Besluit van 27 maart 2009, houdende implementatie van richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) en intrekking van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 november 2008, nr. BJZ2008105972, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) en op artikel 67 van de Kernenergiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 12 december 2008, nr. W08.08.0507/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 maart 2009, nr. BJZ200901662, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    beheerder:

    degene die verantwoordelijk is voor het beheer van de overbrenging binnen de eerste lidstaat van doorvoer;

    bestraalde splijtstoffen:

    bestraalde splijtstoffen die permanent verwijderd zijn uit een reactorkern en voor opwerking bedoeld zijn;

    derde staat:

    staat buiten de Europese Unie;

    derde staat van bestemming:

    derde staat waarnaar een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    derde staat van doorvoer:

    derde staat, anders dan de derde staat van herkomst en de derde staat van bestemming, over het grondgebied waarvan een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    derde staat van herkomst:

    derde staat van waaruit een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    eerste lidstaat van doorvoer:

    lidstaat van doorvoer waarin het douanekantoor is gelegen waarlangs de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voor de eerste keer de Europese Unie binnenkomen;

    houder:

    degene die vóór de overbrenging verantwoordelijk is voor de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen en die voornemens is die stoffen over te brengen of te doen overbrengen;

    ingekapselde bron:

    hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, met dien verstande dat onder radioactieve stoffen mede wordt verstaan: splijtstoffen;

    lidstaat:

    lidstaat van de Europese Unie;

    lidstaat van bestemming:

    lidstaat waarnaar een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    lidstaat van doorvoer:

    lidstaat, anders dan de lidstaat van herkomst en de lidstaat van bestemming, over het grondgebied waarvan een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    lidstaat van herkomst:

    lidstaat van waaruit een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen plaatsvindt;

    ontvanger:

    degene naar wie radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen worden overgebracht;

    Onze Minister:

    Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    radioactieve afvalstof:
    • a. radioactieve stof waarvan de activiteit van de radionucliden of de activiteitsconcentratie van die stof hoger is dan de in tabel 1 van bijlage 1 behorende bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde,

    • b. splijtstof of erts

    waarvoor geen gebruik of product- of materiaalhergebruik is voorzien door het bevoegd gezag van de lidstaat of derde staat van herkomst of van bestemming of door een natuurlijke of rechtspersoon wiens beslissing door deze bevoegde gezagsorganen wordt aanvaard, of die door een regelgevende instantie als radioactieve afvalstof wordt aangemerkt overeenkomstig het wet- en regelgevingskader van de lidstaten of derde staten van herkomst en van bestemming;

    richtlijn:

    richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337);

    toestemming:

    ingevolge dit besluit of de richtlijn vereiste toestemming met betrekking tot de aanvraag om een vergunning voor een overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen;

    uniform document:

    door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking van 5 maart 2008 ter uitvoering van de richtlijn vastgesteld document (PbEU L 107).

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt als overbrengen aangemerkt alle verrichtingen voor het verplaatsen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen van de lidstaat of derde staat van herkomst naar de lidstaat of derde staat van bestemming.

Artikel 2. Uitzonderingen op reikwijdte

Dit besluit is niet van toepassing op de overbrenging van:

  • a. ingekapselde bronnen die niet langer worden gebruikt, noch bestemd zijn om te worden gebruikt voor de handeling waarvoor een vergunning is verleend, voor zover die bronnen worden overgebracht naar:

    • 1°. een leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming,

    • 2°. een fabrikant van dergelijke bronnen, of

    • 3°. een voor de ontvangst van radioactieve afvalstoffen bestemde instelling;

  • b. radioactieve afvalstoffen bestaande uit natuurlijke bronnen, voor zover deze niet zijn of worden bewerkt met het oog op hun radioactieve eigenschappen;

  • c. bij de opwerking van bestraalde splijtstoffen vrijgekomen voor verder gebruik geschikte restproducten.

HOOFDSTUK 2. ALGEMENE BEPALINGEN VERGUNNINGPLICHT

Artikel 3. Vergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:

    • a. uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een andere lidstaat, van Nederland naar de lidstaat van bestemming over te brengen;

    • b. uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, van Nederland via een of meer lidstaten of derde staten van doorvoer naar Nederland over te brengen;

    • c. uit een derde staat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, van de derde staat van herkomst naar Nederland over te brengen;

    • d. uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een derde staat, van Nederland naar de derde staat van bestemming over te brengen;

    • e. uit een derde staat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een andere derde staat, van de derde staat van herkomst via Nederland naar de derde staat van bestemming over te brengen, indien Nederland eerste lidstaat van doorvoer is.

  • 2. Indien ingevolge artikel 10 van de richtlijn voor het overbrengen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen naar of via Nederland een vergunning van het bevoegd gezag van een andere lidstaat is vereist, is het verboden zonder bedoelde vergunning die stoffen naar of via Nederland over te brengen.

Artikel 4. Vergunningaanvraag

Een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, wordt ingediend door:

  • a. in het geval van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en d: de houder;

  • b. in het geval van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c: de ontvanger;

  • c. in het geval van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e: de beheerder.

Artikel 5. Gebruik uniform document

Het uniforme document wordt gebruikt:

  • a. door de aanvrager bij het indienen van een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, en

  • b. door Onze Minister:

    • 1°. bij het indienen van een verzoek om toestemming bij het bevoegd gezag van een andere lidstaat of een derde staat van bestemming,

    • 2°. bij het verzenden van een ontvangstbevestiging op grond van dit besluit en

    • 3°. bij het nemen van een beslissing op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, en op een verzoek om toestemming als bedoeld in de richtlijn.

Artikel 6. Taal

  • 1. Een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, en een verzoek om toestemming en de daarbij behorende verklaringen en overige bijlagen worden ingevuld onderscheidenlijk verstrekt in een taal die voor Onze Minister aanvaardbaar is.

  • 2. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag van de derde staat of lidstaat van bestemming of een lidstaat van doorvoer een authentieke vertaling van de in het eerste lid bedoelde documenten noodzakelijk is, draagt de houder zorg voor een authentieke vertaling in een voor dat bevoegd gezag aanvaardbare taal.

Artikel 7. Beslistermijn

De beslissing op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, wordt genomen binnen zes maanden nadat Onze Minister overeenkomstig dit besluit de datum van ontvangst op het uniforme document heeft aangetekend.

Artikel 8. Uniform document vergezelt overbrenging

Het ingevulde en van de vereiste bijlagen voorziene uniforme document vergezelt elke overbrenging van de betrokken radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen.

Artikel 9. Vergunning voor meerdere overbrengingen

Indien een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, betrekking heeft op het meer dan één keer naar, van of via Nederland overbrengen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen, kan de vergunning worden verleend voor meerdere keren indien:

  • a. de betrokken stoffen in wezen dezelfde fysische, chemische en radioactieve kenmerken vertonen,

  • b. de overbrenging plaatsvindt van dezelfde houder naar dezelfde ontvanger en dezelfde bevoegde gezagsorganen bij de overbrenging betrokken zijn en

  • c. indien de overbrenging via een of meer derde staten van doorvoer plaatsvindt: de doorvoer plaatsvindt via dezelfde grenspost van binnenkomst of uitreis van de Europese Unie en via dezelfde grenspost van de derde staat of staten van doorvoer, tenzij de betrokken bevoegde gezagsorganen anders zijn overeengekomen.

Artikel 10. Geldigheidsduur vergunning

  • 1. Een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, wordt verleend voor een bij de vergunning te stellen termijn van ten hoogste drie jaar.

  • 2. Bij het stellen van de termijn wordt rekening gehouden met de eventuele voorwaarden die de bevoegde gezagsorganen van de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten of de derde staat van bestemming aan hun toestemming hebben verbonden.

HOOFDSTUK 3. HET OVERBRENGEN VAN RADIOACTIEVE AFVALSTOFFEN EN BESTRAALDE SPLIJTSTOFFEN TUSSEN LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE

TITEL 3.1. OVERBRENGING VAN NEDERLAND NAAR DE LIDSTAAT VAN BESTEMMING

Artikel 11. Dagtekening

Indien het uniforme document dat bij de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op dat document de datum van ontvangst aan.

Artikel 12. Beoordeling op volledigheid
  • 1. Na de in artikel 11 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming alsmede het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen en

    • b. toestemming te verlenen met betrekking tot de aanvraag om een vergunning nadat de ontvangstbevestiging van het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn is ontvangen.

  • 2. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan een verzoek op grond van het eerste lid is gericht, binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van de andere betrokken lidstaten.

Artikel 13. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Onze Minister beschikt afwijzend op de aanvraag om een vergunning indien:

    • a. het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan om toestemming is verzocht, toestemming heeft geweigerd;

    • b. wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten;

    • c. het beheer of vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt.

  • 2. Indien Onze Minister van het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan om toestemming is verzocht, niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn bedoelde termijn een beslissing op dat verzoek heeft ontvangen, mag Onze Minister ervan uitgaan dat toestemming is verleend.

  • 3. Aan de vergunning kunnen met het oog op het beheer en vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien toestemming onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 4. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van de lidstaten waaraan om toestemming is verzocht.

Artikel 14. Bericht van ontvangst

Onze Minister zendt de houder onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen, dat Onze Minister van het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming heeft ontvangen.

Artikel 15. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende toestemming of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de betrokken andere lidstaten en de houder onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van een betrokken andere lidstaat op grond van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn heeft besloten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd, stelt Onze Minister de houder van dat besluit in kennis.

Artikel 16. Terugnameplicht
  • 1. Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 15, eerste lid, heeft bepaald dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd, of indien Onze Minister de houder een kennisgeving als bedoeld in artikel 15, derde lid, heeft gezonden, bepaalt hij dat de houder de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen terugneemt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien ten genoegen van Onze Minister een andere veilige regeling kan worden getroffen.

  • 3. Degene die verantwoordelijk is voor de overbrenging, neemt indien nodig corrigerende veiligheidsmaatregelen.

  • 4. De houder is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

TITEL 3.2. OVERBRENGING VAN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST NAAR NEDERLAND

Artikel 17. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Onze Minister beoordeelt op verzoek van het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst of een aanvraag om een vergunning voor het naar Nederland overbrengen van uit eerstgenoemde lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

  • 2. Indien de aanvraag naar het oordeel van Onze Minister volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer bij het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst geen verzoek heeft ingediend om ontbrekende informatie te verstrekken, zendt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in het eerste lid, een ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer.

  • 3. Indien de aanvraag naar het oordeel van Onze Minister niet volledig en juist is ingevuld of niet is voorzien van de vereiste bijlagen, dient Onze Minister bij het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst een verzoek in om de ontbrekende informatie te verstrekken. Onze Minister zendt een afschrift van het verzoek aan het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer.

  • 4. Indien het derde lid van toepassing is, of indien Onze Minister een afschrift heeft ontvangen van een verzoek dat het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer heeft ingediend bij het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst om ontbrekende informatie te verstrekken, zendt Onze Minister aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst niet eerder een ontvangstbevestiging dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in het eerste lid. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer.

  • 5. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het verzenden van een ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 18. Beslistermijn; toestemming van rechtswege
  • 1. Onze Minister beslist binnen twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 17, en met inachtneming van het tweede lid, omtrent toestemming met betrekking tot de aanvraag om een vergunning. Hij zendt het besluit op een zodanig tijdstip aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst dat dit besluit voor het einde van de termijn van twee maanden door dat bevoegd gezag is ontvangen.

  • 2. Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste een maand verlengen. Hij doet hiervan mededeling aan het bevoegd gezag van de andere betrokken lidstaten.

  • 3. De toestemming wordt geacht te zijn verleend indien het besluit omtrent toestemming door het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst nog niet is ontvangen op de laatste dag van de termijn van twee maanden, dan wel, indien het tweede lid van toepassing is, op de laatste dag van de verlengde termijn.

Artikel 19. Weigeringsgronden

Toestemming wordt geweigerd indien:

  • a. de ontvanger niet bevoegd is de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorhanden te hebben,

  • b. geen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd, waarbij de ontvanger zich bereid toont die stoffen in ontvangst te nemen,

  • c. wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten of

  • d. het beheer of vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt.

Artikel 20. Voorwaarden
  • 1. Toestemming kan onder voorwaarden worden verleend.

  • 2. De voorwaarden kunnen slechts verband houden met:

    • a. wettelijke voorschriften inzake het beheer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen;

    • b. de grond, genoemd in artikel 19, onder d;

    • c. nationale, communautaire of internationale wettelijke voorschriften inzake het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen.

  • 3. De voorwaarden mogen niet strenger zijn dan de voorwaarden die voor soortgelijke overbrengingen binnen Nederland zijn of kunnen worden gesteld.

Artikel 21. Bericht van ontvangst
  • 1. Degene die de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen heeft ontvangen, zendt binnen 15 dagen na de ontvangst een bericht van ontvangst aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister stuurt onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten en derde staten van doorvoer.

Artikel 22. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de door het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende toestemming of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. De houder is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

TITEL 3.3. OVERBRENGING VAN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE LIDSTAAT VAN BESTEMMING

Artikel 23. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2

Op het overbrengen van uit een andere lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een andere lidstaat, van de lidstaat van herkomst via Nederland naar de lidstaat van bestemming is titel 3.2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

  • a. in artikel 17, eerste lid, in plaats van «naar Nederland overbrengen» wordt gelezen «via Nederland overbrengen» en in plaats van «in Nederland» wordt gelezen: in de lidstaat van bestemming;

  • b. in artikel 17, derde lid, in plaats van «eventuele lidstaten van doorvoer» wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

  • c. artikel 19, aanhef en onder c en d, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

  • d. artikel 20, tweede lid, aanhef en onder b, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

  • e. in artikel 22, tweede lid, in plaats van «en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer» wordt gelezen: , het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer en het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming.

Artikel 24. Toestemming voor terugzending

Indien hij toestemming heeft verleend met betrekking tot een aanvraag om een vergunning, verleent Onze Minister, in afwijking van artikel 23, in de navolgende situaties toestemming met betrekking tot een aanvraag om een vergunning voor terugzending:

  • a. de oorspronkelijke toestemming had betrekking op materiaal dat werd overgebracht voor bewerkings-, verwerkings- of opwerkingsdoeleinden indien de terugzending betrekking heeft op radioactieve afvalstoffen of andere producten die gelijkwaardig zijn aan het oorspronkelijke materiaal na bewerking, verwerking of opwerking, en alle relevante voorschriften zijn nageleefd;

  • b. er is sprake van een niet-uitgevoerde overbrenging als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of het bevoegd gezag van een andere betrokken lidstaat beslist op grond van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd, indien de terugzending op dezelfde voorwaarden en met dezelfde specificaties wordt verricht.

TITEL 3.4. OVERBRENGING VAN NEDERLAND VIA EEN OF MEER LIDSTATEN OF DERDE STATEN VAN DOORVOER NAAR NEDERLAND

Artikel 25. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.1

Op het overbrengen van uit Nederland afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in Nederland, van Nederland via een of meer lidstaten of derde staten van doorvoer naar Nederland is titel 3.1 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 12 en 14, en met dien verstande dat in de artikelen 11 en 15, eerste lid, in plaats van «artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a» wordt gelezen: artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b.

Artikel 26. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Na de in artikel 11 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. toestemming te verlenen met betrekking tot de aanvraag om een vergunning nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 2. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten waaraan een verzoek op grond van het eerste lid is gericht, binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek heeft ingediend om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister deelt deze datum mede aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan een verzoek op grond van het eerste lid is gericht, binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het vierde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister deelt deze datum mede aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 27. Bericht van ontvangst
  • 1. Degene die de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen heeft ontvangen, zendt binnen 15 dagen na de ontvangst een bericht van ontvangst aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister stuurt onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer, het bevoegd gezag van eventuele derde staten van doorvoer en de houder.

HOOFDSTUK 4. HET OVERBRENGEN VAN RADIOACTIEVE AFVALSTOFFEN EN BESTRAALDE SPLIJTSTOFFEN TUSSEN EEN LIDSTAAT VAN DE EUROPESE UNIE EN EEN DERDE STAAT

TITEL 4.1. OVERBRENGING VAN DE DERDE STAAT VAN HERKOMST NAAR NEDERLAND

Artikel 28. Vergunningaanvraag; terugnameplicht

De ontvanger doet zijn aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, vergezeld gaan van een door hem ondertekende verklaring waaruit blijkt dat hij een door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst aanvaarde regeling heeft getroffen met de in die staat gevestigde houder, inhoudende dat laatstgenoemde die stoffen zal terugnemen indien de overbrenging niet kan worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 33.

Artikel 29. Dagtekening

Indien het uniforme document dat bij de aanvraag om een vergunning is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op dat document de datum van ontvangst aan.

Artikel 30. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de overbrenging via een of meer lidstaten van doorvoer plaatsvindt.

  • 2. Na de in artikel 29 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. toestemming te verlenen met betrekking tot de aanvraag om een vergunning nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 3. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister deelt deze datum mede aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, verzoekt om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister deelt deze datum mede aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 7. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 31. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Onze Minister beschikt afwijzend op de aanvraag indien:

    • a. het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan om toestemming is verzocht, toestemming heeft geweigerd,

    • b. de ontvanger niet bevoegd is de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorhanden te hebben,

    • c. geen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd, waarbij de ontvanger zich bereid toont die stoffen in ontvangst te nemen,

    • d. wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten of

    • e. het beheer of vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt.

  • 2. Indien Onze Minister van het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan om toestemming is verzocht, niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn bedoelde termijn een beslissing op dat verzoek heeft ontvangen, mag Onze Minister ervan uitgaan dat toestemming is verleend.

  • 3. Aan de vergunning kunnen met het oog op het beheer en vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien toestemming onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 4. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van:

    • a. de derde staat van herkomst;

    • b. eventuele lidstaten of derde staten van doorvoer.

Artikel 32. Bericht van ontvangst
  • 1. De ontvanger zendt Onze Minister binnen 15 dagen nadat hij de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen heeft ontvangen, een bericht van ontvangst.

  • 2. Onze Minister stuurt onverwijld een afschrift van het bericht van ontvangst aan de in artikel 31, vierde lid, genoemde bevoegde gezagsorganen.

Artikel 33. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende toestemming of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en de ontvanger onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. De ontvanger is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

TITEL 4.2. OVERBRENGING VAN DE DERDE STAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE LIDSTAAT VAN BESTEMMING

Artikel 34. Beoordeling op volledigheid

Indien het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming verzoekt om een aanvraag om een vergunning voor het via Nederland overbrengen van uit een derde staat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in eerstgenoemde lidstaat, op volledigheid te beoordelen, beoordeelt Onze Minister of de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

Artikel 35. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2
  • 1. Titel 3.2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

    • a. in de artikelen 17, derde lid, 18, eerste en derde lid, en 22, eerste lid, onder a, in plaats van «de lidstaat van herkomst» wordt gelezen: de lidstaat van bestemming;

    • b. in artikel 17, derde lid, in plaats van «eventuele lidstaten van doorvoer» wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

    • c. artikel 19, aanhef en onder c en d, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

    • d. artikel 20, tweede lid, aanhef en onder b, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

    • e. een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, tweede lid, uitsluitend wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst;

    • f. in artikel 22, derde lid, in plaats van «houder» wordt gelezen: ontvanger.

  • 2. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 4.3. OVERBRENGING VAN NEDERLAND NAAR DE DERDE STAAT VAN BESTEMMING

Artikel 36. Dagtekening

Indien het document dat bij de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op dat document de datum van ontvangst aan.

Artikel 37. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de overbrenging via een of meer lidstaten van doorvoer plaatsvindt.

  • 2. Na de in artikel 36 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. toestemming te verlenen met betrekking tot de aanvraag om een vergunning nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 3. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 7. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 38. Verzoek om toestemming aan derde staat van bestemming

Na de in artikel 36 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onverwijld het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming onder toezending van het uniforme document toestemming te verlenen met betrekking tot de aanvraag om een vergunning.

Artikel 39. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Onze Minister beschikt afwijzend op de aanvraag om een vergunning indien:

    • a. het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming of het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan om toestemming is verzocht, toestemming heeft geweigerd,

    • b. de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben in een gebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte,

    • c. de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben binnen een derde staat die partij is bij de op 23 juni 2000 in Cotonou (Benin) ondertekende Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (ACS-EG-Overeenkomst van Cotonou; PbEU L 317), tenzij de overbrenging radioactieve afvalstoffen betreft die na bewerking naar de derde staat van herkomst worden teruggezonden,

    • d. de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben binnen een derde staat die naar het oordeel van Onze Minister volgens de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde criteria niet beschikt over de technische, wettelijke of bestuurlijke middelen om die stoffen veilig te beheren, zoals in het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Wenen, 5 september 1997; Trb. 2001, 111) is vastgesteld, bij welke beoordeling Onze Minister rekening houdt met alle relevante informatie van andere lidstaten,

    • e. wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten of

    • f. het beheer of vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt.

  • 2. Indien Onze Minister van het bevoegd gezag van een lidstaat waaraan om toestemming is verzocht, niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn bedoelde termijn een beslissing op dat verzoek heeft ontvangen, mag Onze Minister ervan uitgaan dat toestemming is verleend.

  • 3. Aan de vergunning kunnen met het oog op het beheer en vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien toestemming onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 4. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van:

    • a. de derde staat van bestemming;

    • b. eventuele lidstaten of derde staten van doorvoer.

  • 5. Bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b tot en met d, houdt Onze Minister rekening met de criteria die de Commissie van de Europese Gemeenschappen daaromtrent ingevolge artikel 16, tweede lid, van de richtlijn heeft vastgesteld.

Artikel 40. Bericht van ontvangst
  • 1. De houder stelt Onze Minister binnen 15 dagen nadat de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in de derde staat van bestemming zijn aangekomen, in kennis van het feit dat die stoffen hun bestemming hebben bereikt. Daarbij wordt vermeld via welk laatste douanekantoor in de Europese Unie de overbrenging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het bericht van ontvangst gaat vergezeld van een verklaring of een bevestiging van de ontvanger, dat die stoffen de juiste bestemming hebben bereikt, onder vermelding van het douanekantoor van binnenkomst in de derde staat van bestemming.

Artikel 41. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende toestemming of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt de houder onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van een betrokken andere lidstaat op grond van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn heeft besloten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd, stelt Onze Minister de houder van dat besluit in kennis.

Artikel 42. Terugnameplicht
  • 1. Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 41, eerste lid, heeft bepaald dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd, of indien Onze Minister de houder een kennisgeving als bedoeld in artikel 41, derde lid, heeft gezonden, bepaalt hij dat de houder de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen terugneemt.

  • 2. Artikel 16, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 4.4. OVERBRENGING VAN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE DERDE STAAT VAN BESTEMMING

Artikel 43. Beoordeling op volledigheid

Indien het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst verzoekt om een aanvraag om een vergunning voor het via Nederland overbrengen van uit eerstgenoemde lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een derde staat, op volledigheid te beoordelen, beoordeelt Onze Minister of de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

Artikel 44. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2
  • 1. Titel 3.2 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

    • a. in artikel 17, derde lid, in plaats van «eventuele lidstaten van doorvoer» wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

    • b. artikel 19, aanhef en onder c en d, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

    • c. artikel 20, tweede lid, aanhef en onder b, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

    • d. een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, tweede lid, uitsluitend wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst.

  • 2. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 4.5. OVERBRENGING VAN DE DERDE STAAT VAN HERKOMST VIA NEDERLAND NAAR DE DERDE STAAT VAN BESTEMMING

Paragraaf 4.5.1. Nederland als eerste lidstaat van doorvoer
Artikel 45. Vergunningaanvraag; terugnameplicht

De beheerder doet zijn aanvraag om een vergunning krachtens artikel 3, eerste lid,aanhef en onder e, vergezeld gaan van een door hem ondertekende verklaring waaruit blijkt dat de in de derde staat van bestemming gevestigde ontvanger een door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst aanvaarde regeling heeft getroffen met de in die staat gevestigde houder, inhoudende dat laatstgenoemde die stoffen zal terugnemen indien de overbrenging niet kan worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 50.

Artikel 46. Dagtekening

Indien het document dat bij de aanvraag om een vergunning is gebruikt, volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, tekent Onze Minister op dat document de datum van ontvangst aan.

Artikel 47. Beoordeling op volledigheid; ontvangstbevestiging
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de overbrenging via een of meer andere lidstaten van doorvoer plaatsvindt.

  • 2. Na de in artikel 46 bedoelde dagtekening verzoekt Onze Minister onder toezending van het uniforme document onverwijld het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer:

    • a. te beoordelen of de aanvraag om een vergunning volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen;

    • b. toestemming te verlenen met betrekking tot de aanvraag om een vergunning nadat een afschrift van de ontvangstbevestiging van Onze Minister op grond van dit artikel is ontvangen.

  • 3. Onze Minister doet de toezending van het uniforme document vergezeld gaan van informatie omtrent de vergunning en de daarbij te volgen procedure.

  • 4. Indien het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, geen verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, stelt Onze Minister uiterlijk 10 dagen na afloop van genoemde termijn van 20 dagen de datum van ontvangstbevestiging vast. Onze Minister deelt deze datum mede aan het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 5. Indien het bevoegd gezag van een andere lidstaat van doorvoer binnen de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, een verzoek indient om ontbrekende informatie te verstrekken, verstrekt Onze Minister zo spoedig mogelijk de betreffende informatie. Onze Minister zendt een afschrift van deze informatie aan het bevoegd gezag van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt Onze Minister de datum van ontvangstbevestiging niet eerder vast dan nadat 10 dagen zijn verstreken na ontvangst van de betreffende informatie, en in elk geval niet eerder dan na afloop van de termijn van 20 dagen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister zendt een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer.

  • 7. De in dit artikel opgenomen termijnen voor het vaststellen van de datum van ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien Onze Minister en het bevoegd gezag van de andere lidstaat of lidstaten van doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen.

Artikel 48. Beslissing op vergunningaanvraag
  • 1. Op de beslissing op de aanvraag om een vergunning is artikel 39, eerste, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Aan de vergunning kunnen met het oog op het vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen voorschriften worden verbonden. Indien toestemming onder voorwaarden is verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op die voorwaarden noodzakelijk zijn.

  • 3. Onze Minister zendt de beslissing op de aanvraag onverwijld toe aan de aanvrager. Onze Minister deelt de beslissing tevens onverwijld mede aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en het bevoegd gezag van eventuele lidstaten of derde staten van doorvoer.

Artikel 49. Bericht van ontvangst
  • 1. De beheerder stelt Onze Minister binnen 15 dagen nadat de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen in de derde staat van bestemming zijn aangekomen, in kennis van de ontvangst. Daarbij wordt vermeld via welk laatste douanekantoor in de Europese Unie de overbrenging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het bericht van ontvangst gaat vergezeld van een verklaring of een bevestiging van de ontvanger, dat die stoffen de juiste bestemming hebben bereikt, onder vermelding van het douanekantoor van binnenkomst in de derde staat van bestemming.

Artikel 50. Niet-uitgevoerde overbrenging
  • 1. Onze Minister kan bepalen dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen eisen, de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, verleende vergunning of een krachtens de richtlijn verleende toestemming of

    • b. de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd.

  • 2. Onze Minister stelt het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en de beheerder onverwijld in kennis van een door hem op grond van het eerste lid genomen besluit.

  • 3. De beheerder is aansprakelijk voor alle kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

Paragraaf 4.5.2. Nederland als latere lidstaat van doorvoer
Artikel 51. Beoordeling op volledigheid

Indien het bevoegd gezag van de eerste lidstaat van doorvoer verzoekt om een aanvraag om een vergunning voor het via Nederland overbrengen van uit eerstgenoemde lidstaat afkomstige radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen met een bestemming in een derde staat, op volledigheid te beoordelen, beoordeelt Onze Minister of de aanvraag volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen. De beoordeling geschiedt binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek.

Artikel 52. Van overeenkomstige toepassing verklaring titel 3.2
  • 1. Titel 3.2 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 17, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 19, aanhef en onder a en b, 20, tweede lid, onder a, en 21, en met dien verstande dat:

    • a. in de artikelen 17, derde lid, 18, eerste en derde lid, en 22, eerste lid, in plaats van «lidstaat van herkomst» wordt gelezen: eerste lidstaat van doorvoer;

    • b. in artikel 17, derde lid, in plaats van «eventuele lidstaten van doorvoer» wordt gelezen: eventuele andere lidstaten van doorvoer;

    • c. artikel 19, aanhef en onder c en d, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

    • d. artikel 20, tweede lid, aanhef en onder b, uitsluitend van toepassing is voor zover het betreft vervoer;

    • e. een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, tweede lid, uitsluitend wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst;

    • f. in artikel 22, derde lid, in plaats van «houder» wordt gelezen: beheerder.

  • 2. De artikelen 24 en 39, eerste lid, aanhef en onder b tot en met d, en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 53. Intrekking Biudras

Het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen wordt ingetrokken.

Artikel 54. Overgangsrecht vergunningen

  • 1. Indien voor 25 december 2008 voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen een vergunning als bedoeld in artikel 3 van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen is verleend, blijft dat besluit van toepassing op alle overbrengingsverrichtingen die onder die vergunning vallen.

  • 2. Onverminderd het derde lid, blijft het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen van toepassing op ontvankelijke aanvragen om een vergunning voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen als bedoeld in artikel 3 van dat besluit die voor 25 december 2008 zijn ingediend.

  • 3. Bij het nemen van een beslissing op aanvragen om een vergunning die voor 25 december 2008 zijn ingediend en die betrekking hebben op meer dan één overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen naar een derde staat van bestemming, houdt Onze Minister rekening met alle relevante omstandigheden en met name met:

    • a. het geplande tijdschema voor de uitvoering van alle overbrengingen die onder dezelfde aanvraag vallen;

    • b. de motivering voor het bundelen van alle overbrengingen in dezelfde aanvraag;

    • c. de vraag of het niet wenselijk is een vergunning te verlenen voor een aantal overbrengingen dat lager is dan het aantal waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 55. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen.

Artikel 56. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 27 maart 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de veertiende april 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337) (hierna: richtlijn 2006/117). Richtlijn 2006/117 vervangt richtlijn nr. 92/3/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen Lid-Staten en naar en vanuit de Europese Unie (PbEG L 35) (hierna: richtlijn 92/3).

Richtlijn 2006/117 stelt een communautair stelsel vast voor toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrengingen van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen. Het betreft een dwingend en gemeenschappelijk stelsel van voorafgaande vergunningen (hierna: overbrengingsvergunningen). Het achterliggende doel van richtlijn 2006/117 is de bescherming van de gezondheid tegen straling van radioactieve stoffen. Richtlijn 2006/117 staat naast communautaire en internationale regelgeving met betrekking tot het vervoer van radioactieve afvalstoffen en de opslag en verwijdering van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen en laat die regelgeving onverlet.

Bij richtlijn 92/3 is indertijd voor het eerst een communautair stelsel van controles en voorafgaande vergunningen voor overbrengingen van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de Europese Unie vastgesteld. Deze richtlijn is destijds omgezet in het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (hierna: Biudras), 1 welk besluit op 1 februari 1994 in werking is getreden. In het kader van de vijfde fase van het EU-project «Eenvoudiger regelgeving voor de interne markt» (het zogenoemde SLIM-initiatief) is in 2001 met het oog op de gebruikersvriendelijkheid en transparantie een begin gemaakt met de herziening van richtlijn 92/3. Uit dat project is naar voren gekomen dat er een aantal redenen was om richtlijn 92/3 aan te passen. Zo is gebleken dat:

  • situaties in het verleden niet zijn gereguleerd welke alsnog geregeld dienen te worden;

  • de bestaande procedure voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en de structuur van richtlijn 92/3 vereenvoudiging behoeven;

  • afstemming met andere communautaire en internationale voorschriften nodig is;

  • begrippen en definities verduidelijking behoeven of dienen te worden toegevoegd.

In verband met de duidelijkheid wordt richtlijn 92/3 door richtlijn 2006/117 ingetrokken en vervangen. In verband hiermee en om andere, in paragraaf 4 van deze nota van toelichting vermelde redenen, is besloten het Biudras in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit dat qua structuur nauw aansluit bij de opzet van richtlijn 2006/117.

Indien in deze nota van toelichting naar artikelen wordt verwezen, worden de bepalingen van het onderhavige besluit bedoeld, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.

2. Beschrijving op hoofdlijnen van richtlijn 2006/117

Richtlijn 2006/117 regelt het toezicht en de controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen tussen lidstaten onderling en naar en vanuit de Europese Unie. De richtlijn heeft als uitgangspunt dat er geen grensoverschrijdende overbrengingen van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen kunnen plaatsvinden zonder voorafgaande overbrengingsvergunning. In de meeste gevallen is in het kader van deze vergunningprocedure de voorafgaande toestemming van een of meer andere lidstaten of derde staten vereist. Een overbrengingsvergunning kan of moet in bepaalde gevallen worden geweigerd. Hiertoe zijn in richtlijn 2006/117 weigeringsgronden opgenomen. Zo kan bijvoorbeeld geen overbrengingsvergunning worden verleend indien een of meer lidstaten of de derde staat van bestemming waaraan om toestemming is verzocht, deze hebben geweigerd. In de paragrafen 6 en 7 van deze nota van toelichting wordt uitvoerig beschreven wanneer een overbrengingsvergunning of toestemming kan of moet worden verleend of geweigerd.

3. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3

In paragraaf 1 van deze nota van toelichting is reeds aangegeven dat er een aantal redenen was om richtlijn 92/3 aan te passen. In deze paragraaf wordt beschreven welke inhoudelijke wijzigingen als gevolg hiervan zijn aangebracht in richtlijn 2006/117.

a. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat situaties in het verleden niet zijn gereguleerd welke alsnog geregeld dienen te worden

De procedure van richtlijn 92/3 was alleen van toepassing op overbrengingen van radioactieve afvalstoffen, zijnde radioactieve stoffen die niet voor verder gebruik bestemd zijn. Dat hield in dat bestraalde splijtstoffen bestemd voor opwerking niet onder de werkingssfeer van de richtlijn vielen. Uit het oogpunt van stralingsbescherming werd het echter niet verantwoord geacht de toezichts- en controleprocedure niet toe te passen op bestraalde splijtstoffen die voor opwerking bestemd zijn. Richtlijn 2006/117 is daarom mede van toepassing op alle overbrengingen van bestraalde splijtstoffen, ongeacht of deze wel of niet voor verder gebruik dan wel voor opwerking bestemd zijn.

Een overbrenging waarbij de lidstaat van herkomst en de lidstaat van bestemming dezelfde zijn en waarbij doorvoer over het grondgebied van een ander land plaatsvindt, wordt ook wel «hoefijzeroverbrenging» genoemd. Onder richtlijn 92/3 was niet duidelijk of een hoefijzeroverbrenging onder het toepassingsbereik van de richtlijn viel. Daarom is in het kader van richtlijn 2006/117 duidelijk aangegeven dat een hoefijzeroverbrenging onder het toepassingsbereik van de richtlijn valt.

b. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat de bestaande procedure voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en de structuur van richtlijn 92/3 vereenvoudiging behoeven

Richtlijn 92/3 kende een zogenoemde automatische toestemmingsprocedure. Deze hield in dat als een lidstaat niet binnen een bepaalde termijn op een verzoek om toestemming had gereageerd, die toestemming geacht werd te zijn verleend. Deze procedure was echter facultatief. Lidstaten konden aan de Europese Commissie schriftelijk kenbaar maken dat de stilzwijgende toestemmingsprocedure door hen niet werd aanvaard. Van deze mogelijkheid bleken lidstaten op grote schaal gebruik te maken. In de praktijk leidde dit tot ongewenste administratieve lasten en tot veel onzekerheid over het al dan niet verleend zijn van toestemming. Om hieraan een einde te maken, is in richtlijn 2006/117 bepaald dat een verplichte automatische toestemmingsprocedure (lex silencio positivo) geldt in alle gevallen waarin een verzoek om toestemming aan het bevoegd gezag van een lidstaat is gedaan. Deze procedure houdt in dat indien na twee maanden nog geen antwoord is ontvangen op een verzoek om toestemming, de lidstaat die om toestemming heeft gevraagd, er vanuit mag gaan dat toestemming is verleend. Deze termijn kan overigens worden verlengd met ten hoogste een maand. De lex silencio positivo wordt nader beschreven in paragraaf 8 van deze nota van toelichting.

In het geval van een overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen die de Europese Unie verlaten, hoefde op grond van richtlijn 92/3 de derde staat van bestemming uitsluitend van de overbrenging in kennis te worden gesteld. Niet was voorgeschreven dat deze staat zijn toestemming moest verlenen. Omdat de bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen de aan radioactieve afvalstoffen verbonden gevaren evenwel vereist dat ook rekening wordt gehouden met risico's die zich buiten de Europese Unie kunnen voordoen, eist richtlijn 2006/117 nu dat de derde staat van bestemming zijn toestemming aan de overbrenging moet hebben gegeven.

Ten einde de toestemmingsprocedure te verduidelijken, is in richtlijn 2006/117 tevens een aantal procedurestappen nader uitgeschreven en uitgewerkt. Bovendien is bepaald dat het bestaande uniforme document dat ingevolge de richtlijn bij elke overbrenging moet worden ingevuld en gebruikt, wordt aangepast. Dit laatste is inmiddels gebeurd. 2

Voorts is in de tekst van richtlijn 2006/117 nog uitdrukkelijker dan in richtlijn 92/3 een onderscheid gemaakt tussen bepalingen inzake «intracommunautaire overbrengingen» zijnde overbrengingen waarbij het land van herkomst én het land van bestemming lidstaten zijn, en bepalingen inzake «extracommunautaire overbrengingen» zijnde overbrengingen waarbij het land van herkomst of het land van bestemming (of beide) derde staten zijn.

c. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat overeenstemming met andere communautaire en internationale voorschriften nodig is

Richtlijn 92/3 was van toepassing op radioactieve afvalstoffen die de waarden van de hoeveelheden en concentratieniveaus uit richtlijn nr. 80/836/Euratom inzake basisnormen overschreden. 3 In richtlijn 2006/117 is deze verwijzing geactualiseerd met een dynamische verwijzing naar de recentere richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159). Bovendien is een aantal begrippen uit deze richtlijn overgenomen in richtlijn 2006/117.

Voorts bleek afstemming nodig met richtlijn nr. 2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen (PbEU L 346), in het bijzonder wat de formulering betreft van de bepalingen inzake de terugzending van radioactieve ingekapselde bronnen.

Bij het opstellen van richtlijn 2006/117 is daarnaast rekening gehouden met, en verwezen naar:

  • het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Wenen, 5 september 1997; Trb. 2001, 111), waartoe de Europese Unie op 2 januari 2006 is toegetreden, en

  • de op 23 juni 2000 in Cotonou ondertekende Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, die op 1 april 2003 in werking is getreden (ACS-EG-Overeenkomst van Cotonou; PbEU L 317).

d. Wijzigingen ten opzichte van richtlijn 92/3, omdat begrippen en definities verduidelijking behoeven of dienen te worden toegevoegd

In richtlijn 2006/117 is een aantal definities aangepast en toegevoegd. Welke gevolgen dit heeft voor de implementatie van richtlijn 2006/117 in de Nederlandse regelgeving, wordt in paragraaf 5 van deze nota van toelichting toegelicht.

4. Uitgangspunten bij de implementatie

Artikel 67 van de Kernenergiewet (hierna: wet) biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter uitvoering van internationale overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten, welke geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de kernenergie of ioniserende stralen. Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is van die mogelijkheid gebruik gemaakt, net als destijds bij de implementatie van richtlijn 92/3 is gebeurd.

4.1. Vervanging Biudras door een geheel nieuw besluit

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is er niet voor gekozen om het Biudras aan te passen, maar is besloten om het Biudras in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit. Deze beslissing werd niet alleen ingegeven door de in paragraaf 3 van deze nota van toelichting genoemde wijzigingen van richtlijn 2006/117 ten opzichte van richtlijn 92/3, maar ook door de met het Biudras opgedane ervaring en de sinds 1993 gewijzigde inzichten. De noodzakelijke wijzigingen van het Biudras bleken zo fundamenteel dat het weinig zinvol was om het Biudras als uitgangspunt voor de implementatie van richtlijn 2006/117 te nemen. Hieronder worden de overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen, nader uiteengezet.

4.1.1. Structuur

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is ervoor gekozen om de structuur van richtlijn 2006/117 en het uniform document aan te houden. Dit betekent dat de verschillende soorten overbrengingen die zich vanuit Nederlands perspectief kunnen voordoen, als uitgangspunt zijn genomen. Het gaat daarbij om zowel intracommunautaire als extracommunautaire overbrengingen, waarbinnen nog weer nader onderscheid kan worden gemaakt tussen gevallen van in-, uit- en doorvoer.

Bij de implementatie van richtlijn 92/3 in het Biudras is toentertijd voor een ander uitgangspunt gekozen. Niet de structuur van de richtlijn en het uniform document werden als vertrekpunt genomen, maar er werd uitgegaan van de door de richtlijn onderscheiden juridische instrumenten, te weten de vergunning en de toestemming. Bij de uitvoering van het Biudras is gebleken dat het besluit hierdoor onvoldoende aansloot bij de praktijk en ontoegankelijk was. Iemand die radioactieve afvalstoffen wil in-, uit- of doorvoeren, denkt namelijk niet vanuit het juridische instrument dat bij die specifieke overbrenging hoort, maar eerder vanuit de soort overbrenging die hij wil verrichten. De ontoegankelijkheid van het Biudras werd verder vergroot doordat het uniform document, anders dan het Biudras zelf, wel volledig aansloot bij de structuur van de richtlijn en in de uitvoeringspraktijk in alle fasen van het overbrengingsproces een heel centrale plaats innam. Daarnaast is in de tekst van richtlijn 2006/117 uitdrukkelijker dan voorheen een onderscheid gemaakt tussen bepalingen inzake intracommunautaire overbrengingen en bepalingen over extracommunautaire overbrengingen.

Dit alles heeft ertoe geleid dat er bij de implementatie van richtlijn 2006/117 voor gekozen is om dicht bij de structuur van richtlijn 2006/117 aan te sluiten.

4.1.2. Relatie met vervoersvergunning

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is er expliciet voor gekozen om de directe procedurele koppeling tussen de vervoersvergunning op grond van de artikelen 15, onder a, en 29 van de wet aan de ene kant en de overbrengingsvergunning aan de andere kant los te laten. Deze onder het Biudras gehanteerde koppeling hield in dat toestemming op grond van het Biudras enkel werd verleend onder de voorwaarde dat een vervoersvergunning werd verleend (artikel 9, eerste lid, Biudras). Daarnaast werd een afschrift van het uniform document met de verleende toestemming ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om een vervoersvergunning (artikel 9, tweede lid, Biudras). Verder was geregeld dat op de aanvraag om een vervoersvergunning niet werd beslist zolang de voor de overbrenging vereiste toestemmingen niet waren afgegeven (artikel 11 Biudras).

Bij het opstellen van het Biudras werd met de koppeling beoogd om de administratieve lasten zo min mogelijk te laten toenemen. In de uitvoeringspraktijk bleek evenwel dat deze koppeling het vergunningsproces erg complex en weinig transparant maakte. Bovendien bleek de koppeling feitelijk niet tot minder administratieve lasten te leiden. Door de koppeling hoefden namelijk niet minder documenten te worden overgelegd of minder procedures te worden doorlopen. Tot slot bleek bij intracommunautaire overbrengingen dat degene die de vergunning op grond van het Biudras moest aanvragen, niet altijd dezelfde persoon was als degene die de vervoersvergunning moest aanvragen. De koppeling had dus ook op dit punt materieel geen toegevoegde waarde. Daarom is de directe koppeling in het onderhavige besluit dan ook losgelaten. Beide procedures zijn nu ontvlochten.

4.1.3. Weigeringsgronden

Bij de implementatie van richtlijn 2006/117 is er voor wat betreft de formulering van de weigeringsgronden voor de overbrengingsvergunning en de toestemming voor gekozen nauwkeuriger aan te sluiten bij de weigeringsgronden van de richtlijn. Volgens het onderhavige besluit kunnen er om te beginnen concrete wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zijn die zich tegen een overbrenging verzetten. Zo heeft het weinig zin om een vergunning voor de overbrenging te verlenen als op voorhand al duidelijk is dat de aanpalende vervoerswetgeving het transport überhaupt niet toestaat. Daarnaast kunnen er factoren zijn die buiten de bestaande wettelijke voorschriften over het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen vallen, maar die beleidsmatig wel een rol moeten spelen bij de vergunningverlening of bij het verlenen van toestemming. Een voorbeeld hiervan is de situatie dat bij het vergunningverlenend gezag (de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, hierna: VROM) bekend is dat het betrokken gemeentebestuur in het kader van de openbare veiligheid de transportroute die in de vergunningaanvraag is opgenomen, niet aanvaardbaar acht. Een ander voorbeeld is een aanvraag om een overbrengingsvergunning die een (naar het oordeel van de Minister van VROM) onnodig lange periode van tijdelijke opslag in verband met het vervoer bevat. Voor deze gevallen is in dit besluit als weigeringsgrond opgenomen dat het beheer of vervoer onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt.

4.1.4. Leesbaarheid

Een ander bezwaar van het Biudras betrof de slechte leesbaarheid ervan. Ten gevolge van het veelvuldig van overeenkomstige toepassing verklaren van bepalingen elders in het besluit en de vele (door)verwijzingen was het Biudras weinig toegankelijk. Dit maakte het in de praktijk erg lastig om in concreto vast te stellen welke regels op een bepaalde overbrenging van toepassing waren. Ook om deze reden is ervoor gekozen om het Biudras in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit.

4.2. Soorten overbrengingen

Voor de structuur van het onderhavige besluit is aangesloten bij de verschillende overbrengingen die richtlijn 2006/117 en het uniform document onderscheiden. Het hoofdonderscheid betreft het onderscheid tussen intra- en extracommunautaire overbrengingen. Hierbij wordt verstaan onder:

  • A. intracommunautair: een overbrenging waarbij het land van herkomst en het land van bestemming lidstaten zijn;

  • B. extracommunautair: een overbrenging waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming derde staten zijn.

Binnen deze twee categorieën kan een tiental typen overbrengingen worden onderscheiden die zich, bezien vanuit Nederland, kunnen voordoen:

  • A. intracommunautair: een overbrenging waarbij het land van herkomst en het land van bestemming lidstaten zijn en waarbij Nederland:

    • I. lidstaat van herkomst,

    • II. lidstaat van bestemming,

    • III. lidstaat van doorvoer of

    • IV. lidstaat van herkomst én lidstaat van bestemming is.

  • B. extracommunautair: een overbrenging waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming derde staten zijn en waarbij Nederland:

    bij invoer in de Europese Unie:

    • V. lidstaat van bestemming of

    • VI. lidstaat van doorvoer is;

    bij uitvoer uit de Europese Unie:

    • VII. lidstaat van herkomst of

    • VIII. lidstaat van doorvoer is;

    bij doorvoer door de Europese Unie:

    • IX. eerste lidstaat van doorvoer of

    • X. latere lidstaat van doorvoer is.

In het onderhavige besluit is per situatie het juridische regime uitgewerkt. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de normen volledig worden uitgeschreven. Een van-overeenkomstige-toepassing-verklaring is alleen gebruikt als anders (grote delen van) eerdere titels zouden moeten worden herhaald en als het hanteren van die techniek voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het besluit niet bezwaarlijk is.

5. Kernbegrippen en reikwijdte van het besluit

Twee centrale begrippen in richtlijn 2006/117 zijn «radioactief afval» en «verbruikte splijtstof», die in de Nederlandse regelgeving worden aangeduid als respectievelijk radioactieve afvalstof(fen) en bestraalde splijtstoffen.

Radioactieve afvalstoffen

Radioactieve afvalstof is in artikel 1 van het besluit omschreven als:

  • «a. radioactieve stof waarvan de activiteit van de radionucliden of de activiteitsconcentratie van die stof hoger is dan de in tabel 1 van bijlage 1 behorende bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde,

  • b. splijtstof of erts

waarvoor geen gebruik of product- of materiaalhergebruik is voorzien door het bevoegd gezag van de lidstaat of derde staat van herkomst of van bestemming of door een natuurlijke of rechtspersoon wiens beslissing door deze bevoegde gezagsorganen wordt aanvaard, of die door een regelgevende instantie als radioactieve afvalstof wordt aangemerkt overeenkomstig het wet- en regelgevingskader van de lidstaten of derde staten van herkomst en van bestemming.»

Er is voor gekozen zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de definitie die in artikel 5, onder 1, van richtlijn 2006/117 wordt gebruikt. De definitie die in artikel 1, onder c, van het Biudras was opgenomen, is niet langer bruikbaar, omdat het begrip «radioactieve afvalstoffen» in richtlijn 2006/117 anders, en in enkele opzichten breder, is ingevuld. Zo is in richtlijn 2006/117 nader ingevuld door wie geen verder gebruik van de stoffen moet zijn voorzien. Verder is ten opzichte van richtlijn 92/3 toegevoegd de categorie stoffen «die door een regelgevende instantie als radioactief afval worden aangemerkt». Hiermee is beoogd de overbrenging van niet aangegeven radioactief besmet materiaal (zoals radioactief besmet schroot dat tijdens de overbrenging als zodanig wordt gedetecteerd), als radioactief afval aan te merken, ongeacht het gebruik dat is gepland door het land van oorsprong of van bestemming. 4

Bestraalde splijtstoffen

De term «bestraalde splijtstoffen» komt reeds in de kernenergiewetgeving voor. Onder bestraalde splijtstoffen worden in het kader van dit besluit verstaan: bestraalde splijtstoffen die permanent verwijderd zijn uit een reactorkern en voor opwerking bedoeld zijn (artikel 1). Bestraalde splijtstoffen die niet meer opgewerkt worden en waarvoor geen verder gebruik meer is voorzien, vallen onder de begripsomschrijving van radioactieve afvalstoffen.

De richtlijn kent een aantal uitzonderingen op het toepassingsbereik (artikel 1 van de richtlijn). Deze zijn in artikel 2 van het onderhavige besluit verwerkt. Buiten de werkingssfeer van dit besluit vallen:

Ingekapselde bronnen

Buiten de reikwijdte van het besluit valt het overbrengen van ingekapselde bronnen die niet langer worden gebruikt, noch bestemd zijn om te worden gebruikt voor de handeling waarvoor (op grond van het Besluit stralingsbescherming) een vergunning is verleend, voor zover die bronnen worden overgebracht naar een leverancier, een fabrikant van dergelijke bronnen of een voor de ontvangst van radioactieve afvalstoffen bestemde instelling (artikel 2, aanhef en onder a).

Onder ingekapselde bronnen worden verstaan radioactieve stoffen of splijtstoffen die zijn ingebed in of zijn gehecht aan vast dragermateriaal of zijn omgeven door een omhulling van materiaal met dien verstande dat hetzij het dragermateriaal hetzij de omhulling voldoende weerstand biedt om onder normale gebruiksomstandigheden elke verspreiding van radioactieve stoffen te voorkomen (artikel 1, onder verwijzing naar de definitie in het Besluit stralingsbescherming). Deze in artikel 2, aanhef en onder a, opgenomen vrijstelling geldt voor alle overbrengingen en niet alleen voor de overbrengingen waarbij de bron door de gebruiker ervan wordt teruggezonden naar de in een ander land gevestigde leverancier.

Natuurlijke bronnen

Ook radioactieve afvalstoffen bestaande uit natuurlijke bronnen, voor zover deze niet zijn of worden bewerkt met het oog op hun radioactieve eigenschappen, vallen buiten de werkingssfeer van dit besluit (artikel 2, aanhef en onder b). Een voorbeeld is sludge uit de winning van olie en gas. Sludge bevat in de natuur voorkomende radionucliden. De concentratie van de radioactieve stoffen is vaak boven de vrijstellingsgrenzen. Zolang geen bewerkingen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden met het oog op de radioactieve eigenschappen, valt de overbrenging niet onder richtlijn 2006/117. Uiteraard blijven de bepalingen van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen wel van toepassing op het vervoer van dergelijke stoffen.

Restproducten

Voor verder gebruik geschikte restproducten die vrijkomen bij de bewerking van bestraalde splijtstoffen vallen niet onder de werkingssfeer van dit besluit (artikel 2, aanhef en onder c). Het gaat hier niet om bestraalde splijtstoffen, maar bijvoorbeeld om uranium en plutonium, bestemd voor MOx, dat vrijkomt bij de opwerking van bestraalde splijtstoffen. Deze bepaling is de implementatie van artikel 1, vierde lid, van richtlijn 2006/117, waarvan de Engelse tekst luidt: «This Directive shall not apply to shipments of radioactive materials recovered, through reprocessing, for further use». Ook hier geldt dat bij het vervoer van dergelijke restproducten wel aan de bepalingen van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen moet worden voldaan.

6. Procedure van vergunningverlening en toestemming bij overbrengingen

6.1. Algemeen

Richtlijn 2006/117 bevat een verplichte procedure voor toezicht en controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen. Deze procedure bestaat uit een stelsel van voorafgaande vergunningen en toestemmingen. Voor elke grensoverschrijdende overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen is volgens de richtlijn een overbrengingsvergunning vereist. Welke lidstaat die vergunning verleent, is afhankelijk van het type overbrenging (intra- of extracommunautair; in-, uit- of doorvoer). In de meeste gevallen is voorafgaand aan de vergunningverlening toestemming door het bevoegd gezag van een of meer andere lidstaten vereist. Nieuw is dat bij uitvoer uit de Europese Unie tevens toestemming is vereist van het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming.

In het onderhavige besluit is voor alle soorten overbrengingen waarbij Nederland betrokken kan zijn, uitgewerkt welk juridisch regime van toepassing is. Ter vergroting van de duidelijkheid is in onderstaand schema een samenvatting opgenomen van de verschillende soorten overbrengingen voor zover Nederland daarbij volgens richtlijn 2006/117 betrokkenheid heeft. Per situatie is aangegeven welke bepalingen van het besluit van toepassing zijn en, meer specifiek, welke weigeringsgronden van toepassing zijn en welke voorschriften verbonden kunnen worden aan een overbrengingsvergunning dan wel aan de toestemming.

Schema: juridisch regime per type overbrenging
A. Intracommunautair: overbrenging tussen lidstaten (hoofdstuk 3 van het besluit)
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

I.

Nld. lidstaat van herkomst

Titel 3.1

Vergunning

– Toestemming(en) geweigerd

– Wettelijke voorschriften inzake beheer en vervoer

– Onnodige risico’s voor openbare veiligheid of milieu

(artikel 13, eerste lid)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden gesteld aan toestemmingen

– Voorschriften omtrent beheer en vervoer

(artikel 13, derde lid)

II.

Nld. lidstaat van bestemming

Titel 3.2

Toestemming

– Ontvanger niet bevoegd

– Ontvanger niet bereid te ontvangen

– Wettelijke voorschriften inzake beheer en vervoer

– Onnodige risico’s voor openbare veiligheid of milieu

(artikel 19)

Voorwaarden omtrent beheer en vervoer (artikel 20, tweede lid, onder a , b en c)

III

Nld. lidstaat van doorvoer

Titel 3.3

Toestemming

Gronden van vervoer, tenzij terugzending (artikelen 23 jo. 19, aanhef en onder c en d, en 24)

Voorwaarden omtrent vervoer

(artikel 23 jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b en c)

IV

Nld. lidstaat van herkomst en lidstaat van bestemming met doorvoer via andere lidstaat (hoefijzer)

Titel 3.4

Vergunning

– Toestemming(en) geweigerd

– Gronden van beheer en vervoer

(artikel 25 jo. 13, eerste lid)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden gesteld aan toestemmingen

– Voorschriften omtrent beheer en vervoer

(artikel 25 jo. 13, derde lid)

B. Extracommunautair: land van herkomst en/of bestemming derde staten (hoofdstuk 4 van het besluit)
B1. Invoer in de Europese Unie
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

V

Nld. lidstaat van bestemming

Titel 4.1

Vergunning

– Toestemming(en) geweigerd

– Ontvanger niet bevoegd

– Ontvanger niet bereid te ontvangen

– Wettelijke voorschriften inzake beheer en vervoer

– Onnodige risico’s voor openbare veiligheid of milieu

(artikel 31, eerste lid)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden gesteld aan toestemmingen

– Voorschriften omtrent beheer en vervoer

(artikel 31, derde lid)

VI

Nld. lidstaat van doorvoer

Titel 4.2

Toestemming

Gronden van vervoer, tenzij terugzending (artikel 35 jo. 19, aanhef en onder c en d, en 24)

– Voorwaarden omtrent vervoer

(artikel 35 jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b en c)

B2. Uitvoer uit de Europese Unie
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

VII

Nld. lidstaat van herkomst

Titel 4.3

Vergunning

– Toestemming(en) geweigerd

– Bestemming zuidelijker 60° ZB

– Bestemming ACS-EG-Ovk-land

– Bestemming derde staat zonder veilig beheer

– Wettelijke voorschriften inzake beheer en vervoer

– Onnodige risico’s voor openbare veiligheid of milieu

(artikel 39, eerste lid)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden gesteld aan toestemmingen

– Voorschriften omtrent beheer en vervoer

(artikel 39, derde lid)

VIII

Nld. lidstaat van doorvoer

Titel 4.4

Toestemming

Gronden van vervoer, tenzij terugzending (artikel 44 jo. 19, aanhef en onder c en d, en 24)

Voorwaarden omtrent vervoer

(artikel 44 jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b en c)

B3. Doorvoer door de Europese Unie
 

Type overbrenging

Waar geregeld?

Rol Nederland

Weigeringsgronden

Voorwaarden en/of voorschriften

IX

Nld. eerste lidstaat van doorvoer

Titel 4.5, paragraaf 4.5.1

Vergunning

– Toestemming(en) geweigerd

– Bestemming zuidelijker 60° ZB

– Bestemming ACS-EG-Ovk-land

– Bestemming derde staat zonder veilig beheer

– Wettelijke voorschriften inzake beheer en vervoer

– Onnodige risico’s voor openbare veiligheid of milieu (artikel 48 jo. 39, eerste lid)

– Voorschriften voortvloeiend uit voorwaarden gesteld aan toestemmingen

– Voorschriften omtrent vervoer

(artikel 48, tweede lid)

X

Nld. latere lidstaat van doorvoer

Titel 4.5, paragraaf 4.5.2

Toestemming

– Gronden van vervoer, tenzij terugzending

– Bestemming zuidelijker 60° ZB

– Bestemming ACS-EG-Ovk-land

– Bestemming derde staat zonder veilig beheer

(artikelen 52 jo. 19, aanhef en onder c en d, en 39, eerste lid, aanhef en onder b t/m d)

Voorwaarden omtrent vervoer van radioactieve afvalstoffen

(artikel 52, eerste lid, jo. 20, tweede lid, aanhef en onder b en c)

6.2. Intracommunautaire overbrenging

Van een intracommunautaire overbrenging is sprake als het land van herkomst en het land van bestemming beide lidstaten zijn. Eventuele landen van doorvoer bij een intracommunautaire overbrenging kunnen zowel lidstaten als derde staten betreffen. Nederland kan bij een intracommunautaire overbrenging betrokken zijn als:

  • a. lidstaat van herkomst (situatie I),

  • b. lidstaat van bestemming (situatie II),

  • c. lidstaat van doorvoer (situatie III) of

  • d. lidstaat van herkomst én lidstaat van bestemming (situatie IV; hoefijzervervoer).

In de situaties I en IV verleent Nederland een overbrengingsvergunning, waarbij voorafgaande toestemming van een of meer andere lidstaten is vereist. In de situaties II en III verleent Nederland toestemming op verzoek van een andere lidstaat die in deze gevallen de overbrengingsvergunning verleent.

De procedure van vergunningverlening verloopt in situatie I (Nederland is lidstaat van herkomst) op hoofdlijnen als volgt. De aanvraag om een overbrengingsvergunning wordt ingediend door degene die vóór de overbrenging verantwoordelijk is voor de betrokken radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen en die voornemens is die stoffen over te brengen of te doen overbrengen (artikel 4, aanhef en onder a, jo. artikel 1). De aanvraag wordt bij de Minister van VROM ingediend met gebruikmaking van het uniform document (artikel 5). Indien het document volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, wordt het door de Minister van VROM gedagtekend (artikel 11). Daarna wordt de lidstaat van bestemming en eventuele lidstaten van doorvoer verzocht om te beoordelen of de vergunningaanvraag volledig en juist is ingevuld. Vervolgens beslissen de betrokken lidstaten omtrent toestemming (artikel 12). Richtlijn 2006/117 schrijft niet voor dat toestemming wordt gevraagd aan eventuele derde staten van doorvoer. De Minister van VROM beslist op de vergunningaanvraag binnen zes maanden nadat hij de datum van ontvangst op het uniform document heeft aangetekend (artikel 7). Voor het verlenen van toestemming door de bij de overbrenging betrokken lidstaten staat een termijn van twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging die wordt verstuurd door de lidstaat van bestemming. Deze termijn kan door de lidstaat waaraan om toestemming is gevraagd met ten hoogste een maand worden verlengd (artikel 9, eerste lid, richtlijn 2006/117). De overbrengingsvergunning wordt geweigerd als het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming of het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer toestemming heeft geweigerd (artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a). Indien toestemming onder voorwaarden is verleend, worden aan de overbrengingsvergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op bedoelde voorwaarden noodzakelijk zijn. Aan de vergunning kunnen ook andere voorschriften worden verbonden. Het moet daarbij gaan om voorschriften die nodig zijn in het kader van beheer en vervoer (artikel 13, derde lid). De beslissing op de vergunningaanvraag wordt onverwijld bekendgemaakt aan de aanvrager en medegedeeld aan het bevoegd gezag van de lidstaten waaraan om toestemming is verzocht (artikel 13, vierde lid).

Op de zogenoemde hoefijzeroverbrenging (situatie IV) is de hierboven beschreven procedure ook van toepassing (artikel 25). Het verzoek om toestemming wordt in dat geval alleen gericht aan het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten van doorvoer (artikel 26, eerste lid). De Minister van VROM hoeft als vergunningverlenende instantie geen toestemming te vragen aan het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming omdat Nederland zelf lidstaat van bestemming is en hij stuurt dan ook geen ontvangstbevestiging. Wel stelt de Minister van VROM de datum van de ontvangstbevestiging ambtshalve vast (artikel 26, derde lid) en kan hij voorschriften aan de overbrengingsvergunning verbinden.

In de situaties II en III verleent Nederland toestemming. Deze toestemming vormt onderdeel van de vergunningprocedure die in deze gevallen in een andere lidstaat wordt gevoerd en die in de wetgeving van de betreffende lidstaat wettelijk is geregeld. Indien Nederland lidstaat van bestemming is (situatie II), verloopt de toestemmingsprocedure als volgt. Nadat de Minister van VROM een verzoek om toestemming heeft ontvangen, zendt hij, indien het uniform document volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen en door andere betrokken lidstaten geen verzoek om informatie is ingediend, een ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst (artikel 17). Uiterlijk twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging moet de beslissing op het verzoek om toestemming door de lidstaat van herkomst zijn ontvangen (artikel 18, eerste lid). Deze termijn kan door de Minister van VROM met ten hoogste een maand worden verlengd (artikel 18, tweede lid). Toestemming wordt in bepaalde gevallen geweigerd (artikel 19) of kan onder voorwaarden worden verleend (artikel 20). Indien het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst het besluit van de Minister van VROM omtrent toestemming niet voor het einde van de termijn heeft ontvangen, wordt toestemming geacht te zijn verleend (lex silencio positivo; artikel 18, derde lid).

Indien Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie III), is de hierboven beschreven procedure ook van toepassing. Er zijn wel enkele, kleine verschillen. Zo stuurt Nederland dan geen ontvangstbevestiging en zijn er verschillen in de weigeringsgronden en voorwaarden waaronder toestemming kan worden verleend (artikel 23). Bovendien mag toestemming niet worden geweigerd indien de Minister van VROM verzocht wordt om toestemming te verlenen aan een vergunningaanvraag voor terugzending (artikel 24). Dit is het geval als de oorspronkelijke toestemming betrekking had op materiaal dat werd overgebracht voor bewerkings-, verwerkings- of opwerkingsdoeleinden en de terugzending betrekking heeft op radioactieve afvalstoffen of andere producten die gelijkwaardig zijn aan het oorspronkelijke materiaal na bewerking, verwerking of opwerking (onderdeel a), of als sprake is van een niet-uitgevoerde overbrenging en de terugzending onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde specificaties plaatsvindt (onderdeel b).

6.3. Extracommunautaire overbrenging

Een extracommunautaire overbrenging is een overbrenging waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming derde staten zijn. Nederland kan bij een extracommunautaire overbrenging betrokken zijn:

bij invoer in de Europese Unie als:

  • a. lidstaat van bestemming (situatie V) of

  • b. lidstaat van doorvoer (situatie VI);

bij uitvoer uit de Europese Unie als:

  • c. lidstaat van herkomst (situatie VII) of

  • d. lidstaat van doorvoer (situatie VIII);

bij doorvoer door de Europese Unie als:

  • e. eerste lidstaat van doorvoer (situatie IX) of

  • f. latere lidstaat van doorvoer (situatie X).

In de situaties V, VII en IX is Nederland vergunningverlenend gezag voor de overbrenging, waarbij veelal voorafgaande toestemming van een of meer andere lidstaten is vereist en, in situatie VII, tevens van de derde staat van bestemming. In de situaties VI, VIII en X verleent Nederland toestemming op verzoek van een andere lidstaat die in deze gevallen het vergunningverlenend gezag is.

Als Nederland bij invoer in de Europese Unie lidstaat van bestemming is (situatie V), verloopt de procedure van vergunningverlening op hoofdlijnen als volgt. De aanvraag om een overbrengingsvergunning wordt ingediend door de ontvanger (artikel 4, aanhef en onder b, jo. artikel 1). De aanvraag wordt bij de Minister van VROM ingediend met gebruikmaking van het uniform document (artikel 5). Bij de vergunningaanvraag moet een verklaring worden overgelegd waaruit blijkt dat de ontvanger een regeling heeft getroffen met de in de derde staat gevestigde houder, waarbij laatstgenoemde zich heeft verplicht de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen terug te nemen wanneer de overbrenging niet kan worden uitgevoerd. Deze regeling moet zijn aanvaard door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst (artikel 28). Indien het document volledig en juist is ingevuld en is voorzien van de vereiste bijlagen, waaronder eerdergenoemde verklaring, wordt het door de Minister van VROM gedagtekend (artikel 29). Indien de stoffen via het grondgebied van een of meer andere lidstaten naar Nederland worden gebracht, vraagt de Minister van VROM aan het bevoegd gezag van die lidstaten van doorvoer om te beoordelen of de vergunningaanvraag volledig en juist is ingevuld en, indien dat het geval is, om toestemming te verlenen (artikel 30). De Minister van VROM moet binnen zes maanden na dagtekening van het uniform document op de vergunningaanvraag beslissen (artikel 7). In bepaalde gevallen moet de overbrengingsvergunning worden geweigerd. Dit is onder meer het geval als het bevoegd gezag van een lidstaat van doorvoer geen toestemming heeft verleend of als de ontvanger niet bevoegd is de stoffen in ontvangst te nemen (artikel 31, eerste lid, onder a en b). Indien toestemming onder voorwaarden is verleend, worden aan de overbrengingsvergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op bedoelde voorwaarden noodzakelijk zijn. Aan de vergunning kunnen ook andere voorschriften worden verbonden. Het moet dan gaan om voorschriften die nodig zijn met het oog op het beheer en vervoer van de radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen (artikel 31, derde lid). De beslissing op de vergunningaanvraag wordt onverwijld bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager en medegedeeld aan het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst en de lidstaat of lidstaten van doorvoer (artikel 31, vierde lid).

In de situaties VII (uitvoer uit de Europese Unie; Nederland is lidstaat van herkomst) en IX (doorvoer door de Europese Unie; Nederland is eerste lidstaat van doorvoer) verloopt de vergunningverlening langs ongeveer dezelfde lijnen. De belangrijkste verschillen met de voor situatie V geldende procedure worden hieronder aangestipt.

Als Nederland bij uitvoer uit de Europese Unie lidstaat van herkomst is (situatie VII), moet – naast het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer – ook het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming toestemming verlenen (artikelen 37 en 38). In deze situatie gelden er op grond van artikel 16 van richtlijn 2006/117 bij de vergunningverlening enkele extra, verplichte weigeringsgronden (artikel 39, eerste lid, onder b tot en met d). De overbrengingsvergunning wordt in situatie VII aangevraagd door de houder (artikel 4, aanhef en onder a, jo. artikel 1).

Wanneer Nederland bij doorvoer door de Europese Unie eerste lidstaat van doorvoer is (situatie IX), wordt de vergunningaanvraag ingediend door de beheerder (artikel 4, aanhef en onder c, jo. artikel 1). Bij de aanvraag moet een verklaring worden overgelegd waaruit blijkt dat de ontvanger een regeling heeft getroffen met de in de derde staat van herkomst gevestigde houder, waarbij laatstgenoemde zich heeft verplicht de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen terug te nemen wanneer de overbrenging niet kan worden uitgevoerd. Deze regeling moet zijn aanvaard door het bevoegd gezag van de derde staat van herkomst (artikel 45). Er is ingevolge artikel 14, tweede lid, van richtlijn 2006/117 alleen toestemming vereist van eventuele andere lidstaten van doorvoer (artikel 47).

In de situaties VI, VIII en X van extracommunautaire overbrenging verleent Nederland toestemming. Deze situaties betreffen: invoer in de Europese Unie (Nederland is lidstaat van doorvoer), uitvoer uit de Europese Unie (Nederland is lidstaat van doorvoer) en doorvoer door de Europese Unie (Nederland is niet de eerste, maar een latere lidstaat van doorvoer). De toestemmingsprocedure verloopt in deze drie gevallen op hoofdlijnen conform de procedure die in titel 3.2 is neergelegd voor toestemming bij intracommunautaire overbrenging.

7. Weigeringsgronden en voorwaarden

7.1. Algemeen

Weigering van toestemming en eventuele voorwaarden waaronder de toestemming wordt gegeven moeten, afhankelijk van de soort overbrenging, gebaseerd zijn op relevante nationale, communautaire of internationale wetgeving met betrekking tot het vervoer en/of beheer van radioactieve afvalstoffen, zo bepaalt artikel 9, derde lid, van richtlijn 2006/117. De voorwaarden die Nederland aan een toestemming verbindt, mogen niet strenger zijn dan de voorwaarden die voor soortgelijke overbrengingen binnen Nederland zijn of kunnen worden gesteld (artikel 20, derde lid).

Als alle vereiste toestemmingen zijn ontvangen, dan is het bevoegd gezag voor de vergunningverlening ingevolge artikel 10, eerste lid, van richtlijn 2006/117 «gerechtigd» vergunning te verlenen. Het bevoegd gezag is dus niet verplicht om vergunning te verlenen als alle vereiste toestemmingen zijn ontvangen. Richtlijn 2006/117 biedt tevens ruimte om voorschriften te verbinden aan de overbrengingsvergunning. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden die nodig zijn met het oog op beheer en vervoer. Het gaat hierbij onder meer om voorschriften die een toegevoegde waarde hebben naast de voorschriften die reeds gelden in het kader van een eventuele vervoersvergunning en die het inzicht in de overbrenging vergroten. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan logistieke zaken als het vaststellen van een transportroute en de plaats en het tijdstip waar de radioactieve afvalstoffen de grens over komen. Bij het verlenen van de overbrengingsvergunning wordt rekening gehouden met de voorwaarden die andere betrokken lidstaten hebben verbonden aan hun toestemming.

7.2. Intracommunautaire overbrenging
7.2.1. Vergunning

Op grond van dit besluit wordt een vergunning voor een intracommunautaire overbrenging geweigerd als het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming of van eventuele lidstaten van doorvoer geen toestemming heeft verleend.

Indien het bevoegd gezag van de lidstaat of lidstaten waaraan toestemming is verzocht, toestemming onder voorwaarden heeft verleend, worden aan de vergunning in elk geval de voorschriften verbonden die gelet op bedoelde voorwaarden noodzakelijk zijn. Aan de vergunning kunnen tevens andere voorschriften worden verbonden die noodzakelijk zijn met het oog op het beheer en vervoer van de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen (artikel 13, eerste en derde lid). Het gaat hierbij onder andere om de hierboven genoemde logistieke aspecten.

7.2.2. Toestemming

Als Nederland bij een intracommunautaire overbrenging lidstaat van bestemming is, weigert de Minister van VROM toestemming als de ontvanger niet bevoegd is de betrokken stoffen voorhanden te hebben, als geen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd van de ontvanger dat deze zich bereid toont de betrokken stoffen in ontvangst te nemen, indien wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten of indien het beheer of vervoer onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt (artikel 19).

De toestemming kan ook onder voorwaarden worden verleend. Als Nederland lidstaat van bestemming is, dan kunnen deze voorwaarden verband houden met wettelijke voorschriften met betrekking tot het beheer of het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen (artikel 20). Als Nederland lidstaat van doorvoer is, dan kunnen de voorwaarden slechts verband houden met het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen (artikel 23 jo. artikel 20, tweede lid, aanhef en onder b en c).

7.3. Extracommunautaire overbrenging
7.3.1. Vergunning

Een vergunning voor een extracommunautaire overbrenging wordt geweigerd indien het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming of van een eventuele lidstaat van doorvoer geen toestemming heeft verleend.

Als Nederland bij een extracommunautaire overbrenging lidstaat van bestemming is (situatie V), dan wordt de overbrengingsvergunning tevens geweigerd als de ontvanger niet bevoegd is de betrokken stoffen voorhanden te hebben, als geen schriftelijke verklaring kan worden overgelegd van de ontvanger dat deze zich bereid toont deze stoffen in ontvangst te nemen, indien wettelijke voorschriften inzake het beheer of vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen zich tegen de overbrenging verzetten of indien het beheer of vervoer onnodige risico’s voor de openbare veiligheid of het milieu met zich meebrengt (artikel 31).

Dit besluit heeft als doel toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrengingen mogelijk te maken. Een eventuele weigering van een aanvraag om een overbrengingsvergunning vanwege aspecten van beheer en vervoer moet dan ook passen binnen dit doel.

Als vanuit Nederland radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen worden uitgevoerd naar een derde staat (situatie VII), dan wordt een overbrengingsvergunning door de Minister van VROM tevens geweigerd als:

  • de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen een bestemming hebben in een gebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte,

  • de derde staat van bestemming partij is bij de ACS-EG-Overeenkomst van Cotonou, tenzij de overbrenging radioactieve afvalstoffen betreft die na bewerking naar de derde staat van herkomst worden teruggezonden, of

  • de derde staat van bestemming een land is dat naar het oordeel van de Minister van VROM volgens de door de Europese Commissie vastgestelde criteria niet beschikt over de technische, wettelijke of bestuurlijke middelen om de betrokken stoffen veilig te beheren, zoals in het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Wenen, 5 september 1997; Trb. 2001, 111) is vastgesteld, bij welke beoordeling de Minister van VROM rekening houdt met alle relevante informatie van andere lidstaten.

De Europese Commissie stelt criteria op die het voor de lidstaten gemakkelijker maken om na te gaan of aan bovenbedoelde voorwaarden voor uitvoer is voldaan (artikel 16, tweede lid, van richtlijn 2006/177). Deze criteria zijn op 4 december 2008 vastgesteld. De betreffende aanbeveling is inmiddels gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. 5 De Minister van VROM houdt met deze criteria rekening bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot vergunningverlening (artikel 39, vijfde lid).

7.3.2. Toestemming

Toestemming voor een extracommunautaire overbrenging kan worden geweigerd en kan onder voorwaarden worden verleend. De weigeringsgronden en voorwaarden kunnen slechts verband houden met het vervoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen.

8. Lex silencio positivo

Richtlijn 2006/117 bevat een zogenaamde automatische toestemmingsprocedure voor het verlenen van toestemming. Deze procedure houdt het volgende in. Het bevoegd gezag van een lidstaat van bestemming waaraan om toestemming wordt gevraagd, bevestigt de ontvangst van dat verzoek (artikel 8, derde lid, van richtlijn 2006/117). Uiterlijk twee maanden na deze ontvangstbevestiging stelt het bevoegd gezag van die lidstaat het bevoegd gezag van de lidstaat die om toestemming heeft gevraagd, in kennis van zijn beslissing op het verzoek (artikel 9, eerste lid, van richtlijn 2006/117). Deze termijn kan met maximaal één maand worden verlengd. Artikel 9, tweede lid, van de richtlijn bepaalt vervolgens dat indien bij het verstrijken van bedoelde termijn van het bevoegd gezag waaraan om toestemming is gevraagd, geen antwoord is ontvangen, dat bevoegd gezag geacht wordt zijn toestemming voor de betrokken overbrenging te hebben verleend. Deze automatische toestemmingsprocedure was onder richtlijn 92/3 nog facultatief, maar wordt door richtlijn 2006/117 verplicht voorgeschreven (zie paragraaf 3 van deze nota van toelichting).

Een dergelijke automatische toestemmingsprocedure wordt tegenwoordig ook wel aangeduid als «lex silencio positivo». Hiermee wordt gedoeld op de rechtsfiguur die inhoudt dat overschrijding van een beslistermijn door het bevoegde bestuursorgaan van rechtswege leidt tot een (fictieve) positieve beslissing op een aanvraag. 6 Opvallend is dat de fictieve toestemming uit richtlijn 2006/117, anders dan in dit soort gevallen gebruikelijk is, niet is gekoppeld aan een tijdige beslissing op het verzoek, maar aan de tijdige ontvangst van die beslissing door de geadresseerde (zie artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117). Voor deze constructie heeft de Europese wetgever gekozen om een snelle afwikkeling van vergunningaanvragen mogelijk te maken en daarmee tegemoet te komen aan de uitvoeringsproblemen bij richtlijn 92/3.

Bij de omzetting van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117 in het onderhavige besluit is met deze bijzonderheid rekening gehouden. Voor de gevallen waarin de Minister van VROM wordt gevraagd om toestemming te verlenen in het kader van een in een andere lidstaat lopende vergunningprocedure, is bepaald dat hij uiterlijk twee maanden na de ontvangstbevestiging op het verzoek om toestemming beslist. De beslissing op het verzoek moet op een zodanig tijdstip aan het bevoegd gezag van de andere lidstaat worden gezonden dat het besluit daar voor het einde van genoemde termijn is ontvangen (artikel 18, eerste lid; deze termijn kan met maximaal een maand worden verlengd). Bij overschrijding van deze termijn is de toestemming van rechtswege verleend (artikel 18, derde lid). Voor het omgekeerde geval (vergunningverlening door Nederland, met voorafgaande toestemming door een of meer andere lidstaten) bepaalt het onderhavige besluit dat indien de Minister van VROM binnen genoemde termijn geen reactie heeft ontvangen op een verzoek om toestemming, hij ervan uit mag gaan dat toestemming is verleend (zie artikel 31, tweede lid).

Deze regeling, die dwingend volgt uit de richtlijn, dwingt het bevoegd gezag waaraan om toestemming is gevraagd, het tijdstip en de wijze van verzending van zijn beslissing op het verzoek zodanig te kiezen dat tijdige ontvangst door de geadresseerde normaal gesproken verzekerd is. Het risico van vertraging bij de postbezorging berust ingevolge het systeem van de richtlijn bij de verzender. Bij niet-tijdige ontvangst van de beslissing op een verzoek om toestemming mag het bevoegd gezag van de ontvangende lidstaat er vanuit gaan dat toestemming is verleend. De richtlijn biedt geen ruimte voor verschoonbaarheid van een eventuele termijnoverschrijding. Om fictieve toestemmingverlening te voorkomen, moet de voorafgaande besluitvorming omtrent het verlenen van toestemming dus tijdig worden afgerond. Extra alertheid is geboden in gevallen waarin het bevoegd gezag voornemens is toestemming te weigeren dan wel aan toestemming voorwaarden te verbinden.

Richtlijn 2006/117 gaat uit van elektronische gegevensuitwisseling tussen de bij de overbrenging betrokken lidstaten. Uit de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, 7 die op 1 juli 2006 in werking is getreden, volgt dat de wetgever een ruime uitleg van het begrip «schriftelijk» voorstaat. Ingevolge artikel 2:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moeten de bepalingen van afdeling 2.3 Awb in acht worden genomen in het elektronische verkeer met bestuursorganen. Uit artikel 2:15, eerste lid, Awb volgt dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover dat bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Dit betekent dat, indien de Minister van VROM heeft aangegeven dat voor het verzenden van berichten op grond van richtlijn 2006/117 de elektronische weg is geopend, het bevoegd gezag van een andere lidstaat zijn beslissing op een door Nederland gedaan verzoek om toestemming per e-mail of faxbericht aan de Minister van VROM kan verzenden. Het ligt in de rede dat de elektronische weg voor dit berichtenverkeer wordt opengesteld. Als tijdstip waarop een bericht elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop dat bericht het systeem voor gegevensverwerking dat door de ontvanger wordt gebruikt, heeft bereikt (artikel 2:17, eerste lid, Awb). Een beslissing door het bevoegd gezag van een andere lidstaat op een verzoek om toestemming die voor 24.00 uur op de laatste dag van de termijn het door het Ministerie van VROM gehanteerde systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt, is nog tijdig en leidt niet tot toepassing van de lex silencio positivo. 8 Niet relevant is op welk tijdstip door het bestuursorgaan van het bericht kennis wordt genomen. 9 Het voordeel van het gebruik van de elektronische weg is dat met de verzending zelf nagenoeg geen tijd is gemoeid. Op grond van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer kunnen ook de aanvraag om een overbrengingsvergunning en de beslissing op een dergelijke aanvraag langs elektronische weg worden verzonden, mits aan de voorwaarden van afdeling 2.3 Awb is voldaan.

Afdeling III van de Raad van State heeft op 9 juli 2007 voorlichting gegeven over de «lex silencio positivo». 10 Ook in het jaarverslag 2003 is de Raad van State op dit onderwerp ingegaan. 11 In genoemde voorlichting wordt gewezen op de noodzaak om, indien deze rechtsfiguur wordt toegepast, bepaalde procedurele en materiële aspecten te regelen omwille van de kenbaarheid en de mogelijkheden tot rechtsbescherming. Het gaat daarbij onder meer om het aanmerken van de verlening van rechtswege als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb en om een verplichting tot kennisgeving van het besluit van rechtswege. Een besluit van rechtswege voldoet per definitie niet aan de formele en procedurele eisen die gelden voor besluiten (zoals zorgvuldige voorbereiding, schriftelijke beslissing en motivering).

Bekendmaking van een besluit van rechtswege is niet nodig voor de inwerkingtreding ervan. 12 De toestemming ex lege geeft het bevoegd gezag dat om toestemming heeft gevraagd, het recht om tot vergunningverlening over te gaan (uiteraard mits ook eventuele andere lidstaten toestemming hebben verleend). De lidstaat die om toestemming heeft gevraagd, mag er onmiddellijk na het verstrijken van de termijn van twee (of na verlenging: maximaal drie) maanden van uitgaan dat toestemming is verleend.

Het door de Raad van State aangehaalde uitgangspunt dat besluiten van rechtswege in beginsel vatbaar moeten zijn voor bezwaar en beroep, is hier – gelet op het systeem van richtlijn 2006/117 – minder van belang. In de richtlijn is niet de toestemming, maar de overbrengingsvergunning de centrale rechtsfiguur waaraan de aanvrager rechten kan ontlenen en die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het vereiste van toestemming ziet uitsluitend op de onderlinge afstemming tussen overheden van verschillende landen, die voorafgaand aan de vergunningverlening moet plaatsvinden. Het proces van toestemming onttrekt zich aan de waarneming van de aanvrager van een overbrengingsvergunning omdat dit proces zich uitsluitend afspeelt tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en/of derde staten (zie de artikelen 7, 8 en 9 van richtlijn 2006/117). Het is daarom niet noodzakelijk dat rechtsmiddelen moeten kunnen worden aangewend tegen een – uitdrukkelijke dan wel fictieve – toestemming. Om die reden zijn in het onderhavige besluit geen procedurele of materiële verduidelijkingen in de door de Raad bedoelde zin aangebracht. De richtlijn eist evenmin dat bij de implementatie dergelijke bepalingen worden opgenomen.

9. Uniform document

Het uniform document is ingevolge artikel 17, tweede lid, van richtlijn 2006/117 opgesteld door de Europese Commissie. Het uniform document en de bijlagen zijn in het Publicatieblad van de Europese Unie 13 bekendgemaakt en in elektronische vorm beschikbaar gesteld en kunnen bij het Ministerie van VROM worden opgevraagd.

Bij alle verzoeken om toestemming of aanvragen om vergunningen als bedoeld in dit besluit wordt gebruik gemaakt van het uniform document (artikel 5). De vergunningaanvraag en een verzoek om toestemming worden ingevuld, en eventuele verdere documentatie en informatie als bedoeld in dit besluit worden verstrekt, in een taal die voor de Minister van VROM aanvaardbaar is (artikel 6, eerste lid). Volgens het Commissievoorstel voor richtlijn 2006/117 zou voor het vraagstuk van de talen die mogen worden gebruikt, bij de opstelling van het nieuwe uniform document een oplossing worden gezocht via de procedure van het raadgevend comité (artikel 21 van de richtlijn). Als een mogelijke oplossing is aangegeven dat de verschillende punten/opschriften in alle EU-talen worden vermeld of dat het gebruik van twee- of meertalige officiële versies wordt toegestaan waarin de taal van het land van oorsprong naargelang van de behoeften met één of meer andere EU-talen wordt gecombineerd. 14 Uit artikel 5 van het onderhavige besluit volgt dat vergunningaanvragen en dergelijke moeten worden opgesteld met gebruikmaking van het uniform document, zodat langs die weg verzekerd zou zijn dat aan de door de Europese wetgever gestelde vereisten met betrekking tot de te hanteren taal zou worden voldaan. Echter in (de toelichting bij) het op 5 maart 2008 vastgestelde uniform document wordt aan het onderwerp taal geen aandacht besteed. Zolang dit onderwerp niet via het uniform document is geregeld, worden door het Ministerie van VROM naast het Nederlands in elk geval ook Duits en Engels als aanvaardbare talen aangemerkt. Op grond van artikel 76, derde lid, van de wet kunnen ten aanzien van onderwerpen die bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 67, zijn geregeld, bij ministeriële regeling nadere regelen worden gesteld. Indien nodig kan van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt als uniforme Europese regels op dit punt uitblijven. De vergunninghouder verstrekt op verzoek een authentieke vertaling van het uniform document en de daarbij behorende bijlagen in een taal die aanvaardbaar is voor het bevoegd gezag van de betrokken derde staat of lidstaat (artikel 6, tweede lid).

Het uniform document omvat de minimumeisen voor een naar behoren ingevulde aanvraag. Indien het document niet volledig is ingevuld of de bijbehorende documenten niet compleet zijn, dan wordt de indiener op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen binnen een redelijke termijn. Dagtekening vindt pas plaats als de aanvullende informatie is ontvangen en het uniform document en de bijlagen naar het oordeel van de Minister van VROM volledig en juist zijn ingevuld.

Ontvangstbevestiging en dagtekening geschieden door dagtekening op het uniform document. Een verzoek om toestemming aan andere lidstaten of derde staten geschiedt door toezending van het uniform document. De benodigde toestemmingen worden aangegeven op het document evenals de beslissing tot verlening dan wel weigering van een overbrengingsvergunning.

Eventuele aanvullende eisen voor het verlenen van de overbrengingsvergunning worden aan het uniform document gehecht (artikel 17, vierde lid, van richtlijn 2006/117). Deze richtlijnbepaling is omgezet in artikel 5, onder b, onder 3°, van het besluit, waarin is bepaald dat het uniform document moet worden gebruikt bij het beslissen op een vergunningaanvraag. Laatstgenoemde bepaling over de rol en de inhoud van het uniform document moet worden gelezen in samenhang met de bepalingen die handelen over de vergunningverlening zelf. In artikel 13, derde lid, van het besluit (en in vergelijkbare bepalingen in andere titels) is bepaald dat aan de overbrengingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Dit zijn de «aanvullende eisen» uit artikel 17, vierde lid, van de richtlijn. De bevoegdheid om aanvullende voorschriften aan de vergunning te verbinden, is gebaseerd op artikel 10, eerste lid, van de richtlijn («De lidstaat is gerechtigd vergunning te verlenen als alle vereiste toestemmingen binnen zijn»).

Het ingevulde uniform document waaruit blijkt dat de vergunningprocedure is doorlopen, moet elke onder het toepassingsgebied van dit besluit vallende overbrenging vergezellen, ook wanneer één enkel vergunningdocument wordt gebruikt voor meerdere overbrengingen (artikel 8). Zowel de vergunninghouder als diegene die verantwoordelijk is voor het vervoer zijn hiervoor verantwoordelijk.

10. Niet-uitgevoerde overbrenging

Het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming, herkomst en doorvoer heeft de bevoegdheid om te bepalen dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd indien met betrekking tot die overbrenging niet langer wordt voldaan aan de eisen uit dit besluit, de verleende vergunning dan wel verleende toestemming, of als de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd (artikel 12, eerste lid, van richtlijn 2006/117). Van deze bevoegdheid kan ook gebruik worden gemaakt indien reeds voorafgaand aan de overbrenging duidelijk is dat niet kan worden voldaan aan de aan de overbrenging gestelde eisen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een staking van de spoorwegen, waardoor de overbrenging niet op het vastgelegde tijdstip en/of via de geaccordeerde route kan worden uitgevoerd. Het betrokken bevoegd gezag stelt de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten onverwijld in kennis van een dergelijk besluit.

Als een overbrenging niet kan worden uitgevoerd, dan moet de houder de betrokken stoffen terugnemen of een andere veilige regeling treffen (artikel 12, tweede lid, van richtlijn 2006/117). Indien het bevoegd gezag van een lidstaat heeft bepaald dat een overbrenging niet kan worden uitgevoerd en de stoffen zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, dan zal de inhoud van een eventuele veilige regeling in onderling overleg tussen de betreffende lidstaten worden ingevuld. Degene die verantwoordelijk is voor de overbrenging (dit kan naast de vergunninghouder ook de vervoerder zijn) treft waar nodig corrigerende veiligheidsmaatregelen (artikel 12, tweede lid, van richtlijn 2006/117).

11. Administratieve lasten

De implementatie van richtlijn 2006/117 in het onderhavige besluit brengt een geringe wijziging in de administratieve lasten met zich mee ten opzichte van de tot dusver bestaande situatie. Zoals eerder aangegeven is richtlijn 2006/117, anders dan richtlijn 92/3, niet alleen van toepassing op radioactieve afvalstoffen, maar tevens op alle overbrengingen van bestraalde splijtstoffen, ongeacht of deze wel of juist niet voor verder gebruik dan wel voor opwerking bestemd zijn. Als gevolg van deze uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn en het onderhavige besluit zullen de administratieve lasten beperkt toenemen. In Nederland is het alleen de bij N.V. EPZ in eigendom zijnde kerncentrale Borssele die met deze nieuwe regelgeving te maken krijgt bij het transport van opgebrande splijtstofstaven voor de opwerking naar Frankrijk. In reguliere situaties gaat het om maximaal vier van dit soort transporten per jaar, waarvoor slechts één overbrengingsvergunning behoeft te worden aangevraagd. Daar staat tegenover dat radioactieve afvalstoffen bestaande uit natuurlijke bronnen, voor zover deze niet zijn of worden bewerkt met het oog op hun radioactieve eigenschappen, buiten de werkingssfeer van richtlijn 2006/117 vallen, terwijl die stoffen wel onder richtlijn 92/3 vielen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om sludge uit de winning van olie en gas. Hiervoor werden op grond van het Biudras gemiddeld vijf overbrengingsvergunningen per jaar verleend. Dit betekent dus een beperking van de administratieve lasten.

Het feit dat bij de opzet van het onderhavige besluit de procedurele koppeling met de vervoersvergunning is losgelaten, zal in de praktijk niet tot een verhoging van de administratieve lasten leiden. Zoals in paragraaf 4.1.2 van deze nota van toelichting is aangegeven, hoefden door de koppeling namelijk niet minder documenten te worden overgelegd of minder procedures te worden doorlopen.

In verband met de geringe gevolgen voor de administratieve lasten heeft het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) afgezien van een inhoudelijke toetsing van het ontwerp van dit besluit.

12. Milieueffecten, bedrijfseffecten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Vooropgesteld moet worden dat het onderhavige besluit verplichte implementatie omvat van een Euratom-richtlijn en dat deze richtlijn één-op-één is omgezet in het onderhavige besluit. Los daarvan kan worden opgemerkt dat dit besluit geen directe gevolgen voor het milieu heeft. Het besluit beoogt, net als richtlijn 2006/117, een systeem vast te stellen voor toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrengingen van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstoffen ten einde een adequate bescherming van de bevolking te waarborgen. Doel van de richtlijn is derhalve uitsluitend om vooraf inzicht te hebben in alle grensoverschrijdende overbrengingsbewegingen. Er wordt alleen iets in kaart gebracht en daarmee heeft het besluit op zichzelf geen enkel gevolg voor het milieu. Eventuele milieugevolgen vloeien namelijk pas voort uit het feitelijke transport van het radioactief afval, waarvoor een vervoersvergunning op grond van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen nodig is. Deze vergunning staat naast de overbrengingsvergunning op grond van het onderhavige besluit. In de vervoersvergunning op grond van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen worden ook voorschriften gericht op het milieubelang opgenomen. Daarnaast worden op grond van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen ook de internationale regelingen met betrekking tot vervoer (ADR/VLG) van overeenkomstige toepassing verklaard.

Het onderhavige besluit heeft niet alleen geen gevolgen voor het milieu, ook zal het besluit geen extra marktwerkingseffecten of sociaal-economische gevolgen voor het bedrijfsleven met zich meebrengen. Het gaat om één-op-één implementatie van een Euratom-richtlijn, die voor alle lidstaten van de Europese Unie geldt. Effecten van het onderhavige besluit op de werkgelegenheid, de loonkosten of anderszins zijn er niet.

De Regiegroep Regeldruk heeft een toetsing op milieueffecten en bedrijfseffecten uitgevoerd. De Regiegroep is akkoord met de beschrijving van genoemde effecten in deze nota van toelichting.

Onder de werkingssfeer van het Biudras ging het in totaal om vijf à tien vergunningplichtige afvaltransporten per jaar. Hierbij moet gedacht worden aan de transporten van sludges uit de olie- en gasindustrie naar Duitsland, beroepskleding die ondanks reiniging besmet blijft en vanuit de wasserij te Coevorden naar Zweden wordt afgevoerd, radioactief besmet schroot dat vanuit Engeland via de haven van Rotterdam naar Duitsland wordt getransporteerd en de retourzending van opwerkingsafval vanuit Frankrijk naar Nederland. Onder de werking van dit nieuwe besluit zullen ook transporten van bestraalde splijtstoffen uit de kerncentrale Borssele naar Frankrijk vergunningplichtig worden. Zoals in paragraaf 11 van deze nota van toelichting al is aangegeven, gaat het hierbij om maximaal vier transporten per jaar waarvoor slecht één overbrengingsvergunning behoeft te worden verleend. Daar staat tegenover dat de overbrenging van sludge niet langer vergunningplichtig is. Voor de uitvoeringslasten van de rijksoverheid, die op zichzelf al beperkt zijn, heeft dit derhalve slechts weinig gevolgen.

In de praktijk van de afgelopen 15 jaar is niet gebleken dat de regels voor overbrenging van radioactief afval ontdoken werden. Transport van radioactieve afvalstoffen vindt veelal plaats door degenen die ook het vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen voor hun rekening nemen. De implementatie van richtlijn 2006/117 zal geen verandering in dit beeld brengen, zodat er ook geen toename valt te verwachten van de justitiële lasten.

13. Notificatie

Een ontwerp van dit besluit is op 1 december 2008 ter voldoening aan artikel 33 van het Euratom-verdrag voorgelegd aan de Europese Commissie. Het ontwerp heeft de Commissie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.

Artikelen

Een artikelsgewijze toelichting is alleen opgenomen voor zover daar na het algemeen deel van deze nota van toelichting nog behoefte aan bestaat.

Artikel 1

In richtlijn 2006/117 en in dit besluit wordt een onderscheid gemaakt tussen bepalingen die gelden voor overbrengingen waarbij het land van herkomst en het land van bestemming lidstaten van de Europese Unie zijn en bepalingen die gelden voor overbrengingen waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming staten buiten de Europese Unie zijn. Ter wille van de leesbaarheid van het besluit zijn in dit artikel definities opgenomen van lidstaat en van derde staat. Om dezelfde reden zijn in dit artikel tevens definities opgenomen van derde staat van herkomst, doorvoer en bestemming en van lidstaat van herkomst, doorvoer en bestemming.

Het begrip «houder» verwijst zowel naar degene die zelf overbrengt (de stoffen feitelijk over de grens brengt), als naar degene die doet brengen (aan een ander opdraagt de stoffen over de grens te brengen).

Artikelen 3 en 4

In artikel 3, eerste lid, zijn de situaties opgesomd waarin het verboden is zonder vergunning van de Minister van VROM een overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen te verrichten. Artikel 4 bepaalt wie een aanvraag om een overbrengingsvergunning bij de Minister van VROM moet indienen. Ook is een verbod opgenomen om vanuit een andere lidstaat radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstoffen binnen Nederland te brengen zonder overbrengingsvergunning van het bevoegd gezag van de betrokken andere lidstaat (artikel 3, tweede lid).

Artikel 8

Het ingevulde en van de vereiste bijlagen voorziene uniform document moet ingevolge deze bepaling elke overbrenging vergezellen. Het artikel is geformuleerd als een algemene eis waardoor zowel de vergunninghouder als de vervoerder verantwoordelijk zijn voor naleving van deze verplichting.

Artikelen 11, 29, 36 en 46

In deze artikelen is bepaald dat als een aanvraag om een overbrengingsvergunning compleet is, de datum van ontvangst op het uniform document wordt aangetekend. Indien het document niet compleet is, is sprake van een onvolledige aanvraag. De indiener wordt dan op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen. Nadat de aanvraag is aangevuld, wordt het document gedagtekend. De datum van de dagtekening is ingevolge artikel 7 bepalend voor de aanvang van de termijn voor het beslissen op de aanvraag om een overbrengingsvergunning.

Artikelen 12, 30, 37 en 47

Als een vergunningaanvraag is ingediend voor een overbrenging waarbij Nederland bevoegd is om vergunning te verlenen, dan verzoekt de Minister van VROM het bevoegd gezag van de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten onverwijld om te beoordelen of de vergunningaanvraag juist en volledig is ingevuld en is voorzien van de juiste bijlagen. Voorts verzoekt de Minister van VROM het bevoegd gezag van de andere betrokken lidstaten en, indien van toepassing, het bevoegd gezag van de derde staat van bestemming, om toestemming te verlenen met betrekking tot de vergunningaanvraag. Het verzoek wordt gedaan onder toezending van het uniform document waarbij tevens informatie omtrent de vergunningaanvraag en de te volgen procedure is gevoegd.

Op grond van artikel 8, tweede lid, van richtlijn 2006/117 zendt het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming een ontvangstbevestiging van het verzoek aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst. De datum van de ontvangstbevestiging bepaalt de aanvang van de termijn voor het beslissen op het verzoek om toestemming. Als het uniform document juist en volledig is ingevuld, wordt deze ontvangstbevestiging of een afschrift daarvan uiterlijk 10 dagen na een termijn van 20 dagen aan de andere lidstaten die bij de overbrenging betrokken zijn, toegestuurd. De ontvangstbevestiging wordt verzonden door de lidstaat van bestemming.

De bepalingen uit richtlijn 2006/117 zijn niet van toepassing op het bevoegd gezag van een derde staat van bestemming en dit bevoegd gezag is dan ook niet gehouden een ontvangstbevestiging te verzenden. De datum van de ontvangstbevestiging is echter van belang voor de bij de overbrenging betrokken lidstaten, want deze datum bepaalt de aanvang van de termijn voor het beslissen op het verzoek om toestemming. Derhalve wordt in de situaties waarin sprake is van een derde staat van bestemming de datum van de ontvangstbevestiging vastgesteld door de Minister van VROM, die daarbij bovengenoemde termijnen in acht neemt.

Zowel het bevoegd gezag van eventuele lidstaten van doorvoer als het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming kunnen binnen 20 dagen na ontvangst van het verzoek om de vergunningaanvraag op volledigheid en juistheid te beoordelen, verzoeken om ontbrekende informatie te verstrekken indien de vergunningaanvraag naar hun oordeel niet compleet is. De Minister van VROM verstrekt deze informatie zo spoedig mogelijk. De ontvangstbevestiging wordt in dat geval uiterlijk 10 dagen nadat de ontbrekende informatie is ontvangen, verzonden voor zover binnen die termijn van 10 dagen geen nieuw verzoek om informatie is ingediend.

De bij de overbrenging betrokken bevoegde gezagsorganen van de lidstaten kunnen overeenkomen dat de termijnen voor het verzenden van de ontvangstbevestiging worden verkort.

Op grond van artikel 9, eerste lid, van richtlijn 2006/117 dient het bevoegd gezag van de betrokken lidstaten binnen twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging aan de Minister van VROM te laten weten of toestemming wordt verleend dan wel dat toestemming wordt geweigerd, of dat voorwaarden worden verbonden aan de toestemming. Deze termijn van twee maanden kan worden verlengd met ten hoogste één maand indien de betrokken lidstaat dit aangeeft op het uniform document en dat aan de Minister van VROM toezendt.

Ongerechtvaardigde vertragingen of een gebrek aan samenwerking van de betrokken lidstaten worden ingevolge artikel 9, vijfde lid, van richtlijn 2006/117 gemeld bij de Europese Commissie. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer een lidstaat stelselmatig niet of niet tijdig ontvangstberichten van verzoeken om toestemming verstuurt.

Artikelen 13, 31, 39 en 48

In deze bepalingen zijn de weigeringsgronden voor een vergunningaanvraag opgenomen. Een vergunning wordt in alle situaties geweigerd indien één of meerdere benodigde toestemmingen zijn geweigerd. Afhankelijk van de soort overbrenging wordt de vergunning ook op andere gronden geweigerd.

In deze artikelen is ook de zogenoemde automatische toestemmingsprocedure uit artikel 9 van richtlijn 2006/117 geregeld. Indien de Minister van VROM bij het verstrijken van de termijn van twee dan wel, bij verlenging, ten hoogste drie maanden geen beslissing op het verzoek tot toestemming heeft ontvangen van het bevoegd gezag van de lidstaten waaraan om toestemming is verzocht, mag hij ervan uitgaan dat toestemming is verleend (lex silencio positivo). De automatische toestemmingsprocedure is niet van toepassing op derde staten van bestemming.

De Minister van VROM maakt zijn beslissing op de vergunningaanvraag onverwijld bekend aan de aanvrager en doet onverwijld mededeling van de beslissing op de vergunningaanvraag aan de bevoegde gezagsorganen van de lidstaten waaraan hij om toestemming heeft verzocht en aan het bevoegd gezag van eventuele derde staten van herkomst of doorvoer.

Artikel 14

Op grond van artikel 11 van richtlijn 2006/117 stuurt diegene die de radioactieve afvalstoffen of de bestraalde splijtstoffen ontvangt van die (feitelijke) ontvangst, een bericht van ontvangst aan het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming. Het bevoegd gezag van de lidstaat van bestemming stuurt vervolgens een afschrift van dit ontvangstbericht aan het bevoegd gezag van de lidstaten van herkomst en doorvoer.

In artikel 14 is geregeld dat de Minister van VROM onverwijld een afschrift van dit bericht van ontvangst doet toekomen aan de aanvrager van de vergunning. Voor het bericht wordt gebruik gemaakt van het uniform document.

Artikelen 15, 16, 22, 33, 41, 42 en 50

In deze artikelen is bepaald dat de Minister van VROM de bevoegdheid heeft om een overbrenging tegen te houden indien niet wordt voldaan aan de daarop van toepassing zijnde juridische voorwaarden dan wel indien de overbrenging feitelijk niet kan worden uitgevoerd. De Minister van VROM stelt het bevoegd gezag van de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten van een dergelijk besluit in kennis.

De overbrenging kan ook door een andere bij de overbrenging betrokken lidstaat worden tegengehouden. Het bevoegd gezag van de betreffende lidstaat brengt de Minister van VROM op de hoogte als dat het geval is.

In genoemde bepalingen is verder een terugnameplicht opgenomen met betrekking tot de stoffen die bij de overbrenging betrokken zijn. Deze plicht vervalt als ten genoegen van de Minister van VROM een andere veilige regeling kan worden getroffen. Ook is geregeld wie in de verschillende situaties aansprakelijk is voor de kosten die verband houden met het niet kunnen uitvoeren van de overbrenging.

Indien nodig worden corrigerende veiligheidsmaatregelen getroffen door diegene die verantwoordelijk is voor de overbrenging. Dit kan zowel de feitelijke vervoerder zijn als de houder.

Artikel 17

Indien sprake is van een intracommunautaire overbrenging waarbij Nederland lidstaat van bestemming is, wordt door de lidstaat van herkomst aan de Minister van VROM verzocht om de vergunningaanvraag op volledigheid en juistheid te beoordelen en wordt om toestemming gevraagd. Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek om toestemming wordt de datum van ontvangst aangetekend op het uniform document. Binnen 20 dagen na de ontvangst van het verzoek om toestemming gaat de Minister van VROM na of het uniform document naar behoren is ingevuld.

Indien het uniform document naar behoren is ingevuld, zendt de Minister van VROM uiterlijk 10 dagen na de hierboven genoemde termijn van 20 dagen, maar niet eerder dan na afloop van die termijn, een ontvangstbevestiging aan het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst, met een afschrift aan eventuele andere betrokken bevoegde gezagsorganen van de lidstaten van doorvoer. Als de Minister van VROM een afschrift heeft ontvangen van een verzoek om ontbrekende informatie van eventuele bij de overbrenging betrokken lidstaten van doorvoer, dan verstuurt hij geen ontvangstbevestiging totdat de ontbrekende informatie door de lidstaat van herkomst, naar genoegen van het bevoegd gezag van die lidstaat, is aangeleverd.

Indien het uniform document niet naar behoren is ingevuld, verzoekt de Minister van VROM binnen 20 dagen het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst om de ontbrekende informatie te verstrekken. De Minister van VROM stelt de eventuele andere bevoegde gezagsorganen van dat verzoek in kennis. Het bevoegd gezag van de lidstaat van herkomst doet de gevraagde informatie aan de Minister van VROM toekomen.

Indien om aanvullende informatie is verzocht, wordt uiterlijk 10 dagen na ontvangst van de ontbrekende informatie het ontvangstbericht verzonden, maar niet eerder dan na 20 dagen na de ontvangst van het verzoek.

Artikel 18

Uiterlijk twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging beslist de Minister van VROM omtrent toestemming. Hij zendt zijn beslissing aan het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat op een zodanig tijdstip dat dat bevoegd gezag de beslissing voor het einde van de termijn van twee maanden ontvangt (eerste lid). Deze extra eis is opgenomen in verband met de wijze waarop de automatische toestemmingsprocedure in de richtlijn is uitgewerkt (zie artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117).

De Minister van VROM kan bedoelde termijn met maximaal één maand verlengen (tweede lid). Hij doet dit door dit aan te geven op het uniform document en dat document voor het verstrijken van de beslistermijn toe te zenden aan de lidstaat van herkomst. Anders dan de tekst van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2006/117 doet vermoeden, is niet vereist dat het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat expliciet op een dergelijk verzoek reageert.

In artikel 18, derde lid, is bepaald dat toestemming van rechtswege is verleend indien het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat binnen de hierboven genoemde termijn geen reactie heeft ontvangen op het verzoek om toestemming (lex silencio positivo). Het is derhalve belangrijk dat de Minister van VROM het tijdstip en de manier van verzenden van de beslissing op het verzoek om toestemming zodanig kiest dat het bevoegd gezag van de vergunningverlenende lidstaat de beslissing tijdig ontvangt. Het is de verantwoordelijkheid van de Minister van VROM dat zijn beslissing op een verzoek om toestemming voor afloop van de termijn is ontvangen door de vergunningverlenende lidstaat. In voorkomende gevallen kan de beslissing langs elektronische weg worden verzonden, bijvoorbeeld per e-mail of met behulp van een faxbericht (zie paragraaf 8 van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

Artikelen 23, 35, 44 en 52

Titel 3.2 is van overeenkomstige toepassing verklaard in de volgende gevallen van overbrenging:

  • intracommunautaire overbrenging waarbij Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie III),

  • extracommunautaire overbrenging: invoer in de Europese Unie, waarbij Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie VI),

  • extracommunautaire overbrenging: uitvoer uit de Europese Unie, waarbij Nederland lidstaat van doorvoer is (situatie VIII) en

  • extracommunautaire overbrenging: doorvoer door de Europese Unie, waarbij Nederland latere lidstaat van doorvoer is (situatie X).

Een aantal bepalingen is uitgezonderd van deze van overeenkomstige-toepassing-verklaring omdat het juridische regime van richtlijn 2006/117 per geval van overbrenging net weer iets anders is vormgegeven. In verband hiermee zijn in de artikelen 23, 35, 44 en 52 ook enkele beperkte wijzigingen ten opzichte van titel 3.2 aangebracht.

Artikelen 25, 26 en 27

In deze artikelen zijn de bepalingen opgenomen die gelden bij de zogenoemde hoefijzeroverbrenging (situatie IV). Dit is een intracommunautaire overbrenging waarbij Nederland lidstaat van herkomst èn bestemming is en waarbij doorvoer plaatsvindt over het grondgebied van een of meer andere lidstaten of derde staten. Op een hoefijzeroverbrenging zijn de bepalingen van titel 3.1 van toepassing verklaard. Een aantal bepalingen is uitgezonderd dan wel voorzien van beperkte wijzigingen.

Artikelen 28 en 45

Bij een extracommunautaire overbrenging waarbij invoer in de Europese Unie plaatsvindt en waarbij Nederland de lidstaat van bestemming is (situatie V), of waarbij doorvoer door de Europese Unie plaatsvindt en Nederland eerste lidstaat van doorvoer is (situatie IX), dient de vergunningaanvraag ingevolge de artikelen 28 en 45 vergezeld te gaan van een verklaring van diegene die de stoffen buiten de derde staat zal brengen, dat hij de stoffen terugneemt indien de overbrenging niet kan worden uitgevoerd. Als deze verklaring ontbreekt, wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn de vergunningaanvraag aan te vullen. Als ook daarna nog steeds geen verklaring wordt overgelegd, is dat een grond om de vergunning te weigeren.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE

Transponeringstabel met betrekking tot richtlijn nr. 2006/117/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PbEU L 337)

Artikel richtlijn:

Onderwerp:

Omzetting in besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

 

1

Onderwerp en toepassingsgebied

Eerste lid: vergt geen omzetting

Tweede lid, onder a: besluit

Tweede lid, onder b: artikel 1

Derde lid: artikel 2, aanhef en onder a

Vierde lid: artikel 2, aanhef en onder c

Vijfde lid: artikel 2, aanhef en onder b

Zesde lid: vergt geen omzetting

2

Terugzending in verband met bewerking en opwerking

Artikelen 39, eerste lid, aanhef en onder c, en 48, eerste lid

3

Grensoverschrijdende overbrenging van verbruikte splijtstof met het oog op opwerking

Vergt geen omzetting

4

Terugzending naar aanleiding van niet vergunde overbrenging en niet aangegeven radioactief afval

Vergt geen omzetting

5

Definities

Onderdelen 1, 2, 4, 9, 10, 11, 12 en 14: artikel 1

Onderdeel 3: vergt geen omzetting

Onderdelen 5, 6 en 17: vergt geen omzetting

Onderdelen 7 en 8: vergt geen omzetting

Onderdeel 13: besluit

Onderdelen 15 en 16: artikel 2, onder a

Hoofdstuk 2

Intracommunautaire overbrengingen

 

6

Aanvraag van een overbrengingsvergunning

Eerste lid: artikelen 3, aanhef en onder a en b, en 4, aanhef en onder a

Tweede lid: artikel 9

7

Doorzending van de aanvraag naar de bevoegde autoriteiten

Eerste lid: artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid; artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid

Tweede lid: vergt geen omzetting

8

Ontvangstbevestiging en verzoek om informatie

Eerste lid: artikel 17, eerste lid; artikel 23

Tweede lid: artikel 17, tweede lid

Derde lid, eerste alinea: artikel 17, derde lid; artikel 23

Derde lid, tweede alinea: artikel 12, derde lid; artikel 26, vierde lid

Derde lid, derde alinea: 17, vierde lid

Vierde lid: artikel 17, vijfde lid

9

Toestemming en weigering

Eerste lid, eerste alinea: artikel 18, eerste lid; artikel 23

Eerste lid, tweede alinea: artikel 18, tweede lid; artikel 23

Tweede lid: artikel 18, derde lid; artikel 23

Derde lid: artikelen 19 en 20; artikel 23

Vierde lid: artikel 24

Vijfde lid: vergt geen omzetting

10

Overbrengingsvergunning

Eerste lid: artikel 13; artikel 25

Tweede lid: vergt geen omzetting

Derde lid: artikel 9

Vierde lid: artikel 10

11

Ontvangstbevestiging van de overbrenging

Eerste lid: artikel 21, eerste lid; artikel 27

Tweede lid: artikel 21, tweede lid

Derde lid: artikel 14; artikel 27, tweede lid

12

Niet uitgevoerde overbrenging

Eerste lid: artikel 15; artikel 22, eerste en tweede lid; artikel 23; artikel 25

Tweede lid: artikel 16, eerste t/m derde lid; artikel 25

Derde lid: artikel 16, vierde lid; artikel 22, derde lid; artikel 23; artikel 25

Hoofdstuk 3

Extracommunautaire overbrengingen

 

13

Invoer in de Gemeenschap

Eerste lid, eerste alinea: artikel 3, aanhef en onder c; artikel 4, aanhef en onder b; artikel 9

Eerste lid, tweede alinea: artikel 28

Tweede lid, eerste alinea: artikel 30, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid

Tweede lid, tweede alinea: artikel 30; artikelen 34 en 35

Derde lid, eerste alinea: artikel 31

Derde lid, tweede alinea: artikelen 9 en 10

Vierde lid: artikel 32

Vijfde lid: artikel 33; artikel 35

Zesde lid: artikel 33, derde lid

14

Doorvoer door de Gemeenschap

Eerste lid, eerste alinea: artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder e, 4, aanhef en onder c, en 9

Eerste lid, tweede alinea: artikel 45

Tweede lid, eerste alinea: artikel 47, tweede lid, aanhef en onder b

Tweede lid, tweede alinea: artikel 47, met uitzondering van het tweede lid, aanhef en onder b; artikelen 51 en 52

Derde lid, eerste alinea: artikel 48

Derde lid, tweede alinea: artikelen 9 en 10

Vierde lid: artikel 49

Vijfde lid: artikel 50; artikel 52

15

Uitvoer uit de Gemeenschap

Eerste lid: artikelen 3, aanhef en onder d, 4, aanhef en onder a, en 9

Tweede lid: artikelen 37 en 38; artikelen 43 en 44

Derde lid: artikelen 39, 9 en 10

Vierde lid: artikel 40

Vijfde lid: artikelen 41 en 42

16

Verboden uitvoer

Eerste lid: artikelen 39, eerste lid, aanhef en onder b t/m d, en 48, eerste lid

Tweede lid: gericht tot Commissie; artikelen 39, vijfde lid, en 48, eerste lid

Hoofdstuk 4

Algemene bepalingen

 

17

Gebruik van een uniform document

Eerste lid: artikel 5

Tweede lid: gericht tot Commissie

Derde lid: artikel 6

Vierde lid: artikel 5

Vijfde lid: artikel 8

Zesde lid: vergt geen omzetting

18

Bevoegde autoriteiten

Vergt geen omzetting

19

Toezending

Gericht tot Commissie

20

Periodieke verslagen

Vergt geen omzetting

21

Raadgevend comité

Vergt geen omzetting

22

Omzetting

Eerste lid, eerste alinea: vergt geen omzetting

Eerste lid, tweede alinea: aanhef besluit

Tweede lid: vergt geen omzetting

23

Intrekking

Eerste lid: vergt geen omzetting

Tweede lid: vergt geen omzetting

24

Overgangsbepalingen

Eerste en tweede lid: artikel 54

Derde lid: vergt geen omzetting (document reeds vastgesteld)

25

Inwerkingtreding

Vergt geen omzetting

Gebruikte afkortingen:

Besluit: Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen


XNoot
2

Beschikking van 5 maart 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter uitvoering van richtlijn 2006/117 (PbEU L 107).

XNoot
3

Richtlijn nr. 80/836/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 246).

XNoot
4

Zie de toelichting bij het Commissievoorstel van 21 december 2005, COM(2005) 673 definitief, blz. 6.

XNoot
5

Aanbeveling nr. 2008/956/Euratom van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 4 december 2008 betreffende criteria voor de uitvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar derde landen, PbEU L 338.

XNoot
6

Zie de voorlichting inzake lex silencio positivo/van rechtswege verleende vergunning die afdeling III van de Raad van State op 9 juli 2007 overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State op verzoek van de Staatssecretaris van Economische Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie, heeft uitgebracht. De voorlichting is op 18 december 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden bij gelegenheid van het kabinetsstandpunt lex silencio (Kamerstukken II 2007/08, 29 525, nr. 224).

XNoot
8

Deze conclusie is gebaseerd op jurisprudentie over het gebruik van fax-berichten (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 20 december 2006, JB 2007/26, ABkort 2007, 53, LJN: AZ4819).

XNoot
9

Memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, blz. 43.

XNoot
10

Voorlichting inzake lex silencio positivo/van rechtswege verleende vergunning, op 9 juli 2007 overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State uitgebracht door afdeling III van de Raad van State op verzoek van de Staatssecretaris van Economische Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie (zie onder punt 5 van de voorlichting).

XNoot
11

Raad van State, Jaarverslag 2003, blz. 57–59.

XNoot
12

Vgl. Raad van State, Jaarverslag 2003, blz. 58.

XNoot
13

Beschikking van 5 maart 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (PbEU L 107).

XNoot
14

Zie de toelichting bij het Commissievoorstel van 21 december 2005, COM(2005) 673 definitief, blz. 9.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven