Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 20 september 2010, nr. 149338, houdende beleidsregels omtrent de toekenning van een tegemoetkoming aan melkgeiten- en melkschapenbedrijven in verband met het opleggen van een levenslang fokverbod (Besluit houdende beleidsregels toekenning tegemoetkoming aan melkgeiten- of melkschapenbedrijven in verband met oplegging levenslang fokverbod)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 91 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

b. tegemoetkoming:

tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

c. geit:

volwassen of geslachtsrijpe vrouwelijke geit die voor melkproductie in aanmerking kwam;

d. schaap:

volwassen of geslachtsrijp vrouwelijk schaap dat voor melkproductie in aanmerking kwam.

Artikel 2

  • 1. De minister kan een tegemoetkoming toekennen aan de eigenaar of voormalige eigenaar van een melkgeiten- of melkschapenbedrijf waar meteen na afloop van de laatste ruiming van geiten of schapen op dat bedrijf, artikel 5.1.5b, vierde lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten van toepassing was op meer dan 43% van de ten tijde van de eerste ruiming op dat bedrijf aanwezige geiten of schapen en die op het moment van de eerste ruiming eigenaar van bedoeld bedrijf was.

  • 2. De tegemoetkoming wordt toegekend voor het percentage geiten of schapen tussen 43% en het na de ruimingen feitelijk aanwezige percentage geiten of schapen van de ten tijde van de eerste ruiming op het melkgeiten- of melkschapenbedrijf, bedoeld in het eerste lid, aanwezige geiten of schapen.

Artikel 3

Geen tegemoetkoming wordt toegekend:

  • a. aan de eigenaar van een melkgeiten- of melkschapenbedrijf die vanwege gewetensbezwaren niet voldoet aan § 5.2.1. van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten;

  • b. indien toepassing van artikel 5.1.5b, vierde lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het gevolg is van overtreding van artikel 5.1.5b, eerste en derde lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten.

Artikel 4

  • 1. De tegemoetkoming per geit of schaap bedraagt € 283,–.

  • 2. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt per geit of schaap verhoogd met € 40,– indien geiten of schapen worden gehouden op een melkgeiten- of melkschapenbedrijf met CAE-vrije status of volgens de biologische productiemethode, bedoeld in artikel 1, onderdeel q, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007.

  • 3. De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden gedeeld door honderd en zes, waarna de uitkomst wordt vermenigvuldigd met honderd, indien de eigenaar op grond van artikel 27, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 heeft verzocht om artikel 27, eerste en tweede, van genoemde wet niet op hem van toepassing te doen zijn.

  • 4. Het totaalbedrag aan tegemoetkoming dat wordt toegekend aan de eigenaar van een melkgeiten- of melkschapenbedrijf wordt verminderd met een eigen risico van 10%.

Artikel 5

  • 1. De minister stuurt een voornemen tot het al dan niet uitkeren van tegemoetkoming aan een eigenaar van een melkgeiten- of melkschapenbedrijf met geiten of schapen waarop artikel 5.1.5b, vierde lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten van toepassing is.

  • 2. In het voornemen, bedoeld in het eerste lid, verzoekt de minister aan de eigenaar om zijn zienswijze kenbaar te maken binnen vier weken na verzending van het voornemen.

  • 3. Binnen zes weken na ontvangst van de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, neemt de minister een besluit over uitkering van tegemoetkoming.

Artikel 6

Ingeval de voormalige eigenaar een melkgeiten- of melkschapenbedrijf, bedoeld in artikel 2, eerste lid, heeft verkocht, kan de minister de eigenaar van bedoeld bedrijf verzoeken om aan te tonen dat het bedrijf ondanks de verkoop extra schade lijdt als gevolg van de toepassing van artikel 5.1.5b, vierde lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit houdende beleidsregels toekenning tegemoetkoming aan melkgeiten- of melkschapenbedrijven in verband met oplegging levenslang fokverbod.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

Op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) komt slechts een beperkt aantal vormen van schade als gevolg van maatregelen ter bestrijding van een besmettelijke dierziekte voor een tegemoetkoming in aanmerking. Het gaat hierbij kort gezegd om een tegemoetkoming in de schade op basis van de waarde van de gedode dieren en de onschadelijk gemaakte producten. Ook beschadigingen aan gebouwen of voorwerpen die door de ruimingen zijn ontstaan, komen in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Schade als gevolg van maatregelen ter voorkoming of bestrijding van een besmettelijke dierziekte komt vanwege dit gesloten wettelijke stelsel niet voor vergoeding in aanmerking. Dergelijke gevolgschade wordt tot het normale bedrijfsrisico gerekend. Het houden van of werken met dieren sluit het risico in dat de overheid bezwarende maatregelen moet treffen ter voorkoming of bestrijding van een besmettelijke dierziekte. Gelet hierop ligt het in beginsel niet op de weg van de overheid om de schade die uit een uitbraak en de daarmee gemoeide maatregelen voortvloeit, te dragen.

Onderdeel van de maatregelen die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben genomen ter bestrijding van de Q-koorts is het levenslange fokverbod voor dieren die na ruiming zijn achtergebleven op besmette bedrijven. De schade als gevolg hiervan komt op grond van de GWWD in principe dus niet voor vergoeding in aanmerking. Besmette bedrijven waar tijdens de ruiming weinig drachtige dieren aanwezig waren, lijden onevenredig veel schade in vergelijking met de besmette bedrijven waar relatief veel drachtige dieren zijn geruimd. Deze bedrijven hebben namelijk een veel lager bedrag aan ruimingsvergoedingen ontvangen. Dat bedrag wordt niet gecompenseerd door de hogere inkomsten uit het melken van de achtergebleven dieren. De schade die ontstaat door het opleggen van een levenslang fokverbod, is afhankelijk van het moment van ruiming, waarop de houder geen invloed heeft. Een dergelijke situatie heeft zich tijdens eerdere dierziektecrises nooit voorgedaan.

Deze onevenredig nadelige gevolgen van het ruimingsbeleid behoren op grond van het gelijkheidsbeginsel niet voor de betreffende bedrijven te blijven. Daarom heeft de minister besloten om voor de bedrijven waarop naar verhouding veel dieren een levenslang fokverbod hebben, en dus weinig dieren zijn geruimd, een tegemoetkoming in de schade uit te keren (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nr. 426). Deze beleidsregels vormen het kader voor de toekenning van bedoelde tegemoetkoming.

De tegemoetkoming wordt toegekend binnen de strikte kaders van het leerstuk van nadeelscompensatie. Zolang de tegemoetkoming binnen deze kaders valt, is er namelijk geen sprake van staatssteun. Op grond van bedoeld leerstuk en de jurisprudentie heeft de minister besloten om bij de toekenning van de tegemoetkoming een lager eigen risico van 10% te hanteren dan in de jurisprudentie gebruikelijk is. Dit omdat het aantal dieren dat door het levenslang fokverbod getroffen wordt, niet door ondernemersbeslissingen wordt beïnvloed.

In de beleidsregels wordt onder geiten en schapen verstaan: volwassen of geslachtsrijpe vrouwelijke geiten of schapen die voor melkproductie in aanmerking kwamen. Het gaat dus om vrouwelijke dieren, niet om bokken. Dit geldt ook voor de ruimingen waarvan bij de berekening van de tegemoetkoming wordt uitgegaan. Dit betreft slechts de ruimingen waarbij geiten of schapen zoals hierboven omschreven, zijn geruimd en niet om ruimingen van bokken. Voorts dient het te gaan om dieren die voor melkproductie in aanmerking kwamen, zodat bijvoorbeeld de op het bedrijf aanwezige hobbydieren buiten beschouwing blijven.

Uit onderzoek van de ruimingsgegevens blijkt dat op vroeg geruimde bedrijven gemiddeld 57% van de geiten of schapen is geruimd en aan 43% een levenslang fokverbod is opgelegd. Op bedrijven die later in het lammerseizoen geruimd zijn, waren minder drachtige dieren aanwezig. Daar is gemiddeld 10% van de dieren geruimd en heeft 90% een levenslang fokverbod. Schade boven de schade die gemiddeld wordt geleden op de geruimde bedrijven, vormt een onevenredig, extra nadeel voor de ondernemer. Of een bedrijf voor compensatie in aanmerking komt, is dus afhankelijk van het percentage dieren met een levenslang fokverbod: de vergoeding is gerelateerd aan het aantal geiten of schapen tussen die 43% en het percentage geiten of schapen (van het totaal aantal ten tijde van de eerste ruiming aanwezige volwassen of geslachtsrijpe vrouwelijke geiten of schapen) waaraan op het betreffende bedrijf een levenslang fokverbod is opgelegd.

De schade als gevolg van het levenslange fokverbod voor een eigenaar die op grond van artikel 27, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 heeft verzocht de landbouwregeling (zoals omschreven in artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968) niet toe te hoeven passen, is lager dan voor een niet-BTW-plichtige houder. Een schadevergoeding is vrij van BTW. Dat betekent dat een houder geen BTW hoeft af te dragen over het ontvangen bedrag. De houder ontvangt immers geen vergoeding voor het leveren van een prestatie. Een BTW-plichtige houders heeft zoals gesteld echter wel de mogelijkheid om BTW op zijn kosten in aftrek te brengen. Om dit onderscheid ongedaan te maken wordt voor de BTW-plichtige houders het toepasselijke percentage in mindering gebracht op de vast te stellen vergoeding. Dat geschiedt door de vergoedingsbedragen te delen door honderd en zes en de uitkomst daarvan te vermenigvuldigen met honderd.

De vergoeding betreft het extra nadeel dat een bedrijf met veel dieren met een levenslang fokverbod ondervindt, waarop een eigen risico van 10% in mindering wordt gebracht. Voor het bepalen van het aantal aanwezige dieren met een levenslang fokverbod worden de gegevens gebruikt die ten tijde van de ruimingen door de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) zijn geregistreerd.

Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) heeft de schade als gevolg van het levenslange fokverbod berekend op € 283,– per geit of schaap. In dit normbedrag wordt rekening gehouden met gevolgen van het levenslange fokverbod voor de gebruikswaarde van de dieren. Daardoor moeten de betreffende dieren eerder worden vervangen. Ook de schade door gemiste inkomsten van lammeren is in dit bedrag meegenomen. Verder is rekening gehouden met de financiële aspecten van de aankoop- en opfokkosten voor vervangende dieren en afname van de melkproductie. In dit normbedrag zijn de op het bedrijf aanwezige lammeren en jaarlingen verdisconteerd. Uit onderzoek van het LEI blijkt dat bedrijven die een CAE-vrije status hebben of biologisch zijn, hogere kosten hebben om de dieren met een levenslang fokverbod te vervangen. Wanneer een bedrijf een CAE-vrije status heeft of biologische dieren houdt, zal in elk van beide gevallen bovenop het basisbedrag € 40,– per volwassen vrouwelijk dier worden uitgekeerd.

De tegemoetkoming wordt toegekend voor het percentage geiten of schapen tussen bovenbedoelde 43 % en het feitelijk aanwezige percentage geiten of schapen waaraan op het betreffende bedrijf een levenslang fokverbod is opgelegd. Laatstbedoeld percentage geiten of schapen betreft het verschil tussen het aantal volwassen of geslachtsrijpe geiten of schapen dat op de dag van de eerste ruiming op het bedrijf aanwezig was, en het aantal geiten of schapen dat is geruimd bij de ruimingen.

Een rekenvoorbeeld voor een bedrijf dat meedoet aan de BTW-landbouwregeling, moge dit verduidelijken. Indien op een bedrijf met 1000 volwassen of geslachtsrijpe geiten of schapen 40% is geruimd, blijft 60% van de geiten of schapen achter. De veehouder krijgt dan een vergoeding voor 60–43=17% van de 1000 dieren. De vergoeding bedraagt dan dus 170 x € 283,– = € 48.110,–. Van dit bedrag gaat vervolgens 10% eigen risico af. Daarmee komt het toe te kennen tegemoetkomingsbedrag op € 43.299,–. Indien de berekening van het aantal voor vergoeding in aanmerking komende dieren uitkomst op een deel van een geit of schaap, dan wordt voor dat deel een evenredig deel van het normbedrag van € 283,– toegekend.

Geen tegemoetkoming wordt toegekend aan eigenaren van melkgeiten- of melkschapenbedrijven waar vanwege gewetensbezwaren geen vaccinatie heeft plaatsgevonden overeenkomstig paragraaf 5.2.1 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten. De keuze om bewust niet te vaccineren behoort tot het bedrijfsrisico. Voorts wordt geen tegemoetkoming toegekend aan eigenaren van melkgeiten- of Melkschapenbedrijven waaraan een levenslang fokverbod is opgelegd als gevolg van overtreding van het algemeen fokverbod dat is vastgesteld in artikel 5.1.5b, eerste lid en derde lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten. Zo wordt voorkomen dat schade als gevolg van eigen handelen, in aanmerking komt voor vergoeding.

Procedure

Alle eigenaren van dieren met een levenslang fokverbod die op de dag van de eerste ruiming eigenaar waren van het betrokken melkgeiten- of melkschapenbedrijf, zullen een voornemen ontvangen. Daarin wordt aan de eigenaren meegedeeld of deze voor compensatie in aanmerking komt en zo ja, welk aantal dieren voor compensatie in aanmerking komt. Ook voormalige eigenaren van bedrijven die zijn uitgekocht door een gemeente of anderszins, zullen een voornemen ontvangen.

Uitgangspunt voor de gegevens in het voornemen tot al dan niet toekennen van een tegemoetkoming zijn zoals gesteld de gegevens die de AID en de VWA bij de eerste en laatste ruiming op het betrokken bedrijf hebben geregistreerd. Van deze gegevens wordt niet afgeweken behoudens een eventueel incidenteel geval waarin onomstotelijk zou komen vast te staan dat deze gegevens niet juist zijn.

Wanneer een eigenaar van mening is dat aan het voornemen niet de juiste gegevens ten grondslag liggen, kan deze dat binnen een termijn van 4 weken kenbaar maken. Indien een eigenaar het niet eens is met de gegevens die ten grondslag liggen aan het voornemen, dan ligt de bewijslast bij de eigenaar. Hij zal dan de onjuistheid van deze gegevens en de wel in aanmerking te nemen cijfers onweerlegbaar dienen aan te tonen. Na beoordeling van de reactie van de eigenaar zal de minister de definitieve beschikking verzenden en tot uitkering van het compensatiebedrag overgaan. De minister neemt bedoelde beschikking uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de zienswijze van de eigenaar. Tegen de beschikking staat bezwaar en beroep open.

Administratieve lasten

Deze beleidsregels leiden op twee punten tot een wijziging in de administratieve lasten voor de 90 betrokken melkgeiten- en melkschapenbedrijven. Bij de berekening wordt uitgegaan van een uurtarief van € 45,–. Allereerst leidt het lezen van het voornemen tot het al dan niet toekennen van tegemoetkoming tot administratieve lasten. Het lezen vergt maximaal 15 minuten, wat tot administratieve lasten van € 1012,50 leidt.

Vervolgens brengt het eventueel indienen van een zienswijze administratieve lasten met zich. Verwacht wordt dat circa 10% van de betrokken bedrijven een zienswijze zal indienen. Voor het indienen van een zienswijze wordt uitgegaan van een tijdsduur van 4 uur. Dit brengt administratieve lasten met zich van € 1.620,–. Dit leidt tot totale administratieve lasten van € 2.632,50.

Vaste verandermomenten

Het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving houdt in dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243) en is in lijn met de brief van de Minister van Justitie en de Staatssecretarissen van Economische Zaken, van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 december 2009 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Dit beleid is van toepassing op wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Onderhavige besluit betreft beleidsregels. Beleidsregels zijn op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen algemeen verbindende voorschriften. Daarom geldt het beleid van vaste verandermomenten niet voor onderhavige beleidsregels.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven