Regeling van het College van Procureurs Generaal van 18 december 2009, nummer PaG / 14391, houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het bureau Ontnemingswetgeving OM, het bureau Verkeershandhaving OM, de Centrale Verwerking OM, de Dienstverleningsorganisatie OM, het Functioneel Parket, het Landelijk Parket, het Parket Generaal en de Rijksrecherche

Het College van procureurs generaal,

Overwegende dat bij besluiten van 9 november 2009 , nummer 5602920/09 (Stcrt 2009/17519) en 5628333/09 (Stcrt 2009/17341) het mandaat, de volmacht en de machtiging verleend aan het College bij besluit van 15 december 1997, nummer 665429/897, is vervangen door een nieuwe regeling van mandaat, volmacht en machtiging;

Dat er binnen het Openbaar Ministerie sprake is van verleende ondermandaten;

Dat op grond van de besluiten van 9 november 2009, nummer 5602920/09 en nummer 5628333/09 verleende ondermandaten geacht worden gegrond te zijn op de nieuwe regeling van mandaat, volmacht en machtiging;

Dat er aanleiding is om de inhoud van het mandaat, volmacht en machtiging verleend aan de onderdelen van het openbaar ministerie aan te passen;

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht, het Algemeen rijksambtenarenreglement, het Besluit algemene rechtspositie politie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Mandaatregeling niet-beheersaangelegenheden openbaar ministerie en de Mandaatregeling beheer openbaar ministerie;

Gezien het advies van de Medezeggenschapsraad Openbaar Ministerie van 26 maart 2009, kenmerk MROM 2009/ 006;

Besluit:

Paragraaf 1, definities

Artikel 1, definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

1) College:

het College van procureurs-generaal;

2) Dienstonderdelen:

de hierna genoemde onderdelen van het openbaar ministerie, te weten:

  • a) het bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie;

  • b) het bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie;

  • c) de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie;

  • d) de Dienstverleningsorganisatie Openbaar Ministerie;

  • e) het Functioneel Parket;

  • f) het Landelijk Parket;

  • g) het Parket Generaal, en;

  • h) de Rijksrecherche.

3) Directeur bedrijfsvoering:

de directeur bedrijfsvoering van de dienstonderdelen bedoeld in het tweede lid, aanhef, onderdelen c, d, e en f;

4) Machtiging:

de bevoegdheid om in naam van de minister handelingen te verrichten die noch een besluit, of een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, die betrekking hebben op het openbaar ministerie;

5) Mandaat:

de bevoegdheid om in naam van de minister besluiten te nemen die betrekking hebben op het openbaar ministerie;

6) Minister:

de minister van justitie;

7) Niet rechterlijk ambtenaar:

de rijksambtenaren en de politieambtenaren;

8) Politieambtenaren:

de ambtenaren die werkzaam zijn bij de Rijksrecherche krachtens een aanstelling op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie;

9) Rechterlijke ambtenaar:

de in de Wet op de rechterlijke organisatie als zodanig aangeduide ambtenaren;

10) Rijksambtenaren:

de ambtenaren die werkzaam zijn bij dienstonderdelen van het openbaar ministerie krachtens een aanstelling op grond van het Algemeen rijksambtenarenreglement;

11) Volmacht:

de bevoegdheid om in naam van de minister privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten die betrekking hebben op het openbaar ministerie.

Paragraaf 2, de aanwijzing tot hoofd van dienst en bevoegd gezag

Artikel 2, Aanwijzing tot hoofd van dienst

De hierna genoemde functionarissen van de hierna genoemde onderdelen worden aangewezen tot hoofd van dienst ten aanzien van de rechterlijke en niet rechterlijke ambtenaren werkzaam bij het betreffende dienstonderdeel in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van het Algemeen rijksambtenarenreglement en als bevoegd gezag in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel l, sub 3 van het Besluit algemene rechtspositie politie:

  • a) De directeur van het bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie;

  • b) Het hoofd van het bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie;

  • c) De directeur van de Centrale Verwerking OM;

  • d) De directeur van de Dienstverleningsorganisatie Openbaar Ministerie;

  • e) Het hoofd van het Functioneel Parket;

  • f) Het hoofd van het Landelijk Parket;

  • g) De directeur van het Parket Generaal, en;

  • h) De directeur van de Rijksrecherche.

Paragraaf 3, de bevoegdheden

Artikel 3, De bevoegdheden

  • 1) Beheermandaat

    Aan het hoofd van dienst wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend ten aanzien van de aan het College toekomende bevoegdheden inzake aangelegenheden die het beheer van het dienstonderdeel betreffen, met uitzondering van de besluiten en handelingen die op grond van artikel 4, aanhef, vierde lid, onderdelen a, b en c, zijn uitgesloten van het mandaat.

  • 2) Budgetverantwoordelijkheid

    Aan het hoofd van dienst wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend om besluiten te nemen, stukken af te doen en brieven te ondertekenen, voor zover deze de besteding en de uitputting van het budget van het dienstonderdeel aangaan, een en ander met inachtneming van het aan hen op grond van het vastgestelde jaarplan toegekende budget en de voor het budgethouderschap geldende voorschriften.

  • 3) Het College behoudt zich het recht voor om bij een nader aanvullend besluit nadere aanwijzingen te geven ten aanzien van de administratieve organisatie van het budgetmandaat, de wijze waarop verplichtingen worden aangegaan, de wijze waarop betaalbaarstelling ten laste van het budget plaatsheeft en de wijze waarop bestedingen van het budget worden verantwoord.

  • 4) Mandaat organisatie en formatie

    Aan het hoofd van dienst wordt mandaat verleend om passend binnen de hoofdlijnen van de organisatie en formatie, de budgettaire kaders zoals die in het jaarplan zijn vastgelegd, de organisatie en formatie vast te stellen van het dienstonderdeel met inachtneming van artikel 4, aanhef, onderdeel 1 en 3 en het geldende functiehuis voor de sectoren rechterlijke macht en rijk.

  • 5) Personeelsmandaat

    Aan het hoofd van dienst wordt mandaat verleend om:

    • a) Besluiten te nemen, stukken af te doen en brieven te ondertekenen al dan niet met rechtspositionele gevolgen, voor zover deze de rechterlijke en niet rechterlijke ambtenaren aangaan die werkzaam zijn bij zijn dienstonderdeel. Deze bevoegdheden worden uitgeoefend op basis van de geldende voorschriften, de vastgestelde formatie en het toegekende personele budget met uitzondering van de besluiten als bedoeld in artikel 4, aanhef, vierde lid, onderdelen a, b en c.

    • b) Besluiten te nemen waarmee aan rechterlijke en niet rechterlijke ambtenaren een schadeloosstelling wordt toegekend tot het bedrag van € 5.000,– op jaarbasis.

    • c) Besluiten te nemen waarmee aan rechterlijke en niet rechterlijke ambtenaren een eenmalige of periodieke toeslag wordt toegekend tot het bedrag van € 5.000,– op jaarbasis.

  • 6) Mandaat arbeidsomstandigheden

    • a) Aan het hoofd van dienst wordt mandaat verleend om het arbeidsomstandighedenbeleid te coördineren en uit te voeren zoals dat geldt binnen het openbaar ministerie en hij volgt daarbij – voor zover het betreft de huisvesting en de materiële voorzieningen – het voor het openbaar ministerie geldende arbeidsomstandighedenbeleid.

    • b) Aan het hoofd van dienst wordt mandaat verleend de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van de Arbeidsomstandighedenwet vereist zijn.

  • 7) Klachtenafhandeling

    Aan het hoofd van dienst wordt mandaat verleend om klachten als bedoeld in artikel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht af te handelen, met uitzondering van klachten die gedragingen betreffen van het hoofd van dienst zelf.

  • 8) Nationale Ombudsman

    Het hoofd van dienst wordt mandaat en machtiging verleend om besluiten te nemen en andere handelingen te verrichten, voortvloeiende uit aangelegenheden van de Nationale Ombudsman indien het gaat om:

    • a) het sturen van ontvangstbevestigingen;

    • b) het sturen van tussenberichten, waaronder uitstelberichten, of;

    • c) stukken naar aanleiding van pogingen van de nationale Ombudsman om ter vermijding van een volledig onderzoek te bevorderen dat alsnog aan de klacht tegemoet wordt gekomen (interventies).

  • 9) Wet openbaarheid van bestuur

    Aan het hoofd van dienst wordt mandaat en machtiging verleend om besluiten te nemen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur met uitzondering van de besluiten die belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kunnen hebben.

Artikel 4, voorwaarden verbonden aan het uitoefenen van het mandaat, volmacht en machtiging

Het hoofd van dienst is gehouden bij het uitoefenen van bevoegdheden:

  • 1) Indien en voor zover het betreft de onderdelen bedoeld in artikel 1, tweede lid, aanhef, onderdelen c, d, e en f, gebruik te maken van de ondersteuning die door de directeur bedrijfsvoering wordt gegeven met inachtneming van het model van de regeling ‘mandaatbesluit openbaar ministerie (directeur bedrijfsvoering overige OM onderdelen) 2009’;

  • 2) De verplichting na te leven tot het vaststellen van de hoofdlijnen van arbeidsomstandighedenbeleid gericht op het bevorderen van een zo groot mogelijke veiligheid, een zo goed mogelijke bescherming van de veiligheid, een zo goed mogelijke bescherming van de gezondheid en het welzijn van de binnen zijn gezagsbereik werkzame ambtenaren in verband met de arbeid.

  • 3) Een formatiebeheer te voeren dat in overeenstemming is met het justitiebrede beleid.

    • a) Het formatiebeheer dient gericht te zijn op de bewaking en bevordering van het effectief en doelmatig toedelen en inzetten van personele capaciteit.

    • b) Het mandaat ten aanzien van het formatiebeheer geldt voor alle functies die vallen onder het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en het Besluit bezoldiging politie.

    • c) Voor het waarderen van deze functies wordt het binnen Justitie geldende functiewaarderingssysteem (Fuwasys en Fuwapol) gehanteerd inclusief het daarin vervatte normmateriaal.

    • d) De waardering van functies vindt plaats op grond van een functiewaarderingsadvies van een deskundige op het terrein van Fuwasys en/of Fuwapol.

    • e) Van het organisatie en formatiemandaat zijn uitgesloten:

      • i) De vaststelling van de organisatie en formatie van de managementfuncties vanaf schaal 14 en hoger;

      • ii) Alle overige functies van schaal 14 en hoger.

  • 4) Van het beheer-, budget- en personeelsmandaat zijn uitgesloten:

    • a) Besluiten en/of handelingen die neer worden gelegd in een document gericht aan de Koningin, de Ministerraad, de Raad voor de Rijksdienst, de Voorzitter van Eerste Kamer, de Voorzitter van de Tweede Kamer, de Vice President van de Raad van State en de President van de Algemene Rekenkamer.

    • b) Het nemen van besluiten met rechtspositionele gevolgen ten aanzien van:

      • i) De rechterlijke ambtenaren, bezoldigd volgens salariscategorie 9 en hoger als bedoeld in artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, en;

      • ii) De niet rechterlijke ambtenaren, bezoldigd volgens salarisschaal 14 en hoger van de bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984, respectievelijk salarisschaal 14 en hoger van het Besluit bezoldiging politie.

    • c) Het verlenen van ontslag op grond van de artikelen 99 van het Algemeen rijksambtenarenreglement, artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 36b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

  • 5) Van het beheer-, budget-, personeels-, en formatiemandaat wordt gebruik gemaakt met inachtneming van:

    • a) de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b) de Comptabiliteitswet;

    • c) de arbeidsvoorwaardelijke en rechtspositionele regels zoals die gelden in de sector rijk, de sector rechterlijke macht of de sector politie;

    • d) de algemeen geldende regels zoals die binnen het openbaar ministerie gelden, en;

    • e) de specifieke beleidsregels zoals die gelden binnen het dienstonderdeel.

  • 6) Het hoofd van dienst legt over het gevoerde beheer verantwoording af aan het College.

  • 7) Het hoofd van dienst is gehouden schriftelijke beslissingen die op grond van het budgetmandaat, organisatie en formatiemandaat, beheermandaat, personeelsmandaat en mandaat arbeidsomstandigheden worden genomen, als volgt te ondertekenen:

    ‘De Minister van Justitie’

    ‘namens deze,’

    ‘naam ondertekenaar’

    ‘functie ondertekenaar’.

Paragraaf 4, beslissingen op bezwaar en beroep

Artikel 5, beslissingen op bezwaar en beroep

  • 1) Het College beslist op een bezwaar of een beroep dat is gericht tegen een beslissing dat is genomen door een hoofd van een dienstonderdeel alsmede op een daarmee verband houdend verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2) Aan het hoofd van dienst wordt mandaat verleend te beslissen op een bezwaar dat op grond van een door hem verleend ondermandaat is genomen alsmede op een daarmee verband houdend verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 5, Verlenen van ondermandaat

Artikel 6, Ondermandaat

  • 1) Het hoofd van dienst wordt toegestaan van het aan hen in deze regeling verleende mandaat ondermandaat te verlenen en de aan hen toegekende volmacht en machtiging door te geven aan onder hen ressorterende functionarissen.

  • 2) Het krachtens dit artikel verleende ondermandaat en de doorgegeven machtiging en volmacht kunnen één hiërarchisch niveau verder worden doorgegeven.

Paragraaf 6, Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

  • 1) Het Mandaatbesluit dienstonderdelen openbaar ministerie van 15 december 1997, nummer 665431 L/897 wordt ingetrokken.

  • 2) Bestaande regelingen waarin de in het Mandaatbesluit dienstonderdelen openbaar ministerie verleende mandaten, volmachten en machtigingen verder worden doorgegeven, worden geacht te zijn gegrond op deze regeling, voor zover zij daarmee niet strijdig zijn, totdat op grond van deze regeling nieuwe ondermandaten zijn vastgesteld of volmachten en machtigingen worden doorgegeven.

  • 3) Bestaande regelingen waarin de in het Mandaatbesluit dienstonderdelen openbaar ministerie verleende mandaten, volmachten en machtigingen verder worden doorgegeven, worden geacht op 1 juli 2010 te zijn ingetrokken, tenzij deze reeds op een eerder tijdstip worden ingetrokken en zijn vervangen door een op dit besluit gegronde regeling van het ondermandaat of het doorgeven van volmacht en machtigingen.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 20 november 2009.

Artikel 9

Dit besluit kan worden aangehaald als: Mandaatbesluit dienstonderdelen openbaar ministerie 2009 (overige dienstonderdelen).

’s-Gravenhage, 18 december 2009

De Minister van Justitie,

namens deze:

Voorzitter van het College van procureurs generaal.

H.N. Brouwer,

TOELICHTING

bij regeling van het College van Procureurs Generaal van 18 december 2009, nummer PaG / 14391, houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het bureau Ontnemingswetgeving OM, het bureau Verkeershandhaving OM, de Centrale Verwerking OM, de Dienstverleningsorganisatie OM, het Functioneel Parket, het Landelijk Parket, het Parket Generaal en de Rijksrecherche.

Algemeen

Inleiding

Met ingang van 1 januari 2009 is de werkwijze binnen het openbaar ministerie gewijzigd. De hoofdgedachte is dat het openbaar ministerie als concern moet gaan opereren.

Door landelijk en regionaal samen te werken kan de kwaliteit van het functioneren van het openbaar ministerie worden verhoogd en wordt de kwetsbaarheid van het openbaar ministerie verminderd. Door de bedrijfsvoeringstaken van de arrondissementsparketten regionaal en van de ressortsparketten landelijk te beleggen kunnen de bedoelde parketten zich beter focussen op het goed afdoen van strafzaken en zich meer richten op lokale initiatieven.

De hoofdgedachte om het openbaar ministerie als één concern te laten functioneren heeft gevolgen voor de aansturing (Bestuur en regionaal managementteam), de rol en positie van bedrijfsvoering en de wijze waarop de planning en control cyclus wordt ingevuld.

De regionalisering van het openbaar ministerie betekent dat van de arrondissementsparketten (eerste lijn) in de toekomst wordt verwacht dat zij met elkaar samenwerken alsof zij een financiële en personele unie vormen. Voor de ressortsparketten (tweede lijn) geldt dat van hen wordt verwacht dat zij met elkaar samen werken alsof zij een financiële en personele unie vormen.

Het College van procureurs generaal maakt vanaf het jaar 2009 resultaatsafspraken met de hoofden van de arrondissementsparketten Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Groningen, Haarlem, Maastricht, Rotterdam, Utrecht en Zwolle-Lelystad, de hoofdadvocaat generaal van het ressortsparket te Den Haag en met de hoofden van de overige dienstonderdelen van het openbaar ministerie. Aan de resultaatsafspraken zijn ook de afspraken over de budgetten gekoppeld. In aansluiting daarop zullen deze hoofdofficieren van justitie en de hoofdadvocaat generaal afspraken maken over de verdeling van de budgetten per arrondissementsparket en ressortsparket. De basis voor die afspraken zal liggen in het meerjarenplan en het jaarplan voor het actuele jaar.

In schema:

Resultaatsafspraak en Planning & Control afspraak tussen College en:

Ten behoeve van:

A. Arrondissementsparketten

HOVJ Amsterdam

Arrondissementsparket Amsterdam

HOVJ Arnhem

Arrondissementsparketten Arnhem en Zutphen

HOVJ Breda

Arrondissementsparketten Breda en Middelburg

HOVJ Den Bosch

Arrondissementsparket Den Bosch

HOVJ Den Haag

Arrondissementsparket Den Haag

HOVJ Groningen

Arrondissementsparketten Assen, Groningen en Leeuwarden

HOVJ Haarlem

Arrondissementsparketten Alkmaar en Haarlem

HOVJ Maastricht

Arrondissementsparketten Maastricht en Roermond

HOVJ Rotterdam

Arrondissementsparketten Dordrecht en Rotterdam

HOVJ Utrecht

Arrondissementsparketten Utrecht en Zwolle-Leystad, vestiging Lelystad

HOVJ Zwolle-Lelystad

Arrondissementsparketten Almelo en Zwolle-Lelystad, exclusief de vestiging Lelystad

B. Ressortsparketten

HAG Den Haag

Ressortsparketten Amsterdam, Arnhem, Den Bosch, Den Haag en Leeuwarden.

C. Overige dienstonderdelen OM

Directeur bureau Ontnemingswetgeving OM

Bureau Ontnemingswetgeving OM

Hoofd bureau verkeershandhaving OM

Bureau Verkeershandhaving OM

Directeur centrale verwerking OM

Centrale Verwerking OM

Directeur dienstverleningsorganisatie OM

Dienstverleningsorganisatie OM

Hoofdofficier van Justitie functioneel parket

Functioneel Parket

Hoofdofficier van Justitie landelijk parket

Landelijk Parket

Directeur Parket Generaal

Parket Generaal

Directeur rijksrecherche

Rijksrecherche

Voor de overige dienstonderdelen verandert er niets wezenlijks. Immers, de inhoud van het mandaat, de volmacht en de machtiging die op grond van dit besluit aan de hoofden van de dienstonderdelen wordt toegekend is gelijk aan het mandaat, de volmacht en de machtiging die aan hen is toegekend op grond van het besluit van 15 december 1997, nummer 665431 L/897. Omdat het genoemde besluit vanwege de gewijzigde mandaatverlening aan de hoofden van de arrondissementsparketten en de ressortsparketten wordt ingetrokken, dient een nieuw mandaatbesluit ten aanzien van de in dit besluit genoemde onderdelen te worden vastgesteld. Met dit besluit wordt daaraan invulling gegeven.

De mandaatregeling

Met deze mandaatregeling wordt aan de directeur van het bureau Ontnemingswetgeving OM, het hoofd van het bureau Verkeershandhaving OM, de directeur van de Centrale Verwerking OM, de directeur van de Dienstverleningsorganisatie OM, de hoofdofficier van Justitie van het Functioneel Parket, de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, de directeur van het Parket Generaal en de directeur van de Rijksrecherche de bevoegdheid verleend om namens de minister van justitie besluiten te nemen (mandaat), privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten (volmacht) en andere handelingen te verrichten (machtiging). Daarnaast geeft deze regeling hen de mogelijkheid om deze bevoegdheden door te geven aan onder hen ressorterende functionarissen.

Op de mandaatverlening zijn de regels van 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Deze regels zijn krachtens artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing op de verlening van volmacht en machtiging.

Het wezenskenmerk van mandaat is dat de mandaatgever bevoegd blijft de bevoegdheid uit te oefenen (artikel 10. 7 AWB). Een algemeen mandaat moet schriftelijk worden verleend en kan te allen tijde worden ingetrokken (artikel 10:5 en 10:8 AWB). Verder kan de mandaatgever per geval of in het algemeen instructies geven over de wijze waarop het mandaat moet worden uitgeoefend en is de functionaris aan wie de bevoegdheid is gemandateerd verplicht om aan de mandaatgever inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van het mandaat. Deze instructies kunnen een onderdeel zijn van het jaarplan van de bedoelde onderdelen van het openbaar ministerie.

Op basis van deze mandaatregeling kan het hoofd van een dienstonderdeel ondermandaat verlenen. Ten behoeve van het verlenen van ondermandaat aan de directeur bedrijfsvoering is een model opgesteld waarmee aan de directeur bedrijfsvoering ondermandaat wordt verleend. In het modelbesluit waarmee aan de directeur bedrijfsvoering ondermandaat wordt verleend, is ervan uitgegaan dat de directeur bedrijfsvoering in ieder geval het ondermandaat krijgt ten aanzien van het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten met derden. Dat de directeur bedrijfsvoering deze bevoegdheden heeft is inherent aan de functie van directeur bedrijfsvoering. Het gebruik van het model van de mandaatregeling is – verwezen wordt naar artikel 4, eerste lid – verplicht

Bedrijfsvoering

Het College heeft er voor gekozen om de bedrijfsvoering ingaande 1 januari 2009 voor wat de arrondissementen betreft op regionaal niveau te organiseren en voor wat de ressortsparketten betreft landelijk te organiseren.

Ten behoeve van de dienstonderdelen genoemd in dit besluit is er geen wijziging in de organisatie van bedrijfsvoering. Wel wordt de functie van Directeur Bedrijfsvoering ingevoerd ten behoeve van de Centrale Verwerking OM, de dienstverleningsorganisatie openbaar ministerie, het Functioneel Parket en het Landelijk Parket.

De functie van (regionaal) directeur bedrijfsvoering kent grofweg drie componenten, te weten:

  • de beleidscomponent. Landelijk beleidskaders worden vertaald naar regionaal beleid. Hiertoe is er een relatie met het PaG. Tevens is de regionale directeur counterpart voor het PaG bij wijzigingen/aanvullingen van het landelijk beleid.

  • De verantwoordelijk voor de (uitvoering van de) lokale bedrijfsvoering op een parket.

  • Contractmanager in de relatie met de DVOM. Op basis van de het regionale beleid en lokale vertaling ervan zullen er afspraken met de DVOM worden gemaakt hoe de DVOM de regio en lokale parketten faciliteert.

De directeur bedrijfsvoering stuurt de financial control(ler), de business controllers, de informatiebeveiliging(s functionaris) en (de medewerker) Bewaking, Beveiliging & Crisiscoördinatie aan. Daarnaast stuurt de directeur bedrijfsvoering de overige medewerkers aan die zijn belast met bedrijfsvoeringstaken. De directeur bedrijfsvoering oefent deze taken uit onder de verantwoordelijkheid van het hoofd van het betreffende dienstonderdeel. Ten behoeve van het verlenen van ondermandaat aan de directeur bedrijfsvoering is een modelbesluit opgesteld voor het verlenen van het ondermandaat. Het gebruik van het model van de mandaatregeling is – verwezen wordt naar artikel 4, eerste lid – verplicht.

Planning en controll cyclus

De regionalisering betekent voor de planning en controll cyclus dat het College van procureurs generaal voortaan resultaatsafspraken en planning en controll-afspraken maakt:

  • met de hoofden van de arrondissementsparketten Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Groningen, Haarlem, Maastricht, Rotterdam, Utrecht en Zwolle-Lelystad;

  • de hoofdadvocaat generaal van het ressortsparket te Den Haag, en;

  • de hoofden, directeur cq. de hoofdofficier van justitie van de dienstonderdelen bedoeld in artikel 1, tweede lid.

Het planningsproces is gebaseerd op de meerjaren planningsbrief. In deze brief worden resultaatsafspraken vastgelegd voor een periode van 4 jaar tussen College en de genoemde hoofden van de arrondissementsparketten, de hoofdadvocaat generaal te Den Haag en de dienstonderdelen bedoeld in artikel 1, tweede lid. Jaarlijks worden door middel van een bijstellingsbrief/planningsbrief (de wijzigingen in) de resultaatsafspraken voor het daarop volgende jaar gecommuniceerd. Aan de hand van deze bijstellingsbrief/planningsbrief en de risico-inventarisatie wordt door een conceptjaarplan opgesteld dat in het planningsgesprek tussen het College van Procureurs Generaal en de Hoofdofficier van justitie, de Hoofdadvocaat generaal en de hoofden van de overige dienstonderdelen wordt vastgesteld. De definitieve resultaatsafspraken en het toegekende budget worden vervolgens vastgelegd in de management- en budgetbrief.

Het controllproces verloopt aan de hand van viermaands rapportages. Na de 1e en 2e-viermaandsperiode wordt tussentijds de voortgang van de realisatie van de resultaatsafspraken gerapporteerd. Na afloop van het jaar wordt een jaarrapportage opgesteld. De verantwoording over een jaar wordt afgesloten in het controllgesprek. De verantwoording wordt vastgelegd in een controllverslag

Het hoofd van dienst zal vervolgens op een vergelijkbare wijze inhoud en vorm moeten geven aan de planning en controll cyclus. Op basis van de meerjarenplanningbrief en het jaarplan zal het hoofd van dienst het budget van het College toe worden gewezen om de resultaten te behalen die zijn overeengekomen.

Zaaksverantwoordelijkheid

Het voorgaande laat onverlet dat de hoofdofficieren van justitie van een arrondissementsparket en de hoofdadvocaat generaal van een ressortsparket inhoudelijk verantwoordelijk blijven voor de wijze van afdoening van strafzaken. Vanuit die verantwoordelijkheid zullen de hoofdadvocaten generaal en de hoofdofficieren van justitie – in het kader van de besprekingen rondom de jaarplannen – moeten vast gaan stellen welke faciliteiten in de vorm van budget, organisatie en formatie en overige faciliteiten zij nodig hebben om de resultaten waartoe zij zich verbinden via het jaarplan waar te kunnen maken. Het vaststellen van het ter beschikking gestelde budget, de organisatie en formatie en overige faciliteiten zal plaats gaan vinden in het Bestuur van de ressortsparketten en de arrondissementsparketten. Het uiteindelijk vastgestelde jaarplan – dat naast de resultaatsafspraken derhalve tevens betrekking heeft op budgetten, organisatie en formatie en overige faciliteiten – vormt daarmee een belangrijk basisdocument voor de sturing van de organisatie.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Bij de begripsomschrijvingen is uitgegaan van de inrichting van het openbaar ministerie zoals is opgenomen in de Wet op de rechterlijke organisatie, de Politiewet 1993 en andere wetten.

Artikel 2

In dit artikel worden de directeur van het bureau Ontnemingswetgeving OM, het hoofd van het bureau Verkeershandhaving OM, de directeur Centrale Verwerking OM, de directeur van de Dienstverleningsorganisatie OM, de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket, de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, de directeur van het Parket Generaal en de directeur van de Rijksrecherche, aangewezen als hoofd van het dienstonderdeel.

Artikel 3

Het openbaar ministerie wenst snel en doeltreffend zaken af te handelen en adequaat te reageren op ontwikkelingen in de samenleving. Om dit te realiseren dienen de taken te worden belegd daar waar ze qua kennis en capaciteit het beste kunnen worden uitgevoerd.

Voor wat de dienstonderdelen betreft (het bureau Ontnemingswetgeving OM, het bureau Verkeershandhaving OM, de Centrale Verwerking OM, de Dienstverleningsorganisatie OM, het Functioneel Parket, het Landelijk Parket, het Parket Generaal en de Rijksrecherche), is de situatie ongewijzigd.

Op grond van het Mandaatbesluit dienstonderdelen openbaar ministerie van 15 december 1997, nummer 665431 L/897 bestonden immers de volgende mandaten en bevoegdheden:

  • beheermandaat;

  • budgethouderschap;

  • personeelsmandaat

  • organisatie- en formatiemandaat, en;

  • mandaat arbeidsomstandigheden.

In deze mandaatregeling worden dezelfde mandaten toegekend aan de directeur van het bureau Ontnemingswetgeving OM, het hoofd van het bureau Verkeershandhaving OM, de directeur Centrale Verwerking OM, de directeur van de Dienstverleningsorganisatie OM, de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket, de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, de directeur van het Parket Generaal en de directeur van de Rijksrecherche

Bij het organisatie- en formatiemandaat zijn de hoofden van dienst gehouden om het bestaande functiehuis en -profielen te gebruiken zoals die binnen het openbaar ministerie gelden. Dat dit gebeurt is gewaarborgd door de voorwaarden:

  • dat indien het gaat om organisatie en formatie er gebruik moet worden gemaakt van een actuele versie van de functiewaarderingssystemen voor de sector rijk en de sector politie. In die functiewaarderingssystemen is het normmateriaal zoals dat binnen het openbaar ministerie geldt verwerkt.

  • dat de waardering van functies dient plaats te vinden met gebruikmaking van het functiewaarderingsadvies van een deskundige op het terrein van deze functiewaarderingssystemen.

Ten aanzien van de schadeloosstelling geldt een maximum van € 5.000 op jaarbasis. Indien de schadeloosstelling een hoger bedrag bedraagt, geldt dat het College of de SG van het ministerie van Justitie daartoe bevoegd is.

Artikel 4

In dit artikel worden de voorwaarden geformuleerd die aan het mandaat en het ondermandaat zijn verbonden. Bij het uitoefenen van het mandaat zijn de hoofden van dienst in voorkomend gevallen ieder geval gehouden om gebruik te maken van de facilitaire ondersteuning (P&O advisering en facilitaire ondersteuning) van de directeur bedrijfsvoering en de medewerkers bedrijfsvoering.

De overige voorwaarden zijn gelijkwaardig aan de voorwaarden zoals die reeds bestonden in de oude Mandaatregeling onderdelen openbaar ministerie.

Besluiten ten aanzien van de aanstelling, bevordering en het ontslag alsmede ten aanzien van disciplinaire maatregelen van functionarissen op managementfuncties van schaal 14 en hoger BBRA 1984 die direct ressorteren onder het College van procureurs-generaal, worden door het tot aanstellen bevoegde gezag en het College niet genomen dan nadat het Centraal Loopbaanberaad (CLB), dat onder voorzitterschap staat van de secretaris-generaal, daarmee heeft ingestemd.

Artikel 5

Beslissingen op bezwaar en na een beroep worden niet genomen door het gezag dat de bestreden beslissing heeft genomen.

Indien een beslissing is genomen door het hoofd van dienst , is het College bevoegd om een beslissing te nemen op het bezwaar.

Indien een beslissing is genomen op basis van een ondermandaat dan geldt dat de beslissing op bezwaar dient te worden genomen door het hoofd van dienst.

Artikel 6

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om bevoegdheden over te dragen. Ten behoeve van het overdragen van bevoegdheden aan de directeur bedrijfsvoering is een modelbesluit opgesteld.

Artikel 7

Op grond van dit artikel wordt het Mandaatbesluit dienstonderdelen openbaar ministerie van 15 december 1997, nummer 665431 L/897 ingaande 20 november ingetrokken. Bestaande (onder) mandaatverleningen blijven bestaan tot uiterlijk 1 juli 2010. Voor die tijd zal een nieuw – op deze regeling gegrond besluit – besluit moeten worden genomen ten aanzien van het verlenen van ondermandaat.

De Minister van Justitie,

namens deze:

Voorzitter van het College van procureurs generaal.

H.N. Brouwer,

Naar boven