting Platform Bèta en Techiek, Mocht dit niet het geval zijn, wordt geadviseerd deze aanvragen af te keuren.
Wanneer de totale projectaanvraag onvoldoende wordt bevonden of wanneer de experimentaanvraag niet voldoet aan de vereisten
genoemd in artikel 4, 5 en 6 van het Besluit experimenten excellentie in het hoger onderwijs, zal de minister worden geadviseerd
het experiment niet goed te keuren.
Dit proces wordt verder toegelicht in het beoordelingskader dat de bijlage bij deze regeling vormt.
De criteria genoemd in het tweede lid, hebben betrekking op:
a. de ambitie voor de verhoging van excellentie. De subsidieontvanger legt in de subsidieaanvraag vast op welke wijze de beste
studenten tot een voor hen hoogst mogelijk niveau gebracht worden. Daarbij gaat het specifiek om twee onderwerpen, te weten:
1. de robuustheid van het project. Daarmee wordt bedoeld dat het project zich dient te richten op een substantiële groep van
excellente studenten;
2. de prestaties. In de subsidieaanvraag dient te worden aangegeven welke meetbare prestaties gedurende de looptijd van het project
zullen worden bereikt;
b. de haalbaarheid. De wijze van de uitwerking van de subsidieaanvragen dient aan te tonen dat de beoogde prestaties gerealiseerd
kunnen worden. Dat kan ook blijken uit ervaring met lopende activiteiten;
c. de integrale aanpak. Het project dient te leiden tot een instellingsbrede aanpak ter bevordering van excellentie. In het activiteitenplan
worden de activiteiten beschreven die nodig zijn om excellente studenten te identificeren en hen tot een aantoonbaar hoog
eindniveau te brengen, evenals de wijze waarop de behaalde prestaties aangetoond zullen worden;
d. de vraaggerichtheid. In de subsidieaanvraag wordt vastgelegd dat het project aansluit bij de behoeften van excellente studenten
en/of gericht is op een vraag rond excellentie van de maatschappelijke omgeving;
e. de verantwoording. In de subsidieaanvraag geeft de instelling aan op basis van welke onafhankelijke indicatoren zij zich zal
verantwoorden over het project;
f. de leerfunctie. Het project draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in de wijze waarop de beste studenten tot een voor hen
hoogst mogelijk niveau gebracht kunnen worden.
g. de doelmatigheid, doeltreffendheid en proportionaliteit.
• Doeltreffendheid: Er moet een heldere relatie bestaan tussen de genoemde investeringen en de nagestreefde prestaties gedurende
de looptijd van het programma. Tevens moet een duidelijke relatie bestaan tussen de gevraagde budgetten en de inkomsten/uitgaven
van de gehele instelling.
• Doelmatigheid: Er moet een heldere kosten-baten analyse gemaakt zijn.
• Proportionaliteit: De totale kosten moeten in redelijke verhouding staan tot het aantal studenten dat bereikt wordt
h. de vereisten, genoemd in artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit experimenten excellentie in het hoger onderwijs. Dit criterium
is alleen van toepassing op aanvragen met betrekking voor goedkeuring van een of meerdere experimenten
Voor een experiment met aanvullende toelatingseisen (selectie) gelden de volgende voorwaarden:
• Er is een relatie tussen de selectie van de gegadigden en de doelstelling van het experiment, zijnde stimuleren van excellentie;
• Er is een relatie tussen de selectiecriteria en de opzet en inhoud van de opleidingen. Dit houdt in dat er sprake zal zijn
van een specifiek onderwijsconcept waarop de selectiecriteria die de instelling wil gaan toepassen zijn toegespitst. Belangrijk
is dat het gaat om matching van student en studie, en niet om het afromen van de beste studenten.
• Selectie aan de poort heeft voor de desbetreffende opleiding de voorkeur boven matching na de poort.
Voor collegegeldverhoging is de voorwaarde dat er een relatie dient te zijn tussen de collegegeldverhoging en de opzet en
inhoud van de masteropleiding. Waarmee wordt bedoeld dat de instelling moet aantonen dat extra middelen worden ingezet voor
de opzet en inhoud van de masteropleiding, bijvoorbeeld voor hetgeen extra aangeboden wordt door de opleiding.
De criteria worden verder uitgewerkt in een beoordelingskader dat de bijlage bij deze regeling vormt.
In lid 6 wordt geregeld dat de stichting elk jaar een begroting indient voor de door haar te verrichten werkzaamheden. Deze
dient door de minister te worden goedgekeurd.
Artikel 9
De minister neemt per ingediende aanvraag een beslissing, waarbij hij zich baseert op het advies van de Stichting Platform
Bèta en Techniek. Deze besluitvorming vindt plaats uiterlijk 30 november2010. Dit betekent dat de experimenten met betrekking
tot selectie en differentiatie van collegegeld op zijn vroegst met ingang van het studiejaar 2011–2012 kunnen starten aangezien
de besluitvorming tijdens het lopende studiejaar 2010–2011 plaatsvindt.
In het derde lid wordt geregeld dat als de minister er niet in slaagt tijdig een beslissing te nemen, hij de aanvragers daarover
bericht en ook aangeeft op welke termijn hij wel een beslissing zal nemen.
In overleg met het veld wordt afgeweken van aanwijzing 17 lid 2 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Op 22 september
2009 is er door de Stichting Platform Bèta en Techniek een voorlichtings- en inputbijeenkomst gehouden over de masterfase
van het Sirius Programma. Het veld is daar de keuze tussen twee procedures voorgelegd: een korte, die voldoet aan de beslissingstermijn
van 22 weken ( zie de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, Stcrt. 31-12-2009 nr. 20306) en een langere, die in de toelichting van artikel 8 is toegelicht. Het veld heeft in grote meerderheid gekozen voor de lange
procedure, die hen de mogelijkheid biedt om op basis van het commentaar op hun eerste aanvraag, een verbeterde aanvraag in
te dienen.
Artikel 10
In principe hebben de experimenten een looptijd van zes jaar, tenzij er zich omstandigheden voordoen die aanleiding geven
het experiment te beëindigen. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 25. De subsidies worden verleend voor een periode van
vier jaar, die rond het begin van het kalenderjaar 2011 zal aanvangen. Aangezien de besluitvorming over de experimenten en
de subsidies eerst op 30 november 2010 plaatsvindt kunnen de experimenten niet eerder dan met ingang van het studiejaar 2011–2012
starten.
Artikel 12
Instellingen moeten hun aanvragen voor experimenten in de bachelorfase indienen bij de Stichting Platform Bèta en Techniek.
In het beoordelingskader genoemd in artikel 8, derde lid, zijn nadere bepalingen hierover opgenomen.
De aanvraag moet uiterlijk 1 mei 2010 ontvangen zijn door de Stichting Platform Bèta en Techniek. Het adres is:
Stichting Platform Bèta en Techniek,
Het Sirius Programma
Postbus 556,
2501 CN Den Haag.
Artikel 13
De experimenten met betrekking tot selectie vinden plaats in het kader van het Sirius programma. Dit is de reden dat uitsluitend
aanvragen voor experimenten met betrekking tot goedgekeurde projecten in dat kader in behandeling worden genomen.
De aanvraag omvat
Artikel 14
Het Platform Bèta en Techniek zal zich bij haar beoordeling baseren op de vereisten in artikel 3 van het Besluit experimenten
excellentie in het hoger onderwijs voor selectie van studenten voor bacheloropleidingen.
Voor een experiment gelden de volgende voorwaarden:
• Er is een relatie tussen de selectie van de gegadigden en de doelstelling van het experiment, zijnde stimuleren van excellentie;
• Er is een relatie tussen de selectiecriteria en de opzet en inhoud van de bacheloropleiding. Dit houdt in dat er sprake zal
zijn van een specifiek onderwijsconcept waarop de selectiecriteria die de instelling wil gaan toepassen zijn toegespitst.
Belangrijk is dat het gaat om matching van student en studie, en niet om het afromen van de beste studenten.
• Selectie aan de poort heeft voor de desbetreffende opleiding de voorkeur boven matching na de poort.
Deze vereisten zijn uitgewerkt in het bij deze regeling gevoegde beoordelingskader.
Artikel 15 en 16
De minister neemt per ingediende aanvraag een beslissing, waarbij hij zich baseert op het advies van de Stichting Platform
Bèta en Techniek. Deze besluitvorming vindt plaats uiterlijk 30 november 2010. Dit is een uiterlijke termijn. De verwachting
is dat de besluitvorming over de meeste aanvragen op een veel eerder tijdstip kan plaatsvinden, zodat die experimenten nog
kunnen starten met ingang van het studiejaar 2010-2011. Bij de beoordeling van de aanvraag zal onder andere worden gekeken
of het experiment bijdraagt aan de te bereiken prestaties, zoals vastgelegd voor het gehonoreerde en reeds gestarte (bachelor)project.
Bij het aanvragen van het bachelorproject kon destijds al worden aangegeven of en hoe gebruik zou worden gemaakt van een experiment,
zodat dit in de beoordeling van het project kon worden betrokken. Indien dit het geval is, hoeft de beoordeling van de aanvraag
voor het experiment niet veel tijd te vragen. Het wordt echter niet uitgesloten dat een aanvrager één of meerdere experimenten
wil starten die nog geen deel uitmaken van het gehonoreerde project. In dat geval is een langer beoordelingstraject voorzien,
dat afhankelijk van de complexiteit, in het uiterste geval tot 30 november kan duren. In het derde lid wordt geregeld dat
als de minister er niet in slaagt tijdig een beslissing te nemen, hij de aanvrager daarover bericht en ook aangeeft op welke
termijn hij wel een beslissing zal nemen.
Artikel 17
In artikel 17 wordt de deelnemers aan het Sirius Programma, dat zijn deelnemers aan experimenten en subsidieontvangers, opgelegd
de minister alle door hem gevraagde inlichtingen te verschaffen. De minister kan tevens behoefte hebben aan gegevens in verband
met (beleid over) zaken die gerelateerd zijn aan rendement en excellentie.
Specifiek de subsidieontvangers hebben de plicht op verzoek van de minister (of door de minister aangewezen ambtenaren) alle
benodigde inlichtingen met betrekking tot het gesubsidieerde project te verstrekken. Daarnaast hebben subsidieontvangers ook
een meldplicht. Dit houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden plaatsvinden of zich substantiële wijzigingen
voordoen in het gesubsidieerde project, deze direct aan het Platform Bèta en Techniek, worden gemeld.
Artikel 18
De deelnemers aan het Sirius Programma committeren zich in hun aanvraag aan de verantwoording op basis van zelfgekozen indicatoren.
In het kader van de monitoring en auditing en de eindevaluatie is het van belang dat de deelnemers jaarlijks aan de Stichting
Platform Bèta en Techniek rapporteren over de voortgang op deze indicatoren en eventueel andere gegevens die nodig zijn voor
monitoring en auditing. De Stichting maakt hierover nadere afspraken met de deelnemers.
Artikel 19
Bij deze subsidies gaat het om een geoormerkte subsidie. Dit betekent dat de subsidie moet worden besteed aan het in deze
regeling omschreven doel. De instelling is gehouden om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen
worden daarom teruggevorderd, al dan niet door verrekening.
Artikel 20
Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening
herkenbaar als bate verantwoord en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een geoormerkte
subsidie moet deze worden gespecificeerd overeenkomstig model G, behorende bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld
door de Raad voor de jaarverslaglegging. De verwerking van niet-bestede gelden geschiedt in de jaarrekening van het laatste
jaar van de besteding. Bij meerjarige subsidies wordt de subsidie op de balans geboekt onder de post ‘overlopende passiva’.
Tegenover de lasten in de jaren erna valt eenzelfde deel van de overlopende passiva als bate vrij ten gunste van de exploitatierekening.
In het laatste jaar van de besteding valt het restant vrij. Mogelijk niet-bestede gelden met een terugbetalingsverplichting
worden dan als schuld aan OCW opgenomen.
Dit artikel regelt daarnaast de verplichting voor de subsidieontvanger om elk jaar te rapporteren over de financiële aspecten
van het project. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de tabel Financiële Specificatie Rijkssubsidies (FSR). Dit vloeit voort
uit de verplichting voor de minister om elk jaar aan het ministerie van Economische Zaken te rapporteren in het kader van
het Fonds Economische Structuurversterking (Fes). De gegevens van de deelnemende instellingen fungeren daarvoor als input.
Artikel 21
Dit artikel regelt de subsidievaststelling door de minister. Hiervoor is geen apart verzoek tot subsidievaststelling nodig.
Subsidies minder dan € 25.000 worden bij verlening vastgesteld.
Artikel 23
Dit artikel regelt het verlenen van voorschotten door de minister bij een verleende subsidie van meer dan € 25.000. De omvang
daarvan is jaarlijks ten hoogste 80 % van het jaarlijkse subsidiebedrag.
Artikel 24
Als na afronding van een project blijkt dat de minister te veel geld aan een subsidieontvanger als voorschot heeft gegeven
of activiteiten niet hebben plaatsgevonden en hij een bedrag onverschuldigd als voorschot heeft gegeven, dan is de subsidieontvanger
verplicht dat bedrag direct terug te betalen. Dat kan uit eigen beweging, maar ook in opdracht van de minister. In het laatste
geval kan de minister ook de kosten die met de terugvordering gepaard gaan en de wettelijke rente, verhalen op de subsidieontvanger.
Wettelijke rente en kosten zullen in rekening worden gebracht als de subsidieontvanger in verzuim is, dat wil zeggen wanneer
bij terugvordering een termijn is gesteld waarbinnen moet worden terugbetaald en de subsidieontvanger zich niet aan deze termijn
heeft gehouden.
Artikel 25
In dit artikel wordt geregeld dat de minister tijdens de projectperiode de deelname aan het Sirius Programma kan stopzetten
of aan nadere voorwaarden kan verbinden. Die situatie doet zich voor als een instelling niet meer voldoet aan een of meerdere
voorwaarden van de regeling. Het is de bedoeling dat een beslissing van de minster om daartoe over te gaan, wordt gekoppeld
aan een vast moment waarop een beoordeling van de projecten zal plaatsvinden. De Stichting Platform Bèta en Techniek verricht
daartoe jaarlijks een cyclus van monitoring en auditing, gericht op de realiseerbaarheid van de voorgenomen prestaties waarvoor
de subsidie is verleend. Een mogelijke uitkomst van deze cyclus is dat de minister de subsidie verlaagt of stopzet of de toestemming
voor één of meerdere experimenten intrekt. Voor de instelling kan dat ertoe leiden dat de verleende voorschotten geheel of
gedeeltelijk terug moeten worden gegeven. De deelnemer dient jaarlijks de gevraagde gegevens te verstrekken voor de monitoring
en auditing door de Stichting Platform Bèta en Techniek. Als er andere omstandigheden zijn die de minister doen besluiten
om op een andere moment deelname aan het Sirius Programma stopzet of aan nadere voorwaarden verbindt, is dat mogelijk. Voordat
de minister een dergelijk besluit neemt, pleegt hij overleg met de betreffende deelnemer.
Artikel 26
Voor de datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de richtlijnen met betrekking tot de vaste verandermomenten. Met het
oog op het reeds lopende Sirius Programma, is het van belang dit programma te continueren en niet te wachten op het eerstvolgende
verandermoment. Gekozen is daarbij voor een gelijktijdige inwerkingtreding met het Besluit experiment excellentie in het hoger
onderwijs.
Het ontwerp van het Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs is gepubliceerd als bijlage bij de brief van de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer van 7 september 2009 (Kamerstukken II 2009/09, 31 288, nr. 62). Op grond van artikel 12 van dit ontwerp zal het Besluit in werking treden de dag na de publicatie ervan in het Staatsblad.
Publicatie van het Besluit wordt medio april verwacht. Op grond van artikel 26 zal de Regeling Sirius programma 2010 daarin
automatisch volgen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.