TOELICHTING
Algemeen
Sinds het schooljaar 2006–2007 vindt in het primair onderwijs de
bekostiging van het personeel plaats op basis van lumpsumbekostiging. De basis
voor deze nieuwe vorm van bekostiging is de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging
van ondermeer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en
de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van
lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 2005, 423),
hierna te noemen lumpsumwet.
Wijzigingen ten opzichte van eerdere regelingen
In deze regeling is de omrekening van fre’s naar bedragen zoals
opgenomen in de artikelen 36 tot en met 38 van de Regeling aanpassing
bekostiging personeel PO 2006–2007, niet meer opgenomen. Uitgangspunt hierbij
is dat de omrekening naar geld heeft plaatsgevonden en dat de aldus bepaalde
bedragen nu jaarlijks kunnen worden bijgesteld op basis van de in de regeling
vastgestelde ontwikkeling van de personele lasten van leraren.
Procedure vaststellen en wijzigen bedragen
Beperking van wijzigingen
In de memorie van toelichting van de lumpsumwet is aangegeven
dat het de intentie is wijzigingen in de bedragen binnen een schooljaar zoveel
mogelijk te beperken. Dat komt de duidelijkheid en daarmee de stabiliteit van
het financieel beleid van bevoegde gezagsorganen en scholen ten goede. Met de
onderwijsorganisaties is dan ook afgesproken dat de bedragen voor personele
bekostiging en voor het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid in eerste
instantie in maart/april voorafgaande aan het schooljaar worden vastgesteld.
Daarna kan vanwege gewijzigde omstandigheden een aanpassing van de bedragen
vastgesteld worden in juli voorafgaande aan het schooljaar. De eventueel
noodzakelijke aanpassing van de bedragen gedurende het schooljaar worden daarna
in principe ‘opgespaard’ tot een definitieve vaststelling tegen het einde van
het schooljaar.
Clustering van regelingen
Tevens is in de lumpsumwet het voornemen aangekondigd om tot
een clustering van alle bekostigingsregelingen te komen zodat het aantal tot
een minimum wordt beperkt. In de onderhavige regeling worden naast de lumpsum
bedragen daarom ook de bedragen voor het personeels- en arbeidsmarktbeleid
vastgesteld. Ook het vermenigvuldigingsbedrag ten behoeve van de specifieke
uitkering aan gemeenten, bestemd voor het bestrijden van onderwijsachterstanden
en de bedragen leerlinggebonden budget in het voortgezet onderwijs voor het
schooljaar 2009–2010 worden in deze regeling aangepast.
Tot aan de invoering van de lumpsumbekostiging kon de minister
op grond van de wet aanvullende formatie toekennen aan scholen die zich in
bijzondere omstandigheden bevinden. De minister publiceerde jaarlijks een
aantal omstandigheden op grond waarvan aanvullende formatie kon worden
aangevraagd. In de nieuwe lumpsumwet is dit de ‘bijzondere bekostiging
personeelskosten’ gaan heten. In de praktijk zijn de gepubliceerde bijzondere
omstandigheden jaarlijks hetzelfde zoals bijvoorbeeld schipperskinderen en
kinderen van zigeuners. Deze standaard bijzondere omstandigheden zijn opgenomen
in deze regeling.
Bijzondere situaties
Algemeen
Het bevoegd gezag van scholen waar zich bijzondere situaties
voordoen kan op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO of artikel 120,
tweede lid, van de WEC een verzoek indienen voor bijzondere bekostiging.
Bijzondere situaties kunnen zich voordoen aan scholen die in een schooljaar
worden geconfronteerd met bijzondere omstandigheden die niet zijn geregeld in
hoofdstuk 2 van deze regeling. Daarbij wordt er op gewezen dat situaties die
onder een of meerdere onderdelen van deze regeling vallen, maar niet aan alle
bij dat onderdeel genoemde voorwaarden voldoen, in elk geval niet als klemmend
zullen worden aangemerkt.
Bij het indienen van een aanvraag op grond van artikel 123,
tweede lid, van de WPO of artikel 120, tweede lid, van de WEC dient rekening te
worden gehouden met het volgende:
• Uitgangspunt bij het toekenningsbeleid is, dat basisscholen
en scholen voor (v)so krachtens het Besluit bekostiging WPO respectievelijk het
Besluit bekostiging WEC een op hun situatie toegesneden lumpsum krijgen
toegekend en dat slechts in uitzonderlijke situaties bijzondere bekostiging
voor personeel en eventueel aanvullende bekostiging voor materiële
instandhouding zal worden toegekend. Voor een goede beoordeling is het van
belang dat aanvragen op de juiste wijze worden ingediend en dat indiening van
overbodige aanvragen wordt voorkomen. Bezien wordt in hoeverre er sprake is van
bijzondere omstandigheden en of de reguliere bekostiging niet toereikend geacht
kan worden.
• Verzoeken om meer bijzondere en aanvullende bekostiging
voor het huidige schooljaar dan er voor het voorgaande schooljaar aan
bijzondere bekostiging is toegekend, terwijl de omstandigheden gelijk zijn
gebleven, zullen in elk geval voor het meerdere worden afgewezen.
• Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend
ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand
volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
• Aan toegekende bijzondere bekostiging in voorgaande
schooljaren kunnen geen rechten worden ontleend voor het schooljaar
2009–2010.
• Onvolledige aanvragen die niet binnen een door CFI te
bepalen termijn zijn aangevuld, zullen buiten behandeling worden gelaten.
• Uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag
ontvangt de aanvrager een beschikking.
• Aanvragen die na 1 juli 2009 worden ontvangen zullen worden
afgewezen omdat deze aanvragen, gelet op de ingangsdatum bekostiging, niet
leiden tot bekostiging in het schooljaar waarop de regeling van toepassing
is.
Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen kan bijzondere
bekostiging voor personeelskosten worden toegekend. Alleen zeer uitzonderlijke
situaties zullen als bijzonder worden aangemerkt.
Basisscholen
Niet ingewilligd worden in ieder geval verzoeken van
basisscholen in verband met de aanwezigheid van nevenvestigingen omdat deze
reeds worden bekostigd op grond van de WPO.
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Niet ingewilligd worden in elk geval verzoeken van (v)so
scholen in verband met:
• Groei van het aantal leerlingen: behalve voor de omschreven
groeisituatie in artikel 37 van deze regeling, wordt de groeiregeling in de
artikelen 37 en 38 van het Besluit bekostiging WEC geacht te voorzien in de
behoefte aan bekostiging.
• Bijzondere geaardheid van leerlingen: de geaardheid van de
leerlingen is er op zichzelf juist de oorzaak van dat zij een bepaalde
indicatie voor een (v)so-onderwijssoort krijgen. Ook het feit dat leerlingen
afkomstig zijn uit een internaat vormt niet een zodanig verzwarende factor dat
sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 120, tweede
lid, van de WEC. In het algemeen zal de problematiek van individuele leerlingen
uiteenlopend kunnen zijn hetgeen niet specifiek voor één bepaalde (v)so-soort
geldt. De beschikbare reguliere faciliteiten worden geacht voldoende ruimte te
bieden om leerlingen de noodzakelijke individuele aandacht te geven.
• Aanwezigheid van nevenvestigingen: het lumpsumbudget wordt
geacht voldoende mogelijkheid te bieden om een op de situatie afgestemde
schoolorganisatie te realiseren.
Aanvullende bekostiging voor materiële
instandhouding
Basisscholen die op grond van artikel 123, tweede lid, van de
WPO voor de periode van 1 augustus 2008 tot 1 augustus 2009 bijzondere
bekostiging wordt toegewezen in verband met personeelskosten van extra leraren,
zullen met inachtneming van artikel 116, tweede lid, van de WPO tevens in
aanmerking komen voor een aanvulling op de vergoeding materiële instandhouding.
Voor zover deze bedragen niet zijn opgenomen in deze regeling, wordt bij de
toekenning uitgegaan van € 1.859,95 per fte op jaarbasis. Het aantal fte’s
wordt berekend door de toegekende bijzondere bekostiging te delen door de
genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, onderdeel b, van deze regeling en de uitkomst na deling door de
factor 1,0811 af te ronden op 4 decimalen. Deze aanvullende bekostiging wordt
vastgesteld naar evenredigheid van de periode waarover de bijzondere
bekostiging zal worden toegekend en naar rato van de berekende fte’s.
Procedure
Het bevoegd gezag van de school dat meent dat zich een
bijzondere situatie voordoet, kan een gemotiveerd verzoek indienen bij CFI/BEK
onder vermelding van bijzondere bekostiging in verband met een bijzondere
situatie. In de aanvraag moet in ieder geval worden vermeld:
• het brinnummer van de school;
• waarom de school (nog steeds) in bijzondere omstandigheden
verkeert en waarom het lumpsumbudget ontoereikend is;
• voor welke soort personeel de school bijzondere bekostiging
vraagt en hoeveel fte’s;
• bij eerdere toekenning op grond van dezelfde of
vergelijkbare omstandigheden datum en kenmerk van die beschikking;
• bij gegevens over individuele leerlingen desgewenst brin-
en leerlingnummer in verband met de privacygevoeligheid.
Deze aanvraag kan ook worden ingediend door middel van een
volledig ingevuld en door het bevoegd gezag ondertekend formulier met nummer
CFI 69102. Dit formulier is te downloaden via www.cfi.nl.
Opbouw en werking van de regeling
In hoofdstuk 1 worden per schoolsoort zowel de lumpsumbedragen
vastgesteld als de bedragen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. In
hoofdstuk 2 worden de bedragen en procedures voor de bijzondere bekostiging
vastgesteld en in hoofdstuk 3 wordt het betaalritme bekend gemaakt. In
hoofdstuk 4 worden de drempelwaarden van de overgangsregeling in verband met de
invoering van de lumpsumbekostiging bekend gemaakt. Hoofdstuk 5 bevat het
aangepaste bedrag ten behoeve van het toekennen van de specifieke uitkering aan
gemeenten, bestemd voor het bestrijden van onderwijsachterstanden en hoofdstuk
6 de aangepaste bedragen leerlinggebonden budget in het voortgezet onderwijs
schooljaar 2009–2010.
Met de WPO, de WEC, het Besluit bekostiging WPO, het Besluit
bekostiging WEC, de bedragen en de landelijk gewogen gemiddelde leeftijd die
worden vastgesteld in deze regeling, het aantal leerlingen op de teldatum en de
gewogen gemiddelde leeftijd, kan per school het lumpsumbudget worden
berekend.
Naast de vaststelling van de bekostigingsbedragen worden in
deze regeling de drempelwaarden vastgesteld zoals die de komende jaren zullen
gelden voor de toepassing van de overgangsregeling en wordt het maandelijkse
betaalritme vastgesteld. In de Regeling aanpassing bekostiging personeel
2006–2007 is nader op deze zaken ingegaan.
In de aanloop naar lumpsumbekostiging is de systematiek ervan
op diverse momenten en plaatsen zeer uitvoerig toegelicht. Daarom wordt voor
een nadere toelichting volstaan met een verwijzing naar de vindplaatsen van die
uitvoerige toelichtingen: www.lumpsumportaal.nl; www.cfi.nl.
Prijsaanpassingen
GPL bedragen 2009–2010
Gezien de gevolgen van de volgende maatregelen zijn de bedragen
voor het schooljaar 2009–2010 gewijzigd:
• CAO: de nog niet opgenomen doorwerking van de
salarismaatregelen 2008
• CAO: het ongedaan maken van het effect van de éénmalige
uitkering in november 2008
• De doorwerking van het actieplan LeerKracht
• Verlaging van de opslag voor het Vf en Pf
De onderdelen van het actieplan LeerKracht die opgenomen zijn
in de prijsaanpassing betreffen:
– doorwerking van de verkorting van de carrièrepatronen
onderwijzend personeel per 1 januari 2009;
– doorwerking van de toekenning van een schaal-uitloopbedrag
bij het bereiken van het maximum voor onderwijzend personeel per 1 januari
2009;
– vanaf 1 januari 2009 toekenning van € 275 per maand aan
directeuren.
Ten opzichte van de voorlopig vastgestelde prijzen 2008/2009
komt hiermee de aanpassing per 1 augustus 2009 voor het onderwijzend personeel
op –0,29%. Voor de directie en het onderwijsondersteunend personeel komt deze
aanpassing op –0,87%. De toekenning van € 275 aan directeuren is echter niet
meegenomen in dit percentage maar is verwerkt door een verhoging van de
toevoeging tot totaal € 4688 aan de eerste directietoeslag.
De opslag voor het vervangingsfonds is per 1 augustus 2009
vastgesteld op 4,75% van de loonkosten. De opslag voor het participatiefonds is
vastgesteld op 1,00% van de loonkosten.
Omdat de doorwerking in de prijzen als gevolg van wijzigingen
van de sociale lasten en pensioenen per 1 januari 2009 afhankelijk zijn van de
besluitvorming van het Kabinet over de voorjaarsnota zijn deze aanpassingen nog
niet opgenomen. Dit zal naar verwachting leiden tot vaststelling van aangepaste
prijzen in juli 2009.
Ook de gevolgen van het actieplan LeerKracht van Nederland per
1 januari 2010 voor de GPL bedragen zijn nog niet verwerkt.
Het budget voor personeels- en arbeidsmarkt beleid kende voor
het schooljaar 2008–2009 een éénmalige verhoging. Daarvoor is dus nu weer
gecorrigeerd en daarnaast is voor het basisonderwijs dit budget nog
gecorrigeerd als dekking voor de bekostiging van het godsdienst onderwijs in
het openbaar basisonderwijs.
Artikelsgewijs
Artikel 2
De negatieve bijstelling van de GPL voor leraren wordt
veroorzaakt door het ongedaan maken van het effect van de éénmalige uitkering
in 2008 en de verlaging van de opslag voor het Vf en Pf. Daartegen staat een
kleine verhoging in verband met de doorwerking van eerdere maatregelen. Per
saldo is de (voorlopige) prijsaanpassing dan –0,29%. Omdat van de onderdelen
uit het actieplan LeerKracht voor de schoolleiding de verkorting van de
carrièrepatronen en de toekenning van een schaal-uitloopbedrag niet
van toepassing zijn, wordt de gemiddelde personeelslast van de schoolleiding
aangepast met –0,87%.
Artikel 3
Toegevoegd is de vaststelling van het bedrag per
gewichtenleerling in een impuls gebied. Alleen de gewichtenleerlingen op basis
van de nieuwe regeling (dus de 0,3 en 1,2 leerlingen) tellen mee bij de
vaststelling van de bekostiging op basis van artikel 28a van het besluit
bekostiging WPO.
Artikel 6
Ten behoeve van de toekenning van € 275 per maand aan de
directeur van de school is de toeslag voor de schoolleiding extra verhoogd met
een vast bedrag.
Artikel 9
De prijzen voor het budget voor personeels- en arbeidsmarkt
(P&A-budget) zijn voor 2008–2009 éénmalig extra verhoogd met 0,44%. Deze
aanpassing is nu weer gecorrigeerd. Per saldo zijn de prijzen met –0,73%
aangepast. In verband met de dekking van de bekostiging van het
godsdienstonderwijs voor het openbaar basisonderwijs is het bedrag per leerling
met € 7,73 verlaagd.
Het bedrag voor schoolbegeleiding is voor het schooljaar
2009–2010 € 47,72.
Mede in verband met de herijking van de gewichtenregeling zijn
de bedragen voor scholen, die in aanmerking komen voor de in het derde lid
bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 70%
of meer 0.9 leerlingen, zoals reeds aangekondigd in de regeling voor het
schooljaar 2007–2008, met 2/3 verlaagd. De vrijvallende middelen worden ingezet
in het achterstandsbeleid.
Artikel 10
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van
bestuur en management aangepast met –0,29%.
Artikel 11
De negatieve bijstelling van de GPL voor leraren wordt
veroorzaakt door het ongedaan maken van het effect van de éénmalige uitkering
in 2008 en de verlaging van de opslag voor het Vf en Pf. Daartegen staat een
kleine verhoging in verband met de doorwerking van eerdere maatregelen. Per
saldo is de (voorlopige) prijsaanpassing dan –0,29%. Omdat van de onderdelen
uit het actieplan LeerKracht voor de schoolleiding de verkorting van de
carrièrepatronen en de toekenning van een schaal-uitloopbedrag niet van
toepassing zijn, wordt de gemiddelde personeelslast van de schoolleiding
aangepast met –0,87%.
Artikel 14
Ten behoeve van de toekenning van € 275 per maand aan de
directeur van de school is de toeslag voor de schoolleiding extra verhoogd met
een vast bedrag.
Artikel 16
De prijzen voor het budget voor personeels- en arbeidsmarkt
(P&A-budget) zijn voor 2008–2009 éénmalig extra verhoogd met 0,44%. Deze
aanpassing is nu weer gecorrigeerd. Per saldo zijn de prijzen met –0,73%
aangepast.
Het bedrag voor schoolbegeleiding is voor het schooljaar
2009–2010 € 47,72.
Mede in verband met de herijking van de gewichtenregeling zijn
de bedragen voor scholen die in aanmerking komen voor de in het derde lid
bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50%
of meer cumi-leerlingen, zoals reeds aangekondigd in de regeling voor het
schooljaar 2007–2008, met 2/3 verlaagd. Wat er met de vrijvallende middelen zal
gebeuren is nog niet beslist.
Artikel 17
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van
bestuur en management aangepast met –0,29%.
Artikel 18
De negatieve bijstelling van de GPL voor leraren wordt
veroorzaakt door het ongedaan maken van het effect van de éénmalige uitkering
in 2008 en de verlaging van de opslag voor het Vf en Pf. Daartegen staat een
kleine verhoging in verband met de doorwerking van eerdere maatregelen. Per
saldo is de (voorlopige) prijsaanpassing dan –0,29%.
Omdat van de onderdelen uit het actieplan LeerKracht voor het
onderwijsondersteunend personeel en voor de schoolleiding de verkorting van de
carrièrepatronen en de toekenning van een schaal-uitloopbedrag niet van
toepassing zijn, wordt de gemiddelde personeelslast van het
onderwijsondersteunend personeel en van de schoolleiding aangepast met
–0,87%.
Artikel 20
Ten behoeve van de toekenning van € 275 per maand aan de
directeur van de school is de toeslag voor de schoolleiding extra verhoogd met
een vast bedrag.
Artikel 24
De prijzen voor het budget voor personeels- en arbeidsmarkt
(P&A-budget) zijn voor 2008–2009 éénmalig extra verhoogd met 0,44%. Deze
aanpassing is nu weer gecorrigeerd. Per saldo zijn de prijzen met –0,73%
aangepast.
Het bedrag voor schoolbegeleiding is voor het schooljaar
2009–2010 € 47,72.
Mede in verband met de herijking van de gewichtenregeling zijn
de bedragen voor scholen die in aanmerking komen voor de in het derde lid
bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50%
of meer cumi-leerlingen, zoals reeds aangekondigd in de regeling voor het
schooljaar 2007–2008, met 2/3 verlaagd. Wat er met de vrijvallende middelen zal
gebeuren is nog niet beslist.
Artikel 25
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van
bestuur en management aangepast met –0,29%.
Artikel 26
In 1995 is voor het onderwijs aan leerlingen met een visuele
handicap (cluster 1) gekozen voor budgetfinanciering. Aanleiding hiervoor was
een dalend leerlingenaantal en de noodzaak om expertise te garanderen. De
omvang van de bekostiging wordt elke vijf jaar geëvalueerd. In verband met de
invoering van de lumpsumfinanciering is de evaluatie uitgesteld en is deze
afgelopen jaar van start gegaan. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat het
aantal leerlingen met een visuele handicap dat een beroep doet op de
instellingen cluster 1, zowel voor plaatsing in het (voortgezet) speciaal
onderwijs als voor begeleiding in het regulier onderwijs is gestegen. Gelet
hierop is de bekostiging van de instellingen voor cluster 1 verhoogd. Per
1 augustus 2009 is de totale verhoging € 2.000.000.
Artikel 27
De verdeling van het beschikbare budget voor personeels- en
arbeidsmarktbeleid voor instellingen kan in overleg met de betrokken
instellingen nog gewijzigd worden.
Artikel 28
Voor het schooljaar 2009–2010 zijn de bedragen ten behoeve van
bestuur en management aangepast met –0,29%.
Artikel 29
De bedragen die worden gebruikt voor de vaststelling van de
omvang van deze bijzondere bekostiging zijn aangepast aan de ontwikkeling van
gemiddelde personele lasten van leraren van basisscholen.
Artikel 30
Deze bijzondere bekostiging is afhankelijk van het aantal
zigeunerleerlingen waarvoor deze bekostiging wordt aangevraagd. Hierbij wordt
rekening gehouden met de eventuele bekostiging in 2009–2010 als gevolg van het
meetellen van de gewichten van de op 1 oktober 2008 aanwezige
zigeunerkinderen.
Artikel 31
Op 1 augustus 2006 is de gewichtenregeling gewijzigd. Hierdoor
komen de aparte gewichten (0,4 en 0,7) voor kinderen van wie de ouders een
trekkend bestaan leiden, te vervallen. Ter compensatie hiervan is het mogelijk
om op grond van dit artikel bijzondere bekostiging aan te vragen. Bij de
vaststelling ervan wordt rekening gehouden met de eventueel aan de school
toegekende compensatie hoeveelheid schoolgewicht.
Artikel 32
De bijzondere bekostiging op grond van dit artikel wordt
uitsluitend bepaald op basis van het aantal nieuw ingeschreven leerlingen uit
een ‘Blijf van mijn lijf huis’. De toe te kennen bijzondere bekostiging wordt
vanaf 10 leerlingen gebaseerd op 0,2 fte (exclusief adv) en voor iedere 10
leerlingen meer, 0,1 fte extra.
Artikel 34
Met het Besluit onderwijs aan vreemdelingen werden aan
gemeenten extra middelen toegekend voor de eerste opvang van vreemdelingen die
korter dan een jaar in Nederland zijn. Dit besluit is geëxpireerd op 1 augustus
2007.
Er heeft overleg plaatsgevonden met de VNG, CFI, het LOWAN (de
belangenorganisatie voor onderwijs aan asielzoekerkinderen) en de Vos/Abb (het
merendeel van de kinderen van asielzoekers zit op openbare scholen). Inzet van
de besprekingen is geweest na te gaan of de middelen op een andere wijze aan
scholen kunnen worden toegekend. Daar is uit naar voren gekomen dat de middelen
voor PO rechtstreeks via een bijzondere bekostiging aan de scholen ten goede
kunnen komen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren van gemeenten die
problemen hebben met de uitvoering van de huidige regeling eerste opvang; de
extra middelen komen thans daar terecht waar uitvoering wordt gegeven aan de
eerste opvang.
Voor het vaststellen of een leerling korter dan 1 jaar in
Nederland verblijft is de feitelijke datum van binnenkomst in Nederland
bepalend.
Vanuit diverse scholen en gemeenten is de afgelopen periode de
melding gekomen dat de middelen niet voldoende zijn op te zorgen voor een
adequate opvang. De staatssecretaris heeft gehoor gegeven aan deze wens. Met
ingang van 1 april 2009 zijn de middelen dan ook verdubbeld.
Artikel 36
Op basis van de Regeling impuls schoolmaatschappelijk werk
primair onderwijs in het kader van veiligheid en opvang risicoleerlingen,
hebben samenwerkingsverbanden WSNS voor de schooljaren 2005–2006 en 2006–2007
een bedrag toegekend gekregen, indien de som der schoolgewichten van de
basisscholen binnen het samenwerkingsverband op 1 oktober 2004, 200 of meer
bedroeg.
Met ingang van het schooljaar 2007–2008 worden deze middelen op
basis van dit artikel toegekend, met als grondslag 1 oktober van het
voorafgaande schooljaar, aangevuld met de eenheden schoolgewicht die in het
kader van de compensatieregeling bij de gewichtenregeling aan basisscholen
binnen een samenwerkingsverband zijn toegekend. In verband met de wijziging van
de gewichtenregeling per 1 augustus 2006, is het macro-schoolgewicht aangevuld
met de eenheden schoolgewicht in het kader van de compensatieregeling
(exclusief de aanvullende compensatie) zodanig gedaald, dat aanpassing van de
drempel noodzakelijk is om te voorkomen dat samenwerkingsverbanden de drempel
niet meer halen.
Artikel 37
Bij de Wet van 27 september 2007 tot wijziging van onder meer
de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met
het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het
opheffen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling (Stb. 445)
is ondermeer de bekostigingssystematiek van de residentiële plaatsen gewijzigd,
met dien verstande dat de bekostiging wordt geharmoniseerd met de reguliere
bekostiging, te weten t-1 op basis van het aantal leerlingen op de
teldatum.
De datum van inwerkingtreding van deze wet is bepaald op
1 augustus 2008. Afgesproken is dat bij inwerkingtreding van deze wet, het in
deze regeling mogelijk moet worden gemaakt om bij een aanzienlijke toename van
het aantal leerlingen bijzondere bekostiging aan te vragen. Door middel van dit
artikel is deze afspraak gestand gedaan.
Het eerste lid regelt de bijzondere bekostiging bij groei op
1 augustus. Omdat de bestaande groeiregeling in artikel 38 van het Besluit
bekostiging WEC er voor zorgt dat bij groei op 1 oktober (van tenminste N) er
aanvullende bekostiging wordt toegekend per 1 januari, dient de bijzondere
bekostiging per die datum, ter voorkoming van dubbele bekostiging, te worden
aangepast.
Het tweede lid regelt bijzondere bekostiging bij groei per
januari; het derde lid regelt bijzondere bekostiging bij groei per
1 maart.
Omdat in artikel 38 is geregeld dat voor de vestigingen,
verbonden aan een justitiële jeugdinrichting, de volledige capaciteit wordt
bekostigd, blijven deze bij de bepaling van de groei buiten beschouwing.
In artikel 38 is ook geregeld dat voorzieningen voor gesloten
jeugdzorg ook bekostigd worden op basis van plaatsen waarvan de capaciteit
wordt bepaald door de Minister voor Jeugd en Gezin. Ook deze blijven bij deze
bepaling van de groei buiten beschouwing.
Artikel 38
Afgesproken is dat voor de justitiële jeugdinrichtingen,
verbonden aan scholen ook na de inwerkingtreding van de wet, bedoeld in de
toelichting op artikel 37, de onbezette plaatsen van de betrokken vestiging
bekostigd blijven.
Daarom zijn aan dit artikel de leden drie tot en met vijf
toegevoegd. Hierbij wordt het mogelijk gemaakt bijzondere bekostiging te
ontvangen wanneer het aantal leerlingen van de vestiging op teldatum 1 oktober
2007 dan wel 16 januari 2008 minder is dan de toegekende capaciteit voor het
schooljaar 2008–2009 (de zogenaamde onbezette plaatsen). Het recht op
bijzondere bekostiging bestaat tot einde van het schooljaar en zolang er sprake
is van minder bekostigde leerlingen op de vestiging dan de toegekende
capaciteit.
Met ingang van 1 januari 2008 zijn er voorzieningen voor
gesloten jeugdzorg gekomen. Afgesproken is dat deze voorzieningen op dezelfde
wijze worden bekostigd als de JJI’s. De capaciteit van de plaatsen wordt
bepaald door de Minister voor Jeugd en Gezin. Vanwege de identieke wijze van
bekostigen zijn deze voorzieningen aan dit artikel toegevoegd.
Artikel 41
Op 1 augustus 2006 is de gewichtenregeling gewijzigd. In de
Regeling vaststelling van de drempel en van de compensatieregeling bij de
gewichtenregeling 2009–2010 van 11 maart 2009, kenmerk PO/OO 101528 is
aangekondigd, dat in onderhavige regeling het bedrag per compensatiehoeveelheid
schoolgewicht, het omrekenbedrag en de drempel voor de aanvullende compensatie
wordt vastgesteld.
Artikel 45
Teneinde de wijze van opgave van de jaarlijkse gemiddelde
leeftijd van de leraren op de scholen te continueren, waren in de regeling van
5 april 2007 voor het schooljaar 2007–2008 in dit artikel, vooruitlopend op de
Regeling structurele gegevenslevering WPO/WEC op basis van het Besluit
informatievoorziening, de voorschriften voor het aanleveren van de gewogen
gemiddelde leeftijd leraren opgenomen. Voor de duidelijkheid zijn deze
voorschriften in de onderhavige regeling gehandhaafd. De voorschriften zijn
gelijk aan de voorschriften in bijlage 4 onder 2.3.5 van de Regeling
structurele gegevenslevering WPO/WEC.
Artikel 46
De lumpsumbekostiging voor de personele kosten wordt per maand
betaald. De bedragen zijn niet elke maand even hoog. De manier waarop de
bedragen over de maanden zijn verdeeld is voor alle scholen en besturen
hetzelfde. De momenten van betaling en de verdeling van de bedragen over de
maanden wordt het betaalritme genoemd. Het betaalritme is zo goed mogelijk
afgestemd op de betalingsverplichtingen van de besturen (nettoloon, afdracht
premies en loonbelasting, vakantiegeld, eindejaarsuitkering etcetera).
Liquiditeitsbehoefte
Uit het verleden en rekening houdend met de wijzigingen in
2006, blijkt dat besturen gemiddeld over de maanden augustus tot en met
december 40,67% van de totale bekostiging nodig hebben om aan de
betalingsverplichting te kunnen voldoen. De besturen ontvangen over de eerste
vijf maanden 5 × 6,91 = 34,55% en ze hebben in de eerste 7 maanden 2007 6,12%
meer ontvangen dan op dat moment nodig was. In totaal ontvangt een bestuur dus
34,55 + 6,12 = 40,67% van de totale personele vergoeding. Daarmee kan aan de
betalingsverplichtingen worden voldaan.
In de periode januari tot en met juli heeft een bestuur
59,33% van de jaarlijkse vergoeding aan personele kosten nodig om aan zijn
verplichtingen te kunnen voldoen. Het bestuur ontvangt in diezelfde periode
65,45%. Men houdt dus 6,12% over. Wat overgehouden wordt heeft men echter weer
nodig als aanvulling op het betaalritme in de periode augustus tot en met
december van het volgende schooljaar.
Overige vergoedingen op grond van deze regeling worden
uitgekeerd in twaalf gelijke maandelijkse termijnen.
Artikel 47
Ondanks alle maatregelen die zijn genomen om de financiële
gevolgen van de overgang van het declaratiestelsel naar het lumpsumstelsel
zoveel mogelijk te beperken, blijven er herverdeeleffecten bestaan. Deze
herverdeeleffecten kunnen voor individuele schoolbesturen verschillend
uitpakken. Om de schoolbesturen na de invoering van lumpsumbekostiging in staat
te stellen het beleid af te stemmen op de nieuwe bekostiging, is in
eerdergenoemde lumpsumwet een overgangsregeling opgenomen. De overgangsregeling
compenseert tijdelijk de herverdeeleffecten van een bestuur, zowel in positieve
als in negatieve zin. Hoeveel en hoelang een bestuur gecompenseerd wordt, is
afhankelijk van de omvang van het herverdeeleffect van dat bestuur.
Op basis van gegevens uit het meetjaar en een vergelijking met
wat schoolbesturen zouden hebben ontvangen als in dat meetjaar al zou zijn
bekostigd op basis van lumpsumsystematiek, is het herverdeeleffect per
schoolbestuur uitgedrukt in een percentage van de bekostiging. Dat deel van dat
herverdeelpercentage van een bestuur dat buiten de in deze regeling
vastgestelde drempelwaarden valt, wordt door de overgangsregeling
gecompenseerd. In het eerste jaar geldt een drempelwaarde van 0% en wordt het
correctiepercentage volledige toepast. Dus een bestuur dat op basis van het
gemeten herverdeeleffect een correctiepercentage heeft van vijf procent
(achteruitgang), krijgt in het eerste jaar vijf procent extra bekostigd. In de
jaren daarna wordt een bandbreedte gehanteerd, waarboven of waaronder wordt
gecorrigeerd. Dus in het tweede jaar krijgt het bestuur met een
correctiepercentage van vijf procent, nog 4 procent extra bekostigd. Het blijkt
dat veruit de meeste besturen kleine herverdeeleffecten hebben. Bij een
bandbreedte van 0%, 2%, 4% en 6% ontvangen na twee jaar (dus in het derde jaar
van de overgangsregeling) nog maar 67 besturen met een negatief
herverdeeleffect een compensatie. Daarom is er voor gekozen om het
correctiepercentage volledig toe te passen in 2006–2007 en een grenspercentage
van 1% in 2007–2008, 2% in 2008–2009 en 3% in 2009–2010 voor de positieve
compensatie, dus voor de negatieve herverdeeleffecten.
De percentages voor de positieve herverdeeleffecten kunnen wat
sneller oplopen, zodat de besturen met de positieve herverdeeleffecten iets
minder worden gekort. De percentages voor de correctie van positieve
herverdeeleffecten bedroegen 0% in 2006–2007, 1,15% in 2007–2008, 2,4% in
2008–2009 en bedraagt 5% in 2009–2010.
Omdat besturen bij de invoering van lumpsumbekostiging
bestedingsvrijheid krijgen, is het niet mogelijk de omvang van de
herverdeeleffecten later te herijken. Er is dan namelijk geen vergelijking meer
mogelijk tussen de lumpsumbekostiging en de bekostiging die een bestuur zou
hebben ontvangen volgens de declaratiebekostiging. De overgangsregeling is
daarom gebaseerd op de gegevens van het meetjaar. Na het meetjaar kunnen de
omstandigheden die bepalend zijn voor de verschillen tussen de
declaratiebekostiging en de lumpsumbekostiging wijzigen. Daardoor compenseert
de overgangsregeling niet de verschillen die na het meetjaar optreden.
In verband met mogelijke wijzigingen als fusies, splitsing en
dergelijke, wordt het percentage van een bestuur jaarlijks opnieuw bepaald,
maar steeds op basis van de gegevens uit het meetjaar. Dus als de samenstelling
van een bestuur niet verandert, blijft ook het correctiepercentage gedurende de
gehele overgangsregeling gelijk.
Artikel 49
De in deze tabel opgenomen her te besteden bedragen voor de
personele bekostiging werden voor de invoering van de lumpsum toegekend in de
vorm van formatierekeneenheden. Na invoering van de lumpsum zijn deze
omgerekend naar formatie-afhankelijke bedragen en zijn dus afhankelijk van de
GPL ontwikkeling. Deze bedragen zijn daarom nu ook aangepast aan de nieuwe
prijzen.
De Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.