TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Deze regeling strekt tot uitvoering van de artikelen 7, 8, vijfde lid, 9, derde lid, 13, tweede lid, 17, eerste lid, 18, derde
lid en 19, tweede lid, van het Vleeskuikenbesluit 2010. Door middel van het Vleeskuikenbesluit 2010 (hierna: besluit) wordt
richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor
de bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182) (hierna: richtlijn) geïmplementeerd.
Het besluit bevat, kort gezegd, eisen waaraan moet worden voldaan om vleeskuikens te mogen houden. Deze eisen zien op het
welzijn van vleeskuikens. De richtlijn en het besluit onderscheiden drie categorieën in bezettingsdichtheid waarop vleeskuikens
in de stal mogen worden gehouden, te weten:
– een bezettingsdichtheid van niet hoger dan 33 kg/m2;
– een bezettingsdichtheid van meer dan 33 kg/m2, maar niet hoger dan 39 kg/m2;
– een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar niet hoger dan 42 kg/m2.
De eisen voor het mogen houden van vleeskuikens worden stringenter naarmate de gekozen maximale bezettingsdichtheid hoger wordt. De eisen variëren van voorschriften met betrekking tot het houden, huisvesten en verzorgen
van de vleeskuikens, eisen die worden gesteld aan de uitrusting van de stal, de gegevens die per stal moeten worden geregistreerd
alsmede, voor de hoogste bezettingsdichtheid, eisen die zien op het gebruik van zogenaamde gidsen voor goede praktijken en
bijvoorbeeld een maximum dat wordt gesteld ten aanzien van de toegestane uitval in een koppel.
Inhoud regeling
Een aantal van de artikelen uit het besluit vraagt nog nadere uitwerking in een ministeriële regeling. Hieronder wordt kort
ingegaan op de betreffende artikelen.
De artikelen 9, 13, 18 en 19 van het besluit hebben betrekking op de verplichte kennisgeving door de eigenaar of houder, wanneer
deze vleeskuikens wil gaan houden op een van de twee hoogste categorieën in bezettingsdichtheid, te weten op maximaal 39 dan
wel maximaal 42 kg/m2. Op grond van de genoemde artikelen is een tijdige kennisgeving vereist. Een kennisgeving is volgens genoemde artikelen van
het besluit tijdig, indien deze plaatsvindt ten minste 15 dagen voordat het koppel in de stal wordt geplaatst. Het is van
belang om te weten welke vleeskuikenhouders kiezen voor een hogere bezettingsdichtheid om op die manier effectief toezicht
op de naleving te kunnen uitoefenen. In de artikelen 2 tot en met 4 van deze regeling is neergelegd op welke wijze deze kennisgeving
moet plaatsvinden en welke gegevens dienen te worden verstrekt.
Artikel 7 van het besluit bevat de basis om gegevens te verzamelen en te verstrekken die noodzakelijk zijn om te komen tot
een berekening van de bezettingsdichtheid. De bezettingsdichtheid is één van de belangrijkste aanknopingspunten met betrekking
tot de eisen die aan het welzijn van de vleeskuikens worden gesteld. Daarom wordt in artikel 5 van deze regeling vastgelegd
welke gegevens de eigenaar of houder van vleeskuikens aan gegevens moet verzamelen en verstrekken met het oog op de berekening
van de bezettingsdichtheid.
Artikel 8 van het besluit verplicht de eigenaar of houder van vleeskuikens tot het hebben van een erkend certificaat waaruit
blijkt dat deze passende cursussen heeft gevolgd dan wel beschikt over gelijkwaardige ervaring. Deze cursussen hebben betrekking
op welzijnsaspecten rondom het houden van vleeskuikens. Ter uitwerking van artikel 8 van het besluit wordt in artikel 7 van
de regeling bepaald op welke wijze erkenning van het certificaat kan worden verkregen en worden in artikel 8 van de regeling,
op basis van de ruimte die genoemd artikel 8 van het besluit daarvoor biedt, enkele onderwerpen toegevoegd aan de lijst met
onderwerpen waarop de cursussen ten minste betrekking moeten hebben.
Tot slot strekt de regeling tot uitvoering van artikel 17 van het besluit. De richtlijn biedt de mogelijkheid om op nationaal
niveau strengere maatregelen vast te stellen met het oog op het welzijn van de vleeskuikens. Ten aanzien van deze mogelijkheid
in de richtlijn, is in oktober 2009 een afsprakenkader met de sector overeengekomen (Kamerstukken II 2009/10, 28286, nr. 318). In dit afsprakenkader is neergelegd dat er aanvullende voorwaarden worden gesteld aan het mogen hanteren van de maximale
bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 in een stal. De gedachte achter deze aanvullende voorwaarden is dat het meer welzijnswinst oplevert om extra eisen te stellen
aan de hoogste bezettingsdichtheid dan om louter een lagere bezettingsdichtheid te bevorderen.
In genoemd afsprakenkader is neergelegd op welke onderwerpen deze aanvullende voorwaarden betrekking hebben en langs welk
tijdpad deze voorwaarden van kracht zullen worden. De concrete normen die ter uitvoering van dit afsprakenkader worden gesteld
hebben betrekking op het voorkomen van de aandoeningen hakdermatitis en voetzoollaesies. Dit zijn huidaandoeningen waarbij
de poten van de vleeskuikens in oplopende mate van ernst worden aangetast. De houder of eigenaar die ervoor kiest om vleeskuikens
te gaan houden op de maximale bezettingsdichtheid in de stal zal, naast de eisen die de richtlijn hieraan stelt, ook moeten
voldoen aan de normen voor hakdermatitis en voetzoollaesies. Het aantal vleeskuikens in een koppel dat verschijnselen van
deze aandoeningen vertoont mag dan niet boven een bepaald maximum komen. Afgesproken is dat begonnen wordt met een normering
over het maximale aantal vleeskuikens in een koppel waarvan de poten verschijnselen van hakdermatitis mogen vertonen. Op een
later moment zal besluitvorming plaatsvinden over de norm met betrekking tot voetzoollaesies. Genoemd artikel 17 van het besluit
schrijft voor dat de eigenaar of houder van vleeskuikens moet voldoen aan de eisen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld
voor hakdermatitis respectievelijk voetzoollaesies. De concrete norm voor deze aandoeningen wordt in artikel 9 van deze regeling
omschreven. In dit artikel is namelijk bepaald dat per koppel het aantal hakken van vleeskuikens dat verschijnselen van hakdermatitis
vertoont niet boven een bepaald percentage, te weten 15%, mag komen op honderd beoordeelde dieren.
Gevoerd overleg
Voorafgaand aan de totstandkoming van de richtlijn is veelvuldig overleg gevoerd met de betrokken organisaties uit de sector
alsmede de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (de Dierenbescherming). Aangezien onderhavige regeling ter uitvoering
van het besluit op een enkel punt verdergaat dan de minimumeisen uit de richtlijn, is een concept van deze regeling in een
consultatiebijeenkomst aan betrokken partijen voorgelegd.
De sector heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de praktische invulling in de regeling van een aantal onderwerpen uit
het besluit. Daar waar mogelijk heeft dat tot aanpassing van de regeling geleid of is er in de toelichting aandacht aan besteed.
Dit betreft onder andere het verstrekken van gegevens aan Dienst Regelingen.
De Dierenbescherming heeft net als bij de totstandkoming van het besluit te kennen gegeven dat zij het beschermingsniveau
van de richtlijn en de Nederlandse uitvoeringsregelgeving onvoldoende vindt. De Dierenbescherming is van mening dat er op
deze manier slechts marginaal verbetering zal optreden op het terrein van welzijn. De bezettingsdichtheid blijft volgens de
Dierenbescherming ondanks de Europese regels veel te hoog en ook ten aanzien van de fokkerij worden geen regels gesteld. Veel
welzijnsproblemen bij vleeskuikens worden hiermee naar het oordeel van de Dierenbescherming niet opgelost.
Administratieve lasten
Bij de totstandkoming van het besluit zijn de meeste administratieve lasten voor het bedrijfsleven al in kaart gebracht en
becijferd. Deze cijfers zijn opgenomen in paragraaf 4 van de nota van toelichting bij het besluit. In deze regeling staan
echter ook enkele bepalingen die aanvullend daarop administratieve lasten met zich brengen.
In de eerste plaats gaat het om de gegevens die noodzakelijk zijn voor het berekenen van de bezettingsdichtheid (artikel 5).
Deze gegevens moeten per koppel worden bijgehouden en vervolgens verstrekt aan Dienst Regelingen. Op basis van het huidige
aantal vleeskuikenbedrijven en het gemiddelde aantal stallen op die bedrijven levert dit jaarlijks een administratieve last
op van € 148.074.
Voorts gaat het om de erkenning van het certificaat van de passende cursussen (artikel 7). Deze last bedraagt voor een cursusinstelling
€ 270.
Tot slot gaat de norm met het oog op het voorkomen van de aandoening hakdermatitis gepaard met administratieve lasten. Deze
hebben betrekking op het per koppel registreren en doorgeven van de resultaten van de beoordeling van de vleeskuikens op hakdermatitis.
Deze handeling is alleen vereist wanneer gekozen is voor de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Deze lasten komen jaarlijks neer op € 66.633.
Gevolgen voor het milieu
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 5 van de nota van toelichting van het besluit, is de verwachting dat de normen die worden
gesteld met betrekking tot het voorkomen van de aandoeningen hakdermatitis en voetzoollaesies zullen leiden tot een daling
van de ammoniakemissie. Dit komt doordat dat het strooisel in de stallen waar vleeskuikens op de hoogste bezettingsdichtheid
worden gehouden minder nat zal zijn. Droog strooisel wordt namelijk algemeen gezien als een maatregel die het ontstaan van
hakdermatitis en voetzoollaesies kan tegengaan.
Vaste verandermomenten
Deze regeling maakt onderdeel uit van de implementatie van Europese regelgeving, namelijk van richtlijn nr. 2007/43/EG. De
uiterste implementatiedatum van deze richtlijn was 30 juni 2010. Implementatie van Europese regelgeving is één van de uitzonderingsgronden
met betrekking tot het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten (VVM) van regelgeving. Dit beleid is neergelegd in
de brief van de minister van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243) en de brief van 11 december 2009 van de Minister van Justitie, de Staatssecretarissen van Economische Zaken, Financiën en
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309).
Artikelsgewijs
Artikelen 2 en 3
Deze twee artikelen hebben betrekking op de verplichte kennisgeving van de bezettingsdichtheid in een stal, wanneer de eigenaar
of houder vleeskuikens wil gaan houden op de twee hoogste categorieën in bezettingsdichtheid, te weten maximaal 39 dan wel
maximaal 42 kg/m2.
De bezettingsdichtheid dient per stal te worden gemeld voor het desbetreffende koppel. De richtlijn en het besluit gaan beide
uit van een benadering per stal en niet per bedrijf. Dit betekent ook dat de eigenaar c.q. houder op zijn bedrijf per stal
voor een andere bezettingsdichtheid kan kiezen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een bedrijf waarop stallen met een verschillend
bouwjaar aanwezig zijn. Het kan zo zijn dat de nieuwere stal zich beter leent voor het hanteren van de maximale bezettingsdichtheid
dan de oudere stal.
Naast de keuze in bezettingsdichtheid die op grond van de artikelen 9, 13 en 19 van het besluit moet worden doorgegeven, wordt
in de artikelen 2 en 3 van regeling gevraagd een aantal andere gegevens te verstrekken. Dit betreft een aantal feitelijke
gegevens met betrekking tot de stal waarin de gekozen bezettingsdichtheid boven 33 kg/m2 zal worden aangehouden. Deze gegevens maken identificatie van de stal mogelijk alsmede een controle op de naleving van de
normen uit het besluit. Het stalnummer dat moet worden doorgegeven betreft het door de eigenaar of houder zelf aan de stal
gegeven nummer dat aan de buitenkant van de stal is bevestigd. Het bouwjaar en, indien van toepassing, het jaar waarin een
grondige verbouwing met directe gevolgen voor het dierenwelzijn heeft plaatsgevonden zijn nodig om een betrouwbare inschatting
te kunnen maken van de toestand van de stal en de daarin aanwezige systemen. Voorts dient de bruto oppervlakte van de stal
in vierkante meters te worden aangegeven. Dit is de binnenmaatse oppervlakte van de stal. Bij de toelichting op artikel 6
wordt nader ingegaan op dit gegeven.
Artikel 3 bevat een uitwerking van de verplichting tot kennisgeving uit artikel 19 van het besluit, in het geval dat de eigenaar
of houder zo ver terug wil gaan in bezettingsdichtheid dat de bezettingsdichtheid niet langer boven de 33 kg/m2 respectievelijk 39 kg/m2 komt te liggen. Deze kennisgeving is van belang, omdat bij een zodanige wijziging in bezettingsdichtheid ook andere eisen
voor het houden van vleeskuikens van toepassing zijn. De eigenaar of houder levert ook hierbij de gegevens aan die noodzakelijk
zijn voor de identificatie van de stal waarin de lagere bezettingsdichtheid zal gelden.
De verplichting tot kennisgeving op grond van de artikelen 9 en 13 van het besluit geldt ook voor een nieuwe stal op het pluimveebedrijf
wanneer deze in gebruik wordt genomen. Dit vloeit voort uit de systematiek van de richtlijn en besluit. Beide gaan immers
uit van een stalbenadering en niet van een benadering per bedrijf.
Om te voorkomen dat de vleeskuikenhouder gegevens moet melden die al in een andere voor de overheid toegankelijke database
zijn opgenomen, is aan het slot van artikel 2 een voorziening getroffen. Daar is geregeld dat wanneer gegevens al in een andere
registratie zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld de KIP registratie van het Productschap Pluimvee en Eieren, de melding van
die gegevens achterwege kan blijven. Op deze manier wordt dubbel werk voor de houder of eigenaar voorkomen. Deze voorziening
geldt ook voor de andere gevallen waarin op grond van deze regeling gegevens aan Dienst Regelingen moeten worden verstrekt.
Dienst Regelingen moet dan uiteraard wel direct over deze gegevens uit het andere systeem kunnen beschikken.
Artikel 4
Om direct na de inwerkingtreding van het besluit vleeskuikens te mogen houden op een bezettingsdichtheid van maximaal 39 kg/m2 dan wel 42 kg/m2 hebben de bestaande vleeskuikenbedrijven de mogelijkheid gekregen zich alvast telefonisch aan te melden en daarbij hun keuze
in bezettingsdichtheid aan te geven. Zij hebben daartoe in juni 2010 een brief ontvangen van Dienst Regelingen.
Voor de hoogste categorie in bezettingsdichtheid is hieraan een zogenaamde entreemonitoring gekoppeld. De AID verricht op
basis van de gemelde gegevens een controle om te bezien of de vleeskuikenhouders wel op deze bezettingsdichtheid kunnen starten.
In artikel 4 van de regeling is geregeld dat deze eerder gedane telefonische melding na inwerkingtreding van het besluit geldt
als de kennisgeving die op grond van het besluit moet worden gedaan. Op deze manier wordt voorkomen dat vleeskuikenhouders
die zich al telefonisch hebben aangemeld dit na inwerkingtreding van het besluit nog een keer zouden moeten doen en daarbij
ook niet nog eens een entreemonitoring behoeven te ondergaan.
Artikel 5
De totale bezettingsdichtheid in een stal kan aan het einde van de periode dat het koppel vleeskuikens in de stal heeft gezeten,
zijnde de zogenaamde mestronde, worden bepaald. Daartoe zijn, naast gegevens die op grond van het besluit al moeten worden
bijgehouden of geregistreerd, nog aanvullende gegevens noodzakelijk. Dit artikel strekt ertoe ervoor te zorgen dat de eigenaar
of houder deze noodzakelijke gegevens bewaart en dat deze gegevens na elke mestronde ook ter beschikking van het Ministerie
van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie komen.
Er zijn verschillende scenario’s mogelijk voor het einde van een mestronde. Ten eerste kan zich de situatie voordoen dat het
hele koppel tot het einde van de mestronde in de stal blijft en dan in zijn geheel wordt afgevoerd naar het slachthuis. De
tweede situatie komt echter vaker voor, namelijk dat, voordat de mestronde van het koppel volledig ten einde is, een deel
van het koppel vleeskuikens tussentijds uit de stal wordt verwijderd en wordt geslacht, ook wel genoemd ‘uitladen’. Tot slot
is het mogelijk dat er tegelijkertijd uit meerdere stallen kuikens van verschillende koppels naar de slachterij worden vervoerd.
In de eerst genoemde situatie is de bezettingsdichtheid te berekenen aan de hand van het aantal kuikens dat in het koppel
aanwezig was en het levend gewicht van deze kuikens. Dit laatste cijfer is af te leiden uit het zogenaamde weegbriefje van
de vrachtwagen waarmee de kuikens naar het slachthuis worden vervoerd. In combinatie met totale bruikbare oppervlakte van
de stal, kan de bezettingsdichtheid worden berekend.
Ten aanzien van het zogenaamde uitladen van een stal is het, in aanvulling op de zojuist genoemde gegevens, noodzakelijk om
het resterend aantal vleeskuikens in de stal na het uitladen te kennen.
Om de bezettingsdichtheid te kunnen bepalen in de laatstgenoemde situatie, namelijk wanneer er tegelijkertijd kuikens uit
meerdere koppels (en daarmee dus uit verschillende stallen van het pluimveebedrijf) worden geslacht ,is het daarnaast van
belang om de datum waarop de vleeskuikens in de verschillende stallen zijn geplaatst te kennen. Deze datum wordt ook wel de
‘opzetdatum’ genoemd.
Aan het slot van dit artikel is bepaald dat de gegevens die moeten worden doorgegeven ten behoeve van het kunnen berekenen
van de bezettingsdichtheid gedurende 3 jaren op het bedrijf moeten worden bewaard. Deze bewaartermijn sluit aan bij de termijn
voor het bewaren van de gegevens die op grond van artikel 5 van het besluit moeten worden geregistreerd en bewaard.
Sommige van de gegevens die in dit artikel worden opgesomd, moeten op grond van artikel 5 van het besluit al worden geregistreerd
en op het bedrijf worden bewaard. Het is echter van belang deze gegevens na elke mestronde ter beschikking te hebben, omdat
anders geen goede berekening van de bezettingsdichtheid kan worden gemaakt. Daarom is in artikel 5 van de regeling geregeld
dat deze gegevens na het einde van de mestronde aan Dienst Regelingen moeten worden verstrekt.
Artikel 6
Een van de gegevens die op grond van artikel 2 van de regeling moet worden verstrekt bij de kennisgeving is de bruto oppervlakte
van de stal. Dit gegeven is nodig om bruikbare oppervlakte van de stal te kunnen berekenen. De bruikbare oppervlakte is belangrijk,
omdat daarmee wordt bepaald hoeveel kuikens er bij het aanhouden van een bepaalde bezettingsdichtheid in de stal kunnen worden
gehouden.
De richtlijn en het besluit definiëren bruikbare oppervlakte van de stal als de oppervlakte die van strooisel is voorzien
en die te allen tijde voor vleeskuikens toegankelijk is. Dit betekent dat niet de gehele oppervlakte van de stal mee kan tellen
als bruikbare oppervlakte.
De eigenaar of houder moet bij de kennisgeving de bruto oppervlakte van de stal door te geven. Dit is de binnenmaatse oppervlakte
van het gedeelte van de stal waar vleeskuikens kunnen worden gehouden. Bij het bepalen van het uiteindelijke bruikbare oppervlak
van de stal moet vervolgens de voedselvoorzieningen dan wel de ruimte daaronder nog in mindering worden gebracht. Dit gedeelte
uit de stal voldoet namelijk niet aan de definitie van bruikbare oppervlakte. Dit komt doordat dit gedeelte ofwel niet van
strooisel is voorzien, ofwel niet gedurende de hele periode voor de kuikens toegankelijk is. In de praktijk zijn diverse voedersystemen
in omloop, die alle een verschillend ruimtebeslag hebben. Daarom is na onderzoek door de WUR (Wageningen Universiteit & Research)
besloten om voor het bepalen van uiteindelijke bruikbare oppervlakte een forfaitaire aftrek toe te passen. Uit genoemd onderzoek
is gebleken dat een aftrek van 1,7% een goede basis vormt om te komen tot een evenwichtige berekening van de bruikbare oppervlakte.
Het kan zo zijn dat in sommige gevallen een forfaitaire aftrek van 1,7% niet overeenstemt met de daadwerkelijke ruimte die
voedersystemen in de stal innemen. In die gevallen staat het de eigenaar of houder vrij om aan te tonen dat een andere aftrek
in zijn geval op zijn plaats is. Daarom is in het tweede lid van artikel 6 bepaald dat de eigenaar of houder bewijs mag leveren
waaruit blijkt dat een andere aftrek van toepassing is in zijn situatie.
Artikel 7
Artikel 8 van het besluit schrijft voor dat de houder van vleeskuikens in het bezit is van een certificaat dat door de minister
is erkend waaruit blijkt dat passende cursussen zijn gevolgd of dat over gelijkwaardige ervaring wordt beschikt. In artikel
7 van de regeling is neergelegd op welke wijze erkenning kan worden verkregen van een certificaat dat door een instelling
wordt afgegeven aan de houder van vleeskuikens na het voltooien van de cursus. In genoemd artikel van het besluit is overigens
geregeld dat wanneer vleeskuikenhouders al voor de inwerkingtreding van het besluit actief waren, hun ervaring op dit vlak
wordt erkend als gelijkwaardige ervaring. Dit betekent dat zij dus geen passende cursussen hoeven te volgen. Deze bestaande
vleeskuikenhouders krijgen een certificaat waaruit hun gelijkwaardige ervaring blijkt.
Artikel 8
In het kader van de hiervoor al toegelichte aanvullende nationale voorwaarden die zien op het voorkomen van de aandoeningen
hakdermatitis en voetzoollaesies, is het van belang om de kennis te vergroten over deze aandoening alsmede de kennis over
de mogelijkheden om deze aandoeningen te voorkomen dan wel te bestrijden. Om deze reden wordt de niet-limitatieve lijst met
onderwerpen waarop de cursussen betrekking hebben, zoals deze is neergelegd in artikel 8 van het besluit, uitgebreid met deze
extra onderwerpen.
Artikel 9
In dit artikel wordt de norm vastgesteld die per 1 januari 2011, naast de eisen die op grond van de richtlijn al van toepassing
zijn, gaat gelden als extra voorwaarde om de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 te mogen aanhouden.
Deze norm strekt tot uitvoering van het eerder genoemde afsprakenkader. In het besluit is bepaald dat per 1 januari 2011 de
eigenaar of houder van de vleeskuikens zich moet houden aan de norm voor hakdermatitis die bij regeling wordt vastgesteld.
Dit betekent dat per koppel het aantal hakken van de poten van de vleeskuikens dat verschijnselen vertoont van hakdermatitis
niet meer mag bedragen dan 15% op de honderd beoordeelde vleeskuikens in dat koppel. Deze norm wordt beoordeeld over zeven
opeenvolgende koppels.
Verschijnselen van hakdermatitis zijn in relatie tot dit artikel aan de orde, indien er een verkleuring aanwezig is rond het
hakgewricht met een oppervlakte van ten minste 0,5 cm2.
Deze norm is, samen met de sectororganisaties, vastgesteld. Als deze norm wordt overschreden, voldoet de eigenaar of houder
niet langer aan de eisen om kuikens op de hoogste bezettingsdichtheid te houden en zal de bezettingsdichtheid moeten worden
teruggebracht. In dit artikel is ook uitgelegd wanneer er voor de toepassing van deze regeling sprake is van hakdermatitis.
In het afsprakenkader is neergelegd dat de pluimveehouder verantwoordelijk is voor het verstrekken van de scores van de koppels
voor de aandoening hakdermatitis aan het ministerie. De uiteindelijke controle van de koppels kan zowel op het slachthuis
als op het bedrijf plaatsvinden. Controle op het bedrijf zal met name aan de orde zijn wanneer het koppel of een deel daarvan
in het buitenland wordt geslacht.
De eigenaar of houder van de vleeskuikens verstrekt de controleresultaten voor het betreffende koppel aan Dienst Regelingen.
Op deze manier kan toezicht worden gehouden op naleving van de norm voor hakdermatitis.
In de toekomst zal naast deze norm ten aanzien van hakdermatitis ook een vergelijkbare norm voor voetzoollaesies worden vastgesteld.
Overeenkomstig het afsprakenkader zal deze norm op termijn die voor hakdermatitis vervangen. Om de exacte norm voor voetzoollaesies
te kunnen bepalen worden op dit moment diverse onderzoeken verricht. Als na afloop van deze onderzoeken de norm voor voetzoollaesies
is bepaald, zal deze uiteindelijk in deze regeling worden opgenomen en met ingang van 1 juli 2012 van kracht worden. Deze
norm zal daarna stapsgewijs worden aangescherpt, voor het eerst per 1 juli 2014.
Artikel 10
Deze regeling treedt in werking op het moment waarop het Vleeskuikenbesluit 2010 in werking treedt. Het voornemen is om het
besluit op 1 februari 2011 in werking te laten treden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.