Besluit van ................ houdende implementatie van richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) en intrekking van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen)

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 november 2008, nr. BJZ2008105972, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) en op artikel 67 van de Kernenergiewet;

De Raad van State gehoord (advies van ................, nr. .......);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ................, nr. ......., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen
  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    beheerder:

    degene die verantwoordelijk is voor het beheer van de overbrenging binnen de eerste lidstaat van doorvoer;

    bestraalde splijtstoffen:

    bestraalde splijtstoffen die permanent verwijderd zijn uit een reactorkern en voor opwerking bedoeld zijn;

    derde staat:

    staat buiten de Europese Unie;

    derde staat van bestemming:

    derde staat waarnaar een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    derde staat van doorvoer:

    derde staat, anders dan de derde staat van herkomst en de derde staat van bestemming, over het grondgebied waarvan een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    derde staat van herkomst:

    derde staat van waaruit een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    eerste lidstaat van doorvoer:

    lidstaat van doorvoer waarin het douanekantoor is gelegen waarlangs de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voor de eerste keer de Europese Unie binnenkomen;

    goedkeuring:

    ingevolge dit besluit of de richtlijn vereiste goedkeuring van de aanvraag om een vergunning voor een overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen;

    houder:

    degene die vóór de overbrenging verantwoordelijk is voor de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen en die voornemens is die stoffen over te brengen of te doen overbrengen;

    ingekapselde bron:

    hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, met dien verstande dat onder radioactieve stoffen mede wordt verstaan: splijtstoffen;

    lidstaat:

    lidstaat van de Europese Unie;

    lidstaat van bestemming:

    lidstaat waarnaar een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    lidstaat van doorvoer:

    lidstaat, anders dan de lidstaat van herkomst en de lidstaat van bestemming, over het grondgebied waarvan een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    lidstaat van herkomst:

    lidstaat van waaruit een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    ontvanger:

    degene naar wie radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen worden overgebracht;

    Onze Minister:

    Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    radioactieve afvalstof:

    radioactieve stof waarvan de activiteit van de radionucliden of de activiteitsconcentratie van die stof in een kalenderjaar gelijk is aan of hoger is dan de in tabel 1 van bijlage 1 behorende bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde, splijtstof of erts waarvoor geen gebruik of product- of materiaalhergebruik is voorzien door het bevoegd gezag van de lidstaat of derde staat van herkomst of van bestemming of door een natuurlijke of rechtspersoon wiens beslissing door deze bevoegde gezagen wordt aanvaard, en die, onderscheidenlijk dat door een regelgevende instantie als radioactieve afvalstof wordt gecontroleerd overeenkomstig het wet- en regelgevingskader van de lidstaten of derde staten van herkomst en van bestemming;

    richtlijn:

    richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337);

    uniform document:

    door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking van 5 maart 2008 ter uitvoering van de richtlijn vastgesteld document (PbEU L 107).

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt als overbrengen aangemerkt alle verrichtingen voor het verplaatsen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen van de lidstaat of derde staat van herkomst naar de lidstaat of derde staat van bestemming.

Artikel 2. Uitzonderingen op reikwijdte

Dit besluit is niet van toepassing op de overbrenging van:

  • a. ingekapselde bronnen die niet langer worden gebruikt, noch bestemd zijn om te worden gebruikt voor de handeling waarvoor een vergunning is verleend, voor zover die bronnen worden overgebracht naar:

    • 1°. een leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming,

    • 2°. een fabrikant van dergelijke bronnen, of

    • 3°. een voor de ontvangst van radioactieve afvalstoffen bestemde instelling;

  • b. radioactieve afvalstoffen bestaande uit natuurlijke bronnen, voor zover deze niet zijn of worden bewerkt met het oog op hun radioactieve eigenschappen;

  • c. bij de opwerking van bestraalde splijtstoffen vrijgekomen voor verder gebruik geschikte restproducten.

HOOFDSTUK 2. ALGEMENE BEPALINGEN VERGUNNINGPLICHT

Artikel 3. Vergunning
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:

    • a. uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een andere lidstaat, van Nederland naar de lidstaat van bestemming over te brengen;

    • b. uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, van Nederland via een of meer lidstaten of derde staten van doorvoer naar Nederland over te brengen;

    • c. uit een derde staat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, van de derde staat van herkomst naar Nederland over te brengen;

    • d. uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een derde staat, van Nederland naar de derde staat van bestemming over te brengen;

    • e. uit een derde staat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een andere derde staat, van de derde staat van herkomst via Nederland naar de derde staat van bestemming over te brengen, indien Nederland eerste lidstaat van doorvoer is.

  • 2. Indien ingevolge artikel 10 van de richtlijn voor het overbrengen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen naar of via Nederland een vergunning van het bevoegd gezag van een andere lidstaat is vereist, is het verboden zonder bedoelde vergunning die stoffen naar of via Nederland over te brengen.

Artikel 4. Vergunningaanvraag

Een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3 wordt ingediend door:

  • a. in het geval van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en d: de houder;

  • b. in het geval van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c: de ontvanger;

  • c. in het geval van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e: de beheerder.

Artikel 5. Gebruik uniform document

Het uniforme document wordt gebruikt:

  • a. door de aanvrager bij het indienen van een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, en

  • b. door Onze Minister:

    • 1°. bij het indienen van een verzoek om goedkeuring bij het bevoegd gezag van een andere lidstaat of een derde staat van bestemming,

    • 2°. bij het verzenden van een ontvangstbevestiging op grond van dit besluit en

    • 3°. bij het nemen van een beslissing op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, en op een verzoek om goedkeuring als bedoeld in de richtlijn.

Artikel 6. Taal
  • 1. Een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, en een verzoek om goedkeuring en de daarbij behorende verklaringen en overige bijlagen worden ingevuld onderscheidenlijk verstrekt in een taal die voor Onze Minister aanvaardbaar is.

  • 2. Indien naar het oordeelvan het bevoegd gezag van de derde staat of lidstaat van bestemming of een lidstaat van doorvoer een authentieke vertaling van de in het eerste lid bedoelde documenten noodzakelijk is, draagt de houder zorg vooreen authentieke vertaling in een voor dat bevoegd gezag aanvaardbare taal.

Artikel 7. Beslistermijn

De beslissing op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, wordt genomen binnen zes maanden na de dagtekening van het uniforme document overeenkomstig dit besluit.

Artikel 8. Uniform document aanwezig tijdens overbrenging

Tijdens de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen is het ingevulde en van de vereiste bijlagen voorziene uniforme document aanwezig.

Artikel 9. Vergunning voor meerdere overbrengingen

Indien een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, betrekking heeft op het meer dan één keer naar, van of via Nederland overbrengen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen, kan de vergunning worden verleend voor meerdere keren, indien:

  • a. de betrokken stoffen in wezen dezelfde fysische, chemische en radioactieve kenmerken vertonen,

  • b. de overbrenging plaatsvindt van dezelfde houder naar dezelfde ontvanger en dezelfde bevoegde gezagen bij de overbrenging betrokken zijn, en

  • c. indien de overbrenging via een of meer derde staten van doorvoer plaatsvindt: de doorvoer plaatsvindt via dezelfde grenspost van binnenkomst of uitreis van de Europese Unie en via dezelfde grenspost van de derde staat of staten van doorvoer, tenzij de betrokken bevoegde gezagen anders zijn overeengekomen.

Artikel 10. Geldigheidsduur vergunning
  • 1. Een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, wordt verleend voor een bij de vergunning te stellen termijn van ten hoogste drie jaar.

  • 2. Bij het stellen van de termijn wordt rekening gehouden met de eventuele voorwaarden die de bevoegde gezagen van de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten of de derde staat van bestemming aan hun goedkeuring hebben verbonden.

HOOFDSTUK 3. HET OVERBRENGEN VAN RADIOACTIEVE AFVALSTOFFEN EN BESTRAALDE SPLIJTSTOFFEN TUSSEN LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE

TITEL 3.1. OVERBRENGING VAN NEDERLAND NAAR DE LIDSTAAT VAN BESTEMMING
Artikel 11. Dagtekening

Indien het uniforme document dat bij de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op dat document de datum van ontvangst aan.

Artikel 12. Beoordeling op volledigheid
  • 1. Na de in artikel 11 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming alsmede het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, en

    • b. de aanvraag om een vergunning goed te keuren nadat de ontvangstbevestiging van het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn is ontvangen.

  • 2. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan een verzoek op grond van het eerste lid is gericht, binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van de andere betrokken lidstaten.

Artikel 13. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Onze Minister beschikt afwijzend op de aanvraag om een vergunning indien:

    • a. het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan goedkeuring is verzocht, goedkeuring heeft geweigerd;

    • b. andere gronden van beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten.

  • 2. Indien Onze Minister van het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan goedkeuring is verzocht, niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn bedoelde termijn een beslissing op dat verzoek heeft ontvangen, mag Onze Minister ervan uitgaan dat de goedkeuring is verleend.

  • 3. Aan de vergunning kunnen met het oog op het beheer en het vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien goedkeuring onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 4. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van de lidstaten waaraan goedkeuring is verzocht.

Artikel 14. Bericht van ontvangst

Onze Minister zendt de houder onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen, dat Onze Minister van het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming heeft ontvangen.

Artikel 15. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende goedkeuring, of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de betrokken andere lidstaten en de houder onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van een betrokken andere lidstaat op grond van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn heeft besloten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd, stelt Onze Minister de houder van dat besluit in kennis.

Artikel 16. Terugnameplicht
  • 1. Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 15, eerste lid, heeft bepaald dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd, of indien Onze Minister de houder een kennisgeving als bedoeld in artikel 15, derde lid, heeft gezonden, bepaalt hij dat de houder de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen terugneemt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien ten genoegen van Onze Minister een andere veilige regeling kan worden getroffen.

  • 3. Degene die verantwoordelijk is voor de overbrenging, neemt indien nodig corrigerende veiligheidsmaatregelen.

  • 4. De houder is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

TITEL 3.2. OVERBRENGING VAN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST NAAR NEDERLAND
Artikel 17. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Onze Minister beoordeelt op verzoek van het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst of een aanvraag om een vergunning voor het naar Nederland overbrengen van uit eerstgenoemde lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

  • 2. Indien de aanvraag naar het oordeel van Onze Minister volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer bij het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst geen verzoek heeft ingediend om ontbrekende informatie te verstrekken, zendt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in het eerste lid, een ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer.

  • 3. Indien de aanvraag naar het oordeel van Onze Minister niet volledig en juist is ingevuld of niet is voorzien van de vereiste bijlagen, dient Onze Minister bij het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst een verzoek in om de ontbrekende informatie te verstrekken. Onze Minister zendt een afschrift van het verzoek aan het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer.

  • 4. Indien het derde lid van toepassing is, of indien Onze Minister een afschrift heeft ontvangen van een verzoek dat het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer heeft ingediend bij het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst om ontbrekende informatie te verstrekken, zendt Onze Minister aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst niet eerder een ontvangstbevestiging dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in het eerste lid. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer.

  • 5. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het verzenden van een ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 18. Beslistermijn; goedkeuring van rechtswege
  • 1. Onze Minister beslist binnen twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 17, en met inachtneming van het tweede lid, omtrent goedkeuring van de aanvraag om een vergunning. Hij zendt het besluit op een zodanig tijdstip aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst dat dit besluit voor het einde van de termijn van twee maanden door dat bevoegd gezag is ontvangen.

  • 2. Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste een maand verlengen. Hij doet hiervan mededeling aan het bevoegd gezag van de andere betrokken lidstaten.

  • 3. De goedkeuring is van rechtswege verleend indien het besluit omtrent goedkeuring door het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst nog niet is ontvangen op de laatste dag van de termijn van twee maanden, dan wel, indien het tweede lid van toepassing is, op de laatste dag van de verlengde termijn.

Artikel 19. Weigeringsgronden

Goedkeuring wordt geweigerd indien:

  • a. degene die volgens de aanvraag de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in ontvangst zal nemen, niet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben,

  • b. geen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd, waarbij degene die volgens de aanvraag de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in ontvangst zal nemen, zich bereid toont die stoffen in ontvangst te nemen, of

  • c. andere gronden van beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten.

Artikel 20. Voorwaarden
  • 1. De goedkeuring kan onder voorwaarden worden verleend.

  • 2. De voorwaarden kunnen slechts verband houden met:

    • a. wettelijke voorschriften inzake het beheer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen;

    • b. nationale, communautaire of internationale wettelijke voorschriften inzake het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen.

  • 3. De voorwaarden mogen niet strenger zijn dan de voorwaarden die voor soortgelijke overbrengingen binnen Nederland zijn of kunnen worden gesteld.

Artikel 21. Bericht van ontvangst
  • 1. Degene die de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen heeft ontvangen, zendt binnen 15 dagen na de ontvangst een bericht van ontvangst aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister stuurt onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten en derde staten van doorvoer.

Artikel 22. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de door het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende goedkeuring, of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. De houder is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

TITEL 3.3. OVERBRENGING VAN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE LIDSTAAT VAN BESTEMMING
Artikel 23. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2

Op het overbrengen van uit een andere lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een andere lidstaat, van de lidstaat van herkomst via Nederland naar de lidstaat van bestemming is titel 3.2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

  • a. in artikel 17, eerste lid, in plaats van ‘naar Nederland overbrengen’ wordt gelezen ‘via Nederland overbrengen’ en in plaats van ‘in Nederland’ wordt gelezen: in de lidstaat van bestemming;

  • b. in artikel 17, derde lid, in plaats van ‘eventuele lidstaten van doorvoer’ wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

  • c. artikel 19, aanhef en onder c, uitsluitend van toepassing is voor wat betreft de gronden van vervoer;

  • d. in artikel 22, tweede lid, in plaats van ‘en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer’ wordt gelezen: , het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer en het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming.

Artikel 24. Goedkeuring voor terugzending

In afwijking van artikel 23 mag Onze Minister, indien hij een aanvraag om een vergunning heeft goedgekeurd, in de navolgende situaties goedkeuring van een aanvraag om een vergunning voor terugzending niet weigeren:

  • a. de oorspronkelijke goedkeuring had betrekking op materiaal dat werd overgebracht voor bewerkings-, verwerkings- of opwerkingsdoeleinden, indien de terugzending betrekking heeft op radioactieve afvalstoffen of andere producten die gelijkwaardig zijn aan het oorspronkelijke materiaal na bewerking, verwerking of opwerking, en alle relevante voorschriften zijn nageleefd;

  • b. er is sprake van een niet-uitgevoerde overbrenging als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of het bevoegd gezag van een andere betrokken lidstaat heeft op grond van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn beslist dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd, indien de terugzending op dezelfde voorwaarden en met dezelfde specificaties wordt verricht.

TITEL 3.4. OVERBRENGING VAN NEDERLAND VIA EEN OF MEER LIDSTATEN OF DERDE STATEN VAN DOORVOER NAAR NEDERLAND
Artikel 25. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.1

Op het overbrengen van uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, van Nederland via een of meer lidstaten of derde staten van doorvoer naar Nederland is titel 3.1 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 12 en 14, en met dien verstande dat in de artikelen 11 en 15, eerste lid, in plaats van ‘artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a’ wordt gelezen: artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b.

Artikel 26. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Na de in artikel 11 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. de aanvraag om een vergunning goed te keuren nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 2. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten waaraan een verzoek op grond van het eerste lid is gericht, binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek heeft ingediend om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister deelt deze datum mee aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan een verzoek op grond van het eerste lid is gericht, binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het vierde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister deelt deze datum mee aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 27. Bericht van ontvangst
  • 1. Degene die de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen heeft ontvangen, zendt binnen 15 dagen na de ontvangst een bericht van ontvangst aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister stuurt onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer, het bevoegd gezag van eventuele derde staten van doorvoer en de houder.

HOOFDSTUK 4. HET OVERBRENGEN VAN RADIOACTIEVE AFVALSTOFFEN EN BESTRAALDE SPLIJTSTOFFEN TUSSEN EEN LIDSTAAT VAN DE EUROPESE UNIE EN EEN DERDE STAAT

TITEL 4.1. OVERBRENGING VAN DE DERDE STAAT VAN HERKOMST NAAR NEDERLAND
Artikel 28. Vergunningaanvraag; terugnameplicht

De ontvanger doet zijn aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, aanhef en onder c, vergezeld gaan van een door hem ondertekende verklaring waaruit blijkt dat hij een door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst aanvaarde regeling heeft getroffen met degene die de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen buiten die staat brengt, inhoudende dat laatstgenoemde die stoffen zal terugnemen indien de overbrenging niet kan worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 33.

Artikel 29. Dagtekening

Indien het uniforme document dat bij de aanvraag om een vergunning is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op het document de datum van ontvangst aan.

Artikel 30. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de overbrenging via een of meer lidstaten van doorvoer plaatsvindt.

  • 2. Na de in artikel 29 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. de aanvraag om een vergunning goed te keuren nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 3. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister deelt deze datum mee aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, verzoekt om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister deelt deze datum mee aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 7. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 31. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Onze Minister beschikt afwijzend op de aanvraag indien:

    • a. het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan goedkeuring is verzocht, goedkeuring heeft geweigerd,

    • b. degene die volgens de aanvraag de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in ontvangst zal nemen, niet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben,

    • c. geen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd, waarbij degene die volgens de aanvraag de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in ontvangst zal nemen, zich bereid toont die stoffen in ontvangst te nemen, of

    • d. andere gronden van beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten.

  • 2. Indien Onze Minister van het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan goedkeuring is verzocht, niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn bedoelde termijn een beslissing op dat verzoek heeft ontvangen, mag Onze Minister ervan uitgaan dat de goedkeuring is verleend.

  • 3. Aan de vergunning kunnen met het oog op het beheer en het vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien goedkeuring onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 4. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van:

    • a. de derde staat van herkomst;

    • b. eventuele lidstaten of derde staten van doorvoer.

Artikel 32. Bericht van ontvangst
  • 1. De ontvanger zendt Onze Minister binnen 15 dagen nadat hij de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen heeft ontvangen, een bericht van ontvangst.

  • 2. Onze Minister stuurt onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst aan de in artikel 31, vierde lid, genoemde bevoegde gezagen.

Artikel 33. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, aanhef en onder c, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende goedkeuring, of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en de ontvanger onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. De ontvanger is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

TITEL 4.2. OVERBRENGING VAN DE DERDE STAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE LIDSTAAT VAN BESTEMMING
Artikel 34. Beoordeling op volledigheid

Indien het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming verzoekt om een aanvraag om een vergunning voor het via Nederland overbrengen van uit een derde staat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in eerstgenoemde lidstaat, op volledigheid te beoordelen, beoordeelt Onze Minister of de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

Artikel 35. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2
  • 1. Titel 3.2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

    • a. in de artikelen 17, derde lid, 18, eerste en derde lid, en 22, eerste lid, onder a, in plaats van ‘de lidstaat van herkomst’ wordt gelezen: de lidstaat van bestemming;

    • b. in artikel 17, derde lid, in plaats van ‘eventuele lidstaten van doorvoer’ wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

    • c. artikel 19, aanhef en onder c, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft de gronden van vervoer;

    • d. een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, tweede lid, uitsluitend wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst;

    • e. in artikel 22, derde lid, in plaats van ‘houder’ wordt gelezen: ontvanger.

  • 2. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 4.3. OVERBRENGING VAN NEDERLAND NAAR DE DERDE STAAT VAN BESTEMMING
Artikel 36. Dagtekening

Indien het document dat bij de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, aanhef en onder d, is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op dat document de datum van ontvangst aan.

Artikel 37. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de overbrenging via een of meer lidstaten van doorvoer plaatsvindt.

  • 2. Na de in artikel 36 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. de aanvraag om een vergunning goed te keuren nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 3. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 7. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 38. Verzoek om goedkeuring aan derde staat van bestemming

Na de in artikel 36 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onverwijld het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming onder toezending van het uniforme document de aanvraag om een vergunning goed te keuren.

Artikel 39. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Onze Minister beschikt afwijzend op de aanvraag om een vergunning indien:

    • a. het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming of het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan goedkeuring is verzocht, goedkeuring heeft geweigerd,

    • b. de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben in een gebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte,

    • c. de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben binnen een derde staat die partij is bij deop 23 juni 2000 in Cotonou (Benin) ondertekende Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (ACS-EG-Overeenkomst van Cotonou; PbEU L 317), tenzij de overbrenging radioactieve afvalstoffen betreft die na bewerking naar de derde staat van herkomst worden teruggezonden, of

    • d. de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben binnen een derde staat die naar het oordeel van Onze Minister volgens de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde criteria niet beschikt over de technische, wettelijke of bestuurlijke middelen om die stoffen veilig te beheren, zoals in het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Wenen, 5 september 1997; Trb. 2001, 111) is vastgesteld, bij welke beoordeling Onze Minister rekening houdt met alle relevante informatie van andere lidstaten, of

    • e. andere gronden van beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten.

  • 2. Indien Onze Minister van het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan goedkeuring is verzocht, niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn bedoelde termijn een beslissing op dat verzoek heeft ontvangen, mag Onze Minister ervan uitgaan dat de goedkeuring is verleend.

  • 3. Aan de vergunning kunnen met het oog op het beheer en het vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien goedkeuring onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 4. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van:

    • a. de derde staat van bestemming;

    • b. eventuele lidstaten of derde staten van doorvoer.

  • 5. Bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b tot en met d, houdt Onze Minister rekening met de criteria die de Commissie van de Europese Gemeenschappen daaromtrent overeenkomstig artikel 21 van de richtlijn heeft vastgesteld.

Artikel 40. Bericht van ontvangst
  • 1. De houder stelt Onze Minister binnen 15 dagen nadat de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in de derde staat van bestemming zijn aangekomen, in kennis van het feit dat die stoffen hun bestemming hebben bereikt. Daarbij wordt vermeld via welk laatste douanekantoor in de Europese Unie de overbrenging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het bericht van ontvangst gaat vergezeld van een verklaring of een bevestiging van de ontvanger, dat die stoffen de juiste bestemming hebben bereikt, onder vermelding van het douanekantoor van binnenkomst in de derde staat van bestemming.

Artikel 41. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende goedkeuring, of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt de houder onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van een betrokken andere lidstaat op grond van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn heeft besloten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd, stelt Onze Minister de houder van dat besluit in kennis.

Artikel 42. Terugnameplicht
  • 1. Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 41, eerste lid, heeft bepaald dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd, of indien Onze Minister de houder een kennisgeving als bedoeld in artikel 41, derde lid, heeft gezonden, bepaalt hij dat de houder de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen terugneemt.

  • 2. Artikel 16, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 4.4. OVERBRENGING VAN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE DERDE STAAT VAN BESTEMMING
Artikel 43. Beoordeling op volledigheid

Indien het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst verzoekt om een aanvraag om een vergunning voor het via Nederland overbrengen van uit eerstgenoemde lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een derde staat, op volledigheid te beoordelen, beoordeelt Onze Minister of de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

Artikel 44. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2
  • 1. Titel 3.2 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

    • a. in artikel 17, derde lid, in plaats van ‘eventuele lidstaten van doorvoer’ wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

    • b. artikel 19, aanhef en onder c, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft de gronden van vervoer;

    • c. een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, tweede lid, uitsluitend wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst.

  • 2. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 4.5. OVERBRENGING VAN DE DERDE STAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE DERDE STAAT VAN BESTEMMING
Paragraaf 4.5.1. Nederland als eerste lidstaat van doorvoer
Artikel 45. Vergunningaanvraag; terugnameplicht

De beheerder doet zijn aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid,aanhef en onder e, vergezeld gaan van een door hem ondertekende verklaring waaruit blijkt dat de in de derde staat van bestemming gevestigde persoon die voornemens is de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in ontvangst te nemen, een door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst aanvaarde regeling heeft getroffen met de in die staat gevestigde persoon die die stoffen naar de derde staat van bestemming overbrengt, inhoudende dat laatstgenoemde die stoffen zal terugnemen indien de overbrenging niet kan worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 50.

Artikel 46. Dagtekening

Indien het document dat bij de aanvraag om een vergunning is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op het document de datum van ontvangst aan.

Artikel 47. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de overbrenging via een of meer andere lidstaten van doorvoer plaatsvindt.

  • 2. Na de in artikel 46 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. de aanvraag om een vergunning goed te keuren nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 3. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister deelt deze datum mee aan het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het bevoegd gezag van een andere lidstaat van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 7. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 48. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Op de beslissing op de aanvraag om een vergunning is artikel 39, eerste, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Aan de vergunning kunnen met het oog op het vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien goedkeuring onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 3. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten of derde staten van doorvoer.

Artikel 49. Bericht van ontvangst
  • 1. De beheerder stelt Onze Minister binnen 15 dagen nadat de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in de derde staat van bestemming zijn aangekomen, in kennis van de ontvangst. Daarbij wordt vermeld via welk laatste douanekantoor in de Europese Unie de overbrenging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het bericht van ontvangst gaat vergezeld van een verklaring of een bevestiging van de ontvanger, dat die stoffen de juiste bestemming hebben bereikt, onder vermelding van het douanekantoor van binnenkomst in de derde staat van bestemming.

Artikel 50. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende goedkeuring, of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en de beheerder onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. De beheerder is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

Paragraaf 4.5.2. Nederland als latere lidstaat van doorvoer
Artikel 51. Beoordeling op volledigheid

Indien het bevoegd gezag van de eerste lidstaat van doorvoer verzoekt om een aanvraag om een vergunning voor het via Nederland overbrengen van uit eerstgenoemde lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een derde staat, op volledigheid te beoordelen, beoordeelt Onze Minister of de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

Artikel 52. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2
  • 1. Titel 3.2 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

    • a. in de artikelen 17, derde lid, 18, eerste en derde lid, en 22, eerste lid, in plaats van ‘lidstaat van herkomst’ wordt gelezen: eerste lidstaat van doorvoer;

    • b. in artikel 17, derde lid, in plaats van ‘eventuele lidstaten van doorvoer’ wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

    • c. artikel 19, aanhef en onder c, uitsluitend van toepassing is voor wat betreft de gronden van vervoer;

    • d. een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, tweede lid, uitsluitend wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst;

    • e. in artikel 22, derde lid, in plaats van ‘houder’ wordt gelezen: beheerder.

  • 2. De artikelen 24 en 39, eerste lid, aanhef en onder b tot en met e, en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 39, eerste lid, onder e, uitsluitend van toepassing is voor wat betreft de gronden van vervoer.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 53. Intrekking Biudras

Het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen wordt ingetrokken.

Artikel 54. Overgangsrecht vergunningen
  • 1. Indien voor 25 december 2008 voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen een vergunning als bedoeld in artikel 3 van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen is verleend, blijft dat besluit van toepassing op alle overbrengingsverrichtingen die onder die vergunning vallen.

  • 2. Onverminderd het derde lid, blijft het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen van toepassing op ontvankelijke aanvragen om een vergunning voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen als bedoeld in artikel 3 van dat besluit die voor 25 december 2008 zijn ingediend.

  • 3. Bij het nemen van een beslissing op aanvragen om een vergunning die voor 25 december 2008 zijn ingediend en die betrekking hebben op meer dan één overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen naar een derde staat van bestemming, houdt Onze Minister rekening met alle relevante omstandigheden en met name met:

    • a. het geplande tijdschema voor de uitvoering van alle overbrengingen die onder dezelfde aanvraag vallen;

    • b. de motivering voor het bundelen van alle overbrengingen in dezelfde aanvraag;

    • c. de vraag of het niet wenselijk is een vergunning te verlenen voor een aantal overbrengingen dat lager is dan het aantal waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 55. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen.

Artikel 56. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) (hierna: richtlijn 2006/117). Richtlijn 2006/117 vervangt richtlijn nr. 92/3/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen Lid-Staten en naar en vanuit de Europese Unie (PbEG L 35) (hierna: richtlijn 92/3).

Richtlijn 2006/117 stelt een communautair stelsel vast voor toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrengingen van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen. Het betreft een dwingend en gemeenschappelijk stelsel van voorafgaande vergunningen (hierna: overbrengingsvergunningen). Het achterliggende doel van richtlijn 2006/117 is de bescherming van de gezondheid tegen straling van radioactieve stoffen. Richtlijn 2006/117 staat naast communautaire en internationale regelgeving met betrekking tot het vervoer van radioactieve afvalstoffen en de opslag en verwijdering van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen en laat die regelgeving onverlet.

Bij richtlijn 92/3 is indertijd voor het eerst een communautair stelsel van controles en voorafgaande vergunningen voor overbrengingen van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de Europese Unie vastgesteld. Deze richtlijn is destijds omgezet in het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (hierna: Biudras),1 welk besluit op 1 februari 1994 in werking is getreden. In het kader van de vijfde fase van het EU-project ‘Eenvoudiger regelgeving voor de interne markt’ (het zogenoemde SLIM-initiatief) is in 2001 met het oog op de gebruikersvriendelijkheid en transparantie een begin gemaakt met de herziening van richtlijn 92/3. Uit dat project is naar voren gekomen dat er een aantal redenen was om richtlijn 92/3 aan te passen. Zo is gebleken dat:

  • situaties in het verleden niet zijn gereguleerd welke alsnog geregeld dienen te worden;

  • de bestaande procedure voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en de structuur van richtlijn 92/3 vereenvoudiging behoeven;

  • afstemming met andere communautaire en internationale voorschriften nodig is;

  • begrippen en definities verduidelijking behoeven of dienen te worden toegevoegd.

In verband met de duidelijkheid wordt richtlijn 92/3 door richtlijn 2006/117 ingetrokken en vervangen. In verband hiermee en om andere, in paragraaf 4 van deze nota van toelichting vermelde redenen, is besloten het Biudras in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit dat qua structuur nauw aansluit bij de opzet van richtlijn 2006/117.

Indien in deze nota van toelichting naar artikelen wordt verwezen, worden de bepalingen van het onderhavige besluit bedoeld, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.

2. Beschrijving op hoofdlijnen van richtlijn 2006/117

Richtlijn 2006/117 regelt het toezicht en de controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen tussen lidstaten onderling en naar en vanuit de Europese Unie. De richtlijn heeft als uitgangspunt dat er geen grensoverschrijdende overbrengingen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen kunnen plaatsvinden zonder voorafgaande overbrengingsvergunning. In de meeste gevallen is in het kader van deze vergunningprocedure de voorafgaande goedkeuring (in richtlijn 2006/117 aangeduid als ‘toestemming’) van een of meer andere lidstaten of derde staten vereist. Een overbrengingsvergunning kan of moet in bepaalde gevallen worden geweigerd. Hiertoe zijn in richtlijn 2006/117 weigeringsgronden opgenomen. Zo kan bijvoorbeeld geen overbrengingsvergunning worden verleend indien een of meer lidstaten of de derde staat van bestemming waaraan om goedkeuring is verzocht, deze hebben geweigerd. In de paragrafen 6 en 7 van deze nota van toelichting wordt uitvoerig beschreven wanneer een overbrengingsvergunning of een goedkeuring kan of moet worden verleend of geweigerd.

3. Wijzigingen ten opzichte van de richtlijn 92/3

In paragraaf 1 van deze nota van toelichting is reeds aangegeven dat er een aantal redenen was om richtlijn 92/3 aan te passen. In deze paragraaf wordt beschreven welke inhoudelijke wijzigingen als gevolg hiervan zijn aangebracht in richtlijn 2006/117.

a. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat situaties in het verleden niet zijn gereguleerd welke alsnog geregeld dienen te worden

De procedure van richtlijn 92/3 was alleen van toepassing op overbrengingen van radioactieve afvalstoffen, zijnde radioactieve stoffen die niet voor verder gebruik bestemd zijn. Dat hield in dat bestraalde splijtstoffen bestemd voor opwerking niet onder de werkingssfeer van de richtlijn vielen. Uit het oogpunt van stralingsbescherming werd het echter niet verantwoord geacht de toezichts- en controleprocedure niet toe te passen op bestraalde splijtstoffen die voor opwerking bestemd zijn. Richtlijn 2006/117 is daarom mede van toepassing op alle overbrengingen van bestraalde splijtstoffen, ongeacht of deze wel of niet voor verder gebruik dan wel voor opwerking bestemd zijn.

Een overbrenging waarbij de lidstaat van herkomst en de lidstaat van bestemming dezelfde zijn en waarbij doorvoer over het grondgebied van een ander land plaatsvindt, wordt ook wel ‘hoefijzeroverbrenging’ genoemd. Onder richtlijn 92/3 was niet duidelijk of een hoefijzeroverbrenging onder het toepassingsbereik van de richtlijn viel. Daarom is in het kader van richtlijn 2006/117 duidelijk aangegeven dat een hoefijzeroverbrenging onder het toepassingsbereik van de richtlijn valt.

b. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat de bestaande procedure voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en de structuur van richtlijn 92/3 vereenvoudiging behoeven

Richtlijn 92/3 kende een zogenoemde automatische goedkeuringsprocedure. Deze hield in dat als een lidstaat niet binnen een bepaalde termijn op een verzoek om goedkeuring had gereageerd, die goedkeuring geacht werd te zijn verleend. Deze procedure was echter facultatief. Lidstaten konden aan de Europese Commissie schriftelijk kenbaar maken dat de stilzwijgende goedkeuringsprocedure door hen niet werd aanvaard. Van deze mogelijkheid bleken lidstaten op grote schaal gebruik te maken. In de praktijk leidde dit tot ongewenste administratieve lasten en tot veel onzekerheid over het al dan niet verleend zijn van goedkeuring. Om hieraan een einde te maken, is in richtlijn 2006/117 bepaald dat een verplichte automatische goedkeuringsprocedure (lex silencio positivo) geldt in alle gevallen waarin een verzoek om goedkeuring aan het bevoegd gezag van een lidstaat is gedaan. Deze procedure houdt in dat indien na twee maanden nog geen antwoord is ontvangen op een verzoek om goedkeuring, de lidstaat die om goedkeuring heeft gevraagd, er vanuit mag gaan dat de goedkeuring is verleend. Deze termijn kan overigens worden verlengd met ten hoogste een maand. De lex silencio positivo wordt nader beschreven in paragraaf 8 van deze nota van toelichting.

In het geval van een overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen die de Europese Unie verlaten, hoefde op grond van richtlijn 92/3 de derde staat van bestemming uitsluitend van de overbrenging in kennis te worden gesteld. Niet was voorgeschreven dat deze staat zijn goedkeuring moest verlenen. Omdat de bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen de aan radioactieve afvalstoffen verbonden gevaren evenwel vereist dat ook rekening wordt gehouden met risico's die zich buiten de Europese Unie kunnen voordoen, eist richtlijn 2006/117 nu dat de derde staat van bestemming zijn goedkeuring aan de overbrenging moet hebben gegeven.

Ten einde de goedkeuringsprocedure te verduidelijken, is in richtlijn 2006/117 tevens een aantal procedurestappen nader uitgeschreven en uitgewerkt. Bovendien is bepaald dat het bestaande uniforme document dat ingevolge de richtlijn bij elke overbrenging moet worden ingevuld en gebruikt, wordt aangepast. Dit laatste is inmiddels ook gebeurd.2

Voorts is in de tekst van richtlijn 2006/117 nog uitdrukkelijker dan in richtlijn 92/3 een onderscheid gemaakt tussen bepalingen inzake ‘intracommunautaire overbrengingen’ zijnde overbrengingen waarbij het land van herkomst én het land van bestemming lidstaten zijn, en bepalingen inzake ‘extracommunautaire overbrengingen’ zijnde overbrengingen waarbij het land van herkomst of het land van bestemming (of beide) derde staten zijn.

c. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat overeenstemming met andere communautaire en internationale voorschriften nodig is

Richtlijn 92/3 was van toepassing op radioactieve afvalstoffen die de waarden van de hoeveelheden en concentratieniveaus uit richtlijn nr. 80/836/Euratom inzake basisnormen overschreden.3 In richtlijn 2006/117 is deze verwijzing geactualiseerd met een dynamische verwijzing naar de recentere richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159). Bovendien is een aantal begrippen uit deze richtlijn overgenomen in richtlijn 2006/117.

Voorts bleek afstemming nodig met richtlijn nr. 2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen (PbEU L 346), in het bijzonder wat de formulering betreft van de bepalingen inzake de terugzending van radioactieve ingekapselde bronnen.

Bij het opstellen van richtlijn 2006/117 is daarnaast rekening gehouden met, en verwezen naar:

  • het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Wenen, 5 september 1997; Trb. 2001, 111), waartoe de Europese Unie op 2 januari 2006 is toegetreden, en

  • de op 23 juni 2000 in Cotonou ondertekende Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, die op 1 april 2003 in werking is getreden (ACS-EG-Overeenkomst van Cotonou; PbEU L 317).

d. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat begrippen en definities verduidelijking behoeven of dienen te worden toegevoegd

In richtlijn 2006/117 is een aantal definities aangepast en toegevoegd. Welke gevolgen dit heeft voor de implementatie van richtlijn 2006/117 in de Nederlandse regelgeving, wordt in paragraaf 5 van deze nota van toelichting toegelicht.

4. Uitgangspunten bij de implementatie

Artikel 67 van de Kernenergiewet (hierna: wet) biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter uitvoering van internationale overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten, welke geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de kernenergie of ioniserende stralen. Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is van die mogelijkheid gebruik gemaakt, net als destijds bij de implementatie van richtlijn 92/3 is gebeurd.

4.1. Vervanging Biudras door een geheel nieuw besluit

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is er niet voor gekozen om het Biudras aan te passen, maar is besloten om het Biudras in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit. Deze beslissing werd niet alleen ingegeven door de in paragraaf 3 van deze nota van toelichting genoemde wijzigingen van richtlijn 2006/117 ten opzichte van richtlijn 92/3, maar ook door de met het Biudras opgedane ervaring en de sinds 1993 gewijzigde inzichten. De noodzakelijke wijzigingen van het Biudras bleken zo fundamenteel dat het weinig zinvol was om het Biudras als uitgangspunt voor de implementatie van richtlijn 2006/117 te nemen. Hieronder worden de overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen, nader uiteengezet.

4.1.1. Structuur

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is ervoor gekozen om de structuur van richtlijn 2006/117 en het uniform document aan te houden. Dit betekent dat de verschillende soorten overbrengingen die zich vanuit Nederlands perspectief kunnen voordoen, als uitgangspunt zijn genomen. Het gaat daarbij om zowel intracommunautaire als extracommunautaire overbrengingen, waarbinnen nog weer nader onderscheid kan worden gemaakt tussen gevallen van in-, uit- en doorvoer.

Bij de implementatie van richtlijn 92/3 in het Biudras is toentertijd voor een ander uitgangspunt gekozen. Niet de structuur van de richtlijn en het uniform document werden als vertrekpunt genomen, maar er werd uitgegaan van de door de richtlijn onderscheiden juridische instrumenten, te weten de vergunning en de goedkeuring. Bij de uitvoering van het Biudras is gebleken dat het besluit hierdoor onvoldoende aansloot bij de praktijk en ontoegankelijk was. Iemand die radioactieve afvalstoffen wil in-, uit- of doorvoeren, denkt namelijk niet vanuit het juridische instrument dat bij die specifieke overbrenging hoort, maar eerder vanuit de soort overbrenging die hij wil verrichten. De ontoegankelijkheid van het Biudras werd verder vergroot doordat het uniform document, anders dan het Biudras zelf, wel volledig aansloot bij de structuur van de richtlijn en in de uitvoeringspraktijk in alle fasen van het overbrengingsproces een heel centrale plaats innam. Daarnaast is in de tekst van richtlijn 2006/117 uitdrukkelijker dan voorheen een onderscheid gemaakt tussen bepalingen inzake intracommunautaire overbrengingen en bepalingen over extracommunautaire overbrengingen.

Dit alles heeft ertoe geleid dat er bij de implementatie van richtlijn 2006/117 voor gekozen is om dicht bij de structuur van richtlijn 2006/117 aan te sluiten.

4.1.2. Relatie met vervoersvergunning

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is er expliciet voor gekozen om de koppeling tussen de vervoersvergunning op grond van de artikelen 15, onder a, en 29 van de wet aan de ene kant en de overbrengingsvergunning aan de andere kant los te laten. Deze onder het Biudras gehanteerde koppeling hield in dat een goedkeuring op grond van het Biudras enkel werd verleend onder de voorwaarde dat een vervoersvergunning werd verleend (artikel 9, eerste lid, Biudras). Daarnaast werd een afschrift van het uniform document met de verleende goedkeuring ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om een vervoersvergunning (artikel 9, tweede lid, Biudras). Verder was geregeld dat op de aanvraag om een vervoersvergunning niet werd beslist zolang de voor de overbrenging vereiste goedkeuringen niet waren afgegeven (artikel 11 Biudras).

Bij het opstellen van het Biudras werd met de koppeling beoogd om de administratieve lasten zo min mogelijk te laten toenemen. In de uitvoeringspraktijk bleek evenwel dat deze koppeling het vergunningsproces erg complex en weinig transparant maakte. Bovendien bleek de koppeling feitelijk niet tot minder administratieve lasten te leiden. Door de koppeling hoefden namelijk niet minder documenten te worden overgelegd of minder procedures te worden doorlopen. Tot slot bleek bij intracommunautaire overbrengingen dat degene die de vergunning op grond van het Biudras moest aanvragen, niet altijd dezelfde persoon was als degene die de vervoersvergunning moest aanvragen. De koppeling had dus ook op dit punt materieel geen toegevoegde waarde. Daarom is de koppeling in het onderhavige besluit dan ook losgelaten.

4.1.3. Weigeringsgronden

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is er voor wat betreft de weigeringsgronden voor de overbrengingsvergunning en de goedkeuring in het onderhavige besluit voor gekozen nauwkeuriger aan te sluiten bij de weigeringsgronden van de richtlijn en daarmee het aantal weigeringsgronden ten opzichte van de situatie onder het Biudras te beperken. Omdat er destijds nog geen enkele ervaring was met overbrengingsvergunningen, is er indertijd in het Biudras voor de zekerheid voor gekozen om een ruim aantal weigeringsgronden voor de goedkeuring en de overbrengingsvergunning op te nemen. Inmiddels is gebleken dat hieraan in de praktijk geen behoefte bestaat. Het ging hierbij bijvoorbeeld om weigeringsgronden die reeds betrokken werden in het kader van de vervoersvergunning die benodigd is op grond van artikel 15, onder a, of artikel 29 van de wet en aldus in het kader van de overbrengingsvergunning geen toegevoegde waarde hadden. Het hanteren van een strikte scheiding tussen de weigeringsgronden voor overbrenging aan de ene kant en die voor vervoer aan de andere kant klemt des te meer nu bij de implementatie van richtlijn 2006/117 de koppeling tussen de overbrengingsvergunning en de vervoersvergunning uitdrukkelijk is losgelaten (zie paragraaf 4.1.2).

4.1.4. Leesbaarheid

Een ander bezwaar van het Biudras betrof de slechte leesbaarheid ervan. Ten gevolge van het veelvuldig van overeenkomstige toepassing verklaren van bepalingen elders in het besluit en de vele (door)verwijzingen was het Biudras weinig toegankelijk. Dit maakte het in de praktijk erg lastig om in concreto vast te stellen welke regels op een bepaalde overbrenging van toepassing waren. Ook om deze reden is ervoor gekozen om het Biudras in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit.

4.2. Soorten overbrengingen

Voor de structuur van het onderhavige besluit is aangesloten bij de verschillende overbrengingen die richtlijn 2006/117 en het uniform document onderscheiden. Het hoofdonderscheid betreft het onderscheid tussen intra- en extracommunautaire overbrengingen. Hierbij wordt verstaan onder:

  • A. intracommunautair: een overbrenging waarbij het land van herkomst en het land van bestemming lidstaten zijn;

  • B. extracommunautair: een overbrenging waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming derde staten zijn.

Binnen deze twee categorieën kan een tiental typen overbrengingen worden onderscheiden die zich, bezien vanuit Nederland, kunnen voordoen:

  • A. intracommunautair: een overbrenging waarbij het land van herkomst en het land van bestemming lidstaten zijn en waarbij Nederland:

    • I. lidstaat van herkomst,

    • II. lidstaat van bestemming,

    • III. lidstaat van doorvoer of

    • IV. lidstaat van herkomst én lidstaat van bestemming is.

  • B. extracommunautair:een overbrenging waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming derde staten zijn en waarbij Nederland:

    bij invoer in de Europese Unie:

    • V. lidstaat van bestemming of

    • VI. lidstaat van doorvoer is;

    bij uitvoer uit de Europese Unie:

    • VII. lidstaat van herkomst of

    • VIII. lidstaat van doorvoer is;

    bij doorvoer door de Europese Unie:

    • IX. eerste lidstaat van doorvoer of

    • X. latere lidstaat van doorvoer is.

In het onderhavige besluit is per situatie het juridische regime uitgewerkt. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de normen volledig worden uitgeschreven. Een van-overeenkomstige-toepassing-verklaring is alleen gebruikt als anders (grote delen van) eerdere titels zouden moeten worden herhaald en als het hanteren van die techniek voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het besluit niet bezwaarlijk is.

5. Kernbegrippen en reikwijdte van het besluit

Twee centrale begrippen in richtlijn 2006/117 zijn ‘radioactief afval’ en ‘verbruikte splijtstof’, die in de Nederlandse regelgeving worden aangeduid als respectievelijk radioactieve afvalstof(fen) en bestraalde splijtstoffen.

Radioactieve afvalstoffen

Radioactieve afvalstof is in artikel 1 van het besluit omschreven als: radioactieve stof waarvan de activiteit van de radionucliden of de activiteitsconcentratie van die stof in een kalenderjaar gelijk is aan of hoger is dan de in tabel 1 van bijlage 1 behorende bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde, splijtstof of erts waarvoor geen gebruik of product- of materiaalhergebruik is voorzien door het bevoegd gezag van de lidstaat of derde staat van herkomst of van bestemming of door een natuurlijke of rechtspersoon wiens beslissing door deze bevoegde gezagen wordt aanvaard, en die, onderscheidenlijk dat door een regelgevende instantie als radioactieve afvalstof wordt gecontroleerd overeenkomstig het wet- en regelgevingskader van de lidstaten of derde staten van herkomst en van bestemming. Er is voor gekozen zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de definitie die in artikel 5, onder 1, van richtlijn 2006/117 wordt gebruikt. De definitie die in artikel 1, onder c, van het Biudras was opgenomen, is niet langer bruikbaar, omdat het begrip ‘radioactieve afvalstoffen’ in richtlijn 2006/117 anders, en in enkele opzichten breder, is ingevuld. Zo is in richtlijn 2006/117 nader ingevuld door wiegeen verder gebruik van de stoffen moet zijn voorzien. Verder is ten opzichte van richtlijn 92/3 toegevoegd de eis dat de stoffen ‘door een regelgevende instantie als radioactief afval worden gecontroleerd’. Hiermee is beoogd de overbrenging van niet aangegeven radioactief besmet materiaal (zoals radioactief besmet schroot dat tijdens de overbrenging als zodanig wordt gedetecteerd), als radioactief afval aan te merken, ongeacht het gebruik dat is gepland door het land van oorsprong of van bestemming.4

Bestraalde splijtstoffen

De term ‘bestraalde splijtstoffen’ komt reeds in de kernenergiewetgeving voor. Onder bestraalde splijtstoffen worden in het kader van dit besluit verstaan: bestraalde splijtstoffen die permanent verwijderd zijn uit een reactorkern en voor opwerking bedoeld zijn (artikel 1). Bestraalde splijtstoffen die niet meer opgewerkt worden en waarvoor geen verder gebruik meer is voorzien, vallen onder de begripsomschrijving van radioactieve afvalstoffen.

De richtlijn kent een aantal uitzonderingen op het toepassingsbereik (artikel 1 van de richtlijn). Deze zijn in artikel 2 van het onderhavige besluit verwerkt. Buiten de werkingssfeer van dit besluit vallen:

Ingekapselde bronnen

Buiten de reikwijdte van het besluit valt het overbrengen van ingekapselde bronnen die niet langer worden gebruikt, noch bestemd zijn om te worden gebruikt voor de handeling waarvoor (op grond van het Besluit stralingsbescherming) een vergunning is verleend, voor zover die bronnen worden overgebracht naar een leverancier, een fabrikant van dergelijke bronnen of een voor de ontvangst van radioactieve afvalstoffen bestemde instelling (artikel 2, aanhef en onder a).

Onder ingekapselde bronnen worden verstaan radioactieve stoffen of splijtstoffen die zijn ingebed in of gehecht zijn aan vast dragermateriaal of zijn omgeven door een omhulling van materiaal met dien verstande dat hetzij het dragermateriaal hetzij de omhulling voldoende weerstand biedt om onder normale gebruiksomstandigheden elke verspreiding van radioactieve stoffen te voorkomen (artikel 1, onder verwijzing naar de definitie in het Besluit stralingsbescherming). Deze in artikel 2, aanhef en onder a, opgenomen vrijstelling geldt voor alle bovengenoemde overbrengingen en niet alleen voor de overbrengingen waarbij de bron door de gebruiker ervan wordt teruggezonden naar de in een ander land gevestigde leverancier.

Natuurlijke bronnen

Ook radioactieve afvalstoffen bestaande uit natuurlijke bronnen, voor zover deze niet zijn of worden bewerkt met het oog op hun radioactieve eigenschappen, vallen buiten de werkingsfeer van dit besluit (artikel 2, aanhef en onder b). Een voorbeeld is sludge uit de winning van olie en gas. Sludge bevat in de natuur voorkomende radionucliden. De concentratie van de radioactieve stoffen is vaak boven de vrijstellingsgrenzen. Zolang geen bewerkingen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden met het oog op de radioactieve eigenschappen, valt de overbrenging niet onder richtlijn 2006/117. Uiteraard blijven de bepalingen van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen wel van toepassing op het vervoer van dergelijke stoffen.

Restproducten

Voor verder gebruik geschikte restproducten die vrijkomen bij de bewerking van bestraalde splijtstoffen vallen niet onder de werkingssfeer van dit besluit (artikel 2, aanhef en onder c). Het gaat hier met name om uranium en plutonium dat vrijkomt bij de opwerking van bestraalde splijtstoffen. Ook hier geldt dat bij het vervoer van dergelijke restproducten wel aan de bepalingen van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen moet worden voldaan.

6. Procedure van vergunningverlening en goedkeuring bij overbrengingen
6.1. Algemeen

Richtlijn 2006/117 bevat een verplichte procedure voor toezicht en controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen. Deze procedure bestaat uit een stelsel van voorafgaande vergunningen en goedkeuringen. Voor elke grensoverschrijdende overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen is volgens de richtlijn een overbrengingsvergunning vereist. Welke lidstaat die vergunning verleent, is afhankelijk van het type overbrenging (intra- of extracommunautair; in-, uit- of doorvoer). In de meeste gevallen is voorafgaand aan de vergunningverlening een goedkeuring door het bevoegd gezag van een of meer andere lidstaten vereist. Nieuw is dat bij uitvoer uit de Europese Unie tevens goedkeuring is vereist van het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming.

In het onderhavige besluit is voor alle soorten overbrengingen waarbij Nederland betrokken kan zijn, uitgewerkt welk juridisch regime van toepassing is. Ter vergroting van de duidelijkheid is in onderstaand schema een samenvatting opgenomen van de verschillende soorten overbrengingen voor zover Nederland daarbij volgens richtlijn 2006/117 betrokkenheid heeft. Per situatie is aangegeven welke bepalingen van het besluit van toepassing zijn en, meer specifiek, welke weigeringsgronden van toepassing zijn en welke voorschriften verbonden kunnen worden aan een overbrengingsvergunning dan wel een goedkeuring.

Schema: juridisch regime per type overbrenging
A. Intracommunautair: overbrenging tussen lidstaten (hoofdstuk 3 van het besluit)
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

I.

Nld. lidstaat van herkomst

Titel 3.1

Vergunning

– Goedkeuring(en) geweigerd

– Gronden van beheer en vervoer

(artikel 13)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden gesteld aan goedkeuringen

– Voorschriften omtrent beheer en vervoer (artikel 13)

II.

Nld. lidstaat van bestemming

Titel 3.2

Goedkeuring

– Ontvanger niet bevoegd

– Ontvanger niet bereid te ontvangen

– Andere gronden van beheer of vervoer (artikel 19)

Voorwaarden omtrent beheer of vervoer

(artikel 20, tweede lid, onder a en b)

III

Nld. lidstaat van doorvoer

Titel 3.3

Goedkeuring

Gronden van vervoer, tenzij terugzending (artikelen 23 jo. 19, aanhef en onder c, en 24)

Voorwaarden omtrent vervoer

(artikel 23 jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b)

IV

Nld. lidstaat van herkomst en lidstaat van bestemming met doorvoer via andere lidstaat (hoefijzer)

Titel 3.4

Vergunning

– Goedkeuring(en) geweigerd

– Gronden van beheer en vervoer

(artikel 25 jo. 13)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden gesteld aan goedkeuringen

– Voorschriften omtrent beheer en vervoer

(artikel 25 jo. 13)

B. Extracommunautair: land van herkomst en/of bestemming derde staten (hoofdstuk 4 van het besluit)
B1. Invoer in de Europese Unie
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

V

Nld. lidstaat van bestemming

Titel 4.1

Vergunning

– Goedkeuring(en) geweigerd

– Ontvanger niet bevoegd

– Ontvanger niet bereid te ontvangen

– Andere gronden van beheer en vervoer (artikel 31, eerste lid)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden die zijn gesteld aan goedkeuringen

– Andere voorschriften omtrent beheer en vervoer

(artikel 31, derde lid)

VI

Nld. lidstaat van doorvoer

Titel 4.2

Goedkeuring

Gronden van vervoer, tenzij terugzending (artikelen 35 jo. 19, aanhef en onder c, en 24)

– Voorwaarden omtrent vervoer

(artikel 35 jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b)

B2. Uitvoer uit de Europese Unie
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

VII

Nld. lidstaat van herkomst

Titel 4.3

Vergunning

– Goedkeuring(en) geweigerd

– Bestemming zuidelijker 60° ZB

– Bestemming ACS-EG-Ovk-land

– Bestemming derde staat zonder veilig beheer

– Andere gronden van beheer en vervoer (artikel 39, eerste lid)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden die zijn gesteld aan goedkeuringen

– Andere voorschriften omtrent beheer en vervoer

(artikel 39, derde lid)

VIII

Nld. lidstaat van doorvoer

Titel 4.4

Goedkeuring

Gronden van vervoer, tenzij terugzending (artikelen 44 jo. 19, aanhef en onder c, en 24)

Voorwaarden omtrent vervoer

(artikel 44 jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b)

B3. Doorvoer door de Europese Unie
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

IX

Nld. eerste lidstaat van doorvoer

Titel 4.5, paragraaf 4.5.1

Vergunning

– Goedkeuring(en) geweigerd

– Bestemming zuidelijker 60° ZB

– Bestemming ACS-EG-Ovk-land

– Bestemming derde staat zonder veilig beheer

– Andere gronden van beheer en vervoer (artikel 48 jo. 39)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden die zijn gesteld aan goedkeuringen

– Andere voorschriften omtrent vervoer

(artikel 48, tweede lid)

X

Nld. latere lidstaat van doorvoer

Titel 4.5, paragraaf 4.5.2

Goedkeuring

– Gronden van vervoer, tenzij terugzending

– Bestemming zuidelijker 60° ZB

– Bestemming ACS-EG-Ovk-land

– Bestemming derde staat zonder veilig beheer

(artikel 52 jo. 19, aanhef en onder c, en 39, eerste lid, aanhef en onder b t/m e

Voorwaarden omtrent vervoer van radioactieve afvalstoffen

(artikel 52, eerste lid, jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b)

6.2. Intracommunautaire overbrenging

Van een intracommunautaire overbrenging is sprake als het land van herkomst en het land van bestemming beide lidstaten zijn. Eventuele landen van doorvoer bij een intracommunautaire overbrenging kunnen zowel lidstaten als derde staten betreffen. Nederland kan bij een intracommunautaire overbrenging betrokken zijn als:

  • a. lidstaat van herkomst (situatie I),

  • b. lidstaat van bestemming (situatie II),

  • c. lidstaat van doorvoer (situatie III) of

  • d. lidstaat van herkomst én lidstaat van bestemming (situatie IV; hoefijzervervoer).

In de situaties I en IV verleent Nederland een overbrengingsvergunning, waarbij voorafgaande goedkeuring van een of meer andere lidstaten is vereist. In de situaties II en III verleent Nederland goedkeuring op verzoek van een andere lidstaat die in deze gevallen de overbrengingsvergunning verleent.

De procedure van vergunningverlening verloopt in situatie I (Nederland is lidstaat van herkomst) op hoofdlijnen als volgt. De aanvraag om een overbrengingsvergunning wordt ingediend door degene die vóór de overbrenging verantwoordelijk is voor de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen en die voornemens is die stoffen over te brengen of te doen overbrengen (artikel 4, aanhef en onder a, jo. artikel 1). De aanvraag wordt bij de Minister van VROM ingediend met gebruikmaking van het uniform document (artikel 5). Indien het document volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, wordt het door de Minister van VROM gedagtekend (artikel 11). Daarna wordt de lidstaat van bestemming en eventuele lidstaten van doorvoer verzocht om te beoordelen of de vergunningaanvraag volledig en juist is ingevuld. Vervolgens beslissen de betrokken lidstaten omtrent goedkeuring (artikel 12). Richtlijn 2006/117 schrijft niet voor dat goedkeuring wordt verzocht aan eventuele derde staten van doorvoer. De Minister van VROM moet binnen zes maanden na dagtekening van het uniform document op de vergunningaanvraag beslissen (artikel 7). Voor het verlenen van goedkeuring door de bij de overbrenging betrokken lidstaten staat een termijn van twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging die wordt verstuurd door de lidstaat van bestemming. Deze termijn kan door de lidstaat waaraan goedkeuring is gevraagd met ten hoogste een maand worden verlengd (artikel 9, eerste lid, richtlijn 2006/117). De overbrengingsvergunning wordt geweigerd als het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming of het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer goedkeuring heeft geweigerd (artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a). Indien goedkeuring onder voorwaarden is verleend, worden aan de overbrengingsvergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op bedoelde voorwaarden noodzakelijk zijn. Aan de vergunning kunnen ook andere voorschriften worden verbonden. Het moet daarbij gaan om voorschriften die nodig zijn in het kader van beheer en vervoer (artikel 13, derde lid). De beslissing op de vergunningaanvraag wordt onverwijld bekendgemaakt aan de aanvrager en medegedeeld aan het bevoegd gezag van de lidstaten waaraan goedkeuring is verzocht (artikel 13, vierde lid).

Op de zogenoemde hoefijzeroverbrenging (situatie IV) is de hierboven beschreven procedure ook van toepassing (artikel 25). Het verzoek om goedkeuring wordt in dat geval alleen gericht aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer (artikel 26, eerste lid). De Minister van VROM hoeft als vergunningverlenende instantie geen goedkeuring te vragen aan het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming omdat Nederland zelf lidstaat van bestemming is en hij stuurt dan ook geen ontvangstbevestiging. Wel stelt de Minister van VROM de datum van de ontvangstbevestiging ambtshalve vast (artikel 26) en kan hij voorschriften aan de overbrengingsvergunning verbinden.

In de situaties II en III verleent Nederland goedkeuring. Deze goedkeuring vormt onderdeel van de vergunningprocedure die in deze gevallen in een andere lidstaat wordt gevoerd en die in de wetgeving van de betreffende lidstaat wettelijk is geregeld. Indien Nederland lidstaat van bestemming is (situatie II), verloopt de goedkeuringsprocedure als volgt. Nadat de Minister van VROM een verzoek om goedkeuring heeft ontvangen, zendt hij, indien het uniform document volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen en door andere betrokken lidstaten geen verzoek om informatie is ingediend, een ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst (artikel 17). Uiterlijk twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging moet de beslissing op het verzoek om goedkeuring door de lidstaat van herkomst zijn ontvangen (artikel 18, eerste lid). Deze termijn kan door de Minister van VROM met ten hoogste een maand worden verlengd (artikel 18, tweede lid). Goedkeuring wordt in bepaalde gevallen geweigerd (artikel 19) of kan onder voorwaarden worden verleend (artikel 20). Indien het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst het besluit van de Minister van VROM omtrent goedkeuring niet voor het einde van de termijn heeft ontvangen, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend (lex silencio positivo; artikel 18, derde lid).

Indien Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie III), is de hierboven beschreven procedure ook van toepassing. Er zijn wel enkele, kleine verschillen. Zo stuurt Nederland dan geen ontvangstbevestiging en zijn er verschillen in de weigeringsgronden en voorwaarden waaronder de goedkeuring kan worden verleend (artikel 23). Bovendien mag goedkeuring niet worden geweigerd indien de Minister van VROM verzocht wordt om goedkeuring te verlenen aan een vergunningaanvraag voor terugzending (artikel 24). Dit is het geval als de oorspronkelijke goedkeuring betrekking had op materiaal dat werd overgebracht voor bewerkings-, verwerkings- of opwerkingsdoeleinden en de terugzending betrekking heeft op radioactieve afvalstoffen of andere producten die gelijkwaardig zijn aan het oorspronkelijke materiaal na bewerking, verwerking of opwerking (onderdeel a), of als sprake is van een niet-uitgevoerde overbrenging en de terugzending onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde specificaties plaatsvindt (onderdeel b).

6.3. Extracommunautaire overbrenging

Een extracommunautaire overbrenging is een overbrenging waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming derde staten zijn. Nederland kan bij een extracommunautaire overbrenging betrokken zijn:

bij invoer in de Europese Unie als:

  • a. lidstaat van bestemming (situatie V) of

  • b. lidstaat van doorvoer (situatie VI);

bij uitvoer uit de Europese Unie als:

  • c. lidstaat van herkomst (situatie VII) of

  • d. lidstaat van doorvoer (situatie VIII);

bij doorvoer door de Europese Unie als:

  • e. eerste lidstaat van doorvoer (situatie IX) of

  • f. latere lidstaat van doorvoer (situatie X).

In de situaties V, VII en IX is Nederland vergunningverlenend gezag voor de overbrenging, waarbij veelal voorafgaande goedkeuring van een of meer andere lidstaten is vereist en, in situatie VII, tevens van de derde staat van bestemming. In de situaties VI, VIII en X verleent Nederland goedkeuring op verzoek van een andere lidstaat die in deze gevallen het vergunningverlenend gezag is.

Als Nederland bij invoer in de Europese Unie lidstaat van bestemming is (situatie V), verloopt de procedure van vergunningverlening op hoofdlijnen als volgt. De aanvraag om een overbrengingsvergunning wordt ingediend door degene die voornemens is de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in ontvangst te nemen (artikel 4, aanhef en onder b, jo. artikel 1). De aanvraag wordt bij de Minister van VROM ingediend met gebruikmaking van het uniform document (artikel 5). Bij de vergunningaanvraag moet een verklaring worden overgelegd waaruit blijkt dat de ontvanger een regeling heeft getroffen met de in de derde staat gevestigde persoon die de stoffen wil uitvoeren, waarbij laatstgenoemde zich heeft verplicht de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen terug te nemen wanneer de overbrenging niet kan worden uitgevoerd. Deze regeling moet zijn aanvaard door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst (artikel 28). Indien het document volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, waaronder eerdergenoemde verklaring, wordt het door de Minister van VROM gedagtekend (artikel 29). Indien de stoffen via het grondgebied van een of meer andere lidstaten naar Nederland worden gebracht, vraagt de Minister van VROM aan het bevoegd gezag van die lidstaten van doorvoer om te beoordelen of de vergunningaanvraag volledig en juist is ingevuld en, indien dat het geval is, om goedkeuring te verlenen (artikel 30). De Minister van VROM moet binnen zes maanden na dagtekening van het uniform document op de vergunningaanvraag beslissen (artikel 7). In bepaalde gevallen moet de overbrengingsvergunning worden geweigerd. Dit is onder meer het geval als het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer geen goedkeuring heeft verleend of als de ontvanger niet bevoegd is de stoffen in ontvangst te nemen (artikel 31, eerste lid, onder a en b). Indien goedkeuring onder voorwaarden is verleend, worden aan de overbrengingsvergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op bedoelde voorwaarden noodzakelijk zijn. Aan de vergunning kunnen ook andere voorschriften worden verbonden. Het moet dan gaan om voorschriften die nodig zijn met het oog op het beheer en vervoer van de radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen (artikel 31, derde lid). De beslissing op de vergunningaanvraag wordt onverwijld bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager en meegedeeld aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en de lidstaat of lidstaten van doorvoer (artikel 31, vierde lid).

In de situaties VII (uitvoer uit de Europese Unie; Nederland is lidstaat van herkomst) en IX (doorvoer door de Europese Unie; Nederland is eerste lidstaat van doorvoer) verloopt de vergunningverlening langs ongeveer dezelfde lijnen. De belangrijkste verschillen met de voor situatie V geldende procedure worden hieronder aangestipt.

Als Nederland bij uitvoer uit de Europese Unie lidstaat van herkomst is (situatie VII), moet – naast het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer – ook het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming goedkeuring verlenen (artikelen 37 en 38). In deze situatie gelden er op grond van artikel 16 van richtlijn 2006/117 bij de vergunningverlening enkele extra, verplichte weigeringsgronden (artikel 39, eerste lid, onder b tot en met d). De overbrengingsvergunning wordt in situatie VII aangevraagd door degene die vóór de overbrenging verantwoordelijk is voor de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen en die voornemens is die stoffen over te brengen of te doen overbrengen (artikel 4, aanhef en onder a, jo. artikel 1).

Wanneer Nederland bij doorvoer door de Europese Unie eerste lidstaat van doorvoer is (situatie IX), wordt de vergunningaanvraag ingediend door degene die verantwoordelijk is voor het beheer van de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffenbinnen Nederland (artikel 4, aanhef en onder c, jo. artikel 1). Bij de aanvraag moet een verklaring worden overgelegd waaruit blijkt dat de ontvanger een regeling heeft getroffen met de in de derde staat van herkomst gevestigde houder, waarbij laatstgenoemde zich heeft verplicht de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen terug te nemen wanneer de overbrenging niet kan worden uitgevoerd. Deze regeling moet zijn aanvaard door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst (artikel 45). Er is ingevolge artikel 14, tweede lid, van richtlijn 2006/117 alleen goedkeuring vereist van eventuele andere lidstaten van doorvoer (artikel 47).

In de situaties VI, VIII en X van extracommunautaire overbrenging verleent Nederland goedkeuring. Deze situaties betreffen: invoer in de Europese Unie (Nederland is lidstaat van doorvoer), uitvoer uit de Europese Unie (Nederland is lidstaat van doorvoer) en doorvoer door de Europese Unie (Nederland is niet de eerste, maar een latere lidstaat van doorvoer). De goedkeuringsprocedure verloopt in deze drie gevallen op hoofdlijnen conform de procedure die in titel 3.2 is neergelegd voor goedkeuring bij intracommunautaire overbrenging.

7. Weigeringsgronden en voorwaarden
7.1. Algemeen

Weigering van een goedkeuring en eventuele voorwaarden waaronder de goedkeuring wordt gegeven moeten, afhankelijk van de soort overbrenging, gebaseerd zijn op relevante nationale, communautaire of internationale wetgeving met betrekking tot het vervoer en/of beheer van radioactieve afvalstoffen. De voorwaarden die Nederland aan een goedkeuring verbindt, mogen niet strenger zijn dan de voorwaarden die voor soortgelijke overbrengingen binnen Nederland zijn of kunnen worden gesteld (artikel 20).

Als alle vereiste goedkeuringen zijn ontvangen, dan is het bevoegd gezag voor de vergunningverlening ingevolge artikel 10, eerste lid, van richtlijn 2006/117 ‘gerechtigd’ om vergunning te verlenen. Het bevoegd gezag is dus niet verplicht om vergunning te verlenen als alle vereiste goedkeuringen zijn ontvangen. Richtlijn 2006/117 biedt tevens ruimte om voorschriften te verbinden aan de overbrengingsvergunning. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden die voorvloeien uit de richtlijn en nodig zijn met het oog op beheer en vervoer. Het gaat hierbij om voorschriften die een toegevoegde waarde hebben naast de voorschriften die reeds gelden in het kader van een eventuele vervoersvergunning en die het inzicht in de overbrenging vergroten. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan logistieke zaken als het vaststellen van een transportroute en de plaats en het tijdstip waar de radioactieve afvalstoffen de grens over komen. Bij het verlenen van de overbrengingsvergunning wordt rekening gehouden met de voorwaarden die andere betrokken lidstaten hebben verbonden aan hun goedkeuring.

7.2. Intracommunautaire overbrenging
7.2.1. Vergunning

Op grond van dit besluit wordt een vergunningvoor een intracommunautaire overbrenging geweigerd als het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming of van eventuele lidstaten van doorvoer geen goedkeuring heeft verleend.

Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten waaraan goedkeuring is verzocht, goedkeuring onder voorwaarden heeft verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op bedoelde voorwaarden noodzakelijk zijn. Aan de vergunning kunnen tevens andere voorschriften worden verbonden die noodzakelijk zijn met het oog op het beheer en vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen (artikel 13, eerste en derde lid). Het gaat hierbij onder andere om de hierboven genoemde logistieke aspecten.

7.2.2. Goedkeuring

Als Nederland bij een intracommunautaire overbrenging lidstaat van bestemming is, weigert de Minister van VROM goedkeuring als degene die volgens de aanvraag de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen in ontvangst zal nemen, niet bevoegd is deze stoffen voorhanden te hebben, alsgeen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd van degene die de stoffen in ontvangst neemt, dat deze zich bereid toont de betrokken stoffen in ontvangst te nemen, of indien andere gronden van beheer of vervoer zich tegen de overbrenging verzetten (artikel 19).

De goedkeuring kan ook onder voorwaarden worden verleend. Als Nederland lidstaat van bestemming is, dan kunnen deze voorwaarden verband houden met wettelijke voorschriften met betrekking tot het beheer of het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen (artikel 20). Als Nederland lidstaat van doorvoer is, dan kunnen de voorwaarden slechts verband houden met het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen (artikel 23 jo. artikel 20, tweede lid, onder b).

7.3. Extracommunautaire overbrenging
7.3.1. Vergunning

Een vergunning voor een extracommunautaire overbrenging wordt geweigerd indien het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming of van een eventuele lidstaat van doorvoer geen goedkeuring heeft verleend.

Als Nederland bij een extracommunautaire overbrenging lidstaat van bestemming is (situatie V), dan wordt de overbrengingsvergunning tevens geweigerd als degene die volgens de aanvraag de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen in ontvangst zal nemen, niet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, alsgeen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd van degene die de betrokken stoffen in ontvangst zal nemen, dat deze zich bereid toont deze stoffen in ontvangst te nemen of indien andere gronden van beheer of vervoer zich tegen de overbrenging verzetten (artikel 31).

Dit besluit heeft als doel toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrengingen mogelijk te maken. Een eventuele weigering van een aanvraag om een overbrengingsvergunning vanwege ‘gronden van beheer en vervoer’ moet dan ook passen binnen dit doel.

Als vanuit Nederland radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen worden uitgevoerd naar een derde staat (situatie VII), dan wordt een overbrengingsvergunning door de Minister van VROM geweigerd als:

  • de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben in een gebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte, of

  • de derde staat van bestemming partij is bij de ACS-EG-Overeenkomst van Cotonou, tenzij de overbrenging radioactieve afvalstoffen betreft die na bewerking naar de derde staat van herkomst worden teruggezonden, of

  • de derde staat van bestemming een land is dat naar het oordeel van de Minister van VROM volgens de door de Europese Commissie vastgestelde criteria niet beschikt over de technische, wettelijke of bestuurlijke middelen om de betrokken stoffen veilig te beheren, zoals in het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Wenen, 5 september 1997; Trb. 2001, 111) is vastgesteld, bij welke beoordeling de Minister van VROM rekening houdt met alle relevante informatie van andere lidstaten.

De Europese Commissie stelt criteria op die het voor de lidstaten gemakkelijker maken om na te gaan of aan bovenbedoelde voorwaarden voor uitvoer is voldaan (artikel 16, tweede lid, van richtlijn 2006/177). Deze beschikking zal worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Minister van VROM houdt met deze criteria rekening bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot vergunningverlening (artikel 39, vijfde lid).

7.3.2. Goedkeuring

Een goedkeuring voor een extracommunautaire overbrenging kan worden geweigerd en kan onder voorwaarden worden verleend. De weigeringsgronden en voorwaarden kunnen slechts verband houden met het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen.

8. Lex silencio positivo

Richtlijn 2006/117 bevat een zogenaamde automatische toestemmingsprocedure voor het verlenen van goedkeuring. Deze procedure houdt het volgende in. Het bevoegd gezag van een lidstaat van bestemming waaraan goedkeuring wordt gevraagd, bevestigt de ontvangst van dat verzoek (artikel 8, derde lid, van richtlijn 2006/117). Uiterlijk twee maanden na deze ontvangstbevestiging stelt het bevoegd gezag van die lidstaat het bevoegd gezag van de lidstaat die om goedkeuring heeft gevraagd, in kennis van zijn beslissing op het verzoek (artikel 9, eerste lid, van richtlijn 2006/117). Deze termijn kan met maximaal één maand worden verlengd. Artikel 9, tweede lid, van de richtlijn bepaalt vervolgens dat indien bij het verstrijken van bedoelde termijn van het bevoegd gezag waaraan goedkeuring is gevraagd, geen antwoord is ontvangen, dat bevoegd gezag geacht wordt zijn toestemming voor de betrokken overbrenging te hebben verleend. Deze automatische toestemmingsprocedure was onder richtlijn 92/3 nog facultatief, maar wordt door richtlijn 2006/117 verplicht voorgeschreven (zie paragraaf 3 van deze nota van toelichting).

Een dergelijke automatische toestemmingsprocedure wordt tegenwoordig ook wel aangeduid als ‘lex silencio positivo’. Hiermee wordt gedoeld op de rechtsfiguur die inhoudt dat overschrijding van een beslistermijn door het bevoegde bestuursorgaan van rechtswege leidt tot een (fictieve) positieve beslissing op een vergunningaanvraag.5 Opvallend is dat de fictieve goedkeuring uit richtlijn 2006/117, anders dan in dit soort gevallen gebruikelijk is, niet is gekoppeld aan een tijdige beslissing op het verzoek, maar aan de tijdige ontvangst van die beslissing door de geadresseerde (zie artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117). Voor deze constructie heeft de Europese wetgever gekozen om een snelle afwikkeling van vergunningaanvragen mogelijk te maken en daarmee tegemoet te komen aan de uitvoeringsproblemen bij richtlijn 92/3.

Bij de omzetting van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117 in het onderhavige besluit is met deze bijzonderheid rekening gehouden. Voor de gevallen waarin de Minister van VROM wordt gevraagd goedkeuring te verlenen in het kader van een in een andere lidstaat lopende vergunningprocedure, is bepaald dat hij uiterlijk twee maanden na de ontvangstbevestiging op het verzoek om goedkeuring beslist. De beslissing op het verzoek moet op een zodanig tijdstip aan het bevoegd gezag van de andere lidstaat worden gezonden dat het besluit daar voor het einde van genoemde termijn is ontvangen (artikel 18, eerste lid; deze termijn kan met maximaal een maand worden verlengd). Bij overschrijding van deze termijn is de goedkeuring van rechtswege verleend (artikel 18, derde lid). Voor het omgekeerde geval (vergunningverlening door Nederland, met voorafgaande goedkeuring door een of meer andere lidstaten) bepaalt het onderhavige besluit dat indien de Minister van VROM binnen genoemde termijn geen reactie heeft ontvangen op een verzoek om goedkeuring, hij ervan uit mag gaan dat die goedkeuring is verleend (zie artikel 31, tweede lid).

Deze regeling, die dwingend volgt uit de richtlijn, dwingt het bevoegd gezag waaraan goedkeuring is gevraagd, het tijdstip en de wijze van verzending van zijn beslissing op het verzoek zodanig te kiezen dat tijdige ontvangst door de geadresseerde normaal gesproken verzekerd is. Het risico van vertraging bij de postbezorging berust ingevolge het systeem van de richtlijn bij de verzender. Bij niet-tijdige ontvangst van de beslissing op een verzoek om goedkeuring mag het bevoegd gezag van de ontvangende lidstaat er vanuit gaan dat goedkeuring is verleend. De richtlijn biedt geen ruimte voor verschoonbaarheid van een eventuele termijnoverschrijding. Om fictieve goedkeuringverlening te voorkomen, moet de voorafgaande besluitvorming omtrent het verlenen van goedkeuring dus tijdig worden afgerond. Extra alertheid is geboden in gevallen waarin het bevoegd gezag voornemens is goedkeuring te weigeren dan wel aan de goedkeuring voorwaarden te verbinden.

Richtlijn 2006/117 gaat uit van elektronische gegevensuitwisseling tussen de bij de overbrenging betrokken lidstaten. Uit de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer,6 die op 1 juli 2006 in werking is getreden, volgt dat de wetgever een ruime uitleg van het begrip ‘schriftelijk’ voorstaat. Ingevolge artikel 2:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moeten de bepalingen van afdeling 2.3 Awb in acht worden genomen in het elektronische verkeer met bestuursorganen. Uit artikel 2:15, eerste lid, Awb volgt dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover dat bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Dit betekent dat, indien de Minister van VROM heeft aangegeven dat voor het verzenden van berichten op grond van richtlijn 2006/117 de elektronische weg is geopend, het bevoegd gezag van een andere lidstaat zijn beslissing op een door Nederland gedaan verzoek om goedkeuring per e-mail of faxbericht aan de Minister van VROM kan verzenden. Het ligt in de rede dat de elektronische weg voor dit berichtenverkeer wordt opengesteld. Als tijdstip waarop een bericht elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop dat bericht het systeem voor gegevensverwerking dat door de ontvanger wordt gebruikt, heeft bereikt (artikel 2:17, eerste lid, Awb). Een beslissing door het bevoegd gezag van een andere lidstaat op een verzoek om goedkeuring die voor 24.00 uur op de laatste dag van de termijn het door het Ministerie van VROM gehanteerde systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt, is nog tijdig en leidt niet tot toepassing van de lex silencio positivo.7 Niet relevant is op welk tijdstip door het bestuursorgaan van het bericht kennis wordt genomen.8 Het voordeel van het gebruik van de elektronische weg is dat met de verzending zelf nagenoeg geen tijd is gemoeid. Op grond van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer kunnen ook de aanvraag om een overbrengingsvergunning en de beslissing op een dergelijke aanvraag langs elektronische weg worden verzonden, mits aan de voorwaarden van afdeling 2.3 Awb is voldaan.

Afdeling III van de Raad van State heeft op 9 juli 2007 voorlichting gegeven over de ‘lex silencio positivo’.9 Ook in het jaarverslag 2003 is de Raad van State op dit onderwerp ingegaan.10 In genoemde voorlichting wordt gewezen op de noodzaak om, indien deze rechtsfiguur wordt toegepast, bepaalde procedurele en materiële aspecten te regelen omwille van de kenbaarheid en de mogelijkheden tot rechtsbescherming. Het gaat daarbij onder meer om het aanmerken van de verlening van rechtswege als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb en om een verplichting tot kennisgeving van het besluit van rechtswege. Een besluit van rechtswege voldoet per definitie niet aan de formele en procedurele eisen die gelden voor besluiten (zoals zorgvuldige voorbereiding, schriftelijke beslissing en motivering).

Bekendmaking van een besluit van rechtswege is niet nodig voor de inwerkingtreding ervan.11 De goedkeuring ex lege geeft het bevoegd gezag dat om goedkeuring heeft gevraagd, het recht om tot vergunningverlening over te gaan (uiteraard mits ook eventuele andere lidstaten goedkeuring hebben verleend). De lidstaat die om goedkeuring heeft gevraagd, mag er onmiddellijk na het verstrijken van de termijn van twee (of na verlenging: maximaal drie) maanden van uitgaan dat goedkeuring is verleend.

Het door de Raad van State aangehaalde uitgangspunt dat besluiten van rechtswege in beginsel vatbaar moeten zijn voor bezwaar en beroep, is hier – gelet op het systeem van richtlijn 2006/117 – minder van belang. In de richtlijn is niet de goedkeuring, maar de overbrengingsvergunning de centrale rechtsfiguur waaraan de aanvrager rechten kan ontlenen en die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het vereiste van goedkeuring ziet uitsluitend op de onderlinge afstemming tussen overheden van verschillende landen, die voorafgaand aan de vergunningverlening moet plaatsvinden. Het proces van goedkeuring onttrekt zich aan de waarneming van de aanvrager van een overbrengingsvergunning omdat dit proces zich uitsluitend afspeelt tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en/of derde staten (zie de artikelen 7, 8 en 9 van richtlijn 2006/117). Het is daarom niet noodzakelijk dat rechtsmiddelen moeten kunnen worden aangewend tegen een – uitdrukkelijke dan wel fictieve – goedkeuring. Om die reden zijn in het onderhavige besluit geen procedurele of materiële verduidelijkingen in de door de Raad bedoelde zin aangebracht. De richtlijn eist evenmin dat bij de implementatie dergelijke bepalingen worden opgenomen.

9. Uniform document

Het uniform document is ingevolge artikel 17, tweede lid, van richtlijn 2006/117 opgesteld door de Europese Commissie. Het uniform document en de bijlagen zijn in het Publicatieblad van de Europese Unie12 bekendgemaakt en in elektronische vorm beschikbaar gesteld en kunnen bij het Ministerie van VROM worden opgevraagd.

Bij alle verzoeken om goedkeuring of aanvragen om vergunningen als bedoeld in dit besluit wordt gebruik gemaakt van het uniform document (artikel 5). De vergunningaanvraag en een verzoek om goedkeuring worden ingevuld, en eventuele verdere documentatie en informatie als bedoeld in dit besluit worden verstrekt, in een taal die voor de Minister van VROM aanvaardbaar is (artikel 6, eerste lid). Volgens het Commissievoorstel voor richtlijn 2006/117 zal voor het vraagstuk van de talen die mogen worden gebruikt, bij de opstelling van het nieuwe uniform document een oplossing worden gezocht via de procedure van het raadgevend comité (artikel 21 van de richtlijn). Een mogelijke oplossing is dat de verschillende punten/opschriften in alle EU-talen worden vermeld of dat het gebruik van twee- of meertalige officiële versies wordt toegestaan waarin de taal van het land van oorsprong naargelang van de behoeften met één of meer andere EU-talen wordt gecombineerd.13 Uit artikel 5 van het onderhavige besluit volgt dat vergunningaanvragen en dergelijke moeten worden opgesteld met gebruikmaking van het uniform document, zodat reeds langs die weg is verzekerd dat aan de door de Europese wetgever gestelde vereisten met betrekking tot de te hanteren taal wordt voldaan. In (de toelichting bij) het op 5 maart 2008 vastgestelde uniform document wordt aan het onderwerp taal echter geen aandacht besteed. Zolang dit onderwerp niet via het uniform document is geregeld, worden door het Ministerie van VROM naast het Nederlands in elk geval ook Duits en Engels als aanvaardbare talen aangemerkt. Op grond van artikel 76, derde lid, van de wet kunnen ten aanzien van onderwerpen die bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 67, zijn geregeld, bij ministeriële regeling nadere regelen worden gesteld. Indien nodig kan van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt als uniforme Europese regels op dit punt uitblijven. De vergunninghouder verstrekt op verzoek een authentieke vertaling van het uniform document en de daarbij behorende bijlagen in een taal die aanvaardbaar is voor het bevoegd gezag van de betrokken derde staat of lidstaat (artikel 6, tweede lid). Eventuele aanvullende eisen voor het verlenen van de overbrengingsvergunning worden aan het uniform document gehecht.

Het uniform document omvat de minimumeisen voor een naar behoren ingevulde aanvraag. Indien het document niet volledig is ingevuld of de bijbehorende documenten niet compleet zijn, dan wordt de indiener op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen binnen een redelijke termijn. Dagtekening vindt pas plaats als de aanvullende informatie is ontvangen en het uniform document en de bijlagen naar het oordeel van de Minister van VROM volledig en juist zijn.

Ontvangstbevestiging en dagtekening geschieden door dagtekening op het uniform document. Een verzoek om goedkeuring aan andere lidstaten of derde staten geschiedt door toezending van het uniform document. De benodigde goedkeuringen worden aangegeven op het document evenals de beslissing tot verlening dan wel weigering van een overbrengingsvergunning.

Het ingevulde uniform document waaruit blijkt dat de vergunningprocedure is doorlopen, moet elke onder het toepassingsgebied van dit besluit vallende overbrenging vergezellen, ook wanneer één enkel vergunningdocument wordt gebruikt voor meerdere overbrengingen (artikel 8). Zowel de vergunninghouder als diegene die verantwoordelijk is voor het vervoer zijn hiervoor verantwoordelijk.

10. Niet-uitgevoerde overbrenging

Het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming, herkomst en doorvoer heeft de bevoegdheid om te bepalen dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien met betrekking tot die overbrenging niet langer wordt voldaan aan de eisen uit dit besluit, de verleende vergunning dan wel een verleende goedkeuring, of als de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd (artikel 12, eerste lid, van richtlijn 2006/117). Van deze bevoegdheid kan ook gebruik worden gemaakt indien reeds voorafgaand aan de overbrenging duidelijk is dat niet kan worden voldaan aan de aan de overbrenging gestelde eisen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een staking van de spoorwegen, waardoor de overbrenging niet op het vastgelegde tijdstip en/of via de geaccordeerde route kan worden uitgevoerd. Het betrokken bevoegd gezag stelt de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten onverwijld in kennis van een dergelijk besluit.

Als een overbrenging niet kan worden uitgevoerd, dan moet de houder de betrokken stoffen terugnemen of een andere veilige regeling treffen (artikel 12, tweede lid, van richtlijn 2006/117). Indien het bevoegd gezag van een lidstaat heeft bepaald dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd en de stoffen zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, dan zal de inhoud van een eventuele veilige regeling in onderling overleg tussen de betreffende lidstaten worden ingevuld. Degene die verantwoordelijk is voor de overbrenging (dit kan naast de vergunninghouder ook de vervoerder zijn) treft waar nodig corrigerende veiligheidsmaatregelen (artikel 12, tweede lid, van richtlijn 2006/117).

11. Administratieve lasten

De implementatie van richtlijn 2006/117 in het onderhavige besluit brengt een geringe wijziging in de administratieve lasten met zich mee ten opzichte van de tot dusver bestaande situatie. Zoals eerder aangegeven is richtlijn 2006/117, anders dan richtlijn 92/3, niet alleen van toepassing op radioactieve afvalstoffen, maar tevens op alle overbrengingen van bestraalde splijtstoffen, ongeacht of deze wel of juist niet voor verder gebruik dan wel voor opwerking bestemd zijn. Als gevolg van deze uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn en het onderhavige besluit zullen de administratieve lasten beperkt toenemen. In Nederland is het alleen de bij N.V. EPZ in eigendom zijnde kerncentrale Borssele die met deze nieuwe regelgeving te maken krijgt bij het transport van opgebrande splijtstofstaven voor de opwerking naar Frankrijk. In reguliere situaties gaat het om maximaal vier van dit soort transporten per jaar, waarvoor slechts één overbrengingsvergunning behoeft te worden aangevraagd.

Het feit dat bij de opzet van het onderhavige besluit de koppeling met de vervoersvergunning is losgelaten, zal in de praktijk niet tot een verhoging van de administratieve lasten leiden. Zoals in paragraaf 4.1.2 van deze nota van toelichting is aangegeven, hoefden door de koppeling namelijk niet minder documenten te worden overgelegd of minder procedures te worden doorlopen.

In verband met de geringe gevolgen voor de administratieve lasten heeft hetAdviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) afgezien van een inhoudelijke toetsing van het ontwerp van dit besluit.

12. Milieueffecten, bedrijfseffecten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Vooropgesteld moet worden dat het onderhavige besluit verplichte implementatie omvat van een Euratom-richtlijn en dat deze richtlijn één-op-één is omgezet in het onderhavige besluit. Los daarvan kan worden opgemerkt dat dit besluit geen directe gevolgen voor het milieu heeft. Het besluit beoogt, net als richtlijn 2006/117, een systeem vast te stellen voor toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrengingen van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstoffen ten einde een adequate bescherming van de bevolking te waarborgen. Doel van de richtlijn is derhalve uitsluitend om vooraf inzicht te hebben in alle grensoverschrijdende overbrengingsbewegingen. Er wordt alleen iets in kaart gebracht en daarmee heeft het besluit op zichzelf geen enkel gevolg voor het milieu. Eventuele milieugevolgen vloeien namelijk pas voort uit het feitelijke transport van het radioactief afval, waarvoor een vervoersvergunning op grond van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen nodig is. Deze vergunning staat naast de overbrengingsvergunning op grond van het onderhavige besluit. In de vervoersvergunning op grond van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen worden ook voorschriften gericht op het milieubelang opgenomen. Daarnaast worden op grond van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen ook de internationale regelingen met betrekking tot vervoer (ADR/VLG) van overeenkomstige toepassing verklaard.

Het onderhavige besluit heeft niet alleen geen gevolgen voor het milieu, ook zal het besluit geen extra marktwerkingseffecten of sociaal-economische gevolgen voor het bedrijfsleven met zich meebrengen. Het gaat om één-op-één implementatie van een Euratom-richtlijn, die voor alle lidstaten van de Europese Unie geldt. Effecten van het onderhavige besluit op de werkgelegenheid, de loonkosten of anderszins zijn er niet.

De Regiegroep Regeldruk heeft een toetsing op milieueffecten en bedrijfseffecten uitgevoerd. De Regiegroep is akkoord met de beschrijving van genoemde effecten in deze nota van toelichting.

Uit de ervaringen die de afgelopen 15 jaar met het Biudras zijn opgedaan, is duidelijk geworden dat het aantal afvaltransporten dat onder werkingssfeer van het Biudras valt, beperkt is. Jaarlijks gaat het in totaal om vijf à tien transporten waarvoor vergunning wordt aangevraagd. Hierbij moet gedacht worden aan de transporten van sludges uit de olie- en gasindustrie naar Duitsland, beroepskleding die ondanks reiniging besmet blijft en vanuit de wasserij te Coevorden naar Zweden wordt afgevoerd, radioactief besmet schroot dat vanuit Engeland via de haven van Rotterdam naar Duitsland wordt getransporteerd en de retourzending van opwerkingsafval vanuit Frankrijk naar Nederland. Onder de werking van dit nieuwe besluit zullen ook transporten van bestraalde splijtstoffen uit de kerncentrale Borssele naar Frankrijk vergunningplichtig worden. Zoals in paragraaf 11 van deze nota van toelichting al is aangegeven, gaat het hierbij om maximaal vier transporten per jaar waarvoor slecht één overbrengingsvergunning behoeft te worden verleend. Voor de uitvoeringslasten van de rijksoverheid, die op zichzelf al beperkt zijn, betekent dit derhalve slechts een geringe toename.

In de praktijk van de afgelopen 15 jaar is niet gebleken dat de regels voor overbrenging van radioactief afval ontdoken werden. Transport van radioactieve afvalstoffen vindt veelal plaats door degenen die ook het vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen voor hun rekening nemen. De implementatie van richtlijn 2006/117 zal geen verandering in dit beeld brengen, zodat er ook geen toename valt te verwachten van de justitiële lasten.

Artikelen

Een artikelsgewijze toelichting is alleen opgenomen voor zover daar na het algemeen deel van deze nota van toelichting nog behoefte aan bestaat.

Artikel 1

In richtlijn 2006/117 en dit besluit wordt een onderscheid gemaakt tussen bepalingen die gelden voor overbrengingen waarbij het land van herkomst en het land van bestemming lidstaten van de Europese Unie zijn en bepalingen die gelden voor overbrengingen waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming staten buiten de Europese Unie zijn. Ter wille van de leesbaarheid van het besluit zijn in dit artikel definities opgenomen van lidstaat en van derde staat. Om dezelfde reden zijn in dit artikel tevens definities opgenomen van derde staat van herkomst, doorvoer en bestemming en van lidstaat van herkomst, doorvoer en bestemming.

Het begrip ‘houder’ verwijst zowel naar degene die zelf overbrengt (de stoffen feitelijk over de grens brengt, als naar degene die doet brengen (aan een ander opdraagt de stoffen over de grens te brengen).

Artikelen 3 en 4

In artikel 3, eerste lid, zijn de situaties opgesomd waarin het verboden is zonder vergunning van de Minister van VROM een overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen te verrichten. Artikel 4 bepaalt wie een aanvraag om een overbrengingsvergunning bij de Minister van VROM moet indienen. Ook is een verbod opgenomen om vanuit een andere lidstaat radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen binnen Nederland te brengen zonder overbrengingsvergunning van het bevoegd gezag van de betrokken andere lidstaat (artikel 3, tweede lid).

Artikel 8

Het ingevulde en van de vereiste bijlagen voorziene uniform document moet ingevolge deze bepaling elke overbrenging vergezellen. Het artikel is geformuleerd als een algemene eis waardoor zowel de vergunninghouder als de vervoerder verantwoordelijk zijn voor naleving van deze verplichting.

Artikelen 11, 29, 36 en 46

In deze artikelen is bepaald dat als een aanvraag om een overbrengingsvergunning compleet is, de datum van ontvangst op het uniform document wordt aangetekend. Indien het document niet compleet is, is sprake van een onvolledige aanvraag. De indiener wordt dan op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Nadat de aanvraag is aangevuld, wordt het document gedagtekend. De datum van de dagtekening is ingevolge artikel 7 bepalend voor de aanvang van de termijn voor het beslissen op de aanvraag om een overbrengingsvergunning.

Artikelen 12, 30, 37 en 47

Als een vergunningaanvraag is ingediend voor een overbrenging waarbij Nederland bevoegd is om vergunning te verlenen, dan verzoekt de Minister van VROM het bevoegd gezag van de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten onverwijld om te beoordelen of de vergunningaanvraag juist en volledig is ingevuld en is voorzien van de juiste bijlagen. Voorts verzoekt de Minister van VROM het bevoegd gezag van de andere betrokken lidstaten en, indien van toepassing, het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming, om de vergunningaanvraag goed te keuren. Het verzoek wordt gedaan onder toezending van het uniform document waarbij tevens informatie omtrent de vergunningaanvraag en de te volgen procedure is gevoegd.

Op grond van artikel 8, tweede lid, van richtlijn 2006/117 zendt het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming een ontvangstbevestiging van het verzoek aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst. De datum van de ontvangstbevestiging bepaalt de aanvang van de termijn voor het beslissen op het verzoek om goedkeuring van de vergunningaanvraag. Als het uniform document juist en volledig is ingevuld, wordt deze ontvangstbevestiging of een afschrift daarvan uiterlijk 10 dagen na een termijn van 20 dagen, ontvangen door de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten. De ontvangstbevestiging wordt verzonden door de lidstaat van bestemming.

De bepalingen uit richtlijn 2006/117 zijn niet van toepassing voor het bevoegd gezag van een derde staat van bestemming en deze is dan ook niet gehouden een ontvangstbevestiging te verzenden. De datum van de ontvangstbevestiging is echter van belang voor de bij de overbrenging betrokken lidstaten, want deze datum bepaalt de aanvang van de termijn voor het beslissen op het verzoek om goedkeuring van de vergunningaanvraag. Derhalve wordt in de situaties waarin sprake is van een derde staat van bestemming de datum van de ontvangstbevestiging vastgesteld door de Minister van VROM, die daarbij bovengenoemde termijnen in acht neemt.

Zowel het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer als het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming kunnen binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek om de vergunningaanvraag op volledigheid en juistheid te beoordelen, verzoeken om ontbrekende informatie te verstrekken indien de vergunningaanvraag naar hun oordeel niet compleet is. De Minister van VROM verstrekt deze informatie zo spoedig mogelijk. De ontvangstbevestiging wordt in dat geval uiterlijk 10 dagen nadat de ontbrekende informatie is ontvangen, verzonden voor zover binnen die termijn van 10 dagen geen nieuw verzoek om informatie is ingediend.

De bij de overbrenging betrokken bevoegde gezagen van de lidstaten kunnen overeenkomen dat de termijnen voor het verzenden van de ontvangstbevestiging worden verkort.

Op grond van artikel 9, eerste lid, van richtlijn 2006/117 dient het bevoegd gezag van de betrokken lidstaten binnen twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging aan de Minister van VROM te laten weten of de aanvraag wordt goedgekeurd dan wel dat goedkeuring wordt geweigerd, of dat voorwaarden worden verbonden aan de goedkeuring. Deze termijn van twee maanden kan worden verlengd met ten hoogste één maand indien de betrokken lidstaat dit aangeeft op het uniform document en dat aan de Minister van VROM toezendt.

Ongerechtvaardigde vertragingen of een gebrek aan samenwerking van de betrokken lidstaten worden ingevolge artikel 9, vijfde lid, van richtlijn 2006/117 gemeld bij de Europese Commissie. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer een lidstaat stelselmatig niet of niet tijdig ontvangstberichten van verzoeken om goedkeuring verstuurt.

Artikelen 13, 31, 39 en 48

In deze bepalingen zijn de weigeringsgronden voor een vergunningaanvraag opgenomen. Een vergunning wordt in alle situaties geweigerd indien één of meerdere benodigde goedkeuringen zijn geweigerd. Afhankelijk van de soort overbrenging wordt de vergunning ook op andere gronden geweigerd.

In deze artikelen is ook de zogenoemde automatische goedkeuringsprocedure uit artikel 9 van richtlijn 2006/117 geregeld. Indien de Minister van VROM bij het verstrijken van de termijn van twee dan wel, indien om verlenging van de goedkeuringstermijn is verzocht, ten hoogste drie maanden geen beslissing op het verzoek tot goedkeuring heeft ontvangen van het bevoegd gezag van de lidstaten waaraan goedkeuring is verzocht, mag hij ervan uitgaan dat de goedkeuring is verleend (lex silencio positivo). De automatische goedkeuringsprocedure is niet van toepassing op derde staten van bestemming.

De Minister van VROM maakt zijn beslissing op de vergunningaanvraag onverwijld bekend aan de aanvrager en doet onverwijld mededeling van de beslissing op de vergunningaanvraag aan de bevoegde gezagen van de lidstaten waaraan hij goedkeuring heeft verzocht en aan het bevoegd gezag van eventuele derde staten van herkomst of doorvoer.

Artikel 14

Op grond van artikel 11 van richtlijn 2006/117 stuurt diegene die de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen ontvangt van die (feitelijke) ontvangst, een bericht van ontvangst aan het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming. Het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming stuurt vervolgens een afschrift van dit ontvangstbericht aan het bevoegd gezag van de lidstaten van herkomst en doorvoer.

In artikel 14 is geregeld dat de Minister van VROM onverwijld een afschrift van dit bericht van ontvangst doet toekomen aan de aanvrager van de vergunning. Voor het bericht wordt gebruik gemaakt van het uniform document.

Artikelen 15, 16, 22, 33, 41, 42 en 50

In deze artikelen is bepaald dat de Minister van VROM de bevoegdheid heeft om een overbrenging tegen te houden indien niet wordt voldaan aan de daarop van toepassing zijnde juridische voorwaarden dan wel indien de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd. De Minister van VROM stelt het bevoegd gezag van de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten van een dergelijk besluit in kennis.

De overbrenging kan ook door een andere bij de overbrenging betrokken lidstaat worden tegengehouden. Het bevoegd gezag van de betreffende lidstaat brengt de Minister van VROM op de hoogte als dat het geval is.

In genoemde bepalingen is verder een terugnameplicht opgenomen met betrekking tot de stoffen die bij de overbrenging betrokken zijn. Deze plicht vervalt als ten genoegen van de Minister van VROM een andere veilige regeling kan worden getroffen. Ook is geregeld wie in de verschillende situaties aansprakelijk is voor de kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

Indien nodig worden corrigerende veiligheidsmaatregelen getroffen door diegene die verantwoordelijk is voor de overbrenging. Dit kan zowel de feitelijke vervoerder zijn als de houder.

Artikel 17

Indien sprake is van een intracommunautaire overbrenging waarbij Nederland lidstaat van bestemming is, wordt door de lidstaat van herkomst aan de Minister van VROM verzocht om de vergunningaanvraag op volledigheid en juistheid te beoordelen en wordt om goedkeuring gevraagd. Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek om goedkeuring wordt de datum van ontvangst aangetekend op het uniform document. Binnen 20 dagen na de ontvangst van het verzoek tot goedkeuring gaat de Minister van VROM na of het uniform document naar behoren is ingevuld.

Indien het uniform document naar behoren is ingevuld, zendt de Minister van VROM uiterlijk 10 dagen na de hierboven genoemde termijn van 20 dagen, maar niet eerder dan na afloop van die termijn, een ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst, met een afschrift aan eventuele andere betrokken bevoegde gezagen van de lidstaten van doorvoer. Als de Minister van VROM een afschrift heeft ontvangen van een verzoek om ontbrekende informatie van eventuele bij de overbrenging betrokken lidstaten van doorvoer, dan verstuurt hij geen ontvangstbevestiging totdat de ontbrekende informatie door de lidstaat van herkomst, naar genoegen van het bevoegd gezag van die lidstaat, is aangeleverd.

Indien het uniform document niet naar behoren is ingevuld, verzoekt de Minister van VROM binnen 20 dagen het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst om de ontbrekende informatie te verstrekken. De Minister van VROM stelt de eventuele andere bevoegde gezagen van dat verzoek in kennis. Het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst doet de gevraagde informatie aan de Minister van VROM toekomen.

Indien om aanvullende informatie is verzocht, wordt uiterlijk 10 dagen na ontvangst van de ontbrekende informatie het ontvangstbericht verzonden, maar niet eerder dan na 20 dagen na de ontvangst van het verzoek.

Artikel 18

Uiterlijk twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging beslist de Minister van VROM omtrent goedkeuring. Hij zendt zijn beslissing aan het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat op een zodanig tijdstip dat dat bevoegd gezag de beslissing voor het einde van de termijn van twee maanden ontvangt (eerste lid). Deze extra eis is opgenomen in verband met de wijze waarop de automatische toestemmingsprocedure in de richtlijn is uitgewerkt (zie artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117).

De Minister van VROM kan bedoelde termijn met maximaal één maand verlengen (tweede lid). Hij doet dit door dit aan te geven op het uniform document en dat document voor het verstrijken van de beslistermijn toe te zenden aan de lidstaat van herkomst. Anders dan de tekst van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117 doet vermoeden, is niet vereist dat het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat expliciet op een dergelijk verzoek reageert.

In artikel 18, derde lid, is bepaald dat de goedkeuring van rechtswege is verleend indien het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat binnen de hierboven genoemde termijn geen reactie heeft ontvangen op het verzoek om goedkeuring (lex silencio positivo). Het is derhalve belangrijk dat de Minister van VROM het tijdstip en de manier van verzenden van de beslissing op het verzoek tot goedkeuring zodanig kiest dat het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat de beslissing tijdig ontvangt. Het is de verantwoordelijkheid van de Minister van VROM dat zijn beslissing op een verzoek om goedkeuring voor afloop van de termijn is ontvangen door de vergunningverlenende lidstaat. In voorkomende gevallen kan de beslissing langs elektronische weg worden verzonden, bijvoorbeeld per e-mail of met behulp van een faxbericht (zie paragraaf 8 van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

Artikelen 23, 35, 44 en 52

Titel 3.2 is van overeenkomstige toepassing verklaard in de volgende gevallen van overbrenging:

  • intracommunautaire overbrenging waarbij Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie III),

  • extracommunautaire overbrenging: invoer in de Europese Unie, waarbij Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie VI),

  • extracommunautaire overbrenging: uitvoer uit de Europese Unie, waarbij Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie VIII) en

  • extracommunautaire overbrenging: doorvoer door de Europese Unie, waarbij Nederland latere lidstaat van doorvoer is (situatie X).

Een aantal bepalingen is uitgezonderd van deze van overeenkomstige-toepassing-verklaring omdat het juridische regime van richtlijn 2006/117 per geval van overbrenging net weer iets anders is vormgegeven. In verband hiermee zijn in de artikelen 23, 35, 44 en 52 ook enkele beperkte wijzigingen ten opzichte van titel 3.2 aangebracht.

Artikel 25

In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen die gelden bij de zogenoemde hoefijzeroverbrenging (situatie IV). Dit is een intracommunautaire overbrenging waarbij Nederland lidstaat van herkomst èn bestemming is en waarbij doorvoer plaatsvindt over het grondgebied van een of meer andere lidstaten of derde staten. Op een hoefijzeroverbrenging zijn de bepalingen van titel 3.1 van toepassing verklaard. Een aantal bepalingen is uitgezonderd dan wel voorzien van beperkte wijzigingen.

Artikelen 28 en 45

Bij een extracommunautaire overbrenging waarbij invoer in de Europese Unie plaatsvindt en waarbij Nederland de lidstaat van bestemming is (situatie V), of waarbij doorvoer door de Europese unie plaatsvindt en Nederland eerste lidstaat van doorvoer is (situatie IX), dient de vergunningaanvraag ingevolge de artikelen 28 en 45 vergezeld te gaan van een verklaring van diegene die de stoffen buiten de derde staat zal brengen, dat hij de stoffen terugneemt indien de overbrenging niet kan worden uitgevoerd. Als deze verklaring ontbreekt, wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn de vergunningaanvraag aan te vullen. Als ook daarna nog steeds geen verklaring wordt overgelegd, is dat een grond om de vergunning te weigeren.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

BIJLAGE

Transponeringstabel met betrekking tot richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337)

Artikel richtlijn:

Onderwerp:

Omzetting in besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

 

1

Onderwerp en toepassingsgebied

Eerste lid: vergt geen omzetting

Tweede lid, onder a: besluit

Tweede lid, onder b: artikel 1

Derde lid: artikel 2, aanhef en onder a

Vierde lid: artikel 2, aanhef en onder c

Vijfde lid: artikel 2, aanhef en onder b

Zesde lid: vergt geen omzetting

2

Terugzending in verband met bewerking en opwerking

Artikelen 39, eerste lid, aanhef en onder c, en 48, eerste lid, aanhef en onder c

3

Grensoverschrijdende overbrenging van verbruikte splijtstof met het oog op opwerking

Vergt geen omzetting

4

Terugzending naar aanleiding van niet vergunde overbrenging en niet aangegeven radioactief afval

Vergt geen omzetting

5

Definities

Onderdelen 1, 2, 4, 9, 10, 11, 12 en 14: artikel 1

Onderdeel 3: vergt geen omzetting

Onderdelen 5, 6 en 17: vergt geen omzetting

Onderdelen 7 en 8: vergt geen omzetting

Onderdeel 13: besluit

Onderdelen 15 en 16: artikel 2, onder a

Hoofdstuk 2

Intracommunautaire overbrengingen

 

6

Aanvraag van een overbrengingsvergunning

Eerste lid: artikel 4, aanhef en onder a

Tweede lid: artikel 9

7

Doorzending van de aanvraag naar de bevoegde autoriteiten

Eerste lid: artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid; artikel 25

Tweede lid: vergt geen omzetting

8

Ontvangstbevestiging en verzoek om informatie

Eerste lid: artikel 17, eerste lid; artikel 23

Tweede lid: artikel 17, tweede lid

Derde lid, eerste alinea: artikel 17, derde lid; artikel 23

Derde lid, tweede alinea: artikel 12, derde lid; artikel 25

Derde lid, derde alinea: 17, derde lid

Vierde lid: artikel 17, vijfde lid

9

Toestemming en weigering

Eerste lid, eerste alinea: artikel 18, eerste lid; artikel 23

Eerste lid, tweede alinea: artikel 18, tweede lid; artikel 23

Tweede lid: artikel 18, derde lid; artikel 23

Derde lid: artikelen 19 en 20; artikel 23

Vierde lid: artikel 24

Vijfde lid: vergt geen omzetting

10

Overbrengingsvergunning

Eerste lid: artikel 13; artikel 25

Tweede lid: vergt geen omzetting

Derde lid: artikel 9

Vierde lid: artikel 10

11

Ontvangstbevestiging van de overbrenging

Eerste lid: artikel 21, eerste lid; artikel 25

Tweede lid: artikel 21, tweede lid

Derde lid: artikel 14; artikel 27, tweede lid

12

Niet uitgevoerde overbrenging

Eerste lid: artikel 15; artikel 22, eerste en tweede lid; artikel 23; artikel 25

Tweede lid: artikel 16, eerste t/m derde lid; artikel 25

Derde lid: artikel 16, vierde lid; artikel 22, derde lid; artikel 23; artikel 25

Hoofdstuk 3

Extracommunautaire overbrengingen

 

13

Invoer in de Gemeenschap

Eerste lid, eerste alinea: artikel 3, aanhef en onder c; artikel 4, aanhef en onder b; artikel 9

Eerste lid, tweede alinea: artikel 28

Tweede lid, eerste alinea: artikel 30, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid

Tweede lid, tweede alinea: artikel 30; artikelen 34 en 35

Derde lid, eerste alinea: artikel 31

Derde lid, tweede alinea: artikelen 9 en 10

Vierde lid: artikel 32

Vijfde lid: artikel 33; artikel 35

Zesde lid: artikel 33, derde lid

14

Doorvoer door de Gemeenschap

Eerste lid, eerste alinea: artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder e, 4, aanhef en onder c, en 9

Eerste lid, tweede alinea: artikel 45

Tweede lid, eerste alinea: artikel 47, tweede lid, aanhef en onder b

Tweede lid, tweede alinea: artikel 47, met uitzondering van het tweede lid, aanhef en onder b; artikelen 51 en 52

Derde lid, eerste alinea: artikel 48

Derde lid, tweede alinea: artikelen 9 en 10

Vierde lid: artikel 49

Vijfde lid: artikel 50; artikel 52

15

Uitvoer uit de Gemeenschap

Eerste lid: artikelen 3, aanhef en onder d, 4, aanhef en onder a, en 9

Tweede lid: artikelen 37 en 38; artikelen 43 en 44

Derde lid: artikelen 39, 9 en 10

Vierde lid: artikel 40

Vijfde lid: artikelen 41 en 42

16

Verboden uitvoer

Eerste lid: artikelen 39, eerste lid, aanhef en onder b t/m d, en 48, eerste lid, aanhef en onder b t/m d

Tweede lid: gericht tot Commissie; artikelen 39, vijfde lid, en 48, vijfde lid

Hoofdstuk 4

Algemene bepalingen

 

17

Gebruik van een uniform document

Eerste lid: artikel 5

Tweede lid: gericht tot Commissie

Derde lid: artikel 6

Vierde lid: artikel 5

Vijfde lid: artikel 8

Zesde lid: vergt geen omzetting

18

Bevoegde autoriteiten

Vergt geen omzetting

19

Toezending

Gericht tot Commissie

20

Periodieke verslagen

Vergt geen omzetting

21

Raadgevend comité

Vergt geen omzetting

22

Omzetting

Eerste lid, eerste alinea: vergt geen omzetting

Eerste lid, tweede alinea: aanhef besluit

Tweede lid: vergt geen omzetting

23

Intrekking

Eerste lid: vergt geen omzetting

Tweede lid: vergt geen omzetting

24

Overgangsbepalingen

Eerste en tweede lid: artikel 54

Derde lid: vergt geen omzetting (document reeds vastgesteld)

25

Inwerkingtreding

Vergt geen omzetting

Gebruikte afkortingen:

Besluit: Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen

Advies Raad van State

No. W08.08.0507/IV

’s-Gravenhage, 12 december 2008

Aan de Koningin,

Bij Kabinetsmissive van 1 december 2008, no. 08.003407, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende implementatie van richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) en intrekking van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (de richtlijn).

De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een opmerking met betrekking tot een criterium op grond waarvan een vergunningaanvraag of een verzoek om goedkeuring kan worden afgewezen, dan wel voorschriften aan de vergunning of de goedkeuring kunnen worden verbonden, alsmede over de implementatie van artikel 17, vierde lid, van de richtlijn. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

  • 1. De betrokkenheid van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (de minister) bij de besluitvorming over de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen kent volgens de richtlijn en het ontwerpbesluit twee vormen. In bepaalde gevallen is de minister bevoegd een vergunning voor de overbrenging te verlenen. In andere gevallen beslist de minister op het verzoek van een bevoegde autoriteit om goedkeuring voor de vergunningverlening. Het ontwerpbesluit voorziet erin dat onder omstandigheden aan de vergunning of de goedkeuring voorschriften kunnen worden verbonden dan wel dat de desbetreffende aanvragen vanwege die omstandigheden kunnen worden afgewezen. Eén van deze gronden voor weigering of het verbinden van voorwaarden aan een vergunning of goedkeuring betreft de grond dat andere gronden van beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten. 14

Het ontwerpbesluit bepaalt niet welke gronden van beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich in concreto tegen de overbrenging verzetten. De toelichting stelt dat, voor zover het gaat om aan de vergunning of de goedkeuring te verbinden voorschriften, deze betrekking kunnen hebben op het vaststellen van een transportroute en de plaats en het tijdstip waar en waarop de radioactieve stoffen de grens over komen.15 Verder wordt erop gewezen dat wanneer Nederland lidstaat van bestemming is, deze voorwaarden verband kunnen houden met wettelijke voorschriften met betrekking tot het beheer of het vervoer van de desbetreffende stoffen, terwijl wanneer Nederland land van doorvoer is deze voorwaarden slechts verband kunnen houden met het vervoer. Het is onduidelijk of de onderwerpen van deze voorschriften en voorwaarden tevens de gronden van beheer of vervoer van radioactieve stoffen bevatten die zich tegen overbrenging verzetten. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het wenselijk dat deze weigeringsgrond voor het verlenen van een vergunning of goedkeuring zo concreet mogelijk wordt omschreven. Het geldende Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen noemt gronden als de openbare veiligheid en de bescherming van het milieu.16

De Raad adviseert de bedoelde gronden nader te concretiseren.17

  • 2. Ingevolge artikel 17, vierde lid, van de richtlijn worden eventuele aanvullende eisen voor het verlenen van vergunning tot overbrenging aan het uniforme document gehecht.18 Volgens de transponeringstabel die deel uitmaakt van de toelichting, is deze bepaling geïmplementeerd in artikel 5 van het ontwerpbesluit. Hierin is het gebruik van het uniforme document geregeld. Zonder nadere toelichting is niet duidelijk dat artikel 17, vierde lid, van de richtlijn in artikel 5 van het ontwerpbesluit volledig is geïmplementeerd. De Raad adviseert de toelichting in zoverre aan te vullen.

  • 3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,

H.D. Tjeenk Willink.

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W08.08.0507/IV met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

  • In het ontwerpbesluit telkens ‘goedkeuring’ vervangen door: toestemming. Daarmee wordt de terminologie van richtlijn 2006/117 gevolgd en wordt tevens gehandeld in overeenstemming met aanwijzing 50 onder 2 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

  • In artikel 1 in de begripsomschrijving van ‘radioactieve afvalstof’ tot uitdrukking brengen dat de clausule ‘waarvoor geen gebruik of … van de lidstaten of staten van herkomst en van bestemming’ betrekking heeft op zowel de radioactieve afvalstof ‘waarvan de activiteit … genoemde waarde’ als de splijtstof of erts.

  • In artikel 1 in de begripsomschrijving van ‘radioactieve afvalstof’ het woord ‘gecontroleerd’ vervangen door: aangemerkt.

  • In artikel 7 de zinsnede ‘na de dagtekening … dit besluit’ vervangen door: nadat Onze Minister overeenkomstig dit besluit de datum van ontvangst op het uniforme document heeft aangetekend.

  • In artikel 8 overeenkomstig artikel 17, vijfde lid, van richtlijn 2006/117 tot uitdrukking brengen dat de overbrenging vergezeld gaat van het uniforme document.

  • In artikel 18, derde lid, de zinsnede ‘De goedkeuring is van rechtswege verleend indien’ vervangen door: De toestemming wordt geacht te zijn verleend indien.

  • In artikel 23, onder c, artikel 52, eerste lid, onder c, en tweede lid, de zinsnede ‘voor wat betreft’ vervangen door: voor zover het betreft.

  • De aanhef van artikel 24 als volgt herformuleren: ‘Indien hij toestemming heeft verleend voor de verlening van een vergunning, verleent Onze Minister, in afwijking van artikel 23, in de navolgende situaties toestemming voor de verlening van een vergunning voor terugzending:.

  • In artikel 31, tweede lid, en artikel 39, tweede lid, de zinsnede ‘mag Onze Minister … is verleend’ als volgt herformuleren: wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

  • In artikel 39, vijfde lid, de zinsnede ‘overeenkomstig artikel 21 van de richtlijn’ vervangen door: ingevolge artikel 16, tweede lid, van de richtlijn.

  • In artikel 45 de zinsnede ‘de in die staat gevestigde persoon die die stoffen naar de derde staat van bestemming overbrengt’ vervangen door: de in die staat gevestigde houder.

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 24 maart 2009

No. BJZ2009019662

Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende implementatie van richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) en intrekking van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 december 2008, nr. 08.003407, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 12 december 2008, nr. W08.08.0507/IV, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een tweetal inhoudelijke opmerkingen en is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

  • 1. Het advies van de Raad om de gronden voor het weigeren van een vergunning of goedkeuring, het verbinden van voorschriften aan een vergunning en het verbinden van voorwaarden aan een goedkeuring zo concreet mogelijk te omschrijven, is overgenomen. Voor de nadere concretisering van bedoelde gronden is aansluiting gezocht bij de door de Raad genoemde gronden uit het geldende Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen. Het gaat om de gronden openbare veiligheid en milieu. Tevens wordt thans omwille van de duidelijkheid in het ontwerpbesluit onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin concrete wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten, en gevallen waarin het beheer of vervoer onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt. Het gaat namelijk om twee onderscheiden categorieën. Soms zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot het beheer of vervoer die zich tegen de overbrenging verzetten. Zo heeft het weinig zin om een vergunning voor de overbrenging te verlenen als op voorhand al duidelijk is dat de aanpalende vervoerswetgeving het transport überhaupt niet toestaat. In andere gevallen zijn er factoren die buiten de bestaande toepasselijke wettelijke voorschriften over het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen vallen, maar die beleidsmatig wel een rol zouden moeten spelen bij het verlenen (of weigeren) van een overbrengingsvergunning, het verlenen (of weigeren) van goedkeuring dan wel het verbinden van voorschriften of voorwaarden aan de vergunning respectievelijk goedkeuring. Te denken valt aan een aanvraag om een overbrengingsvergunning die een (naar het oordeel van het bevoegd gezag) onnodig lange periode van tijdelijke opslag in verband met het vervoer bevat. Een ander voorbeeld is de situatie dat bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) bekend is dat het betrokken gemeentebestuur in het kader van de openbare veiligheid de transportroute die in de vergunningaanvraag is opgenomen, niet aanvaardbaar acht. In het eerste geval zou het vervoer van de betrokken stoffen onnodige risico’s voor het milieu met zich meebrengen, in het tweede voorbeeld zou het vervoer onnodige risico’s voor de openbare veiligheid opleveren. Dit kan aanleiding zijn voor de Minister van VROM om aan de door een andere lidstaat gevraagde goedkeuring voorwaarden te verbinden inzake de periode van tijdelijke opslag of de transportroute, dan wel, wanneer genoemde minister zelf bevoegd gezag is voor de vergunningverlening, aan de overbrengingsvergunning een voorschrift van die strekking te verbinden of in het uiterste geval de vergunning te weigeren als via de vergunningvoorschriften geen aanvaardbare oplossing kan worden bereikt. In verband met het voorgaande zijn de artikelen 13, eerste lid, 19, 31, eerste lid, en 39, eerste lid, van het ontwerpbesluit gewijzigd. Ook is de nota van toelichting aangepast en aangevuld (paragrafen 4.1.3 en 6.1, hoofdstuk 7 en het artikelsgewijze deel). In verband hiermee zijn tevens enkele verwijzingen elders in het ontwerpbesluit technisch aangepast.

  • 2. Het advies van de Raad om de nota van toelichting op dit punt aan te vullen, is overgenomen. In paragraaf 9 (Uniform document) van het algemeen deel wordt uiteengezet dat artikel 17, vierde lid, van richtlijn 2006/117 in artikel 5 van het ontwerpbesluit volledig is geïmplementeerd.

  • 3. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen, met uitzondering van de opmerking onder het negende aandachtsstreepje. Deze opmerking is niet overgenomen, omdat bij de door de Raad voorgestelde tekst de Nederlandse wetgever zou treden in de (regelgevende) bevoegdheid van een andere lidstaat (de lidstaat die om toestemming is gevraagd), namelijk de bevoegdheid om te bepalen dat toestemming geacht wordt te zijn verleend als de door richtlijn 2006/117 voorgeschreven termijn ongebruikt is verstreken. De Nederlandse wetgever kan hooguit regelen hoe de Minister van VROM moet handelen als een reactie op zijn verzoek om toestemming uitblijft; hij mag er dan vanuit gaan dat de desbetreffende lidstaat toestemming heeft verleend. De formuleringen in het ontwerpbesluit zoals voorgelegd aan de Raad, geven dit preciezer weer. Hetzelfde geldt overigens voor het – niet door de Raad genoemde – artikel 13, tweede lid. Verder is het tekstvoorstel bij het achtste aandachtsstreepje redactioneel in iets gewijzigde vorm overgenomen om de gewijzigde aanhef van artikel 24 beter te laten aansluiten bij de tekst van richtlijn 2006/17 en de rest van het ontwerpbesluit.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het ontwerpbesluit en de nota van toelichting ook op enkele andere punten technisch en redactioneel te verbeteren en de nota van toelichting op enkele punten te actualiseren.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.


XNoot
2

Beschikking van 5 maart 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter uitvoering van richtlijn 2006/117 (PbEU L 107).

XNoot
3

Richtlijn nr. 80/836/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 246).

XNoot
4

Zie de toelichting bij het Commissievoorstel van 21 december 2005, COM(2005) 673 definitief, blz. 6.

XNoot
5

Zie de voorlichting inzake lex silencio positivo/van rechtswege verleende vergunning die afdeling III van de Raad van State op 9 juli 2007 overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State op verzoek van de Staatssecretaris van Economische Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie, heeft uitgebracht. De voorlichting is op 18 december 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden bij gelegenheid van het kabinetsstandpunt lex silencio (Kamerstukken II 2007/08, 29 525, nr. 224).

XNoot
7

Deze conclusie is gebaseerd op jurisprudentie over het gebruik van fax-berichten (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 20 december 2006, JB 2007/26, ABkort 2007, 53, LJN: AZ4819).

XNoot
8

Memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, blz. 43.

XNoot
9

Voorlichting inzake lex silencio positivo/van rechtswege verleende vergunning, op 9 juli 2007 overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State uitgebracht door afdeling III van de Raad van State op verzoek van de Staatssecretaris van Economische Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie (zie onder punt 5 van de voorlichting).

XNoot
10

Raad van State, Jaarverslag 2003, blz. 57–59.

XNoot
11

Vgl. Raad van State, Jaarverslag 2003, blz. 58.

XNoot
12

Beschikking van 5 maart 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter uitvoering van richtlijn 2006/117 vastgesteld document (PbEU L 107).

XNoot
13

Zie de toelichting bij het Commissievoorstel van 21 december 2005, COM(2005) 673 definitief, blz. 9.

XNoot
14

Dit betreft artikel 13, eerste lid, onder b, artikel 19, onder c, artikel 31, eerste lid, onder d, en artikel 39, eerste lid, onder e, van het ontwerpbesluit.

XNoot
15

Nota van toelichting, Algemeen, 7. Weigeringsgronden en voorwaarden, blz. 16 en 17.

XNoot
16

Zie bijvoorbeeld artikel 8, derde en vierde lid, van het geldende Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen.

XNoot
17

Dit vergt tevens een aanpassing van de verwijzingen in artikel 23 onder c, artikel 35, eerste lid, onder c, artikel 44, eerste lid, onder b, artikel 52, eerste lid, onder c, en tweede lid, van het ontwerpbesluit.

XNoot
18

Zie ook de Nota van toelichting, Algemeen, paragraaf 9, Uniform document.

Naar boven