Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2010, 19117 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2010, 19117 | Besluiten van algemene strekking |
Categorie: Opsporing, vervolging
Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. art. 130, lid 4 Wet RO
Afzender: College van procureurs-generaal
Adressaat: Hoofden van de parketten, directeur BOOM en Hoofdcommissarissen
Registratienummer: 2010A027
Datum vaststelling: 01-11-2010
Datum inwerkingtreding: 01-01-2011
Geldigheidsduur: 31-12-2014
Publicatie in Stcrt.: PM
Vervallen: Aanwijzing inbeslagneming (2010A011); Handleiding inbeslagneming (2000H005)
Aanwijzing Inbeslagneming bij verkeersdelicten (2009A010)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing ontneming (2009A003)
Wetsbepalingen: Artikelen 94–123, 552a–b en 552f Sv; artikelen 33–33c en 36b–36d Sr;
Besluit inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 december 1995, Stb. 699
Jurisprudentie: –
Bijlage(n): 2
Deze aanwijzing geeft regels voor de inbeslagneming op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) en voor de afhandeling van het beslag op grond van de artikelen 116, 117, 118 en 119 Sv1. De aanwijzing richt zich tot het openbaar ministerie, opsporingsinstanties en bewaarders.
De aanwijzing treedt in de plaats van de Handleiding Inbeslagneming (2000H005) en de Aanwijzing inbeslagneming (2010A011) en ziet niet op inbeslagneming op grond van artikel 94a Sv (conservatoir beslag)2.
Per 1 januari 2011 is een nieuwe bijlage 1 aan de aanwijzing toegevoegd. De aanwijzing heeft daarmee een nieuw registratienummer (2010A027) en een nieuwe ingangsdatum gekregen. Afgezien van deze nieuwe bijlage 1 is de tekst van de aanwijzing identiek aan de versie met als registratienummer 2010A011.
Achtereenvolgens komen in de aanwijzing – na een achtergrondschets – aan de orde:
I. Algemene grondslagen
I.1. Definities
I.2. Vatbaarheid voor inbeslagneming
I.3. Gronden voor inbeslagneming
I.4. Bevoegdheid tot inbeslagneming
I.5. Juridische bestemming versus beheer
II. Opsporing
II.1. Beslag of geen beslag?
II.2. Kennisgeving van inbeslagneming
II.3. Differentiatie
II.4. Toetsing beslag door de hulpofficier van justitie
II.5. Tijdelijk beheer door opsporingsinstantie
III. Vervolging
III.1. Relatie tot een vervolgbaar strafbaar feit
III.2. Hoofdregel: teruggave aan beslagene
III.2.1. Afstand en eigendom
III.2.2. Derderechthebbende, onderzoeksplicht m.b.t. eigendom
III.2.3. Teruggave aan, bewaring voor en bewaring door een derde
III.2.4 .Afstand als voorwaarde voor beleidssepot en transactie
III.3. Beslagbeslissingen door de rechter
III.3.1. Verbeurdverklaring
III.3.2. Onttrekking aan het verkeer
III.3.3. Teruggave aan de beslagene
III.3.4. Teruggave aan de rechthebbende
III.3.5. Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
IV. Snelle afhandeling beslag/beheer
IV.1. Grondregel
IV.2. Waarheidsvindingsbeslag
IV.3. Niet-waarheidsvindingsbeslag: artikel 117 Sv
IV.3.1. Waardebeslag: vervreemden om baat
IV.3.2. Overig beslag: vernietigen of vervreemden om niet
IV.3.3. Beheerbevoegdheden bewaarder
IV.3.4. Uitvoering last tot teruggave niet mogelijk
IV.4. Bevoegdheid beslagmedewerkers
V. Raadkamerprocedures
V.1. Onttrekking aan het verkeer
V.2. Beklagprocedure
V.2.1. Belanghebbende
V.2.2. Termijn
V.2.3. Gronden
V.2.4. Procedure
VI. Hoger beroep/cassatie
VII. Resterend beslag
VIII. Klachten en schadeclaims
IX. Overgangsrecht
In deze aanwijzing worden de volgende onderwerpen geïntroduceerd:
• Differentiatie tussen: waarheidsvindingsbeslag, waardebeslag en overig beslag3
• Voorschriften voor de Kennisgeving van Inbeslagneming
• Snelle beheerbeslissing door beslagmedewerkers
• Proactief toepassen van opruimbevoegdheden door bewaarders.
Bij deze aanwijzing zijn de volgende bijlagen gevoegd:
Bijlage 1. Bijzondere aanwijzingen inzake diverse (sub)categorieën voorwerpen
Bijlage 2. Bijzondere aanwijzingen inzake beslag bij een aantal overtredingen van de wegenverkeerswetgeving
De maatschappelijke opdracht van het OM is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Beslag draagt op diverse manieren wezenlijk bij aan effectieve misdaadbestrijding. Om de waarheid aan de dag te brengen is een zorgvuldige behandeling van in beslag genomen sporendragers wezenlijk; om criminele broodwinning krachtig te ontmoedigen is beslag op crimineel vermogen essentieel; om de burger zoveel mogelijk tegen gevaarlijke voorwerpen te beschermen, is onttrekking aan het verkeer van groot belang.
Tegelijkertijd streeft het OM naar een minimale inbreuk op eigendomsrechten en een efficiënte afwikkeling van het beslag. Deze aanwijzing wil bevorderen dat niet nodeloos beslag wordt gelegd en dat beslag zo spoedig mogelijk, op een juridisch correcte wijze wordt afgewikkeld.
In opdracht van het College van procureurs-generaal heeft de Commissie beslag OM onderzocht hoe het beslagproces kan worden geoptimaliseerd. De Commissie heeft haar bevindingen neergelegd in een visiedocument en daarin de speerpunten voor gerichte verbetering van het beslagproces geformuleerd, en de concrete doelstelling opgenomen om een Aanwijzing inbeslagneming op te stellen. De benoemde speerpunten vormen de grondslag voor deze aanwijzing.
Overeenkomstig artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering wordt onder inbeslagneming verstaan het onder zich nemen of gaan houden van een voorwerp ten behoeve van de strafvordering. Toepassing van dit dwangmiddel vormt een inbreuk op de civiele rechten van de rechthebbende(n) (te weten: de eigenaren of de houder): het voorwerp wordt uit diens beschikkingsmacht gehaald. Inbeslagneming dient zorgvuldig en proportioneel te worden toegepast.
In deze aanwijzing wordt degene onder wie een voorwerp in beslag wordt genomen, aangeduid als de beslagene. De beslagene is niet altijd de eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerp.
Vatbaar voor inbeslagneming zijn voorwerpen. Hieronder wordt begrepen alle (on)roerende zaken, geld, vermogensrechten (zoals vorderingen) en dieren.4
Artikel 94 Sv somt de gevallen op waarin voorwerpen in beslag genomen kunnen worden5. Op grond van artikel 94 Sv kunnen voorwerpen uitsluitend in beslag worden genomen:
1. om de waarheid aan de dag te brengen,
2. om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen,
3. ter verbeurdverklaring, of
4. ter onttrekking aan het verkeer.
In veel gevallen is tegelijkertijd meer dan één grond voor inbeslagneming aanwezig. In zo’n geval prevaleren de belangen van waarheidsvinding (beslag op grond 1 en beslag op grond 2). In deze aanwijzing wordt het beslag dat op deze gronden is gelegd (1 en 2) aangeduid als waarheidsvindingsbeslag.
Het uitgangspunt dat niet in beslag wordt genomen tenzij één van deze gronden aanwezig is, geldt ook in de zin dat het beslag wordt opgeheven zodra de gronden voor inbeslagneming zijn vervallen. Dan luidt de hoofdregel dat wordt teruggegeven (zie III.2.).
De opsporingsambtenaar en de (hulp-)officier van justitie zijn onder bepaalde voorwaarden tot inbeslagneming bevoegd. Deze voorwaarden zijn neergelegd in de artikelen 56, 95, 96, 96a, 96b en 551 Sv ten aanzien van de opsporingsambtenaar en in de artikelen 56, 96c, 97 en 100 Sv ten aanzien van de (hulp-)officier van justitie. Sommige bijzondere wetten geven een ruimere bevoegdheid, zoals artikel 18 Wet op de Economische Delicten, artikel 9 lid 3 Opiumwet en artikel 52 lid 1 Wet Wapens en Munitie. Overigens zijn de rechter-commissaris (artikelen 104, 105, 110, 195 en 114 Sv ) en ook een ieder (artikel 95 Sv) in bepaalde situaties bevoegd tot inbeslagneming.
Deze aanwijzing is van toepassing op alle door een bevoegde persoon (strafvorderlijk) inbeslaggenomen voorwerpen.
Beslag vergt altijd twee beslissingen: één over de juridische bestemming en één over het feitelijke beheer.
• De beslissing over de juridische bestemming is een beoordeling van de grond(en) voor inbeslagname en bepaalt de beslissing die het OM vordert als het beslag door de rechter moet worden afgedaan.
• De beheerbeslissing is een beoordeling van de noodzaak om het voorwerp fysiek te bewaren totdat het beslag juridisch is afgedaan (vaak door een beslissing van de rechter).
Het verschil tussen juridische bestemming en beheer komt tot uitdrukking in de termen van de beslissing. Onttrekking aan het verkeer is een juridische bestemming, vernietiging een vorm van beheer; verbeurdverklaring een juridische bestemming, vervreemding een vorm van beheer.
Met de beheerbeslissing is het beslag juridisch niet afgedaan, behalve wanneer afstand is gedaan (zie III.2)6. Bij afstand vallen de beslissingen over de juridische bestemming en die over het feitelijke beheer samen.
Het OM – en in sommige gevallen de hulpofficier van justitie (zie II.4) – is verantwoordelijk voor het (laten)nemen van de beide beslagbeslissingen.
Beslag is een dwangmiddel dat alleen bij een verdenking toegepast kan worden binnen het kader van de opsporing ter zake van een strafbaar feit.
De opsporingsambtenaar neemt op grond van artikel 94 Sv een voorwerp in beslag ten behoeve van de waarheidsvinding en/of om een toekomstige verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer mogelijk te maken. Er wordt tot inbeslagneming overgegaan als dit in het belang is van strafvordering. De opsporingsambtenaar neemt geen voorwerpen in beslag als er geen enkel verband is tussen dit voorwerp en het te onderzoeken strafbare feit7.
Er zijn situaties waarin de politie een voorwerp onder zich neemt, zonder dat tevens sprake is van beslag. Hierbij kan gedacht worden aan gevonden voorwerpen en voorwerpen die vrijwillig door mensen bij de politie worden afgegeven.
Bij het aantreffen van voor onttrekking vatbare voorwerpen is echter altijd sprake van beslag. Het beslag van voor onttrekking vatbare voorwerpen, die in de regel vernietigd zullen worden, berust op het vermoeden van een strafbaar feit; van de wijze van vernietiging moet verslag worden gelegd. Degene die een voor onttrekking vatbaar voorwerp aanbiedt aan de politie, dient een afstandverklaring te ondertekenen (zie III.2.1.).
In sommige gevallen is sprake van een niet-strafvorderlijke inbeslagneming, bijvoorbeeld wanneer de politie voorwerpen onder zich neemt in het belang van de openbare orde en veiligheid (zoals bij fouilleeracties bij voetbalwedstrijden waarbij legale messen onder het publiek worden aangetroffen). Deze vorm van inbeslagneming blijft in deze aanwijzing verder onbesproken.
De opsporingsambtenaar relateert de inbeslagneming in de vorm van een proces-verbaal in het zaaksdossier. Tevens maakt de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming (KvI) op van de inbeslagneming (artikel 94, derde lid, Sv ) ten behoeve van het OM, ook als de inbeslagneming heeft plaatsgevonden op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van of door de officier van justitie of de rechter-commissaris. De KvI is geen proces-verbaal. Aan de beslagene geeft de opsporingsinstantie een bewijs van ontvangst.
De KvI en het bewijs van ontvangst worden steeds zo spoedig mogelijk opgemaakt. De opsporingsambtenaar vraagt de beslagene of deze (schriftelijk) afstand wil doen van zijn aanspraak op teruggave, tenzij duidelijk is dat het voorwerp kan worden teruggegeven aan de beslagene.
De KvI beschrijft het inbeslaggenomen voorwerp en bevat alle relevante informatie voor de te nemen beslagbeslissing. Meerdere voorwerpen kunnen op één KvI worden vermeld wanneer sprake is van gelijksoortige voorwerpen en gelijksoortige afhandeling van het beslag. In ieder geval dient per beslagene een aparte KvI te worden opgemaakt.
De KvI dient de volgende informatie te bevatten over elk voorwerp (al dan niet als onderdeel van een partij) dat op de KvI is vermeld:
– datum inbeslagneming
– duidelijke omschrijving van en uniek nummer voor elk voorwerp, waarmee het voorwerp kan worden geïdentificeerd ten opzichte van de andere in dezelfde strafzaak in beslag genomen voorwerpen, met een vermelding van aantallen en/of gewicht
– het bedrag in euro’s als het gaat om inbeslaggenomen geld
– de grond(en) voor de inbeslagneming en een categorisering (zie II.3 hierna)
– beknopte weergave van de aanleiding voor de inbeslagneming
– naam (en overige persoonsgegevens) beslagene
– naam eigenaar of derderechthebbende(n)
– per voorwerp of daarvan afstand is gedaan door de beslagene
– per voorwerp of daarvan afstand is gedaan door de rechthebbende
– per voorwerp of de beslagene heeft verklaard dat het voorwerp hem toebehoort.
Deze vereisten gelden ook als het inbeslaggenomen voorwerp zelf verschillende voorwerpen bevat. In dat geval kan niet worden volstaan met vermelding van het voorwerp (bijv. een reiskoffer of een portemonnee) maar wordt ook vermeld waaruit de inhoud van het voorwerp bestaat (afzonderlijke items in die koffer of portemonnee).
De gegevens op de KvI moeten in de loop van de procedure worden aangevuld of gewijzigd, wanneer:
• de personalia van de rechthebbende bekend worden,
• alsnog afstand is gedaan,
• een als partij aangemerkte verzameling voorwerpen in meerdere partijen wordt opgesplitst, of
• de (hulp)officier van justitie een beslagbeslissing heeft genomen over een van de voorwerpen op de KvI.
Hierbij moet duidelijk blijken dat de gegevens zijn aangevuld of gewijzigd, wanneer dat is gebeurd en door wie.
Het belang dat aan de inbeslagneming ten grondslag ligt, is bepalend voor de door het OM te nemen beslissing over het beheer van het beslag(zie IV). Wil de inbeslagneming een zo groot mogelijk effect hebben en een zo klein mogelijke inbreuk op de eigendomsrechten vormen, dan dient helder te zijn welke belangen met de inbeslagneming worden gediend. Dat geldt te meer wanneer er verschillende belangen spelen.
In dit verband moet op twee manieren onderscheid worden gemaakt tussen belangen.
Het belangrijkste onderscheid is dat tussen de belangen van waarheidsvinding en andere strafvorderlijke belangen (niet-waarheidsvinding):
– Voorwerpen die voor waarheidsvinding in beslag zijn genomen, moeten vaak langdurig en onder specialistische condities bewaard blijven om bewijsmateriaal en contra-onderzoek daaraan veilig te stellen.
– Voorwerpen die op een andere grond in beslag zijn genomen, worden uit het oogpunt van efficiëntie en zorgvuldigheid eerder zo kort mogelijk bewaard.
Het andere onderscheid betreft de waarde van het voorwerp. Dit onderscheid op basis van de waarde is met name van belang bij de te nemen beslissing over het beheer en pas aan de orde als er geen belangen van waarheidsvindingsbelang (meer) spelen:
– Wanneer een relatief waardevol voorwerp (mede) ter verbeurdverklaring in beslag wordt genomen (verder: waardebeslag), moet het OM maatregelen nemen om waardevermindering tegen te gaan.
– Bij de inbeslagneming van een (relatief) waardeloos voorwerp (ter verbeurdverklaring) of een illegaal voorwerp (ter onttrekking aan het verkeer) (verder: overig beslag) moet het OM maatregelen nemen om onnodige bewaarkosten te voorkomen.
Op basis van deze te onderscheiden belangen zijn er drie typen beslag :
• waarheidsvindingsbeslag;
• waardebeslag;
• overig beslag.
De te onderscheiden belangen komen echter in diverse combinaties voor. Bij een inbeslagneming kunnen immers meerdere gronden tegelijk aan de orde zijn. Wanneer een voorwerp in beslag is genomen voor waarheidsvinding en tevens op een andere grond, zijn de belangen van waarheidsvinding bepalend bij de te nemen beslagbeslissing.
Categorieën beslag
Op basis van deze belangen en de combinaties waarin ze voorkomen, kan beslag in vijf categorieën worden ingedeeld. De opsporingsinstantie deelt het inbeslaggenomen voorwerp in een van deze categorieën in, opdat het OM zo spoedig mogelijk een passende beheerbeslissing kan nemen (zie hierna IV).
De te onderscheiden categorieën zijn:
1. waarheidsvindingsbeslag;
2. waarheidsvindingsbeslag tevens waardebeslag;
3. waarheidsvindingsbeslag tevens overig beslag;
4. (niet-waarheidsvindings)beslag tevens waardebeslag;
5. (niet-waarheidsvindings)beslag tevens overig beslag.
Ad 1. Waarheidsvindingsbeslag
Hieronder vallen voorwerpen die uitsluitend voor waarheidsvinding bestemd zijn.
Dit betreft:
– voorwerpen die bewaard moeten blijven om ter terechtzitting te dienen als stuk van overtuiging; of
– voorwerpen die in beslag zijn genomen ten behoeve van technisch en forensisch onderzoek en die aan de eigenaar teruggegeven kunnen worden nadat de belangen van waarheidsvinding zijn vervallen. Dit geldt voor onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, maar ook voor voorwerpen die toebehoren aan een ander dan de verdachte: het slachtoffer, de aangever of de derderechthebbende. Een voorbeeld: de bedrijfsadministratie nadat daarvan een kopie is gemaakt.
Ad 2. Waarheidsvindingsbeslag tevens waardebeslag
Dit betreft voorwerpen die eerst enige tijd voor waarheidsvinding nodig zijn en vervolgens vatbaar zijn voor verbeurdverklaring omdat de waarde substantieel is én in verhouding staat tot de te verwachten strafoplegging. Te denken valt aan: kostbare apparatuur met gegevens (administratie, beelden, e.d.) of andere waardevolle voorwerpen die sporen dragen of bevatten (en niet onlosmakelijk verbonden zijn met deze voorwerpen), terwijl deze voorwerpen voor verbeurdverklaring in aanmerking komen.
Ad 3. Waarheidsvindingsbeslag tevens overig beslag
Dit betreft voorwerpen die eerst enige tijd voor waarheidsvinding nodig zijn en vervolgens vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer maar waarvan de waarde niet substantieel is of het voorwerp illegaal is en daarom op de legale markt geen waarde heeft. Te denken valt aan bijvoorbeeld een harde schijf met kinderporno, inbrekerswerktuig.
Ad 4. (Niet-waarheidsvindings)beslag tevens waardebeslag
Dit betreft (in het kader van artikel 94 Sv) de voor verbeurdverklaring vatbare voorwerpen met een waarde die substantieel is en in verhouding staat tot de te verwachten strafoplegging.Een voorbeeld: de auto die is aangeschaft na witwaspraktijken, of een geldbedrag dat is verdiend met drugshandel of een andere criminele activiteit.
Ad 5. (Niet-waarheidsvindings)beslag tevens overig beslag
Dit betreft voorwerpen die
– vatbaar zijn voor verbeurdverklaring maar waarvan de waarde niet substantieel is; of
– vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, na monsterneming.
Nadat de KvI is opgemaakt, wordt het beslag voorgelegd aan de hulpofficier van justitie. Deze toetst of de KvI volledig is ingevuld en alle relevante informatie bevat, geeft zo nodig opdracht om de KvI aan te passen en beslist vervolgens over de handhaving van het beslag.
In de volgende gevallen wikkelt de hulpofficier van justitie het beslag zelfstandig af:
− indien de voortduring van beslag niet nodig is, beslist de hulpofficier van justitie dat het voorwerp wordt teruggegeven aan de beslagene (artikel 116 lid 1 Sv);
− indien de beslagene afstand heeft gedaan (artikel 116 lid 2 Sv), kan de hulpofficier van justitie,
mits:
− sprake is van eenduidige eigendom, en
− geen sprake (meer) is van waarheidsvindingsbeslag,
a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring blijft, indien teruggave aan de rechthebbende nog niet mogelijk is (bijvoorbeeld omdat onbekend is wie dat is);
c. in geval de beslagene verklaart dat het voorwerp hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
De opsporingsinstantie is verantwoordelijk voor de teruggave aan de beslagene of de rechthebbende. De opsporingsinstantie stelt de beslagene of de rechthebbende in de gelegenheid om binnen 10 werkdagen een afspraak te maken over de teruggave. Indien de opsporingsinstantie – na de benodigde inspanningen daartoe – niet in staat is om het voorwerp binnen 20 werkdagen na de inbeslagneming feitelijk terug te geven (omdat de beslagene of rechthebbende niet binnen 10 werkdagen reageert of niet in de gelegenheid is om binnen 20 werkdagen terug te ontvangen), kan de opsporingsinstantie het voorwerp via de beslagbeheerder van de opsporingsinstantie (zie II.5. hierna) overdragen aan de bewaarder om de teruggave te effectueren.
Hetzelfde geldt voor voorwerpen die ‘kleven’ aan beslag en waarvan meteen duidelijk is dat ze niet vatbaar zijn voor inbeslagneming, zoals een koffer met kleding waarin heroïne is verborgen (het omhulsel van het beslag) of het kinderzitje of routekaarten in een auto (de inhoud van het beslag). Indien de opsporingsinstantie – na de hiervoor beschreven inspanningen – niet in staat is om zo’n voorwerp binnen 20 werkdagen terug te geven, kunnen deze voorwerpen worden behandeld als beslag.Dat betekent dus ook dat de opsporingsambtenaar de KvI moet hebben aangepast.
Voor de afhandeling van de verbeurdverklaring en de onttrekking wordt het voorwerp via de beslagbeheerder van de opsporingsinstantie aan de bewaarder overgedragen ter afhandeling (zie II.5 en IV.3 hierna).
De hulpofficier maakt gebruik van zijn bevoegdheid tot teruggave aan de rechthebbende o.a. in het geval van een aanhouding op heterdaad ter zake van winkeldiefstal of inbraak. Ook kan de hulpofficier voorwerpen aan de beslagene teruggeven, bijvoorbeeld als er niet langer aanwijzingen zijn dat de inbeslaggenomen voorwerpen verband houden met een strafbaar feit (zoals een gouden ketting of een dure fiets, die niet als gestolen geregistreerd staan). Wanneer naast een of meer voorwerpen ook een klein geldbedrag in beslag wordt genomen, kan de hulpofficier beslissen om dat geldbedrag terug te geven aan de beslagene. De hulpofficier van justitie beslist niet tot teruggave aan de beslagene als het gaat om waardevolle goederen of geldbedragen die in het kader van witwassen kunnen worden ontnomen of verbeurd verklaard.
De hulpofficier van justitie kan indien hij dat nodig vindt, met de officier van justitie of de gemachtigde beoordelaar van het parket overleggen over de door hem te nemen beslissing.
Als sprake is van waarheidsvindingsbeslag, dan legt de hulpofficier van justitie het beslag voor aan het OM.
De opsporingsinstantie is verantwoordelijk voor het beheer van het beslag dat nog niet is afgewikkeld door de hulpofficier van justitie of door deze niet kan worden afgewikkeld. Zolang er geen overdracht van voorwerpen of geld aan een bewaarder heeft plaatsgevonden blijft de opsporingsinstantie verantwoordelijk voor het beslag; dat geldt ook voor waarheidsvindingsbeslag dat door een onderzoeksinstantie wordt onderzocht.
De opsporingsinstantie brengt het beslag (niet zijnde geld) dat door het OM kan worden afgewikkeld (al dan niet nadat daaraan onderzoek in het kader van de waarheidsvinding is verricht) onder in een centrale voorziening, waar het OM in de gelegenheid wordt gesteld om op locatie over het beslag te beslissen. De beslagbeheerder van de opsporingsinstantie is verantwoordelijk voor het beschikbaar houden van het voorwerp mét een bijbehorende volledige en actuele KvI. Na de beslissing van het OM en de overdracht van de voorwerpen aan de bewaarder, gaat de verantwoordelijkheid voor het beslag over op de bewaarder. Dit geldt ook voor de situaties als omschreven onder II.4, onder b en c, en in het geval de opsporingsinstantie – na de benodigde inspanningen daartoe – niet in staat is het voorwerp binnen de gestelde termijn terug te geven.
In het geval van in beslag genomen geld houdt de opsporingsinstantie het geld onder zich, tot het moment dat het OM een beslissing heeft genomen tot deponeren. Het OM stelt de centrale bewaarder van geld, de Dienstverleningsorganisatie OM (DVOM) op de hoogte van de beslissing tot deponeren. Op basis van deze mededeling stuurt de DVOM, afdeling Landelijk beheer Inbeslaggenomen Gelden (LIGOM) aan de opsporingsinstantie een acceptgiro waarmee de opsporingsinstantie het geld overmaakt aan het OM (LIGOM).
Beslag is een dwangmiddel dat alleen bij een verdenking toegepast kan worden binnen het kader van strafvervolging. Dat brengt mee dat de beslissing over beslag deel uitmaakt van de beslissing over vervolging in de strafzaak. Op beslag wordt zo spoedig mogelijk beslist.
Alleen indien een relatie met een specifiek strafbaar feit kan worden vermoed of indien ten aanzien van een specifiek strafbaar feit met of aan het voorwerp kan worden aangetoond dat sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, kan een voorwerp op grond van artikel 94 Sv in beslag worden genomen. Op het moment dat blijkt dat het voorwerp niet in relatie staat tot een vervolgbaar strafbaar feit, dan vervalt het strafvorderlijk belang bij het beslag en dient het beslag te worden opgeheven.
Wanneer het strafvorderlijk belang zich niet meer verzet tegen teruggave, moet in beginsel worden teruggegeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen (artikel 116 lid 1 Sv), de beslagene. Er zijn vier uitzonderingen op deze regel:
1. het geval waarin de beslagene afstand heeft gedaan (artikel 116 lid 2 Sv), al dan niet in het kader van een beleidssepot, een transactie of een strafbeschikking8;
2. de situatie waarin een ander dan beslagene redelijkerwijs als rechthebbende aangemerkt kan worden (artikel 116 lid 2 en 3 Sv);
3. wanneer er (civiel of fiscaal) derdenbeslag rust op het voorwerp (artikel 119 lid 4 Sv)9;
4. het geval waarin de beslagene voorkomt op de geconsolideerde Sanctielijst van de Europese Commissie wegens de verdenking van terroristische activiteiten; deze sanctielijst moet online worden geraadpleegd om zeker te zijn van een actuele versie10.
Wanneer de beslagene afstand doet, geeft hij zijn aanspraak op teruggave op. De beslagene doet afstand door een schriftelijke verklaring te ondertekenen. De weigering van de beslagene om afstand te doen, wordt op schrift gesteld.
Indien inbeslagneming heeft plaatsgevonden bij delicten die zijn begaan door minderjarigen, is terughoudendheid geboden bij het laten doen van afstand. Er wordt pas definitief afstand gedaan na overleg van de opsporingsambtenaar met de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige, die het akkoord met de afstand schriftelijk bevestigt door de afstand (mede) te ondertekenen. Iemand beneden de leeftijd van twaalfjaren kan niet zelf afstand doen; dat kan alleen zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger in civiele zaken (artikel 487 lid 2 Sv).
Indien de beslagene verklaart dat het voorwerp hem in eigendom toebehoort, gaat door de afstand de eigendom over op de Staat, tenzij een ander dan de verdachte (mede)eigenaar is (zie III.2.2). Wanneer de beslagene de enige eigenaar is, is het OM na de afstand ex artikel 116 lid 2 Sv bevoegd om het beslag definitief af te doen.
Doet de beslagene geen afstand of ontbreekt een ‘verklaring van toebehoren’, dan kan het OM niet gelasten dat met het voorwerp wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer11. De verbeurdverklaring kan dan uitsluitend door de rechter worden opgelegd, in het vonnis over de strafzaak, de onttrekking aan het verkeer hetzij in dit vonnis hetzij in een aparte raadkamerprocedure op vordering van het OM (zie V.) Het OM mag wel voorbereidingen treffen om terug te geven aan een ander die meer rechten op het voorwerp heeft dan de beslagene; de teruggave is echter pas mogelijk nadat de beslagene de kans heeft gekregen om daartegen een klaagschrift in te dienen (artikel 116 lid 3 Sv, zie III.2.3., en artikel 116 lid 4 Sv, zie III.2.4).
Voorts kan het OM te allen tijde een beheerbeslissing ex artikel 117 Sv nemen (denk bijvoorbeeld aan de snelle vernietiging van verdovende middelen, zie verder IV).
Lang niet altijd is de beslagene ook de eigenaar (of de enige eigenaar) van het inbeslaggenomen voorwerp. Zodra het OM reden heeft om aan te nemen dat het voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort, is het OM verplicht om te doen achterhalen wie redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (artikel 552ca Sv). Volstaan kan worden met een marginale eigendomstoets. De opsporingsinstantie voorziet het OM van de noodzakelijke informatie hierover, ook als het OM daar niet uitdrukkelijk om vraagt. Indien de aangever bekend is, dient steeds ook te worden nagegaan of een verzekeringsmaatschappij of andere partij in de rechten is getreden van de aangever.
Indien beslagene geen afstand heeft gedaan kan het OM:
a. teruggeven aan een ander dan de beslagene (de derderechthebbende) (artikel 116 lid 3 Sv);
b. bewaren ten behoeve van de derderechthebbende (artikel 116 lid 3 Sv);
c. iemand aanstellen als bewaarder indien het voornemen genoemd onder (a) bestaat (artikel 116 lid 4 Sv).
Ad a.
Als het OM wil teruggeven aan een ander dan de beslagene, is het OM verplicht de beslagene schriftelijk van dit voornemen tot teruggave in kennis te stellen en de beslagene daarbij te wijzen op diens mogelijkheden om hiertegen een klaagschrift in te dienen. Een schriftelijke kennisgeving, in ieder geval aan het GBA-adres12, is voldoende. Betekening van de beslissing is niet nodig.
Indien de beslagene zich hierover niet binnen de termijn heeft beklaagd of indien het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard, kan het OM de beslissing laten uitvoeren. De door het OM genomen beslagbeslissing is dan eindbeslissing geworden. De beslissing tot teruggave aan een derde laat de civielrechtelijke eigendomsverhoudingen onverlet (artikel 116 lid 6 Sv).
Ad b.
Indien onbekend is aan wie het voorwerp toebehoort en het voorwerp ook niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, wordt het voorwerp bewaard voor de rechthebbende. Dit laat onverlet dat het voorwerp op grond van artikel 117 Sv kan worden vervreemd of vernietigd, zie IV.2. Wanneer het OM voornemens is te bewaren voor de rechthebbende, volgt het de procedure als beschreven onder a.
Ad c.
Als een inbeslaggenomen voorwerp kennelijk door de beslagene door een strafbaar feit is onttrokken aan de rechthebbende kan het OM ex artikel 116 lid 4 Sv het voorwerp in afwachting van de mogelijkheid tot teruggave aan de rechthebbende in bewaring geven. Van deze mogelijkheid dient alleen in uiterst evidente gevallen gebruik te worden gemaakt. Ook in het geval dat onbekend is wie als verdachte kan worden aangemerkt, terwijl wél bekend is wie de rechthebbende is, is tijdelijke aanstelling als bewaarder mogelijk op grond van artikel 116 lid 4 Sv.
Aan deze aanstelling tot tijdelijke bewaarder zijn voorwaarden verbonden, die in een bewaarderscontract worden vastgelegd. De rechthebbende mag het voorwerp enkel gebruiken, maar niet vervreemden.
Met de aanstelling als tijdelijke bewaarder is het beslag niet afgedaan. Daarvoor is nodig dat het bewaarderscontract wordt ontbonden en een eindebeslissing op beslag wordt genomen.
In het geval het OM een zaak door beleidssepot of transactie ter voorkoming van strafvervolging wil afdoen13, kan het OM daaraan de voorwaarde verbinden dat de verdachte afstand doet of een voorwerp uitlevert. Dit kan alleen als het een voorwerp betreft dat vatbaar is voor verbeurdverklaring of voor onttrekking aan het verkeer of indien het voorwerp toebehoort aan een ander. Een transactie kan ook uitsluitend bestaan uit het doen van afstand.
Indien geen afstand is gedaan en het beslag niet anderszins is afgedaan (artikel 134 lid 2 Sv danwel middels oplegging van een maatregel of het geven van een aanwijzing bij een OM strafbeschikking ex artikel 257a Sv), moet de beslagbeslissing bij de rechter worden gevorderd. Op de beslaglijst die het OM aan de rechter overlegt (artikel 309 Sv), zijn alleen de voorwerpen en geldbedragen opgenomen waarvan het beslag nog niet definitief is afgedaan. In elke zaak controleert het arrondissementsparket voor de zitting in eerste aanleg of de beslaglijst compleet is en de relevante informatie bevat.
Het OM kan de volgende beslissingen vorderen ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen:
• verbeurdverklaring
• onttrekking aan het verkeer
• teruggave aan de beslagene
• teruggave aan de rechthebbende
• bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
Het OM dient alles in het werk te stellen om te voorkomen dat wordt verzuimd het beslag bij de behandeling van de hoofdzaak af te doen.
Verbeurdverklaring (artikel 33 e.v. Sr) is een bijkomende straf. Bij de oplegging daarvan wordt beoogd de veroordeelde in zijn vermogen te treffen. Dit laat onverlet dat ook een voorwerp van weinig waarde kan worden verbeurdverklaard, wat overigens niet betekent dat zo’n voorwerp bewaard dient te blijven (zie IV). Om een voorwerp of een geldbedrag te kunnen verbeurdverklaren, dient er sprake te zijn van een zekere relatie tussen het voorwerp of geld, en het strafbare feit (zie de gevallen genoemd in artikel 33a Sr). Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld gereedschap waarmee een inbraak is gepleegd, de auto van waaruit werd gedeald, maar ook geld of goederen bij witwassen.
Ook een voorwerp of geldbedrag dat niet aan de beslagene toebehoort kan worden verbeurdverklaard. Dat kan als de rechthebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat die relatie tussen het voorwerp en een strafbaar feit bestond, en als niet kan worden vastgesteld aan wie het voorwerp of geldbedrag toebehoort.
De verbeurdverklaring dient proportioneel te zijn: de waarde van het verbeurdverklaarde moet in verhouding staan tot de ernst van het delict en daarmee tot de te verwachten strafoplegging. Als de verdachte of een ander door de verbeurdverklaring onevenredig worden getroffen, kan de rechter het verschil doen vergoeden.
Inbeslagneming is geen vereiste voor verbeurdverklaring. De rechter kan uitlevering van niet-inbeslaggenomen voorwerpen opleggen bij de verbeurdverklaring; de officier van justitie kan bij de rechter de uitlevering bij de verbeurdverklaring vorderen.
Verbeurdverklaring kan slechts worden uitgesproken bij veroordeling ter zake van een strafbaar feit en derhalve niet bij een vrijspraak of bij een ontslag van alle rechtsvervolging. Verbeurdverklaring kan zowel afzonderlijk als in combinatie met een hoofdstraf en andere bijkomende straffen worden opgelegd (artikel 9 lid 5 Sr).
Onttrekking aan het verkeer is een maatregel ter bescherming van de samenleving tegen gevaarzettende voor werpen. Onttrekking aan het verkeer is alleen mogelijk indien het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang (artikel 36c Sr). Hierbij valt te denken aan verdovende middelen, verboden wapens,een gevaarlijk dier, een mes waarmee is gedreigd.
In beginsel wordt deze maatregel opgelegd bij de eindbeslissing in de hoofdzaak. Indien dit niet mogelijk is, bestaat op basis van artikel 552f Sv de mogelijkheid om de maatregel op te leggen bij afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het OM. Ook als niet bekend is wie de verdachte is, kan een voorwerp (via de raadkamerprocedure, zie V.2) worden onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan de beslagene vindt zo spoedig mogelijk plaats. In het zeldzame geval dat pas vlak voor of op de zitting blijk dat aan de beslagene moet worden teruggegeven, vordert het OM de teruggave aan de beslagene. Na vrijspraak waarbij teruggave aan beslagene is gelast, geeft het OM aan de bewaarder de opdracht tot teruggave.
Teruggave aan de rechthebbende vindt zo spoedig mogelijk plaats, maar niet zonder kennisgeving aan de beslagene (III.2.3 a). In het geval dat pas vlak voor of op de zitting blijkt wie de rechthebbende is, vordert het OM de teruggave aan de rechthebbende.
Ten slotte kan het OM vorderen dat het inbeslaggenomen voorwerp of geldbedrag wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Deze beslissing wordt genomen indien duidelijk is dat het voorwerp de beslagene niet toebehoort, maar ook nog niet kan worden teruggegeven aan de rechthebbende omdat deze (nog) onbekend is (bijvoorbeeld in geval van heling). Deze beslissing kan ook worden gevorderd (of opgelegd) als het feit niet is bewezen.
In een geval dat niet duidelijk is wie de rechthebbende is, doet de politie de nodige inspanningen om de rechthebbende te achterhalen.
Waar hier wordt gesproken van voorwerp, zal in de praktijk veelal sprake zijn van een geldbedrag in het geval het voorwerp is vervreemd op grond van artikel 117 Sv en van een geregistreerde taxatiewaarde in geval het voorwerp is vernietigd op grond van artikel 117 Sv (zie hierna IV.1 e.v.).
Beslag wordt zo spoedig mogelijk afgewikkeld. Dat geldt met name voor de beslissing over het feitelijke beheer.
De beslissing over de juridische bestemming staat niet in de weg aan een spoedige beheerbeslissing.
Voor een efficiënte en kostenbesparende beslagafwikkeling is het van belang dat het OM zo spoedig mogelijk een beheerbeslissing neemt. Het OM dient altijd eerst de mogelijkheid van teruggave te overwegen. Indien teruggave niet mogelijk is, geldt als uitgangspunt dat het voorwerp niet wordt bewaard, tenzij voortzetting van het beslag noodzakelijk is wegens belangen van waarheidsvinding of persoonlijke waarde van voorwerpen, zoals bijvoorbeeld bij sieraden of een schilderij.
Waarheidsvindingsbeslag dient te worden bewaard:
• zolang nog onderzoek aan het voorwerp wordt gedaan of niet uitgesloten kan worden dat nog onderzoek aan het voorwerp moet worden gedaan;
• indien het voorwerp op zitting als stuk van overtuiging getoond moet kunnen worden;
• indien het voorwerp nodig is of kan zijn voor contra-expertise.
Dat kan meebrengen dat het voorwerp bewaard moet blijven tot aan het moment dat in de strafzaak onherroepelijk is beslist. Zo mogelijk wordt volstaan met een onderdeel of een kopie van het inbeslaggenomen voorwerp.
Wanneer het voorwerp niet langer nodig is in het kader van de waarheidsvinding, dient opnieuw over het beheer van het voorwerp te worden beslist. Voorwerpen die niet op een andere grond dan de waarheidsvinding in beslag zijn genomen, worden teruggegeven (categorie 1). Met voorwerpen die behalve voor waarheidsvinding ook op een andere grond in beslag zijn genomen, wordt een beheerbeslissing genomen op basis van hun waarde (categorie 2 en 3, zie IV.3 hierna).
Voorwerpen waarvan de bewaring niet of niet langer noodzakelijk is in het belang van de waarheidsvinding kunnen ex artikel 117 lid 2 Sv worden geruimd als:
a) zij niet geschikt zijn voor opslag; of
b) de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde; of
c) zij vervangbaar zijn en de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald.
In artikel 10 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen is voorgeschreven welke categorieën van voorwerpen in ieder geval worden begrepen onder deze categorieën. In Bijlage 1 en 2 worden bijzondere aanwijzingen gegeven over de wijze van afhandeling van specifieke categorieën voorwerpen.
Uit kostenoverwegingen en om waardevermindering van het beslag te voorkomen, geeft het OM de machtiging ex artikel 117 Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming. De machtiging dient te worden gegeven per voorwerp of partij in een specifieke strafzaak. Een algemene machtiging voor bepaalde categorieën voorwerpen is niet rechtsgeldig en wordt niet door het OM gegeven.
Voorwerpen die een economische waarde hebben worden na verkregen machtiging ex artikel 117 Sv door de bewaarder vervreemd om baat (verkocht). Het beslag blijft daarna op de verkregen opbrengst rusten (artikel 117 lid 4 Sv).
Goederen zonder economische waarde worden na verkregen machtiging vernietigd, vervreemd om niet, prijsgegeven of tot een ander doel bestemd. Wanneer het beslag is vervreemd om niet eindigt vervolgens niet alleen de bewaring maar ook het beslag (artikel 134 lid 2 onder c Sv).
De bewaarder kan het initiatief nemen tot het aanvragen van een machtiging tot vervreemden, vernietigen, prijsgeven of tot een ander doel bestemmen. Als het OM niet binnen zes weken reageert op een dergelijk verzoek van de bewaarder, wordt de machtiging geacht te zijn verleend (artikel 117 lid 3 en 5 Sv). Indien het beslag vervolgens door de bewaarder niet om baat wordt vervreemd, eindigt daarmee het beslag (artikel 134 lid 2 onder c Sv).
Na een tijdsverloop van twee jaren na de inbeslagneming is de bewaarder zelfstandig bevoegd om de bewaring te beëindigen; als het OM niet binnen twee weken reageert op een kennisgeving van de bewaarder mag deze de bewaring beëindigen (artikel 118 lid 3 en 5 Sv). Ook dan eindigt de beslag indien het voorwerp door de bewaarder niet om baat wordt vervreemd (artikel 134 lid 2 onder d Sv).
De bewaarder oefent zijn bevoegdheden in deze proactief uit. Indien sprake is van waarheidsvindingsbeslag dat bewaard dient te blijven, informeert het OM de bewaarder hierover tijdig.
Indien de bewaarder – na de benodigde inspanningen daartoe – niet kan voldoen aan een last tot teruggave, hetzij omdat het voorwerp is vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel bestemd als bedoeld in artikel 117 lid 1 Sv, hetzij omdat de bewaring is geëindigd als gevolg van tijdsverloop (art. 118 lid 3 Sv), gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs die het voorwerp heeft opgebracht dan wel redelijkerwijs zou hebben opgebracht bij verkoop (art. 119 lid 2 Sv). De bewaarder geeft het voorwerp niet terug zolang er een beslag op rust, door een derde gelegd ingevolge Boek II, titels 2, 3 en 4, en Boek III, titel 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij degene door wie de last tot teruggave is gegeven uitdrukkelijk anders bepaalt (artikel 119 lid 4 Sv).
Indien de bewaarder niet kan voldoen aan een last tot teruggave omdat de rechthebbende geen aanspraak heeft gemaakt op afgifte, dan kan de bewaarder na drie maanden het voorwerp behandelen als ware het verbeurd verklaard (artikelen 11 lid 3 en 12 lid 3 Biv). Meldt de rechthebbende zich niet meteen (maar wel binnen deze termijn) dan worden hem de kosten voor de opslag in rekening gebracht vanaf de tiende dag na die waarop de opdracht tot teruggave werd verleend, indien en voor zolang buiten de schuld van de bewaarder aan die opdracht niet kon worden voldaan (artikel 11 lid 2 Biv).
Beslagmedewerkers zijn bevoegd om beheerbeslissingen te nemen ex artikel 117 Sv. Dat volgt uit de formulering van de wet: in artikel 117 Sv is sprake van een bevoegdheid van ‘het Openbaar Ministerie’ en niet van ‘de officier van justitie’. Dit is anders bij de bevoegdheid om te beslissen over de juridische bestemming van het beslag, die is voorbehouden aan een specifieke functionaris, de officier van justitie (en de gemandateerde parketsecretarissen en administratief juridisch medewerkers).14
Gezien de verwevenheid van de beslissingen over de juridische bestemming dient de beslagmedewerker te overleggen met de beoordelaar indien het gaat om categorieën 1 tot en met 3 als bedoeld in II.3 (zie II.3).
In beginsel wordt het beslag afgehandeld in het kader van de behandeling van de strafzaak. In bepaalde gevallen kan de raadkamer van de rechtbank een vordering tot onttrekking aan het verkeer los van een strafzaak behandelen. De raadkamer beslist bovendien op door belanghebbenden ingediende klaagschriften over beslag.
Onttrekking aan het verkeer kan bij afzonderlijke rechterlijke beschikking (artikel 36b lid 1 onder 4 Sr jo artikel 552f Sv) worden bevolen. Dat kan echter alleen in het geval de onttrekking niet kan plaatsvinden in het kader van de hoofdzaak15 en verder in het geval dat is verzuimd om over het beslag ter onttrekking aan het verkeer te beslissing in een reeds afgedane hoofdzaak. Deze afzonderlijke raadkamerprocedure staat niet open indien de verdachte ten tijde van de raadkamerprocedure in een hoofdprocedure wordt vervolgd.
Een ‘losse’ vordering tot onttrekking aan het verkeer is mogelijk:
• wanneer het voornemen bestaat de strafzaak op beleidsmatige gronden te seponeren, terwijl geen afstand is gedaan;
• wanneer is verzuimd om over het beslag ter onttrekking aan het verkeer te beslissen in een reeds afgedane hoofdzaak;
• indien onbekend is wie de beslagene/rechthebbende is.
In dat laatste geval dient de officier van justitie een NN-vordering tot onttrekking in bij de raadkamer.
De officier van justitie maakt de procedure aanhangig door een vordering in te dienen bij de raadkamer van het gerecht waarvoor de zaak in eerste aanleg zal worden vervolgd, is vervolgd of had kunnen worden vervolgd. Indien de strafzaak in hoger beroep heeft gediend, moet een vordering tot onttrekking aan het verkeer door het desbetreffende arrondissementsparket aanhangig gemaakt worden bij de rechtbank (artikel 552f lid 1 Sv). De vordering moet onderbouwd zijn. Uit de onderbouwing dient in ieder geval te blijken dat het ongecontroleerde bezit van het voorwerp in strijd is met het algemeen belang of met de wet, en dat het inbeslaggenomen voorwerp in relatie staat tot een strafbaar feit.16
Tegen de onttrekking aan het verkeer door de raadkamer staat beroep in cassatie open (artikel 552f lid 6 Sv).
Degene die in het kader van inbeslagneming tijdelijk of blijvend de vrije beschikking over een voorwerp verliest, kan daartegen een rechtsmiddel aanwenden: een belanghebbende kan een klaagschrift indienen bij de griffie van de rechtbank of het gerechtshof. Bevoegd om op een klaagschrift te beslissen is het gerecht waar de strafzaak wordt of werd vervolgd. Het beklag wordt behandeld door de raadkamer van de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de inbeslagneming of kennisneming heeft plaatsgevonden indien of zolang geen vervolging is ingesteld. Zodra hoger beroep is ingesteld, is niet langer de rechtbank maar het gerechtshof bevoegd.
Belanghebbende bij een klaagschriftprocedure zijn:
1. degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen;
2. degene die stelt een zakelijk recht op het in beslag genomen voorwerp te hebben;
3. degene die op grond van een overeenkomst in aanmerking komt de beschikkingsmacht over het in beslag genomen voorwerp (terug) te krijgen.
Te denken valt daarbij aan degene die stelt eigenaar te zijn, beperkt zakelijk gerechtigden, personen met een retentierecht, de faillissementscurator, de directeur enig aandeelhouder van een BV waaronder beslag is gelegd. De houder van een inbeslaggenomen voorwerp en schuldeisers zijn geen belanghebbenden.
Bij (reeds) vervolgde zaken kan het klaagschrift tot uiterlijk drie maanden na het (onherroepelijke) einde van de vervolgde zaak worden ingediend. De vervolging eindigt in elk geval bij het onherroepelijk worden van de laatste rechterlijke beslissing die betrekking kan hebben op het voorwerp waarover wordt geklaagd. Is de zaak (nog) niet vervolgd dan geldt een termijn van twee jaar na inbeslagneming of kennisneming. Een buiten de wettelijke termijn ingediend klaagschrift is niet-ontvankelijk.
De belanghebbende kan klagen over:
• de inbeslagneming (inclusief het gebruik van een inbeslaggenomen voorwerp, het uitblijven van een last tot teruggave, etc., zie artikel 552a Sv)
• over de beslagbeslissing bij een transactie, strafbeschikking of schikking (artikel 552ab Sv);
• over verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer (artikel 552b Sv);
• een voorgenomen besluit op grond van artikel 116 lid 3 Sv.
Indien er wordt geklaagd op een andere grond dan is de klager niet-ontvankelijk. Een beslissing tot toepassing van artikel 117 Sv is geen grond voor indiening van een klaagschrift. Daartegen kan alleen een civielrechtelijk kort geding worden gevoerd.
De griffie van de rechtbank of het gerechtshof stuurt het OM een kopie van de ontvangen klaagschriften en appointeert de klaagschriften. Het OM controleert de ontvankelijkheid en beoordeelt de gegrondheid van een klaagschrift. Het OM stelt alles in het werk om onnodige raadkamerprocedures te voorkomen en neemt naar aanleiding van een bewaarschrift zo mogelijk meteen een definitieve beslissing op het beslag.
Tegen de beslissing van de raadkamer staat beroep in cassatie open (artikel 552d lid 2 Sv).
In beginsel zijn alle beslagbeslissingen, inclusief die over het beheer, in eerste aanleg genomen.
Als hoger beroep is ingesteld, levert het arrondissementsparket een gemotiveerd en zo nodig met stukken onderbouwd advies aan over het openstaande beslag. De officier van justitie zorgt ervoor dat eventuele discussie op de zitting aangaande het beslag in het advies is verwerkt en instrueert de beslagmedewerker of nadere stukken bij het advies moeten worden gevoegd. Het advies is uiterlijk vanaf 6 weken na uitspraak van het vonnis gereed en voor het ressortsparket beschikbaar. Het ressortsparket beslist zo mogelijk meteen op het openstaande beslag.
In de cassatiefase blijft de advocaat-generaal verantwoordelijk voor het beslag. Indien de Hoge Raad een strafzaak naar een ander gerechtshof terugverwijst, inventariseert en adviseert het overdragend ressortsparket over het nog openstaande beslag.
Het administratieve beheer van het beslag blijft in handen van het overdragende arrondissementsparket. Aangezien de beslissingsbevoegdheid na instellen van hoger beroep echter bij de advocaat-generaal komt te liggen, is een goede communicatie tussen overdragend en ontvangend onderdeel van essentieel belang. Verzoeken en correspondentie omtrent beslag betreffende hoger beroeps- en cassatiezaken die naar het arrondissementsparket zijn gezonden dienen onverwijld te worden doorgestuurd naar het ressortsparket.
In het geval dat bij de eindbeslissing in de strafzaak is nagelaten over het beslag te beslissen, dient het OM dat alsnog te doen. Indien het voorwerp vatbaar is voor onttrekking, kan het OM bij de raadkamer van de rechtbank de onttrekking aan het verkeer vorderen. Indien het voorwerp niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, rest het OM geen andere beslissing dan het voorwerp terug te geven. De wet kent niet de mogelijkheid om verbeurdverklaring te vorderen bij de raadkamer van de rechtbank. Naast de teruggave aan beslagene is ook teruggave aan de redelijkerwijs rechthebbende of bewaring ten behoeve van de onbekende rechthebbende mogelijk, zo nodig na een procedure ex art. 116 lid 3 Sv.
Iedere belanghebbende kan zich met een klacht of schadeclaim rechtstreeks wenden tot de voor het beslag verantwoordelijke instantie. Dit zijn de opsporingsinstantie (vaak: de regiopolitie), de bewaarder (vaak: de Dienst
Domeinen Roerende Zaken) of het OM. De belanghebbende kan terecht bij:
1. debewaarder wanneer de klacht of claim betrekking heeft op de (uitgekeerde) taxatiewaarde van het inbeslaggenomen voorwerp of voorvloeit uit de wijze van opslag door de bewaarder (bijv. roestvorming op een auto na jarenlange opslag buiten). Ook klachten en schadevergoedingsverzoeken op grond van artikel 119 lid 2 Sv worden door de bewaarder behandeld.
2. de opsporingsinstantiewanneer de klacht of claim voortvloeit uit handelen van de opsporingsinstantie én ofwel dit handelen is gebaseerd op een andere grond dan het Wetboek van Strafvordering (bijvoorbeeld artikel 2 van de Politiewet) ofwel sprake is van handelen dat geen enkel strafvorderlijk belang dient (te denken valt aan evident onjuist genomen beslagbeslissingen zonder overleg met het OM, het veroorzaken van disproportionele schade aan een voorwerp, het zoekraken van voorwerpen op het politiebureau en dergelijke).
3. het OM wanneer de klacht of claim voortvloeit uit handelen van het OM.
Het uitgangspunt is dat de door de belanghebbende aangezochte instantie zoveel mogelijk zelfstandig de klacht of schadeclaim afdoet en dat doorverwijzing naar een andere instantie zoveel mogelijk wordt voorkomen. Van een overdracht en de redenen daarvoor wordt de belanghebbende in kennis gesteld. Voordat een klacht of schadeclaim wordt doorverwezen vindt eerst telefonisch overleg plaats om te voorkomen dat de klager later opnieuw moet worden doorverwezen.
Indien sprake is van een klacht waarvoor het OM verantwoordelijk is, handelt het betrokken OM-onderdeel de klacht zelfstandig af. Dit doet het OM-onderdeel ook wanneer het OM nog niet in kennis is gesteld van de inbeslagneming (bijvoorbeeld omdat het proces-verbaal nog niet is ingezonden), maar het beslag wel is gelegd onder gezag van het OM. In dergelijke situaties verwijst het OM de belanghebbende niet door naar de opsporingsinstantie, maar wint het OM informatie in bij die instantie.
Indien de belanghebbende verzoekt om schadevergoeding bij het OM, stuurt het betrokken OM-onderdeel de schadeclaim door aan het College van procureurs-generaal met een beoordeling van de zaak (inhoudende de voor de beoordeling van de zaak relevante feiten en omstandigheden) alsmede een advies omtrent afdoening van de schadeclaim. Ook van deze overdracht wordt de belanghebbende in kennis gesteld. Het betrokken OM-onderdeel doet geen toezeggingen aan de belanghebbende over de wijze van afhandeling.
Voordat een van de ketenpartners overgaat tot uitkering van een schadevergoeding, stemt deze af met de andere ketenpartners om te voorkomen dat schade meermaals wordt vergoed.
Bij feiten waarbij sprake is van inbeslagneming en die zijn gepleegd op of na de datum van inwerkingtreding van deze aanwijzing dient ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen te worden gehandeld conform deze aanwijzing.
De beleidsregels in deze aanwijzing die zien op de afhandeling en het beheer van beslag hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.
A. Leeswijzer
B. Afdoening vuurwerk, verdovende middelen, sieraden, kunst, chemische stoffen
C. Handvatten voor afdoening standaardbeslag:
1. Handvat afdoening voertuigen
2. Handvat afdoening fietsen
3. Handvat afdoening valse/vervalste rij- en kentekenbewijzen
4. Handvat afdoening valse/vervalste reis- en verblijfsdocumenten
5. Handvat afdoening valse/vervalste brondocumenten m.b.t. identiteit, nationaliteit, huwelijkse staat en/of hoedanigheid van de houder
6. Handvat afdoening vals/vervalst geld
7. Handvat afdoening levende dieren
8. Handvat afdoening wapens en munitie
9. Handvat afdoening gegevensdragers
Wanneer het strafvorderlijk belang zich niet meer verzet tegen teruggave, moet in beginsel worden teruggegeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. (III.2)
Een beslissing over het beheer van voorwerpen die niet teruggegeven kunnen worden moet altijd zo snel mogelijk genomen worden. In veel gevallen kan al wel een beheerbeslissing worden genomen terwijl nog niet een eindbeslissing over de juridische bestemming is genomen. (IV)
Deze bijlage geeft aanwijzingen voor het beheer van een aantal categorieën veel voorkomend beslag. Met deze handvatten voor de afdoening kunnen de grote stromen beslag uniform en juridisch correct afgehandeld worden.
Deze handvatten zijn primair bedoeld voor de beslagmedewerkers van het OM die op locatie bij de (regiocentrale) beslagbeheerder van de politie beslissen over het beheer. (IV.4)
Daarnaast zijn de handvatten bedoeld voor de beoordelaars, die in sommige gevallen zelf moeten beslissen over het beheer, en voor de hulpofficieren van justitie, die in sommige gevallen bevoegd zijn om het beslag af te doen. (II.4)
Deze handvatten zien alleen op standaardgevallen, waarin beslag is gelegd op dezelfde grond(en) en in vergelijkbare omstandigheden. Elk handvat beschrijft de voorkomende standaardgevallen, geeft (niet limitatief) praktijkvoorbeelden en koppelt daar een standaard beheerbeslissing aan.
In een geval dat afwijkt van de standaard of anderszins niet past binnen het schema, is maatwerk nodig. Daarvoor gelden deze handvatten niet. In zo’n geval overlegt de beslagmedewerker altijd met de beoordelaar.
Wanneer een klaagschrift wordt ingediend, is sprake van een maatwerkgeval. Na indiening van een klaagschrift worden geen machtigingen tot vervreemding of vernietiging verleend en wordt de uitvoering van verstrekte machtigingen stopgezet voor zover mogelijk, afhankelijk van de aard van het voorwerp. (V.2)
Wanneer de beslagene én alle rechthebbenden schriftelijk hebben verklaard afstand te doen, dan is de beheerbeslissing meteen ook een eindbeslissing op beslag. Bij het OM is alleen de beoordelaar bevoegd om een eindbeslissing te nemen. De beslagmedewerker kan dan alleen een voorstel aan de beoordelaar doen voor een eindbeslissing (NB: teruggave aan de rechthebbende is een eindbeslissing). In de handvatten is vermeld welke voorstellen mogelijk zijn. De beoordelaar kan geclusterde afdoeningsvoorstellen periodiek accorderen.
Afstand mag niet worden ‘ingelezen’ of worden afgeleid uit de verklaring van een beslagene of rechthebbende. Als kan worden vermoed dat de beslagene of de rechthebbende afstand wil doen maar een expliciete schriftelijke afstandsverklaring ontbreekt, dan geeft de beslagmedewerker de politie opdracht om de beslagene of de rechthebbende alsnog te benaderen met het verzoek om een afstandsverklaring te ondertekenen. (III.2)
Elk handvat maakt onderscheid tussen een standaardbeslissing bij afstand en een standaardbeslissing zonder dat afstand is gedaan.
De aanwijzing maakt onderscheid tussen drie typen beslag: waarheidsvindingsbeslag, waardebeslag en overig beslag. Op elke KvI dient duidelijk aangegeven te zijn om welk type beslag het gaat. Degene die beslist over het beheer (de beslagmedewerker) moet beoordelen of de grond voor inbeslagneming zoals vermeld op de KvI overeenkomt met het label.
Dus: grond waarheidsvinding = label ‘Waarheidsvinding’;grond verbeurdverklaring = label ‘Waarde’ of ‘Overig’; grond onttrekking aan het verkeer = label ‘Overig’. (II.2 en II.3)
Het onderscheid tussen waarheidsvindingsbeslag, waardebeslag en overig beslag komt in de handvatten terug. Elk handvat geeft aan wat de standaardbeslissing is als het een voorwerp betreft dat voor waarheidsvinding in beslag is genomen, als het een voorwerp van waarde is of als het overig beslag betreft (o.a. onttrekkingsgoederen).
In de handvatten wordt niet ingegaan op voorwerpen die twee labels tegelijk hebben. Wanneer een voorwerp twee labels heeft, wordt het altijd behandeld als waarheidsvindingsbeslag. Als het label waarheidsvinding vervalt, geldt wat is vermeld in het schema bij Waarde of Overig.
a. Bij waarheidsvindingsbeslag geldt:
• dat geen machtiging ex artikel 117 WvSv wordt gegeven zolang het voorwerp nodig is voor de waarheidsvinding, voor contra-expertise of om te kunnen worden getoond op de zitting; én
• dat een beslagmedewerker altijd overlegt met de beoordelaar.
b. Bij waardebeslag geldt:
• dat zo spoedig mogelijk een machtiging tot vervreemding ex artikel 117 WvSv wordt gegeven tenzij het gaat om een voorwerp dat niet eenvoudig vervangbaar is of een persoonlijke of emotionele waarde heeft (bijvoorbeeld: kunstvoorwerpen, sieraden, e.d.).
c. Bij overig beslag geldt:
• dat zo spoedig mogelijk een machtiging tot vernietiging ex artikel 117 WvSv wordt gegeven als het gaat om een voorwerp dat vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer;
• dat zo spoedig mogelijk een machtiging tot vervreemding ex artikel 117 WvSv wordt gegeven als het gaat om een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring tenzij het gaat om een voorwerp dat niet eenvoudig vervangbaar is of een persoonlijke of emotionele waarde heeft (fotoboeken e.d.).
Samenvattend: een beslagmedewerker dient te overleggen met de beoordelaar
• in geval van een beslissing over de juridische bestemming (bijvoorbeeld na afstand, bij teruggeven);
• in geval van een beheerbeslissing over een voorwerp dat bestemd is voor waarheidsvinding;
• in geval van een niet-standaard (maatwerk) geval (bijvoorbeeld na klaagschrift); én
• bij twijfel.
Ook de hulpofficier van justitie kan in deze gevallen overleggen met de OM-beoordelaar.
Voor een tweetal standaardgevallen is geen handvat voor het beheer gemaakt. Dat betreft vuurwerk en verdovende middelen. Voor vuurwerk is uitvoerige documentatie beschikbaar: zie de Aanwijzing handhaving vuurwerkregelgeving. De afhandeling van verdovende middelen (met name hennepkwekerijen) is op dit moment sterk in ontwikkeling; in een later stadium wordt eventueel alsnog een handvat gemaakt.
Daarnaast zijn er voorwerpen waarvan de afhandeling altijd maatwerk blijft, zoals sieraden, kunstvoorwerpen, voorwerpen van cultuurhistorische waarde, een bijzondere collectie wijnen. Bij dit soort beslag dient de beslagmedewerker altijd te overleggen met de beoordelaar en de bewaarder (Domeinen Roerende Zaken). Het is bij de inbeslagneming van dit soort voorwerpen of verzamelingen van dit soort voorwerpen van het grootste belang dat deze zorgvuldig worden omschreven en worden gefotografeerd in kleur.
Inbeslagneming van chemische afvalstoffen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen, bijvoorbeeld door toepassing van bestuurlijke dwangmaatregelen. Indien inbeslagneming onvermijdelijk is, dient, zodra het onderzoek dit toelaat – eventueel na monsterneming –, een machtiging tot vernietiging aan de bewaarder te worden verleend.
Delict | Overleg OM vereist (als regel) | Bijzonderheden (de inbeslagneming kan, tenzij anders is vermeld, vanaf de eerste overtreding plaatsvinden) |
---|---|---|
WVW 1994 | ||
33, lid 1, WVW 1994 (voertuig niet toegelaten tot verkeer op de weg) | Neen | Uitsluitend in beslag nemen indien met voertuig op de weg wordt gereden en het een voertuig betreft waarvoor geen typegoedkeuring wordt afgegeven of dat niet in aanmerking komt voor individuele goedkeuring. Hierbij kan worden gedacht aan minibikes, motorsteps, zelfbouwvoertuigen en dergelijke. |
Ja | Bij recidive na overleg met de ovj in beslag nemen indien met het voertuig op de weg wordt gereden en het een voertuig betreft dat in aanmerking komt voor individuele goedkeuring, zoals de Segway. | |
36, lid 1, WVW 1994 (geen kenteken opgegeven) | Neen | Voertuig alleen in beslag nemen indien is ‘geknoeid’ met het voertuigidentificatienummer (VIN-nummer). NB Bij vals VIN-nummer in beslag nemen en proces-verbaal opmaken op grond van overtreding van 219 Sr1. |
Indien sprake is van een onjuist gebruik van een buitenlands tijdelijke kenteken worden uitsluitend de kentekenplaten en het bijbehorende kentekenbewijs in beslag genomen. | ||
36, lid 3, sub b WVW 1994 (ongeldig kentekenbewijs) | Neen | Voertuig in beslag nemen. |
36, lid 3, sub c WVW 1994 (invordering kentekenbewijs) | Neen | Uitsluitend indien bij controle blijkt dat met het voertuig wordt gereden terwijl dit niet is gerepareerd. |
41 WVW 1994 (vals kenteken) | Ja | Voertuig in beslag nemen, indien met het kenteken ‘geknoeid’ is. |
Neen | Indien uitsluitend kentekenplaten in beslag worden genomen. | |
Indien sprake is van een onjuist gebruik van een buitenlands tijdelijke kenteken worden uitsluitend de kentekenplaten en het bijbehorende kentekenbewijs in beslag genomen. | ||
8/163 WVW 1994 (rijden onder invloed, weigeren medewerking onderzoek art. 8 WVW 1994) | Ja | Voertuig in beslag nemen indien bij een onderzoek als bedoeld in art. 8, lid 2, onder a, of lid 3, onder a, WVW 1994 blijkt dat het ademalcoholgehalte hoger is dan 570 mg/l of als beginnend bestuurder, als bestuurder zonder rijbewijs dan wel als bromfietsbestuurder jonger dan 24 jaar en in het bezit van een bromfietscertificaat2 350 mg/l uitgeademde lucht, of bij het ontbreken van dit onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat van een zodanig ademalcoholgehalte, dan wel bij overtreding van art. 163, lid 2, 6 of 8 WVW 1994 en tweemaal recidive binnen de vijf daaraan voorafgaande jaren ter zake van art. 8, 163 en/of 175, lid 2, WVW 1994. |
9, lid 1, WVW 1994 (rijden tijdens ontzegging) | Ja | Bij herhaald plegen binnen drie jaar voertuig in beslag nemen. |
9, lid 2, WVW 1994 (rijden terwijl rijbewijs ongeldig is verklaard) | Ja | Bij herhaald plegen binnen 3 jaar voertuig in beslag nemen. |
9, lid 4, WVW 1994 (rijden terwijl rijbewijs conform art. 130 WVW 1994 is ingevorderd) | Ja | Bij herhaald plegen binnen 3 jaar voertuig in beslag nemen. |
9, lid 7, WVW 1994 (rijden terwijl rijbewijs conform art. 164 WVW 1994 is ingevorderd) | Ja | Bij herhaald plegen binnen 3 jaar voertuig in beslag nemen. |
107 WVW 1994 (rijden zonder rijbewijs), feitcodes K 055 en K060f) 110 WVW 1994 (bestuurder nog geen 16 c.q. 18 jaar) | Neen | Bij eerste overtreding teneinde voortzetting van het delict te verhinderen, voertuig in beslag nemen, doch aan een door de eigenaar/houder gemachtigde bestuurder teruggeven. |
Ja | Bij herhaald plegen binnen 3 jaar voertuig in beslag nemen. | |
RVV 1990 | ||
20, 21, 22, 22a en 62 RVV 1990 jo. bord A1 & A3 (overschrijding maximum snelheid) | Ja | Bij overschrijding van de maximumsnelheid met meer dan 100% in samenhang met geconcretiseerde gevaarzetting voertuig in beslag nemen. |
Besluit voertuigen | ||
Radardetector (3 BV) | Neen | Bij de inbeslagneming van een radardetector moet het totale apparaat, inclusief antenne en kabels in beslag worden genomen. Dit is noodzakelijk om zo nodig later de geschiktheid aan te kunnen tonen. |
Als een radardetector wordt aangetroffen, die niet op eenvoudige wijze kan worden gedemonteerd, dient eerst te worden vastgesteld of het apparaat geschikt is om als radardetector te functioneren. Om dit te kunnen vaststellen, kan het motorvoertuig ingevolge artikel 160, lid 4, WVW 1994 worden overgebracht naar een plaats van onderzoek. Dit zal in de meeste gevallen een politiebureau zijn waar de geschiktheid wordt vastgesteld door te testen of de radardetector een signaal afgeeft bij een in werking zijnde radarsnelheidsmeter. Daarna volgt inbeslagneming van het volledige apparaat en dient het te worden gedemonteerd. | ||
Regeling voertuigen | ||
Maximum constructiesnelheid brom- en snorfietsen (5.6.8, lid 1, RV) | Neen | Indien bij het meten van de snelheid met behulp van de bromfietsrollentestbank wordt geconstateerd dat niet bij voortduring wordt voldaan aan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, vermeerderd met 5 km/h, kan tot inbeslagneming van het gehele voertuig, worden overgegaan als is voldaan aan de volgende voorwaarden (cumulatief): 1. De geconstateerde maximumconstructiesnelheid van het voertuig bedraagt meer dan de op het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde maximum constructiesnelheid, vermeerderd met 5 km/h, en deze overschrijding van de maximum constructiesnelheid valt onder strafrecht3. 2. Er is sprake van een door dezelfde verdachte voor de 3e keer begane overtreding (strafrecht) van art. 5.6.8 RV binnen een tijdbestek van 2 jaar4; 3. Aan verdachte werd (aan het door hem opgegeven adres) bij één van de 2 voorafgaande overtredingen van art. 5.6.8 RV een waarschuwingsbrief uitgereikt of toegezonden, waarin het in deze paragraaf geformuleerde beleid over inbeslagneming van brom- en snorfietsen wordt uitgelegd. Een afschrift van deze brief moet als bijlage bij het ter zake opgemaakte proces-verbaal worden gevoegd. |
Invordering kentekenbewijs Invordering van deel I A van het kentekenbewijs is bij constatering van overschrijding van de maximum constructiesnelheid mogelijk onder de volgende voorwaarden: • Om het aantal invorderingen van het kentekenbewijs van brom- en snorfietsen te limiteren wordt deel I A slechts ingevorderd indien een onder het strafrecht vallende overtreding van de maximum constructiesnelheid wordt geconstateerd. • Controle van de maximum constructiesnelheid is met de bromfietsrollentestbank een eenvoudige zaak. Ter voorkoming van een overvloed aan door de RDW te keuren brom- en snorfietsen geldt voor brom- en snorfietsen dat het ingevorderde deel I A van het kentekenbewijs pas naar de RDW kan worden opgestuurd indien niet binnen de daarvoor geldende termijn van 4-weken bij de politie wordt aangetoond dat het voertuig in overeenstemming is gebracht met de bij of krachtens de wet gestelde eisen. | ||
Snelheidsbegrenzer bromfiets (5.6.8, lid 2, RV) | Neen | Altijd inbeslagneming snelheidsbegrenzer. Als bij controle blijkt dat een bromfiets is voorzien van een snelheidsbegrenzer dan moet deze begrenzer in beslag worden genomen. Na demontage van de snelheidsbegrenzer moet alsnog een onderzoek worden ingesteld naar overschrijding van de maximum constructiesnelheid. Van deze overschrijding moet afzonderlijk proces-verbaal worden opgemaakt. NB Indien is voldaan aan de voorwaarden, zoals vermeld onder de maximum constructiesnelheid dan kan tot inbeslagname van het gehele voertuig worden overgegaan. |
Overschrijding geluidsnormen door brom- en snorfietsen (5.6.11 RV) | Neen | Indien het voertuig niet voldoet aan de gestelde eisen t.a.v. het geluidsniveau kan tot inbeslagneming van de uitlaatdemper, worden overgegaan als is voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de op het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde waarde van het geluidsniveau, vermeerderd met 2 dB(A), wordt tenminste vanaf 10 dB(A overschreden; b. indien geen waarde op het kentekenbewijs is vermeld dan wordt bij bromfietsen, die geconstrueerd zijn voor een maximum snelheid van meer dan 25 km/h de toegestane maximale waarde van 97 dB(A) of voor andere bromfietsen 90 dB(A) vanaf 102 dB(A) overschreden. |
Invordering kentekenbewijs Invordering van deel I A van het kentekenbewijs is bij constatering van overschrijding van het maximum toegestane geluidsniveau mogelijk onder de volgende voorwaarden: • Om het aantal invorderingen van het kentekenbewijs van brom- en snorfietsen te limiteren wordt deel I A slechts ingevorderd indien een onder het strafrecht vallende overtreding van het geluidsniveau wordt geconstateerd. • Controle van het geluidsniveau is een eenvoudige zaak. Ter voorkoming van een overvloed aan door de RDW te keuren brom- en snorfietsen geldt voor brom- en snorfietsen dat het ingevorderde deel I A van het kentekenbewijs pas naar de RDW kan worden opgestuurd indien niet binnen de daarvoor geldende termijn van 4-weken bij de politie wordt aangetoond dat het voertuig in overeenstemming is gebracht met de bij of krachtens de wet gestelde eisen. | ||
WAM | ||
30 WAM (onverzekerd rijden) | Neen | 1. Inbeslagneming indien: In geval van staandehouding van een bekennende verdachte kan het voertuig in beslag worden genomen. Teruggave binnen twee weken zonder tussenkomst van het OM, indien: a. verdachte niet ter zake de WAM als recidivist staat geregistreerd; en b. verdachte schriftelijk aantoont dat hij een verzekering heeft afgesloten en voor tenminste drie maanden premie heeft betaald. |
Ja | 2. Indien een motorrijtuig niet als verzekerd staat geregistreerd in het CRWAM en de datum tenaamstelling van het kentekenbewijs meer dan zeven weken ligt voor de datum staandehouding volgt inbeslagneming van het voertuig indien tevens sprake is van: a. verdenking van een misdrijf uit de WVW 1994; of b. bekende recidive voor de WAM ten tijde van de staandehouding. | |
Ja | 3. In die gevallen, waarin uit het CRWAM blijkt dat het voertuig niet is verzekerd en tevens in die gevallen waarin het hierboven onder 1 en 2 genoemde niet van toepassing is. |
Op grond van de in Stb. 2006 nr. 322, art. VI, lid 3, opgenomen overgangsbepaling geldt het tot 1 oktober 2006 geldende lid 4 van art. 8 WVW 1994 nog voor bestuurders van bromfietsen die nog in het bezit zijn van een brom fietscertificaat.
Sinds 1 januari 2006 vallen deze overtredingen onder strafrecht bij een overschrijding van meer dan 15 km/h.
Zie eveneens de in de Rsv maximumconstructiesnelheid brom- en snorfietsen opgenomen alinea ‘Recidive/herhaald plegen’.
Op basis van art. 160, lid 4, WVW 1994 kunnen de in art. 159 WVW 1994 genoemde opsporingsambtenaren een voertuig tijdelijk uit de macht van de bestuurder of eigenaar/houder nemen voor nader technisch onderzoek, zonder dat tot inbeslagneming van het voertuig wordt overgegaan. Bedoeld technisch onderzoek dient plaats te vinden onmiddellijk, of korte tijd nadat het voertuig uit het verkeer is genomen. In principe wordt een termijn van 24 uur gehanteerd. Indien in gecompliceerde gevallen een langere termijn noodzakelijk is dan heeft het de voorkeur om het voertuig in belang van het onderzoek in beslag te nemen.
Voertuigen of onderdelen daarvan die niet voldoen aan de wettelijke vereisten worden in beslag genomen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat herstel niet mogelijk is, of door de (hoge) kosten ervan niet te verwachten is. Te denken valt hierbij aan reparatiekosten die de waarde van het voertuig of het onderdeel overstijgen. Indien de demontage van het betrokken onderdeel op een eenvoudige wijze kan gebeuren, beperkt de inbeslagneming zich tot dat onderdeel. Met nadruk, ter voorkoming van misverstanden, wordt opgemerkt dat het van belang is duidelijk, schriftelijk, vast te leggen wat wél en wat níet in beslag wordt genomen. Ter verduidelijking kan een en ander met behulp van (digitale) fotografie visueel worden vastgelegd.
Inbeslagneming van het gehele voertuig komt ook in aanmerking als de verkeersveiligheid dat vereist, bijvoorbeeld als een verdachte (bij herhaling) met een voertuig een ernstig verkeersdelict pleegt (zie verder paragraaf 1).
Bij inbeslagneming van voertuigen worden ook het kentekenbewijs deel I en II, dan wel deel I A en B of indien van toepassing een combinatie van deel I en I B, en de bij het voertuig horende sleutels betrokken. Indien zich in het voertuig losse voorwerpen bevinden die geen relatie hebben met het strafbare feit worden deze voorwerpen niet in beslag genomen.
Indien herstel van het voertuig of vervanging van een onderdeel daarvan redelijkerwijs mogelijk en te verwachten is, kan van inbeslagneming worden afgezien. De opsporingsambtenaar vordert in een dergelijke situatie op grond van art. 60, lid 1, onder b WVW 1994 de overgifte van het kentekenbewijs. Hij behoudt – tegen afgifte van een ontvangstbewijs – deel I/I A en geeft deel II/I B terug.
De opsporingsambtenaar geeft de verdachte in de daarvoor in aanmerking komende gevallen een redelijke termijn, van ten hoogste vier weken (art. 39, lid 4, KR), om het voertuig te repareren en bij de politie ter controle aan te bieden. Voldoet de verdachte binnen de gestelde termijn niet aan de afspraak om het voertuig te repareren of is sprake van een niet voor de vier wekentermijn in aanmerking komend gebrek dan doet de opsporingsambtenaar deel I/IA zo spoedig met de reden van invordering toekomen aan de Dienst Wegverkeer (RDW). Het onder zich houden, het doen toekomen of het teruggeven van het kentekenbewijs, dient door de politie aan de RDW te worden doorgegeven. Dit om de volledigheid van het kentekenregister te waarborgen.
Wanneer de rechthebbende op het in beslag te nemen voorwerp bereid is om mee te werken aan een oplossing die tot gevolg heeft dat het voorwerp niet meer aan het verkeer op de weg deel zal nemen, kan eveneens van inbeslagneming worden afgezien. In een dergelijk geval dient een voor vernietiging in aanmerking komend voorwerp, bijvoorbeeld een personenauto, naar een erkend bedrijf te worden gebracht om daar – na afgifte van een vrijwaringsbewijs voor de kentekenhouder – onder toezicht van de politie te worden vernietigd.
Een eventueel aanwezig kentekenbewijs behoort ook in dit geval op de manier als hierboven omschreven te worden ingenomen en te worden gezonden aan de Dienst Wegverkeer, onder vermelding van de reden van invordering. Het kentekenbewijs zal ingevolge art. 37, lid 3, aanhef en onder a, KR door de RDW ongeldig worden verklaard.
In het op te maken proces-verbaal wordt het verslag van de vernietiging opgenomen. Tevens worden de eventueel gemaakte kosten om tot vernietiging (sloop) te komen vermeld, zodat daarmee bij de berechting rekening kan worden gehouden. Om te voorkomen dat de verdachte de indruk zal kunnen krijgen dat hij door reparatie of vernietiging van het voorwerp strafvervolging ontloopt, wordt hem ook in die gevallen uitdrukkelijk proces-verbaal aangezegd.
Algemene voorschriften voor de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen zijn neergelegd in het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 december 1995, Stb. 699.
Zie voor het beleid inzake conservatoir beslag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de Aanwijzing Ontneming.
Het strafvorderlijke begrip ‘voorwerp’ is overigens niet volledig synoniem aan de civielrechtelijke term ‘goed’. Zo is het mogelijk voorwerpen in beslag te nemen die in civielrechtelijke zin niet als een goed zijn aan te merken.
Artikel 94a Sv geeft nog twee gronden voor inbeslagneming: voorwerpen kunnen conservatoir in beslag genomen worden tot bewaring van (kort gezegd) het recht op verhaal bij een op te leggen boete of maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Zoals al is vermeld, ziet deze aanwijzing ziet niet op conservatoir beslag.
De OM-organisatie is nog niet ingericht op het verwerken van zaken met beslag binnen de strafbeschikking. In de loop van 2011 zal bij een strafbeschikking de voorwaarde van afstand gesteld kunnen worden; dan zal deze aanwijzing worden aangepast.
Derdenbeslag is beslag dat is gelegd onder een ander dan de eigenaar (een derde, in dit geval het OM).
In dit geval is formeel geen sprake van een vervolgingsbeslissing. Deze paragraaf is wel in dit hoofdstuk opgenomen omdat de beslissing om op beleidsmatige gronden te seponeren of om een transactie aan te bieden, wordt genomen in de fase waarin over de vervolging wordt geoordeeld.
Vergelijk In § 4 van Boek I, titel IV, afdeling 3, van het Sv (waar artikel 117 deel van uitmaakt) met de §§ 1 tot en met 3 van dezelfde afdeling.
Deze bijlage is – na actualisering – overgenomen uit de vervallen Aanwijzing inbeslagneming in verkeersdelicten (2009A010).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-19117.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.