Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatscourant 2009, 78 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatscourant 2009, 78 | Besluiten van algemene strekking |
10 april 2009
Nr. CEND/HDJZ-2009/445 sector AWW
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 99, tweede en derde lid, 100, derde lid, 101, eerste en tweede lid, 102, derde lid, en 103a van de Wegenverkeerswet 1994;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
analoog of digitaal controleapparaat als bedoeld in bijlage Ia respectievelijk bijlage Ib van verordening 3821/85;
een erkenning om de in hoofdstuk 4 van deze regeling vermelde werkzaamheden te verrichten;
een erkenning om LPG-installaties te installeren in motorrijtuigen;
een erkenning om snelheidsbegrenzers te installeren in motorrijtuigen;
een erkenning als bedoeld in artikel 100 van de wet die kan bestaan uit een:
a. erkenning GWC;
b. erkenning snelheidsbegrenzer;
c. erkenning LPG;
houder van een erkenning als bedoeld in artikel 100 van de wet;
een goedkeuring, verleend voor een bepaald type wijziging van een constructie van een tot het verkeer op de weg toegelaten voertuig;
een bedrijf of bedrijven waarin een mobiele keuringseenheid gerechtigd is keuringen uit te voeren;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die gerechtigd is tot de installatie van snelheidsbegrenzers;
verrichten van handelingen die nodig zijn voor het bepalen van de waarden van de afwijking van een meetmiddel ten opzichte van een overeengekomen standaard, alsmede justeren indien de afwijking groter is dan is toegestaan;
keuring als bedoeld in artikel 98 van de wet;
op de desbetreffende voertuigcategorie op basis van de Regeling voertuigen toepasselijke toelatingseisen en permanente eisen;
persoon die beschikt over een diploma als bedoeld in artikel 11 en die bij de Dienst Wegverkeer is aangemeld;
installatie-eenheid waarmee een erkenninghouder niet steeds in dezelfde inrichting, maar afwisselend in ten minste drie verschillende inrichtingen handelingen in het kader van het installeren van LPG-onderdelen of snelheidsbegrenzers mag verrichten;
erkende onderneming of instelling die gerechtigd is tot het afgeven van certificaten van herkeuring ten aanzien van bepaalde categorieën meetmiddelen die in gebruik zijn bij erkenninghouders;
de steekproefsgewijze herkeuring als bedoeld in 102 van de wet;
een perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waar een erkenninghouder als bedoeld in artikel 100 van de wet zijn werkzaamheden verricht. De ruimte kan bestaan uit één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een werkplaats;
wijziging in de bouw of inrichting van een ingevolge hoofdstuk 3 van de wet tot het verkeer op de weg toegelaten voertuig;
wegenverkeerswet 1994.
2. In deze regeling wordt verstaan onder:
richtlijn nr. 92/24/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende snelheidsbegrenzers of soortgelijke begrenzingssystemen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen (PbEG L 129);
richtlijn nr. 93/34/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee-of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 311);
richtlijn nr. 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PbEU L 263);
VN/ECE-reglement 115 als bedoeld in bijlage VA van de Regeling voertuigen.
3. Artikel 1.3 van de Regeling voertuigen is van overeenkomstige toepassing.
1. Een erkenning wijziging constructie kan worden verleend aan:
a. een natuurlijk persoon of rechtspersoon voor één of meer in Nederland gevestigde werkplaatsen, ter zake van de in hoofdstuk 2 met betrekking tot een erkenning LPG, in hoofdstuk 3 met betrekking tot een erkenning snelheidsbegrenzer of in hoofdstuk 4 met betrekking tot een erkenning GWC aangegeven werkzaamheden;
b. een natuurlijk persoon of rechtspersoon voor één of meer in Nederland gevestigde werkplaatsen, onderhoudsdiensten voor het eigen wagenpark of in Nederland geregistreerde mobiele installatie-eenheden, ter zake van de in hoofdstuk 3 met betrekking tot een erkenning snelheidsbegrenzers aangegeven werkzaamheden.
2. Een erkenning wijziging constructie kan op aanvraag worden verleend indien wordt voldaan aan de in hoofdstuk 2, 3 of 4 gestelde erkenningseisen.
De aanvraag van een erkenning wordt met inachtneming van de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde voorschriften ingediend bij de Dienst Wegverkeer.
1. Indien de erkenning door een onderhoudsdienst wordt aangevraagd voor het eigen wagenpark, kan de erkenning op verzoek van de aanvrager worden beperkt tot dat eigen wagenpark.
2. Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staan dat er sprake is van één economische eenheid, kunnen alle voertuigen van de desbetreffende economische eenheid worden beschouwd als voertuigen van het eigen wagenpark.
3. Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staat of staan dat er sprake is van één economische eenheid, doet de exploitant onder opgave van de naam en het adres van die rechtspersoon of rechtspersonen, terstond na de verlening van de erkenning schriftelijk opgave hiervan aan de Dienst Wegverkeer. Het verband moet ten genoegen van de Dienst Wegverkeer worden aangetoond door middel van een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel of een accountantsverklaring.
4. Gezamenlijk gebruik van een werkplaats of mobiele installatie-eenheid door meerdere erkenninghouders is niet toegestaan.
5. Het keuringsinstantienummer van de mobiele installatie-eenheid wordt gekoppeld aan het voor het voertuig, van waaruit de werkzaamheden als mobiele keuringseenheid worden verricht, opgegeven kenteken.
1. De directie of aangewezen vertegenwoordiger is verantwoordelijk voor het invoeren van en het op peil houden van het kwaliteitssysteem als bedoeld in artikel 67.
2. De verklaring of het document van aanwijzing moet door de directie zijn ondertekend.
3. Met betrekking tot de hiernavolgende aspecten is de directie of de aangewezen vertegenwoordiger verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de aan die aspecten verbonden voorschriften en het nemen van maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de voorschriften wordt voldaan:
a. beheersing van documenten;
b. controlerapport LPG-inbouw;
c. vrijgave voertuig, en
d. controle- en meetmiddelen.
4. Tevens moet zijn vastgelegd wie de plaatsvervangers zijn van de in het derde lid bedoelde personen of moet zijn vastgelegd dat bij afwezigheid van één of meerdere van deze personen de desbetreffende werkzaamheden niet worden uitgevoerd.
1. De werkplaats bestemd voor het inbouwen van LPG installaties in motorvoertuigen is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming.
2. De in het eerste lid bedoelde ruimte heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de motorvoertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken werkplaats wordt aangevraagd in deze werkplaats zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.
3. In de in het eerste lid bedoelde ruimte is een voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden gevoerd.
4. In de in het eerste lid bedoelde ruimte kan de administratie van de inbouw van LPG installaties behoorlijk worden uitgevoerd. Tevens is er een afsluitbare kast of bureaulade dan wel een gelijkwaardige voorziening aanwezig, waarin waardepapieren zoals kentekendelen en documentatie afgesloten kunnen worden opgeborgen.
5. De in het eerste lid bedoelde ruimte is aangesloten op een openbaar telefoonnet.
6. In de in het eerste lid bedoelde ruimte is een voorziening aanwezig, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie. Deze voorziening bestaat uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van door de Dienst Wegverkeer geaccepteerde netwerken.
1. In de werkplaats bestemd voor het inbouwen van LPG installaties in motorvoertuigen is een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep motorvoertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken werkplaats wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting. Wanneer niet duidelijk blijkt wat het draagvermogen van een hefinrichting is, wordt hiervoor door de fabrikant of een onafhankelijk instituut een verklaring overgelegd. Het draagvermogen wordt zichtbaar op de hefinrichting aangebracht.
2. De in het eerste lid bedoelde inspectieput of hefinrichting is zodanig uitgevoerd dat de keurmeester in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor:
a. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m;
b. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,35 m;
c. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,65 m;
d. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,55 m.
3. In geval van een aanvraag van een erkenning voor de keuring van motorrijtuigen is ten behoeve van de controle van de afstelling van de koplampen met behulp van een koplamptestapparaat een voorziening aanwezig die bestaat uit:
a. een vlakke vloer van voldoende afmetingen of een hefinrichting waarop gelijktijdig zowel het te keuren voertuig als het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, of
b. een vlakke vloer of rails, gelegen voor de hefinrichting waarop het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, waarbij deze vloer of rails in een vlak moet zijn gelegen gelijk of evenwijdig aan de rijplaten van de hefinrichting.
4. De hefinrichting moet deugdelijk zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren.
In de werkplaats is de volgende apparatuur aanwezig:
a. een uitlaatgastester met lambadabepaling;
b. een koplamptestapparaat welke voldoet aan hoofdstuk 8, afdeling 4, paragraaf 12, van de Regeling voertuigen;
c. een apparaat waarmee een gasconcentratie overeenkomende met 800 ppm LPG gedetecteerd kan worden, en
d. een toerenteller welke voldoet aan hoofdstuk 8, afdeling 4, paragraaf 2, van de Regeling voertuigen.
1. Ten aanzien van de uitlaatgastester met lambdabepaling en de toerenteller moet de aanvrager beschikken over:
a. een certificaat van eerste keuring als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Regeling voertuigen;
b. een CE-markering als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Meetinstrumentenbesluit I met een aanvullende metrologische markering, of
c. een certificaat van herkeuring als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Regeling voertuigen.
2. Het certificaat van eerste keuring moet zijn afgegeven door een keuringsinstelling, het certificaat van herkeuring door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde.
3. De in het eerste lid bedoelde certificaten mogen op het tijdstip van indiening van de aanvraag hun geldigheid niet hebben verloren.
1. In de werkplaats moet ten minste één persoon werkzaam zijn die in het bezit is van een geldig diploma LPG-technicus afgegeven door een door Onze Minister aangewezen onderwijsinstelling, overeenkomstig een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.
2. De Dienst Wegverkeer bepaalt aan welke voorwaarden voldaan moet worden alvorens deelgenomen kan worden aan het examen LPG-technicus. Deze voorwaarden zullen in de Staatscourant bekend worden gemaakt.
1. Indien zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de economische eenheid als bedoeld in artikel 4, worden deze door de erkenninghouder schriftelijk aan de Dienst Wegverkeer gemeld.
2. Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend, als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.
3. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het tweede lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning LPG is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in artikel 67 beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.
4. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het tweede lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning LPG is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de opgelegde sancties beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.
1. De erkenninghouder neemt in verband met de inbouw van LPG-installaties het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.
2. De erkenninghouder verricht de inbouw van LPG-installaties met inachtneming van de artikelen 6.1, 6.2, tweede lid, en 6.3 van de Regeling voertuigen en gebruik makende van de in artikel 8 vermelde apparatuur.
3. De inbouw van LPG-installaties vindt slechts plaats in de werkplaatsen waarvoor de erkenning is verleend.
4. Indien door de erkenninghouder ook G3-gassystemen worden ingebouwd, moet voor wat betreft deze systemen uit omschrijvingen en bewijsstukken duidelijk de relatie te blijken tussen de erkenninghouder en de fabrikant, importeur of leverancier van deze systemen. Het betreft hier onder meer informatieverstrekking en inbouwinstructies, alsmede de mogelijkheid voor terugkoppeling betreffende de juistheid en compleetheid daarvan.
1. Vanaf de buitenkant van elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, is op een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde en in de Staatscourant bekendgemaakte wijze zichtbaar dat de erkenning is verleend.
2. In elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, is de door de Dienst Wegverkeer afgegeven beschikking, waaruit blijkt dat voor de werkplaats een erkenning is verleend, aanwezig.
3. Op verzoek van de aanvrager van een inbouw van een LPG-installatie wordt de in het tweede lid bedoelde beschikking ter inzage gegeven.
De werkplaats waarvoor de erkenning geldt, moet voortdurend blijven voldoen aan de in de artikelen 6 tot en met 11 gestelde eisen.
1. Ten aanzien van de uitlaatgastester met lambadabepaling en de toerenteller is steeds een certificaat of markering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanwezig.
2. Vóór het gebruik van de uitlaatgastester met lambadabepaling wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert.
3. Het koplamptestapparaat wordt voor gebruik gecontroleerd op mechanische gebreken, compleetheid en goede werking.
4. De lekgastester wordt voor gebruik gecontroleerd op mechanische gebreken. De lekgastester wordt jaarlijks op juiste werking gecontroleerd door een deskundige.
1. In elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, is steeds ten minste één persoon werkzaam, die voldoet aan het vermelde in artikel 11.
2. Wijzigingen ten aanzien van de in artikel 5 genoemde documenten inzake de bevoegdheid van of de verantwoordelijkheid voor de inbouw van LPG-installaties, worden vooraf bij de Dienst Wegverkeer aangemeld. De door de Dienst Wegverkeer hieromtrent gegeven aanwijzingen moeten in acht worden genomen.
1. Door middel van een ingangscontrole moet alvorens tot inbouw wordt overgegaan worden vastgesteld dat de onderdelen van de LPG-installatie aan de in bijlage X, hoofdstuk 5, afdeling 1, van de Regeling voertuigen gestelde eisen voldoen.
2. De ingangscontrole is vastgelegd op het controlerapport LPG-inbouw, waarvan het model is opgenomen in bijlage I bij deze regeling. Op het rapport moet de naam van de verantwoordelijke persoon worden vastgelegd. De verantwoordelijke persoon dient na de controle het rapport te paraferen.
3. De ingangscontrole moet op de volgende wijze geschieden:
a. ten aanzien van onderdelen die volgens bijlage X van de Regeling voertuigen typegoedgekeurd moeten zijn, moet worden vastgesteld dat zij zijn voorzien van het vereiste identificatie;
b. ten aanzien van onderdelen die worden gemonteerd in voertuigen die moeten blijven voldoen aan het gestelde in het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, wordt vastgesteld dat, blijkens een door de Dienst Wegverkeer geautoriseerde verklaring, de informatie op de sticker overeenkomt met de relevante onderdelen van de LPG-installatie alsmede het desbetreffende voertuig. Bij G3-gassystemen moet deze controle plaatsvinden aan de hand van de bijgeleverde documentatie en wordt met behulp van deze documentatie vastgesteld of de LPG-installatie voor het specifieke merk en type voertuig als G3-gassysteem is toegelaten;
c. ten aanzien van onderdelen die ingevolge bijlage X van de Regeling voertuigen of VN/ECE-reglement 115, een beperkte inbouwtermijn kennen moet worden vastgesteld dat deze termijn niet is verstreken;
d. ten aanzien van alle overige onderdelen moet worden vastgesteld dat ze aan de aan het specifieke onderdeel gestelde eisen, zoals vermeld in bijlage X van de Regeling voertuigen voldoen;
e. alle onderdelen worden gecontroleerd op eventuele beschadigingen. Beschadigde onderdelen mogen niet worden ingebouwd en mogen niet worden gerepareerd zonder toestemming van de fabrikant.
4. Op het ingangscontrolerapport moet ten minste worden vermeld:
a. het merk, type en goedkeuringsnummer dan wel identificatiekenmerk van de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde onderdelen;
b. voor zover van toepassing, het merk en type van de in het derde lid, onderdeel b, bedoelde relevante onderdelen van de LPG-installatie en het voertuigtype zoals vermeld op de sticker; alsmede het goedkeuringsnummer dan wel het VN/ECE-reglement 115-typegoedkeuringsnummer;
c. de uiterste datum van inbouw van de in het derde lid, onderdeel c, of de in VN/ECE-reglement 115, bedoelde onderdelen.
5. Indien men beschikt over een schriftelijke overeenkomst met de leverancier dan wel het betreft een LPG installatie met een VN/ECE reglement 115-goedkeuring, behoeven de in het vierde lid, onderdelen a en b, bedoelde gegevens slechts te worden vermeld bij elke twintigste ingebouwde LPG-installatie doch ten minste één keer per half jaar. In de overige gevallen kan worden volstaan met het afvinken van de desbetreffende onderdelen op het controlerapport LPG-inbouw onder het deel ingangscontrole.
6. In de in het vijfde lid bedoelde schriftelijke overeenkomst moet de leverancier garanderen dat de door hem geleverde onderdelen, en waar van toepassing ook reeds samengestelde delen of systemen, voldoen aan de eisen gesteld ingevolge artikel 6.2 en 6.3 van de Regeling voertuigen, en de leverancier fabrikant of importeur is van LPG-onderdelen of LPG-installaties, dan wel als enige tussenleverancier zelf ook een dergelijke overeenkomst heeft met de fabrikant of importeur van LPG-onderdelen of LPG-installaties. Een afschrift van deze overeenkomsten moet kunnen worden overgelegd.
7. Onderdelen waarvan nog niet is vastgesteld dat zij aan de daaraan gestelde eisen voldoen, moeten duidelijk als zodanig te herkennen zijn, doordat zij bij voorbeeld apart zijn opgeslagen.
1. Alvorens tot inbouw wordt overgegaan, wordt gecontroleerd of de volgende voertuiggegevens, voor zover het voertuig reeds geregistreerd is, met het kentekenbewijs overeenstemmen:
a. het kenteken vermeld op de kentekenplaten, en
b. het voertuigidentificatienummer.
2. Indien het kenteken vermeld op de kentekenplaten niet overeenstemt met het kenteken vermeld op het kentekenbewijs, worden eerst kentekenplaten met het correcte kenteken aangebracht alvorens tot melding aan de Dienst Wegverkeer als bedoeld in artikel 24 mag worden overgegaan.
3. Indien het voertuigidentificatienummer niet overeenstemt met de gegevens die zijn vermeld op het kentekenbewijs, wordt de klant doorverwezen naar de Dienst Wegverkeer.
4. Er wordt gecontroleerd of het voertuigidentificatienummer aanwezig is en goed leesbaar is. Indien dat niet het geval is, wordt de klant doorverwezen naar de Dienst Wegverkeer.
5. Na inbouw van de LPG-installatie dient het voertuigidentificatienummer zonder demontage leesbaar te zijn. Is dit niet mogelijk, moet voorafgaande aan de inbouw de klant worden door verwezen naar de Dienst Wegverkeer.
6. Indien het voertuig nog niet is geregistreerd dient de controle of het voertuigidentificatienummer overeenstemt met het kentekenbewijs, na ontvangst van het document plaats te vinden. Indien het voertuigidentificatienummer afwijkt, zal alsnog het juiste document overgelegd dienen te worden.
Alvorens inbouw plaatsvindt, controleert de daartoe verantwoordelijke persoon of de registratie van de ingangscontrole juist is uitgevoerd en of de te monteren LPG-installatie bestemd is voor het desbetreffende voertuig.
1. Onverminderd artikel 13, tweede lid, geschiedt het aanbrengen van de elektrische aansluitingen altijd overeenkomstig het daartoe door de fabrikant van de LPG-installatie overgelegde aansluitschema en geschiedt het afstellen eveneens op de door de fabrikant voorgeschreven wijze of voorschriften.
2. Uit de in het eerste lid bedoelde documenten of voorschriften moet duidelijk blijken dat zij betrekking hebben op het desbetreffende voertuig. Dit betekent dat in ieder geval het model en type voertuig worden vermeld. Tevens moet uit het document blijken dat het is afgegeven door de fabrikant of importeur van de installatie.
3. Ten einde het inademen van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk te beperken moet tijdens het draaien van de motor een afvoerslang aan de uitlaat zijn bevestigd.
4. Indien tijdens het inbouwen wordt geconstateerd dat onderdelen defect zijn of defect zijn geraakt, dienen deze te worden vervangen of op de door de fabrikant voorgeschreven wijze zijn gerepareerd.
5. Het voertuig moet, nadat de LPG-tank is voorzien van LPG en nog niet is vastgesteld dat er geen sprake is van LPG-lekkage, onmiddellijk na binnenkomst in de werkplaats op lekkage worden gecontroleerd.
1. Gedurende het inbouwproces vindt een voortgangscontrole plaats, bijgehouden op het controlerapport LPG-inbouw, waarvan het model is opgenomen in bijlage I bij deze regeling. Tijdens de controle worden alle te controleren aspecten overeenkomstig de bevindingen afgevinkt.
2. Nadat de inbouw voltooid is, moet de voortgangscontrole geheel zijn uitgevoerd. De naam en paraaf van de verantwoordelijke persoon dient te zijn vast vastgelegd op het controlerapport LPG-inbouw.
1. De LPG-technicus vinkt tijdens de eindcontrole alle te controleren aspecten overeenkomstig de bevindingen af op het controlerapport LPG-inbouw, waarvan het model is opgenomen in bijlage I bij deze regeling.
2. Tijdens de eindcontrole wordt vastgesteld dat de ingangscontrole en voortgangscontrole hebben plaatsgevonden. Beide controles worden afgevinkt en geparafeerd op het controlerapport LPG-inbouw.
3. Tijdens de eindcontrole moet worden vastgesteld dat het voertuig, inclusief de LPG-installatie, voldoet aan het bepaalde in artikel 13, tweede lid.
4. Het controlerapport LPG-inbouw wordt voorzien van de naam van de LPG-technicus. De LPG-technicus voorziet na de controle het rapport van zijn paraaf.
5. Indien de voor de controle verantwoordelijke LPG-technicus dezelfde persoon is als degene die het gehele inbouwproces heeft uitgevoerd, dan is de door hem of haar afgevinkte en geparafeerde voortgangscontrole op het contolerapport LPG-inbouw voldoende bewijs voor de juiste uitvoering van de eindcontrole.
1. Nadat de eindcontrole als bedoeld in artikel 23 is uitgevoerd, wordt van elk voertuig de opnamekaart LPG-inbouw, waarvan het model is opgenomen in bijlage I bij deze regeling, zo volledig mogelijk ingevuld en wordt het voertuig bij de Dienst Wegverkeer gemeld met inachtneming van de door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen.
2. Alleen de inbouw van een LPG-installatie in in Nederland geregistreerde dan wel te registreren motorrijtuigen kan bij de Dienst Wegverkeer worden gemeld.
3. De opnamekaart LPG-inbouw wordt ondertekend door de LPG-technicus.
4. De opnamekaart LPG-inbouw wordt samen met deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs binnen drie weken na de inbouw van de LPG-installatie of, indien van toepassing, uiterlijk drie weken na de afgifte van het kentekenbewijs aan de Dienst Wegverkeer opgestuurd.
5. Nadat alle door de Dienst Wegverkeer aangegeven procedures zijn uitgevoerd kan het voertuig worden vrijgegeven door de LPG-technicus.
1. Indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer ten aanzien van de LPG-installatie aan een steekproef wordt onderworpen, geldt voor de erkenninghouder het tweede tot en met vijfde lid.
2. In de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen, worden gedurende negentig minuten na het tijdstip van afmelding geen wijzigingen aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht.
3. Voorafgaande aan de steekproefherkeuring wordt het kentekenbewijs van het voertuig door de eigenaar of houder dan wel door de erkenninghouder of de keurmeester aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer overhandigd. Door de erkenninghouder of de keurmeester wordt tevens het keuringsrapport overhandigd.
4. Aan een steekproef moet alle medewerking worden verleend. Onder alle medewerking wordt hier in ieder geval verstaan dat:
a. de LPG-technicus aanwezig is;
b. feitelijke assistentie wordt verleend bij het uitvoeren van de steekproef;
c. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef, en
d. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.
5. Indien bij de steekproef wordt vastgesteld dat de LPG-installatie niet overeenkomstig artikel 13, tweede lid, is ingebouwd wordt door de functionaris van de Dienst Wegverkeer een steekproefcontrolerapport opgemaakt dat door die functionaris en door de LPG-technicus wordt ondertekend.
1. De erkenninghouder archiveert van elk voertuig waarin een LPG-installatie is ingebouwd de volgende documenten:
a. een afschrift van de factuur dan wel een werkorder of een verwijzing ernaar;
b. het controlerapport LPG-inbouw;
c. een afschrift van de opnamekaart LPG-inbouw;
d. het steekproefcontrolerapport, voor zover van toepassing;
e. een afschrift van het aansluitschema en van de afstelgegevens of een verwijzing ernaar;
f. in geval van een G3-gassysteem de in artikel 18, derde lid, onderdeel b, bedoelde documentatie, en
g. in geval van een VN/ECE-reglement 115-installatie de inbouwhandleiding of verwijzing ernaar.
2. De in het eerste lid genoemde documenten worden ten minste twee jaar bewaard.
3. Betrokken personen zijn op de hoogte van de plaats waar de documenten bewaard worden. Tevens worden ze van elke wijziging daarvan op de hoogte gebracht.
1. De erkenning wordt verleend voor de door de natuurlijke persoon of rechtspersoon gevoerde merken snelheidsbegrenzer ten aanzien waarvan deze voldoet aan de in dit hoofdstuk gestelde eisen.
2. Een erkenning voor één of meer mobiele installatie-eenheden kan worden verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon voor de door deze gevoerde merken snelheidsbegrenzer ten aanzien waarvan wordt voldaan aan de in artikel 34 gestelde eisen.
3. De in het tweede lid bedoelde mobiele installatie-eenheid wordt ten behoeve van de identificatie gekoppeld aan:
a. de naam van de persoon die de werkzaamheden als mobiele installatie-eenheid verricht, of
b. het kenteken van het voertuig van waaruit de werkzaamheden als mobiele installatie-eenheid worden verricht.
1. De aanvrager van een erkenning moet beschikken over:
a. een verzegelinrichting en verzegelmateriaal dat geschikt is voor de gevoerde merken snelheidsbegrenzer;
b. apparatuur voor het afstellen en het controleren van de afstelling van de gevoerde merken snelheidsbegrenzer in een stilstaand voertuig, en
c. gereedschappen, werkplaatshandboeken en documentatie welke noodzakelijk zijn voor de installatie van de gevoerde merken snelheidsbegrenzer.
2. De werkplaats bestemd voor het installeren van snelheidsbegrenzers in motorvoertuigen:
a. is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming, en
b. heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de motorvoertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken werkplaats wordt aangevraagd, in deze werkplaats zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.
De aanvrager van een erkenning moet beschikken over een register waarvan de registerkaarten overeenkomen met het model zoals opgenomen in bijlage II bij deze regeling.
1. De aanvrager van een erkenning dan wel het door hem aangewezen personeel moet met goed gevolg een cursus hebben doorlopen met betrekking tot:
a. het installeren en het functioneren van de in het kader van de erkenning te voeren merken snelheidsbegrenzer;
b. het functioneren van controleapparaten met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie van snelheidsbegrenzers;
c. het functioneren van voertuigen met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie van snelheidsbegrenzers;
d. de wettelijke voorschriften ten aanzien van snelheidsbegrenzers alsmede ten aanzien van controleapparaten voor zover van belang voor de installatie van snelheidsbegrenzers.
2. De in het eerste lid bedoelde cursus moet zijn georganiseerd door:
a. de fabrikant of importeur van de in het kader van de erkenning te voeren merken snelheidsbegrenzer;
b. door de fabrikant van het betrokken motorvoertuig, of
c. een door de Dienst Wegverkeer aangewezen instelling.
1. De in artikel 30, eerste lid, bedoelde personen moeten door middel van een bewijs van deelname aantonen dat zij met goed gevolg de cursus hebben doorlopen.
2. Deze personen moeten door de aanvrager van de erkenning bij de Dienst Wegverkeer worden aangemeld.
3. Het bewijs van deelname moet in de werkplaats aanwezig zijn.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 30 en 31 moet de aanvrager van een erkenning dan wel het door hem aangewezen personeel aantoonbaar beschikken over actuele kennis omtrent de in het kader van de erkenning te voeren merken snelheidsbegrenzer.
De aanvrager van een erkenning moet beschikken over een voorziening voor het door middel van datacommunicatie melden van de installatie aan de Dienst Wegverkeer. Deze voorziening moet geschikt zijn voor de toegangsstructuur van een door de Dienst Wegverkeer geaccepteerd netwerk.
1. De aanvrager van een erkenning voor één of meer mobiele installatie-eenheden moet beschikken over het in artikel 29 bedoelde register.
2. De aanvrager draagt er zorg voor dat:
a. elke mobiele installatie-eenheid is voorzien van de in artikel 28 voorgeschreven apparatuur;
b. bij elke mobiele installatie-eenheid een tot installatie bevoegd persoon als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanwezig is.
1. Indien zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de economische eenheid als bedoeld in artikel 4, worden deze door de erkenninghouder schriftelijk aan de Dienst Wegverkeer gemeld.
2. Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend, als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.
3. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het tweede lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning snelheidsbegrenzer is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in artikel 67 beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.
4. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het tweede lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning snelheidsbegrenzer, is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de opgelegde sancties beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.
1. De met de installatie verband houdende werkzaamheden mogen slechts geschieden in de werkplaats welke in de erkenning is vermeld.
2. Vanaf de buitenkant van elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, is op een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde en in de Staatscourant bekendgemaakte wijze zichtbaar dat de erkenning is verleend.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het een erkenning voor een mobiele installatie-eenheid betreft.
1. De erkenninghouder moet voortdurend blijven voldoen aan de in afdeling 1 van dit hoofdstuk opgenomen erkenningseisen.
2. De installatie moet plaatsvinden overeenkomstig de in paragraaf 2 van deze afdeling opgenomen voorschriften voor installatie.
1. De installatie mag alleen worden uitgevoerd door de in artikel 30 bedoelde personen, waarvan de namen ingevolge artikel 31 zijn aangemeld bij de Dienst Wegverkeer.
2. De erkenninghouder meldt bij de Dienst Wegverkeerwijzigingen van of aanvullingen op de reeds in artikelen 30 en 31 vermelde gegevens.
Bij installatie mag slechts gebruik worden gemaakt van snelheidsbegrenzers die voldoen aan het bepaalde in richtlijn 92/24/EEG en die voorzien zijn van een goedkeuringsmerk als bedoeld in bijlage IIII.
1. Er mag slechts tot installatie worden overgegaan indien:
a. de omtrek van de banden van de aangedreven wielen van het betrokken motorrijtuig niet meer dan 2,5% afwijkt van de bandenomtrek, vermeld op het in artikel 37, eerste lid, van de Regeling controleapparaten 2005, bedoelde installatieplaatje;
b. blijkt dat de verzegeling als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage XII of hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening 3821/85/EEG van het controleapparaat aanwezig en niet verbroken is.
2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien het snelheidssignaal ten behoeve van de snelheidsbegrenzer afkomstig is van het controleapparaat.
Onverminderd artikel 41, eerste lid, onderdeel b, mag voor de installatie een verzegeling van het controleapparaat verbroken worden, mits het verbreken van deze verzegeling noodzakelijk is voor de aansluiting van de snelheidsbegrenzer op het controleapparaat.
1. De snelheidsbegrenzer moet worden geïnstalleerd met inachtneming van:
a. de door de fabrikant of importeur van de snelheidsbegrenzer ten aanzien van het desbetreffende merk gegeven installatie-instructies;
b. de door de fabrikant of importeur van het controleapparaat gegeven instructies ten aanzien van de installatie van een snelheidsbegrenzer, en
c. de door de fabrikant of importeur van het betrokken voertuig gegeven instructies ten aanzien van de installatie van een snelheidsbegrenzer.
2. De snelheidsbegrenzer moet worden geïnstalleerd met behulp van de in artikel 28 bedoelde gereedschappen en apparatuur.
De snelheidsbegrenzer moet worden afgesteld op de in artikel 5.3.15, derde lid, van de Regeling voertuigen, bepaalde snelheid.
1. De snelheidsbegrenzer moet in overeenstemming met het ter zake bepaalde in richtlijn 92/24/EEG worden verzegeld overeenkomstig het door de fabrikant van de desbetreffende snelheidsbegrenzer opgestelde verzegelplan.
2. De verzegeling van de verbinding tussen de snelheidsbegrenzer en de brandstofpomp mag door een erkende installateur worden aangebracht ongeacht het merk snelheidsbegrenzer waarvoor deze is erkend, waarbij de melding als bedoeld in artikel 48 achterwege kan blijven.
1. Van iedere installatie moeten de volgende gegevens in het register worden vastgelegd:
a. met betrekking tot de installateur:
1°. de naam, het adres, de postcode en plaats van de installateur;
2°. de naam van de persoon die de installatie heeft verricht;
b. met betrekking tot het voertuig:
1°. het kenteken van het voertuig of indien het voertuig nog niet is voorzien van een kenteken, het voertuigidentificatienummer;
2°. het merk en type;
3°. de bandenomtrek van de aangedreven wielen in mm;
c. met betrekking tot de snelheidsbegrenzer:
1°. het merk en type;
2°. het goedkeuringsmerk;
3°. de ingestelde maximumsnelheid;
d. met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden:
1°. de datum van de installatie;
2°. de handtekening van de in onderdeel a, onder 2° bedoelde persoon;
3°. het tijdstip van melding van de installatie;
4°. het resultaat van de installatie.
2. De registerkaart moet door de erkenninghouder voor een periode van ten minste twee jaar vanaf het moment van installatie worden bewaard.
In de bestuurdersruimte moet op een duidelijk zichtbare plaats een installatieplaatje worden aangebracht waarop de ingestelde snelheid op onuitwisbare wijze is vermeld.
1. Nadat de installatie is voltooid en, indien de verzegeling van het controleapparaat overeenkomstig het gestelde in artikel 42 is verbroken, nadat deze door een erkende installateur van snelheidsbegrenzers of controleapparaten opnieuw is aangebracht, moeten door middel van datacommunicatie de volgende gegevens aan de Dienst Wegverkeer worden gemeld:
a. indien het voertuig is voorzien van een kenteken: het kenteken en de meldcode gevormd door de laatste vier cijfers van het voertuigidentificatienummer;
b. indien het voertuig nog niet is voorzien van een kenteken: het volledige voertuigidentificatienummer.
2. In geval van een mobiele installatie-eenheid moet in aanvulling op het eerste lid tevens het adres en de postcode van de werkplaats waar de installatie is verricht, worden gemeld.
3. De door de directeur gegeven aanwijzingen met betrekking tot de melding moeten in acht worden genomen.
Voor het uitvoeren van de in paragraaf 2 van hoofdstuk 6 van de Regeling voertuigen genoemde wijzigingen in de bouw of inrichting van ingevolge hoofdstuk 3 van de wet tot het verkeer op de weg toegelaten voertuigen, kan een GWC worden verleend, met uitzondering van de werkzaamheden bedoeld in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van deze regeling.
Een erkenning GWC wordt uitsluitend verleend voor het uitvoeren van dat type wijzigingen waarvoor door de Dienst Wegverkeer een GWC is afgegeven.
Wijzigingen in de bouw of inrichting komen ten minste op de volgende punten met elkaar overeen, hetgeen wordt aangeduid als een type wijziging constructie:
a. erkenninghouder;
b. type (van de erkenningshouder);
c. omschrijving van de wijziging:
1°. voertuiggegevens;
2°. voertuigonderdelen.
Een extra constructieplaat dient op het gewijzigde voertuig te worden aangebracht overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 2007/46/EG, bijlage XVII, punt 4.2.
De aanvrager moet beschikken over een adequaat systeem van maatregelen en procedures voor een effectieve controle van de productie om zeker te stellen dat geproduceerde wijzigingen in de bouw of inrichting met het goedgekeurde type wijziging overeenstemmen.
1. De erkenninghouder draagt er zorg voor dat:
a. de relevante regelgeving, voorschriften, specificaties en documentatie betreffende de toe te passen materialen en onderdelen binnen het bedrijf beschikbaar en toegankelijk zijn voor het personeel;
b. voldoende maatregelen en procedures voorzien in een effectieve controle, opdat de productie van wijzigingen in de bouw of inrichting overeenstemt met het goedgekeurde type wijziging;
c. de administratie doelmatig en deugdelijk is, waardoor voldoende inzicht wordt geboden in de verschillende fasen die het voertuig tijdens en na fabricage van de wijziging doorloopt;
d. de administratie omtrent geproduceerde wijzigingen in de constructie van voertuigen ten minste 10 jaar beschikbaar blijft, en
e. binnen de organisatie een persoon wordt aangewezen die als eerste verantwoordelijk is met betrekking tot het bovenstaande.
2. De werkplaats bestemd voor de in artikel 50 genoemde wijzigingen:
a. is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming;
b. heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de voertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken werkplaats wordt aangevraagd, in deze werkplaats zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn;
c. de onder a bedoelde ruimte is voorzien van een doelmatige inspectieput of hefinrichting, die geschikt is voor deze gewijzigde voertuigen, en van doelmatige verlichting.
Onverminderd artikel 69 is de erkenninghouder GWC verplicht medewerking te verlenen aan:
a. het in overleg met de Dienst Wegverkeer treffen van een regeling omtrent de beschikbaarheid van gewijzigde voertuigen voor de uitoefening van het toezicht, en
b. het verlenen van assistentie bij het uitvoeren van de keuring.
Indien wordt vastgesteld dat de wijziging in de bouw of inrichting van het voertuig niet overeenstemt met het type waarvoor de goedkeuring is verleend, wordt door de functionaris van de Dienst Wegverkeer ter zake een rapport opgemaakt waarvan de erkenninghouder GWC een afschrift ontvangt.
Indien niet wordt voldaan aan deze regeling vermelde verplichtingen, wordt de erkenninghouder GWC in staat gesteld de geconstateerde tekortkomingen binnen een door de Dienst Wegverkeer te bepalen termijn te herstellen en wordt het in artikel 81 bedoelde toezicht verscherpt. Indien na die termijn wederom tekortkomingen worden geconstateerd, kan de erkenning worden ingetrokken.
De erkenninghouder stelt de door de Dienst Wegverkeer daartoe aangewezen functionarissen in de gelegenheid te onderzoeken of het type wijziging constructie, waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd, voldoet aan hoofdstuk 6 van de Regeling voertuigen en stelt hiertoe één of meerdere exemplaren van het desbetreffende type ter beschikking. Een GWC wordt verleend indien het ter beschikking gestelde exemplaar voldoet.
Wanneer degene aan wie de GWC is verleend voornemens is een technische verandering aan te brengen in het type wijziging waarvoor de GWC is verleend, dan wel een verandering aan te brengen in het bedrijf waardoor wordt afgeweken van de gegevens zoals vermeld in de bedrijfsbeschrijving moet deze hiervan vooraf melding doen aan de Dienst Wegverkeer.
1. Indien zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de economische eenheid als bedoeld in artikel 4, worden deze door de erkenninghouder schriftelijk aan de Dienst Wegverkeer gemeld.
2. Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend, als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.
3. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het tweede lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning GWC is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in artikel 67 beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.
4. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het tweede lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning GWC is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de opgelegde sancties beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Het bedrijf van de erkenninghouder moet voortdurend blijven voldoen aan de in afdeling 1 van dit hoofdstuk opgenomen erkenningseisen.
De erkenninghouder dient voor elk gewijzigd voertuig vast te stellen dat aangebrachte wijzigingen geheel overeenstemmen met het type wijziging waarvoor de GWC is afgegeven.
Nadat een wijziging in de bouw of inrichting is aangebracht wordt voor elk gewijzigd voertuig een ombouwverklaring, conform het door de Dienst Wegverkeer vastgestelde model, compleet en volledig ingevuld.
De ombouwverklaring wordt samen met deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs binnen vijf werkdagen na de wijziging aan de Dienst Wegverkeer toegezonden.
1. De Dienst Wegverkeer kan in het kader van het toezicht op de erkenninghouder een systeem van bonus- en strafpunten vaststellen, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
2. Indien een systeem als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld, wordt aan de hand daarvan, afhankelijk van de resultaten van het uitgeoefende toezicht, beoordeeld of het toezicht wordt verminderd of verscherpt dan wel of een erkenning wordt gewijzigd of ingetrokken.
3. Indien door de erkenninghouder de in hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 2 en hoofdstuk 3, afdeling 3, paragraaf 2 vermelde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
Bij schorsing van een erkenning kan worden bepaald dat, indien niet binnen een termijn van ten hoogste 12 weken wordt aangetoond dat weer aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften wordt voldaan, alsnog wijziging of intrekking van de erkenning volgt.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2, 3 en 4, wordt in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionarissen van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. het verlenen van toegang tot de werkplaats, inrichting, of mobiele installatie-eenheid;
b. het verstrekken van inlichtingen;
c. het overleggen van bescheiden;
d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur;
e. het in acht nemen van door de betreffende functionaris van de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen, en
f. het gedurende de gehele steekproef aanwezig en beschikbaar zijn van mobiele installatie-eenheden op het perceel waar de installaties worden verricht.
1. Het in artikel 102, van de wet, bedoelde toezicht ter zake van de in hoofdstuk 2 en 3 vermelde werkzaamheden, geschiedt met inachtneming van de in afdeling 2 van dit hoofdstuk daaromtrent gegeven voorschriften.
2. Het in artikel 102 van de wet, bedoelde toezicht ter zake van de in hoofdstuk 4 vermelde werkzaamheden, geschiedt met inachtneming van de in afdeling 3 van dit hoofdstuk daaromtrent gegeven voorschriften.
1. De in het kader van toezicht opgelegde steekproef dan wel herschouwing wordt uitgevoerd door de Dienst Wegverkeer aangewezen functionaris en vindt plaats in de werkplaats waar wijziging heeft plaats gevonden.
2. Bij de steekproef wordt andermaal onderzocht of de wijziging overeenkomstig de eisen bedoeld in hoofdstuk 2, 3 en 4 zijn uitgevoerd.
De in deze paragraaf bepaalde eisen zijn, voor zover niet anders bepaald, tevens van toepassing op het toezicht op mobiele installatie-eenheden.
1. Nadat een erkenning is verleend wordt ten minste één maal per twee jaar door middel van een herschouwing onderzocht of de erkenninghouder en de werkplaats nog voldoen aan de erkenningseisen en of de erkenningsvoorschriften worden nageleefd.
2. De in het eerste lid bedoelde controle kan tevens plaatsvinden in het kader van een steekproef van het voertuig.
1. Deze paragraaf laat onverlet de bevoegdheid tot wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning als omschreven in artikel 103, van de wet, in andere gevallen dan die in deze paragraaf zijn beschreven.
2. De in artikel 103 van de wet bedoelde wijziging of intrekking van de erkenning bij het niet voldoen aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften, zal beperkt blijven tot de werkzaamheden waarvoor de erkenning is verleend.
3. De in artikel 103 van de wet bedoelde wijziging of intrekking van de erkenning bij het niet voldoen aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften, zal, indien de erkenninghouder een erkenning heeft voor meerdere werkplaatsen, beperkt blijven tot de desbetreffende werkplaats.
1 In het kader van het toezicht kan steekproefsgewijs herkeuring plaatsvinden van de in voertuigen aangebrachte wijziging waarvoor de erkenning is verleend.
2. Bij de steekproef wordt andermaal onderzocht of de wijziging overeenkomstig hoofdstuk 2 en 3 tot stand is gebracht.
1. Indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer ten aanzien van de LPG installatie, dan wel snelheidsbegrenzer, aan een steekproef moet worden onderworpen, gelden voor de erkenninghouder de in de volgende leden genoemde verplichtingen.
2. In de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen, worden gedurende 90 minuten na het tijdstip van afmelding geen wijzigingen aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht.
3. Voorafgaande aan de steekproefherkeuring wordt het kentekenbewijs van het voertuig door de eigenaar of houder dan wel door de erkenninghouder of de keurmeester aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer overhandigd. Door de erkenninghouder of de keurmeester wordt tevens de bescheiden ten aanzien van de LPG installatie dan wel snelheidsbegrenzer overhandigd.
4. Aan een steekproef moet alle medewerking worden verleend. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan:
a. dat de persoon die ingevolge hoofdstuk 2 en 3 bevoegd is tot installeren, aanwezig is;
b. dat indien de installatie verricht is door een mobiele installatie-eenheid, deze eenheid bij de steekproef aanwezig is;
c. feitelijke assistentie wordt verleend bij het uitvoeren van de steekproef;
d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;
e. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.
5. Indien bij de steekproef wordt vastgesteld dat de LPG installatie dan wel snelheidsbegrenzer niet overeenkomstig de voorschriften voor installatie is ingebouwd, afgesteld of verzegeld, wordt door de functionaris van de Dienst Wegverkeer een steekproefcontrolerapport opgemaakt welke door deze wordt ondertekend, alsmede door de LPG technicus dan wel de persoon die de installatie dan de snelheidsbegrenzer heeft verricht.
6. De eigenaar of houder van een voertuig, waarvoor een steekproef wordt vereist:
a. moet voorafgaande aan de steekproef deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs, behorende bij het desbetreffende voertuig, aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer, overleggen;
b. mag in de in het tweede lid, bedoelde periode van 90 minuten geen wijzigingen brengen of laten brengen in de staat van het voertuig.
1 Indien aan één of meer erkenningseisen of erkenningsvoorschriften niet wordt voldaan, is ingevolge artikel 103, tweede lid, van de wet intrekking of wijziging van de erkenning voor de betrokken werkplaats mogelijk.
2. De in het eerste lid bedoelde intrekking of wijziging van de erkenning zal, in het geval dat de erkenninghouder een erkenning heeft voor meerdere werkplaatsen of mobiele installatie-eenheden, indien een van deze werkplaatsen dan wel mobiele installatie-eenheden niet voldoet aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften, beperkt blijven tot die desbetreffende werkplaats dan wel mobiele installatie-eenheid.
In geval van niet-naleving van de volgende verplichtingen of voorschriften wordt terstond begonnen met de procedure tot intrekking van de erkenning:
a. de in artikel 24 neergelegde verplichtingen ten aanzien van het melden van een voertuig bij inbouw van LPG, of
b. de in artikel 76 opgenomen voorschriften.
Deze paragraaf laat onverlet de bevoegdheid tot wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning als omschreven in artikel 103, van de wet, in andere gevallen dan die in deze paragraaf zijn beschreven.
Nadat een erkenning is verleend wordt ten minste één maal per twee jaar door middel van een herschouwing en een herkeuring onderzocht of de erkenninghouder en de werkplaats nog voldoen aan de erkenningseisen en of de erkenningsvoorschriften worden nageleefd. In dit kader vindt controle plaats van zowel de organisatie van degene aan wie de goedkeuring is verleend als van het proces volgens hetwelk de werkzaamheden waarvoor de erkenning is verleend worden verricht.
In het kader van het toezicht kan steekproefsgewijs herkeuring plaatsvinden van een type waarvoor de goedkeuring, behorende bij een wijziging in de bouw of inrichting, is verleend.
De in artikel 80 en 81 bedoelde herschouwingen of herkeuringen vinden plaats in een daartoe door de Dienst Wegverkeer aangewezen werkplaats van de erkenninghouder overeenkomstig hoofdstuk 4.
Erkenningen en bevoegdheden die zijn verleend krachtens de Erkenningsregeling snelheidsbegrenzers en de LPG-erkenningsregeling, zoals die regelingen luidden voor de inwerkingtreding van deze regeling, worden gelijkgesteld met erkenningen en bevoegdheden die zijn verleend krachtens deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C.M.P.S. Eurlings.
DATUM | NAAM | PARARAAF | |
Ingangscontrole | |||
---|---|---|---|
Voortgangscontrole | |||
Eindcontrole | |||
1. Ingangscontrole1: | |||
1.1 LPG-installatie voorzien van een VN/ECE-reglement 115-goedkeuring: | |||
Merk LPG-installatie | |||
R115 goedkeuringsnummer | |||
Bestemd voor voertuigmerk | |||
Voertuigtype en uitvoering | |||
1.2 Typegoedgekeurde onderdelen: | |||
Onderdeellijst LPG-leverancier bijgevoegd | Ja/Nee2 | ||
Onderdeellijst Dienst Wegverkeer bijgevoegd | Ja/Nee2 | ||
1.3.1 Typegoedgekeurde LPG-installatie: | |||
Merk | |||
Typegoedkeuringsnummer | |||
Bestemd voor voertuigmerk (G3 / R115) | |||
Voertuigtype en uitvoering (G3 / R115) | |||
1.3.2 Gegevens op LPG-sticker3: | |||
Sticker overeenkomstig voorschriften: | Ja/Nee2 | ||
Onderdeel | Merk | Type | Conform onderdeel |
Verdamper | Ja/Nee2 | ||
Regeleenheid | Ja/Nee2 | ||
Mengstuk | Ja/Nee2 | ||
Inspuitstuk | Ja/Nee2 | ||
Voertuig | |||
1.3.3 G2-sticker onbeschadigd? | Ja/Nee2 | ||
Toelichting: ..... | |||
1.4 Goedkeuringstermijn van onderdelen4: | |||
Tank | |||
Vulslang | |||
Hogedrukslang/-leiding | |||
1.5 Voldoen alle onderdelen aan de overige specifieke eisen? | Ja/Nee2 | ||
Toelichting: ..... | |||
1.6 Zijn alle onderdelen onbeschadigd? | Ja/Nee2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2. Voortgangscontrole1: | |||
2.1 Voertuiggegevens: | |||
Kentekennummer: | |||
Voertuigidentificatienummer: | |||
2.2 Registratie ingangscontrole juist uitgevoerd? | Ja/Nee2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.3 Juiste installatie voor het betreffende voertuig? | Ja/Nee2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.4 Aansluitschema en afstelgegevens aanwezig? | Ja/Nee2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.5 R115 inbouwhandleiding aanwezig? | Ja/Nee/NVT2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.6.1 G2-installatie komt voor in afdeling 2? | Ja/Nee/NVT2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.6.2 Afschrift G2-goedkeuring bijgevoegd? | Ja/Nee/NVT2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.6.3 G2-sticker aanwezig, onbeschadigd en juist aangebracht. | Ja/Nee/NVT2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.7 G3 documentatie aanwezig? | Ja/Nee/NVT2 | ||
Toelichting: ..... | |||
2.8 Onderdelenmontage: |
Indien een bepaald aspect niet van toepassing is, betreffende aspect doorhalen en ‘NVT’ noteren.
V1 | E2 | ||
---|---|---|---|
Goedkeuring | |||
Alle LPG-onderdelen goedgekeurd | |||
Drukbestendigheid | |||
Onderdelen bestand tegen de druk | |||
Bevestiging en lekkage | |||
Onderdelen deugdelijk bevestigd | |||
Bescherming en identificatie | |||
Geen gaslekkage | |||
Installatie beschermd tegen beschermd | |||
Uitsteken onderdelen ≤ 10 mm | |||
Installatie niet op laagste punt | |||
Goedkeurmerken te controleren | |||
Lengte leidingen en verbindingen | |||
Leidingen/slangen snel buiten voertuig | |||
Geen open verbindingen in voertuig | |||
Afstand tot hittebron | |||
Onderdelen ≥ 10 cm van hittebron | |||
Andere verbruikers | |||
Geen andere verbruikers | |||
Verwarm.instal. bus veilig en correct | |||
Herkenningsteken bus | |||
Juiste herkenningsteken bus | |||
Herkenningsteken op de juiste plaats | |||
Voertuigaanpassingen | |||
Voertuigaanpassing vlgs. verklaring | |||
Montage op dak vlgs. verklaring | |||
Overdrukvoorziening | |||
Overdrukvoorziening blaast af in kast | |||
Overdrukvoorziening aanwezig | |||
Appendages vlgs ECE-reglement | |||
Bevestiging, plaats, toestand tank | |||
Tank permanent bevestigd | |||
Tank niet in motorruimte | |||
Beproevingsdatum tank ≤ 10 jaar | |||
Tank in de juiste stand | |||
Tank geen metaalcontact | |||
Tank niet gecorrodeerd | |||
Geen deuk(en) in de tank | |||
Bodemvrijheid LPG-tank | |||
Bodemvrijheid bij onderbouw ≥ 25 cm | |||
Aanwezigheid gasdichte kast | |||
Gasdichtekast aanwezig bij inbouw | |||
Andere plaats appendages beschermd | |||
Tankbevestiging | |||
Tank bev. met vaste punten | |||
Tank bev. met frame en banden | |||
Bev. dmv verklaring of berekening | |||
Bev. met bouten en onderlegringen | |||
Geen samendrukbare stoffen tpv bev. | |||
Tank isolatie | |||
Tank tov frame geïsoleerd | |||
Lengtevrijheid tank | |||
Vrije ruimte ≥ 10 cm | |||
Meerdere tanks | |||
Terugslagkleppen aanwezig | |||
Leidingontlastkleppen aanwezig | |||
Afnamekranen terugstroomdruk > 5 bar | |||
Kranen juist geschakeld | |||
Tankbanden | |||
Bevestiging niet met kabels | |||
Bevestiging met min. 2 banden | |||
Bij hangende tanks min. 3 banden | |||
Bevestiging tankbanden | |||
Banden strak gemonteerd | |||
Tank tov banden geïsoleerd | |||
Banden omsluiten de tank voldoende | |||
Afmetingen tankbanden en bouten | |||
Bandbev. mbv verklaring of berekening | |||
Juiste banden en bouten | |||
Correct aantal banden en boutdiameter | |||
Aanslag voor de tank aanwezig | |||
Aanslag correct uitgevoerd | |||
Plaats aanslag correct | |||
Automatische afnameklep | |||
Afnameklep direct op tank gemonteerd | |||
Afnameklep juist geschakeld | |||
Veerveiligheid | |||
Veerveiligheid in dampruimte | |||
Veerveiligheid kan correct afblazen | |||
Tachtig procent vulklep | |||
80%-vulklep + terugslagklep gemont. | |||
Juiste 80%-vulklep gemont. | |||
80%-vulklep op juiste wijze gemont. | |||
Gasdichte kast op tank | |||
Verbonden met buitenlucht | |||
Uitstroomopening naar beneden | |||
Uitstroomopening niet in wielkast | |||
Uitstroomopening niet op hittebron | |||
Opp. 450 mm2 ook bij bedrad./leiding | |||
Verbindingen gasdicht uitgevoerd | |||
Gasleidingen en -slangen | |||
Leiding uit naadloos roestvast staal | |||
Leiding uit naadloos koper | |||
Leiding van koper bekleed | |||
Diameter leiding max. 12 mm | |||
Wanddikte leiding min. 0,8 mm | |||
Flexibele slang R67 goedgekeurd | |||
Flexibele slang niet ouder dan 1 jr. | |||
Bevestiging leidingen en slangen | |||
Leiding juist bevestigd | |||
Leiding trillings-, spanningsvrij bev. | |||
Flexibele leiding spanningsvrij bev. | |||
Bevestigingspunten leiding en slang | |||
Bev.punten stalen leiding ≤ 60 cm | |||
Bev.punten koperen leiding ≤ 40 cm | |||
Leiding tpv bev.punten beschermd | |||
Bescherming leiding en slang | |||
Leiding/slang max. 40 cm door balk | |||
Leiding/slang vrij van kriksteunen | |||
Leiding/slang tpv doorvoer beschermd | |||
Verbindingen en verdeelblok | |||
Geen soldeer-, las- of snijringverbind. | |||
Roestvast stalenverb. bij stalen leiding | |||
Corrosiebest. verb. bij koperen leiding | |||
Verdeelblok corrosiebestendig | |||
Soort en aantal verbindingen | |||
Stalen leiding met knelringverbinding | |||
Koperen leiding met geschikte verbin. | |||
Minimaal aantal verbindingen | |||
Plaats verbindingen | |||
Verbindingen controleerbaar | |||
Onderdelen voorzien van aparte massa | |||
Elektrische bedrading beschermd | |||
Vulaansluiting | |||
Vulaansluiting geborgd | |||
Beschermd tegen vuil en water | |||
Vulaansluiting aan de buitenzijde | |||
Automatische afsluitklep | |||
Afsluiter aanwezig | |||
Afsluiter dicht bij verdamper/drukreg. | |||
Afsluiter deel van verdamper/drukreg. | |||
Afsluiter op plek fabrikant/leverancier | |||
Schakeling automatische afsluitklep | |||
Afsluiter sluit bij afzetten motor | |||
Afsluiter sluit bij overschakelen naar B | |||
Zekering | |||
Zekering aanwezig | |||
Zekering bereikb. zonder gereedschap | |||
Elek. stroom, massa en bescherming | |||
Elek.stroom niet via gasvoer. onderdeel | |||
Brandstofkeuzeschakelaar | |||
Keuzeschakelaar bij >1 brandst. aanw. | |||
Keuzeschakelaar juist geschakeld | |||
Elektrische verbindingen | |||
Elek.verb. in gasdichtekast juist uitgev. | |||
Serviceaansluiting | |||
Service-aansl. bij mono-fuel | |||
Geen ander noodsysteem | |||
Service-aansluiting beschermd | |||
Service-aansl. beïnvloed de instal. niet | |||
Service-aansl. voorz. van terugslagklep | |||
Terugslagklep juist geschakeld | |||
Herkenningsteken aangebracht | |||
Juist model herkenningsteken |
Voortgangscontrole, invullen: G voor goed, F voor fout, H voor hersteld en doorhalen indien niet van toepassing.
Eindcontrole, invullen: G voor goed, F voor fout, H voor hersteld en doorhalen indien niet van toepassing.
2.9 Bouw en inrichting is deugdelijk en het kentekenbewijs is juist? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
2.10 Voertuigidentificatienummer ingeslagen op vast voertuigdeel en goed leesbaar? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
2.11 Aslasten en totale massa niet te hoog? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
2.12 Geluidproductie is niet te hoog? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
2.13 Afstelling motor, CO-% en de viergasmeting, correct? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
2.14 Emissiebestrijdingssysteem aanwezig? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
2.15 Brandstofsysteem veilig, goed bevestigd, voorzien van afsluitdop lekt niet? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
2.16 Dimlichten correct afgesteld? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
3. Eindcontrole2: | |
3.1 Registratie ingangscontrole juist uitgevoerd? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
3.2 Juiste installatie voor het betreffende voertuig? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
3.3 LPG-installatie correct ingebouwd (ook item 2.8 invullen)? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... | |
3.4 Voertuig en dimlichten correct afgesteld? | Ja/Nee1 |
Toelichting: ..... |
Indien een bepaald aspect niet van toepassing is, betreffende aspect doorhalen en ‘NVT’ noteren.
Register voor installateurs van snelheidsbegrenzers | |||
---|---|---|---|
1. | Gegevens installateur | 3. | Gegevens snelheidsbegrenzer |
Naam: | Merk en type: | ||
Adres: | Goedkeuringsmerk: | ||
Postcode en Plaats: | Ingestelde maximum snelheid:km/h | ||
Naam uitvoerder werkzaamheden: | |||
2. | Voertuiggegevens | 4. | Diversen |
Kenteken:1 | Installatie goedgekeurd: ja/neen2 | ||
Voertuigidentificatienummer: | Installatiedatum: | ||
Merk en type: | Tijdstip melding: | ||
Bandenomtrek van de aangedreven wielen: mm | Handtekening: |
Het goedkeuringsmerk voor een snelheidsbegrenzer als bedoeld in artikel 15 bestaat uit:
a. een rechthoek waarbinnen een kleine letter ‘e’ is aangebracht, gevolgd door een onderscheidingsnummer of onderscheidingsletters van het land dat de goedkeuring van de snelheidsbegrenzer heeft verleend, waarbij de volgende karakters toegepast kunnen worden:
1°. Duitsland 1;
2°. Frankrijk 2;
3°. Italië 3;
4°. Nederland 4;
5°. België 6;
6°. Spanje 9;
7°. Verenigd Koninkrijk 11;
8°. Luxemburg 13;
9°. Denemarken 18;
10°. Portugal 21;
11°. Griekenland EL;
12°. Ierland IRL;
b. een goedkeuringsnummer, dat in een willekeurige stand in de nabijheid van de rechthoek is aangebracht.
Voorbeeld:
De cijfers 4 en 001241 zijn slechts bij wijze van voorbeeld aangegeven.
Het hierboven afgebeelde goedkeuringsmerk geeft aan dat de snelheidsbegrenzer in Nederland (e4) is goedgekeurd met als goedkeuringsnummer 001241.
Door middel van een programma tot herijking van de wet- en regelgeving wordt door het ministerie van Verkeer en Waterstaat uitvoering gegeven aan de kabinetsdoelstelling ‘Minder en anders regelen’ (Kamerstukken II 2004/2005, 29515, nr. 4). De doelstelling van het programma is de regelgeving van Verkeer en Waterstaat te moderniseren en te vereenvoudigen, de regeldruk te verminderen en de daaraan gekoppelde lasten voor bedrijven en burgers te verlagen. Dit herijkingsprogramma is genaamd Beter Geregeld. Voor een meer uitgebreide toelichting op het programma Beter Geregeld, wordt verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een herziening en vereenvoudiging van de voertuigregelgeving, ter implementatie van richtlijn nr. 2007/46/EG betreffende de goedkeuring van voertuigen en enkele andere technische wijzigingen (Kamerstukken II 2007/2008, 31 562, nr. 3). Om uitvoering te geven aan het deel van Beter Geregeld dat ziet op de vereenvoudiging en herziening van de voertuigregelgeving, is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat het project herziening voertuigregelgeving opgezet.
De voor de uitvoering van het project herziening voertuigregelgeving noodzakelijke wet- en regelgeving is neergelegd in het bovengenoemde wetsvoorstel (Stb 2009, 38) en een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Voertuigreglement (Stb. 143), het Besluit voertuigen. De wijzigingen op het niveau van ministeriële regeling zijn voor het overgrote deel neergelegd in één ministeriële regeling, genaamd de Regeling voertuigen. De voorschriften met betrekking tot op de Wegenverkeerswet 1994 gebaseerde erkenningsregelingen zijn neergelegd in een tweetal aparte regelingen. Een regeling bevat de eisen met betrekking tot de erkenning om een APK uit te mogen voeren en de hiermee samenhangende keuringsbevoegdheid. Dit is de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK. De onderhavige regeling bevat de eisen met betrekking tot de erkenningen die samenhangen met een wijziging in de constructie van een voertuig. Deze voorschriften zijn niet opgenomen in de Regeling voertuigen, omdat ze in tegenstelling tot alle voorschriften die zijn opgenomen in die regeling, niet zien op het voertuig zelf.
De onderhavige regeling bevat de eisen met betrekking tot de erkenningen die samenhangen met een wijziging in de constructie van een voertuig. Het merendeel van deze voorschriften was voorheen opgenomen in de volgende regelingen:
a. LPG-erkenningsregeling;
b. Erkenningsregeling snelheidsbegrenzers;
c. Regeling gelijkwaardige snelheidsbegrenzers.
Deze voorschriften zijn doorgelicht aan de hand van de uitgangspunten van Beter Geregeld. Dit heeft geleid tot een in omvang sterk gereduceerde en wat betreft leesbaarheid sterk verbeterde regeling. Daarnaast bevat de onderhavige regeling bepalingen met betrekking tot een nieuwe erkenning. De erkenning Goedkeuring Wijziging Constructie (GWC) betreft een nieuwe erkenning op basis waarvan ombouwbedrijven niet langer ieder omgebouwd voertuig aan de Dienst Wegverkeer behoeven aan te bieden voor een keuring. De erkenning GWC kan worden veleend aan bedrijven die over een fabricageproces beschikken dat waarborgt dat een eenmaal goedgekeurde constructiewijziging steeds op een identieke manier, volgens de specificaties van de goedkeuring, wordt uitgevoerd. De erkenninghouder wordt gezien als de fabrikant van de wijziging in de constructie. Dit houdt in dat de erkenninghouder tegenover de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en instaat voor de overeenstemming van de productie. De erkenning wordt verleend voor een bepaald type wijziging. Een type wijziging dient derhalve vooraf te zijn goedgekeurd door de RDW. De erkenninghouder overlegt bij de aanvraag voor een erkenning een bedrijfsbeschrijving. Aan de hand van die bedrijfsbeschrijving wordt nagegaan of de aanvrager over een gecontroleerd productieproces beschikt. De erkenninghouder wordt erkend voor een bepaald type constructiewijziging. Aan de erkenning is derhalve een GWC gekoppeld. Een GWC wordt niet eerder verleend dan nadat is gecontroleerd of afdoende maatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat de productie van de constructiewijzigingen in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type constructiewijziging.
Zowel het project herziening voertuigregelgeving, als het project modernisering APK hebben geleid tot een grote reductie van de administratieve lasten. Deze lastenreductie is het gevolg van de wijzigingen die zijn opgenomen in de Regeling voertuigen. In de toelichting bij die regeling wordt de gerealiseerde lastenreductie beschreven. De onderhavige regeling veroorzaakt op zichzelf geen administratieve lasten of andere nalevingskosten.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C.M.P.S. Eurlings.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-6177.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.