Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2010, 14852 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2010, 14852 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 15, 17, eerste lid, 18, eerste en vijfde lid, 19, eerste lid, 21, 25, 44, 48, eerste lid, en 50, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;
Besluit:
De Subsidieregeling internationaal excelleren wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1.1 worden in de alfabetische volgorde nieuwe begripsomschrijvingen ingevoegd:
– eerste wezenlijke toeleverancier: directe leverancier van producten, halfproducten of grondstoffen die voor het productieproces dat het subsidieproject beoogt op te zetten van substantiële betekenis zijn;
– kinder- of dwangarbeid: elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29, Stb. 1933, 236), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C105, Trb. 1957, 210), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (C138, Trb. 1974, 71) of het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (C182, Trb. 2000, 152);
– DAC-land: land dat voorkomt op de door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling vastgestelde lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp (DAC Lijst);
B
Artikel 2.1, tweede lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. investeringsproject: samenhangend geheel van activiteiten dat aanvangt met de investering in een duurzaam kapitaalgoed in een onderneming in het doelland en eindigt als het kapitaalgoed drie maanden productie heeft geleverd;
C
Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘voor zover’ vervangen door: indien.
b. In onderdeel d vervallen de zinsneden ‘– bij een investeringsproject –’ en ‘of indien de eerste wezenlijke toeleverancier bij een investeringsproject in strijd handelt met de conventies nrs. 105, 138 en 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie over kinderarbeid en dwangarbeid’.
c. Onder verlettering van de onderdelen e tot en met g tot onderdelen g tot en met i, worden na onderdeel d van artikel 2.9 twee onderdelen ingevoegd, luidende:
e. bij een investeringsproject in een DAC-land sprake is van het gebruik van kinder- of dwangarbeid door een subsidie-ontvanger, de onderneming waar het project wordt uitgevoerd of de eerste wezenlijke toeleverancier;
f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de wijze waarop systematisch wordt gecontroleerd en geborgd dat in het kader van de uitvoering van een investeringsproject in een DAC-land geen gebruik wordt gemaakt van kinder- of dwangarbeid door een subsidie-ontvanger, de onderneming waar het project wordt uitgevoerd of de eerste wezenlijke toeleverancier;
D
Na artikel 2.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
De beschikking tot subsidieverlening kan de bepaling bevatten dat subsidie voor in latere jaarwerkplannen te identificeren projectactiviteiten wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat het betreffende jaarwerkplan – indien het bij de aanvraag zou zijn ingediend – niet zou hebben geleid tot afwijzing van de aanvraag.
E
Na artikel 2.12 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een subsidie-ontvanger maakt bij de uitvoering van een investeringsproject in een DAC-land geen gebruik van kinder- of dwangarbeid.
2. De subsidie-ontvanger zorgt ervoor dat noch de eerste wezenlijke toeleverancier noch de onderneming waar het project wordt uitgevoerd bij de uitvoering van een investeringsproject in een DAC-land gebruik maken van kinder- of dwangarbeid.
3. De subsidie-ontvanger meldt aanwijzingen die hij heeft of redelijkerwijs behoort te hebben voor het gebruik van kinder- of dwangarbeid in de onderneming waar het project wordt uitgevoerd of in een onderneming van de eerste wezenlijke toeleverancier zo spoedig mogelijk aan de Minister.
4. Na afloop van het project zorgt de subsidie-ontvanger ervoor dat de onderneming waar het kapitaalgoed in productie is en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik zullen maken van kinder- of dwangarbeid.
5. De verplichting, bedoeld in het vierde lid, geldt gedurende 2 jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.
Een subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten ter uitvoering van een investeringsproject voldoen aan de in het doelland geldende wetgeving gericht op de bescherming van mensenrechten, milieu en consumentenrechten, wetgeving gericht op het tegengaan van corruptie en wetgeving op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling.
F
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘voor zover’ vervangen door: indien.
b. In onderdeel d vervalt de zinsnede ‘of indien de eerste wezenlijke toeleverancier bij een investeringsproject handelt in strijd met de conventies nrs. 105, 138 en 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie over kinderarbeid en dwangarbeid’;
G
Na artikel 3.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Een subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten ter uitvoering van een investeringsproject voldoen aan de in het doelland geldende wetgeving gericht op de bescherming van mensenrechten, milieu en consumentenrechten, wetgeving gericht op het tegengaan van corruptie en wetgeving op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling.
H
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘voor zover’ vervangen door: indien.
b. In onderdeel d vervalt ‘indien’.
I
Na artikel 4.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Een subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten ter uitvoering van een investeringsproject voldoen aan de in het doelland geldende wetgeving gericht op de bescherming van mensenrechten, milieu en consumentenrechten, wetgeving gericht op het tegengaan van corruptie en wetgeving op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling.
J
In artikel 5.1 komt de definitie van ‘deelproject’ te luiden:
– deelproject: deel van een investeringsproject, dat aanvangt met de investering in een duurzaam kapitaalgoed in een onderneming in de opkomende markt en eindigt als het kapitaalgoed drie maanden productie heeft geleverd en waarvan de kosten op basis van artikel 5.11 voor subsidie in aanmerking komen;
K
Artikel 5.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘voor zover’ vervangen door: indien.
b. In onderdeel b vervalt ‘indien’.
L
Na artikel 5.6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Een subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten ter uitvoering van een investeringsproject voldoen aan de in de opkomende markt geldende wetgeving gericht op de bescherming van mensenrechten, milieu en consumentenrechten, wetgeving gericht op het tegengaan van corruptie en wetgeving op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling.
M
Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘voor zover’ vervangen door: indien.
b. In onderdeel c vervalt de zinsnede ‘of indien de eerste wezenlijke toeleverancier bij een investeringsproject handelt in strijd met de conventies nrs. 105, 138 en 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie over kinderarbeid en dwangarbeid’;
c. Onder verlettering van de onderdelen d tot en met j tot onderdelen f tot en met l, worden na onderdeel c van het eerste lid twee onderdelen ingevoegd, luidende:
d. sprake is van het gebruik van kinder- of dwangarbeid door een subsidie-ontvanger, de onderneming waar het project wordt uitgevoerd of de eerste wezenlijke toeleverancier;
e. onvoldoende vertrouwen bestaat in de wijze waarop systematisch wordt gecontroleerd en geborgd dat in het kader van de uitvoering van een project geen gebruik wordt gemaakt van kinder- of dwangarbeid door een subsidie-ontvanger, de onderneming waar het project wordt uitgevoerd of eerste wezenlijke toeleverancier;
d. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘voor zover’ vervangen door: indien.
N
In hoofdstuk 5 worden na artikel 5.16 twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een subsidie-ontvanger maakt bij de uitvoering van een deelproject geen gebruik van kinder- of dwangarbeid.
2. De subsidie-ontvanger zorgt ervoor dat noch de eerste wezenlijke toeleverancier noch de onderneming waar het project wordt uitgevoerd bij de uitvoering van een deelproject gebruik maken van kinder- of dwangarbeid.
3. De subsidie-ontvanger meldt aanwijzingen die hij heeft of redelijkerwijs behoort te hebben voor het gebruik van kinder- of dwangarbeid in de onderneming waar het project wordt uitgevoerd of in een onderneming van de eerste wezenlijke toeleverancier zo spoedig mogelijk aan de Minister.
4. Na afloop van het project zorgt de subsidie-ontvanger ervoor dat de onderneming waar het kapitaalgoed in productie is en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik zullen maken van kinder- of dwangarbeid.
5. De verplichting, bedoeld in het vierde lid, geldt gedurende 2 jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.
Een subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten ter uitvoering van een investeringsproject voldoen aan de in de opkomende markt geldende wetgeving gericht op de bescherming van mensenrechten, milieu en consumentenrechten, wetgeving gericht op het tegengaan van corruptie en wetgeving op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling.
O
In artikel 5.23, aanhef, wordt ‘voor zover’ vervangen door: indien.
P
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, wordt aan artikel 5.25 een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten ter uitvoering van een investeringsproject voldoen aan de in de opkomende markt geldende wetgeving gericht op de bescherming van mensenrechten, milieu en consumentenrechten, wetgeving gericht op het tegengaan van corruptie en wetgeving op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling.
Q
De bijlagen worden als volgt gewijzigd:
a. Bijlage 2.2 behorende bij artikel 2.13, onderdeel b, wordt vervangen door de bijlage 1 behorende bij deze regeling.
b. Bijlage 2.3 behorende bij artikel 2.13, onderdeel c, wordt vervangen door de bijlage 2 behorende bij deze regeling.
c. Bijlage 3.1 behorende bij artikel 3.10, onderdeel a, wordt vervangen door de bijlage 3 behorende bij deze regeling.
d. Bijlage 3.2 behorende bij artikel 3.10, onderdeel b, wordt vervangen door de bijlage 4 behorende bij deze regeling.
e. Bijlage 4.1 behorende bij artikel 4.10, onderdeel a, wordt vervangen door de bijlage 5 behorende bij deze regeling.
f. Bijlage 4.2 behorende bij artikel 4.10, onderdeel b, wordt vervangen door de bijlage 6 behorende bij deze regeling.
g. Bijlage 5.1 behorende bij artikel 5.7, onderdeel a, wordt vervangen door de bijlage 7 behorende bij deze regeling.
h. Bijlage 5.2 behorende bij artikel 5.7, onderdeel b, wordt vervangen door de bijlage 8 behorende bij deze regeling.
i. Bijlage 5.3 behorende bij artikel 5.18, onderdeel a, wordt vervangen door de bijlage 9 behorende bij deze regeling.
j. Bijlage 5.4 behorende bij artikel 5.18, onderdeel b, wordt vervangen door de bijlage 10 behorende bij deze regeling.
k. Bijlage 5.5 behorende bij artikel 5.26 wordt vervangen door de bijlage 11 behorende bij deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 17 september 2010
De Minister van Economische Zaken,
M.J.A. van der Hoeven.
Geef kort weer:
– Wat het doel is van uw demonstratieproject
– Wat het demonstratieproject behelst
– Welke concrete en meetbare resultaten hiermee worden bereikt.
– Met wie u het demonstratieproject uitvoert (deelnemers uit het samenwerkingsverband of lokale partijen).
– Hoe past het demonstratieproject bij de Internationaliseringstrategie van het samenwerkingsverband.
– Geef aan hoe de promotiematerialen van NL EVD Internationaal onderdeel uitmaken van het project. Maw: hoe denkt u te realiseren dat het demonstratieproject zichtbaar maakt welke kennis en kunde in Nederland beschikbaar is.
Vermeld hier het totale budget (in EUR) van het demonstratieproject.
Voeg een kopie van het projectplan voor het demonstratieproject toe, waarin onderstaande vragen voldoende inzichtelijk worden gemaakt.
Huidige activiteiten van de aanvrager
– Het demonstratieproject past binnen de bedrijfsstrategie van de aanvrager (s).
– Het demonstratieproject past binnen de Internationaliseringstrategie van het samenwerkingsverband.
– Het demonstratieproject houdt verband met de huidige bedrijfsactiviteiten van de aanvrager.
– Er is in het doelland niet eerder een soortgelijk demonstratieproject uitgevoerd.
Operationeel plan
– Het project kan binnen de looptijd van de Internationaliseringstrategie waaronder het wordt uitgevoerd, worden voltooid.
– Geef aan wat er met het demonstratieproject gebeurt nadat de looptijd van de Internationaliseringstrategie waartoe het project behoort, is verstreken.
Risico analyse
– Welke risico's de haalbaarheid én de resultaten van het demonstratieproject kunnen beïnvloeden.
– Wat de impact van deze risico's is.
– Hoe deze risico's worden ondervangen.
Specificeer welke duurzame kapitaalgoederen aangeschaft worden en wat hiervan de kosten zijn. Geef tevens een overzicht van gerelateerde diensten zoals transport, verzekering, inklaring, invoerrechten, installatie e.d..
Item/Type/leverancier | Hoeveelheid | Prijs | Bedrag (EUR) |
---|---|---|---|
Totaal duurzame kapitaalgoederen |
Omschrijf welke productiemethode of technologie wordt gehanteerd. Is dit een commercieel bewezen technologie? Heeft aanvrager al ervaring met deze technologie? Zo nee, hoe wordt deze ingebracht? Brengen lokale partijen kennis en middelen in?
Geef hier een gedetailleerd overzicht van de aan de duurzame kapitaalgoederen gerelateerde training (zoals in onderhoud en/of bediening) weer.
Omschrijving | Aantal dagen | Tarief * | Bedrag (EUR) |
---|---|---|---|
Totaal training |
Geef een uitwerking van de hierboven genoemde training, waarbij de volgende punten beantwoord worden:
Wie worden getraind? Om hoeveel personen gaat het?
Welke kennis en/of vaardigheden worden bijgebracht? Wat is het niveau van de training?
Door wie wordt getraind? Waar vindt de training plaats?
Hoeveel uur of dagen neemt de training in beslag?
Offertes (eventueel pro-forma) waarop deze kosten gebaseerd zijn, dient u bij deze aanvraag te voegen.
Subsidiabele kosten | Bedrag (EUR) |
---|---|
Totaal duurzame kapitaalgoederen (zie tabel 2.2.1) | |
Totaal Training (zie tabel 2.2.2) | |
Totaal subsidiabele kosten |
Specificeer hoe het gehele demonstratieproject met aftrek van de subsidie gefinancierd wordt. Hoe lang wordt het project geëxploiteerd? Wat is de eigen inbreng? Externe financiers aanwezig? (eventueel toelichten via een sources and uses analyse).
Geeft hier kort aan op welke wijze het demonstratieproject invloed heeft op het milieu en lokale arbeidsomstandigheden. Hoe kunnen eventuele risico's geminimaliseerd worden. Geef aan in hoeverre minder milieu belastende gangbare alternatieven in de branche voorhanden zijn.
Deze ministeriële regeling past de Subsidieregeling internationaal excelleren (Sie) zodanig aan dat de eis om geen gebruik te maken van kinder- en dwangarbeid een prominentere plek krijgt als toetsingsgrond vóór, tijdens en na het subsidieproject. Momenteel onderschrijven bedrijven bij het aanvragen van subsidie reeds de OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met maatschappelijke kwesties – in het bijzonder de arbeidsrechten en het milieu – om te gaan.
Aanleiding voor de aanscherping op het punt van kinder- en dwangarbeid zijn de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 juni 2009 en van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Economische Zaken van 29 april 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 263, nrs. 37 en 45) over de uitvoering van de moties Voordewind (Kamerstukken II 2007/08, 31 263, nr. 16) en Ortega Martijn (Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 38). In deze brieven heeft het kabinet aangegeven dat de regering het naleven van de ILO-Conventies (29,) 105 (dwangarbeid), 138 en 182 (kinderarbeid) gaat benoemen als toegangseis voor ondersteuning van het bedrijfsleven vanuit het financieel buitenlandinstrumentarium bij investeringen in DAC-landen en -sectoren. Daarin staat dat niet alleen van de subsidie-ontvangende bedrijven zelf maar ook van de onderneming waar het project wordt uitgevoerd en de eerste wezenlijke toeleverancier gevergd zal worden dat zij handelen conform deze conventies en dat in geval van niet-naleving de subsidie zal worden teruggevorderd, tenzij een bedrijf aantoont dat het al datgene gedaan heeft dat redelijkerwijze verwacht mag worden om kinderarbeid dan wel dwangarbeid bij zijn toeleverancier te voorkomen.
Belangrijkste element van deze regeling is dat van bedrijven die investeren in DAC-landen en risicosectoren en daarvoor subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling internationaal excelleren wordt geëist dat zij geen gebruikmaken van kinder- of dwangarbeid. Bovendien dienen subsidie-ontvangers ervoor te zorgen dat niet alleen zijzelf, maar ook de onderneming waar het project wordt uitgevoerd en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinder- en of dwangarbeid. Als eerste wezenlijke toeleverancier wordt beschouwd de rechtstreekse leverancier van producten, halfproducten of grondstoffen die voor het productieproces van substantiële betekenis zijn. Bij twijfel welke van de toeleveranciers als wezenlijk gezien moet worden voor een productieproces, zal bepalend zijn wiens levering het grootste aandeel vertegenwoordigt in de kostprijs van het product dat vervaardigd wordt met het door het investeringsproject te starten productieproces. Het gaat doorgaans om eenvoudige productieprocessen waarbij maar één grondstof of product wordt toegeleverd (bijv. de bonen bij een bonenverwerkingsbedrijf). In principe zal er steeds sprake zijn van één eerste wezenlijke toeleverancier. Dat hoeft echter niet altijd zo te zijn. Bijvoorbeeld als verschillende kleine boeren als toeleverancier van hetzelfde (half)product of dezelfde grondstof betrokken zijn of als verschillende (half)producten of grondstoffen (geleverd door verschillende leveranciers) nodig zijn voor het productieproces en een (nagenoeg) zelfde groot aandeel hebben in de kostprijs van het uiteindelijke product.
Indien een subsidie-ontvanger toch aanwijzingen heeft of behoort te hebben dat er mogelijk gebruik wordt gemaakt van kinder- of dwangarbeid dient hij dit zo snel mogelijk aan de minister te melden. Naar aanleiding van die melding zal dan worden bekeken of eerst verder onderzoek nodig is of er werkelijk sprake is van kinder- of dwangarbeid of dat direct actie moet worden ondernomen om het gebruik van kinder- of dwangarbeid te beëindigen. Zie over de omvang van de meldingsplicht ook de artikelsgewijze toelichting.
Tenslotte is opgenomen dat de subsidie-ontvanger ervoor dient te zorgen dat – na afloop van het project – de onderneming waar het kapitaalgoed in productie is en de eerste wezenlijke toeleverancier gedurende twee jaar geen gebruik zullen maken van kinder- of dwangarbeid.
De aanvullende eisen met betrekking tot kinder- en dwangarbeid hebben alleen betrekking op investeringsprojecten. Het betreft investeringsprojecten vallend onder 2getthere (hoofdstuk 2 Sie) en (deelprojecten van) investeringsprojecten vallend onder package4growth (hoofdstuk 5, paragraaf 3, Sie).
Kinder- en dwangarbeid heeft ook een duidelijkere plek gekregen in de artikelen met gronden op basis waarvan aanvragen voor subsidie voor investeringsprojecten kunnen worden afgewezen:
– de bestaande MVO-afwijzingsgrond is gesplitst in een algemene MVO-afwijzingsgrond en een kinder- en dwangarbeidafwijzingsgrond.
– toegevoegd is de afwijzingsgrond dat een project wordt afgewezen indien er onvoldoende vertrouwen in de wijze waarop systematisch wordt gecontroleerd en geborgd dan geen gebruik wordt gemaakt van kinder- of dwangarbeid bij een subsidie-ontvanger, de eerste wezenlijke toeleverancier en de onderneming waar het project wordt uitgevoerd. In de aanvraag moet dit borgingssysteem dan ook beschreven zijn. De verantwoordelijkheid voor het borgen en controleren dat er geen sprake is van kinder- en of dwangarbied ligt bij de subsidieaanvrager zelf. Aan hem wordt dan ook de invulling van het borgingssysteem overgelaten.
Een volgend bestanddeel van deze regeling betreft het toevoegen van de verplichting dat de projectactiviteiten moeten voldoen aan de wetgeving van het doelland (Hoofdstukken 2, 3 en 4) of de opkomende markt (Hoofdstuk 5) op mensenrechten-, milieu-, arbeids- en consumentengebied en gericht op het tegengaan van corruptie. Waar ten aanzien van kinder- en dwangarbeid wordt gekozen voor aansluiting bij de ILO-normen, geldt op andere terreinen de lokaal geldende wetgeving als ondergrens voor de uitvoering van een project.
De aanpassing van de regeling zoals hier gepubliceerd, levert enkel voor investeringsprojecten extra eisen op en daarmee extra administratieve lasten. Voor de andere subsidievormen onder de Sie heeft deze aanpassing geen consequenties.
Binnen de Sie is er bij twee subsidies sprake van investeringscomponenten waarvoor de nieuwe eisen inzake kinder- en dwangarbeid gelden.
Dit zijn de investeringsprojecten onder de basismodule 2getthere (hoofdstuk 2, artikel 2.1, tweede lid, onderdeel g) en de investeringsprojecten genoemd onder Opkomende Markten (hoofdstuk 5, § 3 Investeringsprojecten).
Voor 2getthere zijn de investeringsprojecten slechts een bij een beperkt aantal 2getthere projecten onderdeel van het totale 2getthere-project. Ervaringscijfers leren dat tot dusver slechts bij 1 op de 7 gegunde 2getthere-projecten een investeringsproject onderdeel uitmaakt van het totale 2getthere-project. Voor 2010 wordt verwacht dat dit iets toeneemt en dat bij 1 op de 6 2getthere-projecten een investeringsproject onderdeel van het totale project uitmaakt. Voor de berekening van de administratieve lasten is daarom enkel voor 1 op de 6 projecten het aantal extra geraamde uren voor de investeringsprojecten opgevoerd.
Aangezien bij Opkomende Markten veel meer ervaring met investeringsprojecten voorhanden is dan bij 2getthere, is deze ervaring gebruikt om de extra administratieve lasten van de aanvullende eisen op het gebied van kinder- en dwangarbeid te formuleren.
De aanpassing van de bestaande regeling m.b.t. aangescherpte eisen op het gebied van kinder- en dwangarbeid levert voor een subsidie-aanvrager de volgende extra administratieve verplichtingen per investeringsproject op:
1. Bij de aanvraag:
a) Een beschrijving hoe de subsidie- aanvrager tijdens de looptijd en tot 2 jaar daarna systematisch zal borgen dat er geen sprake is van het gebruik van kinder- of dwangarbeid bij hemzelf, door de eerste wezenlijke toeleverancier of de onderneming waar het project wordt uitgevoerd.
b) Het afgeven van een verklaring (standaard opgenomen tekst in aanvraagformulier) dat de subsidie-aanvrager of een gelieerd bedrijf bij de uitvoering van het project geen gebruik zal maken van kinder- of dwangarbeid.
NB Omdat investeringsprojecten in het 2getthere-programma pas concreet vorm krijgen als het totale 2getthere-project al loopt vindt het opstellen van een beschrijving of plan hoe geborgd wordt dat tijdens de uitvoering van het investeringsproject geen gebruik wordt gemaakt van kinder- of dwangarbeid hier pas plaats tijdens de uitvoering van het 2getthere-project en is het ook voor die fase meegenomen in de berekening van de administratieve lasten. Dus niet bij de aanvraag.
2. Bij de eindrapportage
a) een verslaggeving van de manier waarop lopende het project uitvoering is gegeven aan de verplichtingen inzake kinder- en dwangarbeid. Dus hoe het borgingssysteem is toegepast of anderszins is gewaarborgd dat er geen sprake was van kinder- of dwangarbeid bij de subsidie-aanvrager die het investeringsproject uitvoert, de eerste wezenlijke toeleverancier of de onderneming waar het project is uitgevoerd. En of aanwijzingen van kinder- of dwangarbeid door de subsidie-ontvanger zijn gemeld.
b) Een standaardverklaring dat de subsidie-ontvanger zich ervan bewust is dat hij er gedurende een periode van 2 jaar na afloop van het subsidiabel deel van het investeringsproject (bij Opkomende Markten gedefinieerd als het deelproject) voor dient te zorgen dat er geen kinder- of dwangarbeid plaats zal vinden bij de onderneming waar het kapitaalgoed in productie is en de eerste wezenlijke toeleverancier.
Als extra administratieve lasten resulteert dit in:
Ad 1
a) Een beschrijving of plan maken hoe geborgd wordt dat tijdens de uitvoering van het project geen gebruik wordt gemaakt van kinder- of dwangarbeid en dit opnemen in de aanvraag tot subsidieverlening. Aangezien projectpartners en toeleveranciers al bekend zijn en het operationele plan voor het project ook nu al onderdeel van de aanvraag is, is de verwachting dat het inzichtelijk maken van hoe dit getoetst gaat worden bij de toeleverancier slechts maximaal een uur extra kost.
b) Voor het afgeven van de standaardverklaring is een half uur gerekend. Dit is aan de ruime kant, maar daarmee zit eventueel wat speling bij het onderdeel hierboven.
Ad 2
a) Dit verslag dient een bondig overzicht te geven van de activiteiten die tijdens het project zijn verricht ter naleving van de verplichtingen inzake kinder- en dwangarbeid. In de berekening is een uur extra tijdsbesteding opgenomen, aangezien dit een klein onderdeel is van het volledige verslag. De opzet is dat de subsidie-aanvrager rapporteert over hoe en wanneer hij dit gecheckt heeft conform het plan dat hij zelf ingediend heeft tijdens de aanvraagprocedure.
b+c) Verklaringen. Voor het tekenen van de diverse verklaringen (zowel bij verleningsaanvraag als vaststellingsaanvraag/eindrapportage) is een totaal van 1/2 uur gerekend. Omdat het gaat om standaardverklaringen zal het in praktijk tot weinig extra lasten leiden.
Samengevat resulteert de uitvoering van deze regeling in 3 (drie) uur extra tijdsbesteding per investeringsproject.
Dit resulteert in de volgende toename van de administratieve lasten (AL):
Voor 2getthere gaan de AL per verplichting omhoog van € 17.640 naar € 17.820 een toename van 1%. Voor de totale AL betekent dit een toename van € 134.520 naar € 134.700 slechts een toename van 0,1% en uitgedrukt als percentage van het subsidiebedrag is dat 2,2%. Deze geringe toename is te wijten aan het feit dat een investeringsproject slechts bij 1 op 6 2getthere-projecten een onderdeel van het totaalproject zal zijn.
Voor de investeringsprojecten onder Opkomende Markten geldt een toename van de AL per verplichting van € 5.160 naar € 5.340. Een toename van 3,5%. Voor de totale AL betekent dit een toename van € 168.540 naar € 173.67. Een toename van 1%. De verkrijgingkosten hier uitgedrukt als percentage van het subsidiebedrag zijn 4,3%.Hier geldt dat alle projecten die een aanvraag indienen met de extra verplichting te maken krijgen tijdens kennisname regeling en procedure. Dat zijn een 34 bedrijven. Vervolgens zullen 23 van deze bedrijven ook in de eindverantwoordingfase te maken krijgen met de extra lasten.
Bij het formuleren van de aanvullende eisen is getracht de toename van de administratieve lasten voor de bedrijven zo laag mogelijk te houden, maar wel gekeken wat inhoudelijk minimaal nodig is om een beeld te krijgen wat de aanvrager doet om daadwerkelijk te voorkomen dat kinder- en dwangarbeid niet binnen het project voorkomen. Dat is ook een reden waarom de beschrijving hoe de subsidie-aanvrager tijdens de looptijd zal borgen dat er geen sprake is van het gebruik van kinder- of dwangarbeid bij hemzelf vormvrij is. Zodat het aanvragende bedrijf een plan kan indienen dat past binnen zijn bedrijfstak. En is hij actief in een industrie waar kinderarbeid niet voorkomt dan kan dit dus heel kort zijn. Ook is gekozen om de verklaringen daarentegen zoveel mogelijk te standaardiseren zodat niet elke aanvrager veel tijd kwijt is met het wiel opnieuw uitvinden. In het kader van High Trust is ervan afgezien allerlei bewijsstukken op te vragen.
De melding van kinderarbeid zelf (zoals verplicht conform deze regeling) is bewust niet meegenomen in de berekening van de administratieve lasten. Uitgangspunt hierbij is dat de bepaling om kinder- en dwangarbeid te voorkomen dusdanig effectief zullen zijn dat zo'n melding dus niet voor zal komen. En mocht het desondanks toch voorkomen, dan is de melding volledig vormvrij (bv een kort telefoongesprek) en geeft de melding derhalve een te verwaarlozen extra administratieve last.
Vanuit het perspectief van Europese regelgeving op het gebied van staatssteun zijn de wijzigingen in de regeling niet relevant. Deze wijzigingen vallen dan ook volledig binnen de geldende EU-staatssteunkaders.
Deze regeling treedt op 1 oktober 2010 in werking. Niet afgeweken wordt dus van de vaste inwerkingtredingsdata in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten. Wel wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn van twee maanden. In dit geval is afwijking echter toegestaan omdat het hanteren van een invoeringstermijn van twee maanden en dus een twee maanden latere inwerkingtreding buitensporig grote nadelen zou hebben voor de overheid. Juist in de laatste maanden van 2010 wordt namelijk nog een flink aantal nieuwe aanvragen verwacht voor subsidie voor investeringsprojecten in opkomende landen (op basis van Hoofdstuk 5, paragraaf 3, Sie).
Deze regeling voegt een drietal definities toe aan artikel 1.1 van de Subsidieregeling internationaal excelleren. Ten eerste een definitie van het begrip eerste wezenlijke toeleverancier. Op de inhoud en reikwijdte van dit begrip is in het algemeen deel van de toelichting al ingegaan. Ten tweede is het begrip ‘kinder- of dwangarbeid’ afgebakend aan de hand van de relevante conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Het gaat bij kinderarbeid in de genoemde ILO-conventies om kinderen die werk doen dat schadelijk is en dat de normale schoolgang in de weg staat. Volgens de ILO-Conventies mogen kinderen jonger dan 15 jaar en kinderen met leerplicht niet werken. Vakantiebaantjes en klusjes thuis na school mogen wel. Voor minder ontwikkelde landen geldt soms 14 jaar als ondergrens. Kinderen jonger dan 18 jaar mogen niet worden ingezet voor ongezond, onveilig en immoreel werk. Dwangarbeid is volgens de conventies werk dat van iemand afgedwongen wordt onder bedreiging of straf en waar iemand zich niet vrijwillig voor heeft aangeboden. Onder dwangarbeid in de ILO-Conventies valt ook gedwongen overwerk of overwerk dat nodig is om het minimumloon te bereiken. Een werknemer moet zich vrij voelen om overwerk te weigeren. Andere vormen van dwangarbeid zijn schuldarbeid (gedwongen werken om de schulden van (groot)ouders af te lossen), looninhouding, borgsommen en inbeslagname van identiteitspapieren. Ten slotte is een definitie van het begrip ‘DAC-land’ opgenomen. Een definitie hiervan is toegevoegd omdat de behoefte aan subsidieverplichtingen om kinder- en dwangarbeid tegen te gaan zich richt op deze landen. Aangesloten is bij de zogenaamde DAC-lijst die de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) vaststelt en bijhoudt. Hierop staan de zogenaamde ODA-landen. Dat zijn de landen die Official Development Assistance (ODA) ontvangen ofwel officiële ontwikkelingshulp.
De wijziging van het begrip investeringsproject in hoofdstuk 2 (artikel 2.1, tweede lid, onderdeel g) en deelproject in hoofdstuk 5 (artikel 5.1) brengt tot uitdrukking dat dergelijke projecten niet slechts de investering in een duurzaam kapitaalgoed als zodanig omvatten maar ook de beginmaanden van het productieproces dat het project met de investering beoogt op te zetten.
Door de onderdelen C, F, H, K, M en O wordt in de verschillende hoofdstukken of paragrafen van de Subsidieregeling internationaal excelleren steeds het artikel met afwijzingsgronden gewijzigd. In de onderdelen van de regeling over investeringsprojecten (Hoofdstuk 2) dan wel deelprojecten van investeringsprojecten (Hoofdstuk 5, paragraaf 3) wordt de huidige MVO-afwijzingsgrond met betrekking tot MVO en kinder- en dwangarbeid gesplitst in een algemene afwijzingsgrond en een kinder- en dwangarbeidafwijzingsgrond. Daarnaast wordt in die onderdelen van de Sie aan het artikel een afwijzingsgrond toegevoegd inhoudend dat een aanvraag wordt afgewezen indien er onvoldoende vertrouwen zou bestaan in de wijze waarop systematisch wordt gecontroleerd en geborgd dat in het kader van de uitvoering van een investeringsproject geen gebruik wordt gemaakt van kinder- of dwangarbeid door een subsidie-ontvanger, de onderneming waar het project wordt uitgevoerd of de eerste wezenlijke toeleverancier. Om te waarborgen dat er geen gebruik gemaakt zal worden door kinder- of dwangarbeid is met andere woorden het hanteren van een borgingssysteem voorgeschreven dat er bij de aanvraag voldoende vertrouwenwekkend moet uitzien. Hoe het borgingssysteem is ingericht wordt niet voorgeschreven. Dat wordt overgelaten aan de verantwoordelijkheid van de subsidie-ontvanger die maatwerk kan leveren gelet op factoren als het doelland in kwestie, het soort investeringsproject, de in aanmerking komende toeleveranciers etc. Bij deze (deel)investeringsprojecten is immers, anders dan bij de subsidieprojecten op basis van het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, geen sprake van halfjaarlijkse rapportages en MVO-certificeringen.
De bestaande MVO-afwijzingsgronden in de diverse onderdelen van de Sie zijn voorts geharmoniseerd. Het betreft een technische operatie gericht op het wegnemen van onnodige en onlogische verschillen in formulering.
In dat verband wordt ten aanzien van onderdeel E nog specifiek het volgende opgemerkt. Abusievelijk is er in de huidige MVO-afwijzingsgrond in Hoofdstuk 3 Demonstratieprojecten (artikel 3.7, onderdeel d) ook een passage opgenomen over investeringsprojecten en kinder- en dwangarbeid. Abusievelijk omdat demonstratieprojecten geen investeringsprojecten zijn. Bij een demonstratieproject wordt een nieuwe technologie (bijv. een nieuwe machine) gedemonstreerd in een doelland maar is er geen sprake van een investering in een kapitaalgoed (bijv. diezelfde machine). Wel kan het zijn dat een project dat een demonstratieproject was na verloop van tijd een investering geworden blijkt te zijn. Bijvoorbeeld omdat de gedemonstreerde machine op de demonstratielocatie blijft staan en daarmee een productieproces gestart wordt. Dat is op zichzelf niet bezwaarlijk. Indien echter bij de aanvraag van een demonstratieproject het uitgangspunt is dat de machine plus apparatuur na het project voor productiedoeleinden zal worden gebruikt, zal het demonstratieproject niet als zodanig maar als investeringsproject in behandeling worden genomen.
Dit artikel maakt het mogelijk in de beschikking tot subsidieverlening een opschortende voorwaarde op te nemen. Deze mogelijkheid is wenselijk omdat bij 2getthere sprake is van meerjarige projecten en de subsidiabele activiteiten in latere jaren dan het eerste jaar nog uitwerking behoeven in later in te dienen jaarwerkplannen. De opschortende voorwaarde heeft tot doel te bereiken dat de subsidie voor de activiteiten genoemd in die latere jaarwerkplannen nog kan worden afgewezen indien een dergelijk jaarwerkplan de toets van artikel 2.9 van de Subsidieregeling internationaal excelleren niet kan doorstaan. De werking van de verlening van subsidie voor activiteiten in een later jaar vangt derhalve pas aan als gebleken is dat het betreffende jaarwerkplan die toets kan doorstaan. Dit betekent bijvoorbeeld voor een investeringsproject in latere projectjaren dat de werking van de subsidieverlening voor die activiteiten niet aanvangt als uit het betreffende jaarwerkplan blijkt dat er sprake is van kinder- of dwangarbeid of als op grond van dat jaarwerkplan onvoldoende vertrouwen bestaat in de wijze waarop systematisch zal worden gecontroleerd en geborgd dat bij de uitvoering van het project geen gebruik zal worden gemaakt van kinder- of dwangarbeid.
Deze onderdelen regelen de verplichting voor de subsidie-ontvanger om er gedurende de looptijd van het project voor te zorgen dat de projectactiviteiten (ten minste) voldoen aan de wetgeving geldend in het land waar het project wordt uitgevoerd. Hij zal daar zelf aan moeten voldoen maar ook moeten zorgen dat de eerste wezenlijke toeleverancier en de onderneming waar het project wordt uitgevoerd die wetgeving respecteren. Het gaat om wetgeving ter bescherming van mensenrechten, milieu en consumentenrechten, wetgeving gericht op het tegengaan van corruptie en wetgeving op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling
Deze onderdelen regelen de subsidieverplichtingen inzake kinder- of dwangarbeid bij investeringsprojecten (Hoofdstuk 2 Subsidieregeling internationaal excelleren) of deelprojecten van investeringsprojecten (Hoofdstuk 5, paragraaf 3, Subsidieregeling internationaal excelleren). Allereerst (lid 1) is de verplichting opgenomen dat de subsidie-ontvanger zelf bij de uitvoering van een investeringsproject geen gebruik mag maken van kinder- of dwangarbeid. Daarnaast (lid 2) wordt de subsidie-ontvanger verplicht ervoor te zorgen dat de eerste wezenlijke toeleverancier en de onderneming waar het projet wordt uitgevoerd geen gebruik maken van kinder- of dwangarbeid. Hij dient er dus op toe te zien dat het borgingssysteem wordt gehanteerd en toegepast en zonodig aangepast. Indien hij desalniettemin aanwijzingen heeft of behoort te hebben dat er wel sprake is van de inzet van kinder- of dwangarbeid is hij verplicht dat zo spoedig mogelijk te melden aan de minister. Een voorzichtige subsidie-ontvanger zal dus elk signaal over kinder- of dwangarbeid melden zonder te onderzoeken of het hout snijdt. Hij hoeft daarbij niet bang te zijn voor directe consequenties voor (de bevoorschotting van) zijn subsidie. Integendeel, een subsidie-ontvanger die meldt voldoet aan de betreffende subsidieverplichting en verkleint daarmee juist de kans op terugvordering. Bij de melding zal met de subsidie-ontvanger worden besproken hoe hij met de aanwijzing en het mogelijke gebruik van kinder- en dwangarbeid zal omgaan, gelet op zijn verplichting ervoor te zorgen dat van die arbeid geen gebruik mag worden gemaakt.
Indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van kinder- of dwangarbeid bij de uitvoering van het project zal in beginsel subsidie teruggevorderd worden. In beginsel: bij het bepalen van de omvang van de verlaging zal rekening moeten worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht. In dat kader is het niet waarschijnlijk dat een subisidie-ontvanger die aannemelijk kan maken dat hij het borgingssysteem actief heeft toegepast en er ook verder alles aan gedaan heeft om kinder- of dwangarbeid te voorkomen en te beëindigen, geconfronteerd wordt met een nihilvaststelling of intrekking van de beschikking tot subsidieverlening.
De aanvraagformulieren behorend bij de verschillende onderdelen van de Subsidieregeling internationaal excelleren zijn vervangen door de bij deze regeling horende bijlagen. Daarbij is de MVO-verklaring aan het eind van het formulier vervangen door een onderdeel in het hart van het formulier zelf, vergelijkbaar aan de wijze waarop andere afwijzingsgronden in de formulieren hun vertaalslag hebben gevonden. Daarnaast zijn de aanvraagformulieren voor de investeringsprojecten (Hoofdstuk 2 Subsidieregeling internationaal excelleren) en deelprojecten van investeringsprojecten (Hoofdstuk 5, paragraaf 3) aangepast in verband met het in de aanvraag te beschrijven borgingssysteem.
De Minister van Economische Zaken,
M.J.A. van der Hoeven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-14852.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.